Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Bijziendheid. O, men kent u in uw grijze kleeren, Met uw bril, die stof tot lachen gaf... Schalksche meisjes komen op u af, Nu ge uit zee naar 't koetsje weer wilt keeren. ‘Dag, heer Adam’... 't kan geen zier hun deeren, Ook al kijkt ge, heerschap, nog zoo straf, Ook al springt ge koetswaarts in den draf: Naakte menschen kan men niet vereeren. En de jeugd, onhoorbaar toegetreden, Stoot de deur, doorspiedt de koets met 't oog; - En, niets merkend, wrijft ge uw natte leden Met den handdoek veel te langzaam droog; En, verkwikt het trapjen afgegleden, Klinkt een lachje ironisch, helder, hoog. Vorige Volgende