[161. De stad Lier]
De tongvallen die in de landstreek bezuiden de stad
Antwerpen, in de vlekken en dorpen Boom,
Duffel, Kontich, Waarloos,
Moortzel, enz. gesproken worden, komen in hoofdzaak met den
antwerpschen tongval overeen, maar hebben toch ook weer hun eigenaardigs. De
tongvallen van de steden Mechelen en Lier vormen, met
den tongval van Klein-Brabant (zie bl. 302 II), een afzonderlijke
groep van het brabantsch, en onderscheiden zich van het antwerpsch vooral door
de uitspraak der volkomene a als doffe ou ongeveer. In het
algemeen kan men zeggen dat in deze tongvallen het brabantsche bestanddeel
sterker op den voorgrond treedt dan in den tongval van de stad Antwerpen. Ze
zijn meer brabantsch, minder vlaamsch dan het echte antwerpsch is.
De tongval van de stad Lier wijkt hierin van dien der
stad Antwerpen af, dat men de nederlandsche uiklank er uitspreekt als
een volkomene, iet of wat naar de ou of ou zweemende o,
zonder eenigen iklank er bij te doen hooren; dus volstrekt niet als de
antwerpsche ooi. Buik is dus te Lier book of
boouk, huis oos of oous, buiten
boote, booute, enz. Verder klinkt de e in sommige
woorden, als lepel, vlegel, te Lier als een ij en spreekt men er,
vooral in het platste liersch, van lijpel, vlijgel, enz. De ei,
de ij en de ou klinken te Lier, in den regel, allen als zuivere
a; b.v. zout wordt zaat, smout smaat, veilig valig,
altijd alta, bij ba, enz. De volkomene a klinkt te Lier
ongeveer als ou, maar op dezen regel zijn zeer veel uitzonderingen. In
veel woorden toch behoudt deze a te Lier ook haar zuiveren klank. Zoo
klinkt de a van 't woord vader te Lier zeer zuiver, maar de
samentrekking van dit woord, vaar, klinkt te Lier weer als vour.
In 't woord gaan luidt de a ook zuiver, maar als dit werkwoord
vervoegd wordt, gaat de zuivere klank verloren; gaat gij b.v. is te Lier
godde. Ook behouden de woorden maan, maken en gapen te
Lier den zuiveren klank, even als staan, kaart, ja, spraak, en anderen.
Kortom, de volkomene a wordt te Lier in 't eene woord zuiver, in 't
andere als ou uitgesproken.
In het Vde deel van
Mone's
Anzeiger für Kunde der teutschen
Vorzeit, 1836, komt een vertaling voor van de gelijkenis des
verlorenen zoons in den tongval van Lier, van
J.J Struyf, en een andere in het IVde
deel van
Willems's
Belgisch Museum, 1840. Beide deze
vertalingen zijn in een dwaze, ongeschikte spelling opgesteld. De
laatstgenoemde vertaling vormt den grondslag van de volgende overzetting.