Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Zwerver. Gansch den dag met moegeloopen beenen Heuvels op, langs riet- en pannendak, Soms in schaûw van eik of beuketak, Strompelend meest waar 't woudpad lag vol steenen, Is hij dra in 't donker bosch verdwenen. En als daar het dorrend rijshout brak, Onder d'indruk van den moeden hak, Stond hij luisterend op zijn staf te leenen. Ziet hij ginds een vriendlijk lichtje blinken? Is 't een lampje voor de vensterruit?... Vriendenstemmen hoort hij duidlijk klinken... Voorwaarts en... hij wordt der diepte buit; - Geestenscharen klagen om 't verzinken, En de landliên vragen wat 't beduidt! Vorige Volgende