Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] IV. Wat nadert ginds? - wat zweeft er, los en luchtig, Het cierlijk kleed met duim en vinger vast: Door 't keerend rijm gedragen, lichte last! En, voortgestuwd, onteugelbaar luidruchtig? Wat slaat de lier met forsche vingeren duchtig Op maatgeluid, welks klankenstroom verrast En neigt en buigt, bevallig en gepast, Na 't daverend handgeklap - zoo wuft en vluchtig? Dat is 't Sonnet. - Haar tooit geen pronk van veeren; Zij boeit alleen de Wijsheid, êel en vroê; Zij ruilt haar gaas voor zwaargeplooide kleeren; En danst den voet in koeler lucht niet moe. Zij zal den dans op Neerland's grond wel leeren: - Roep, lieve vrouw, haar slechts het welkom toe! Vorige Volgende