Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Weerspiegeling. 't Licht verflauwt tot purper aan de kimmen; Pinken teeknen donkerzwart zich af; De ankertouwen, wit gebleekt en straf, Leiden her en der, naar plassen, zwimmen. Lichtjens ziet in 't want men weldra glimmen; 't Zijn lantarens, die de schipper gaf, En, weerspiegeld in de weeke draf, Uitgerekt tot lange, bleeke schimmen. Meisjes zitten schomlend op de touwen... Jongens, die de meisjes gadeslaan. Jeugd en grijsheid, kindren, mannen, vrouwen, Alles ziet weerspiegeld men er staan; En men zou het spel voor ernstig houën, Bracht de deining geen verandering aan. Vorige Volgende