Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 2
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij[Noordwijk aan Zee]De tongvallen van de dorpen bewesten Leiden, die binnen de duinen liggen, zelfs die van Noordwijk- en Katwijk-binnen, verschillen weinig of niet van den gewonen tongval der rijnlandsche dorpen. Maar in de zeedorpen Noordwijk aan zee en Katwijk aan zee wordt een geheel andere tongval, het zoogenoemde strandhollandsch gesproken, van welken hoogst belangrijken, merkwaardigen, oorspronkelijken en schoonen tongval op bl. 70 II en 74 II reeds het een en ander is medegedeeld. Het strandhollandsch van Katwijk aan zee en Noordwijk aan zee verschilt echter nog al veel van dat van Zandvoort. Het, laatstgenoemde is veel minder oorpronkelijk dan de strandhollandsche tongvallen van Zuid-Holland. In Zuid-Holland bereikt het strandhollandsch zijn hoogste punt van oorspronkelijke eigenaardigheid, terwijl het zandvoortsch in zekeren zin een overgang van het strandhollandsch tot de hollandsche tongvallen die men binnen de duinen spreekt, uitmaakt. In het strandhollandsch van Katwijk aan zee en Noordwijk aan zee is het friesche bestanddeel zeer sterk vertegenwoordigd en treedt er meer dan in eenig anderen tongval van het eigenlijke Holland (behalve West-Friesland) op den voorgrond. Bovendien is er in geheel Holland geen enkele tongval die zoo weinig in verloop van eeuwen veranderd is, die zoo weinig door den invloed van de nederlandsche | |
[pagina 115]
| |
boeketaal geleden heeft, die zoo oorspronkelijk is, als juist dit strandhollandsch. Tal van taalkundige regels en tal van uitzonderingen daarop kunnen van het noord- en katwijksche strandhollandsch opgegeven worden. In hoofdzaak kan men ze vinden in den Overijsselschen almanak voor oudheid en letteren, jaargang 1846, onder den titel: Flaauwe herinneringen aan een bezoek op een hollandsch zeedorp tegen het einde der vorige eeuw. Ook Dr. P.J. Cosijn geeft in den derden jaargang van het tijdschrift De Taal- en Letterbode, eenige regels van het strandhollandsch (katwijksch), onder den titel: Eene vraag naar aanleiding van het katwijksch taaleigen. De tongvallen van Noordwijk- en Katwijk aan zee verschillen onderling weinig of niet. Van beiden wil ik hier een proeve meedeelen en neem daartoe voor het noordwijksch 't begin van een stukje dat voorkomt in den Overijsselschen almanak voor oudheid en letteren van 1846 en dat niet slechts in den noordwijker tongval, maar daarenboven in den echten spreektaal der ouderwetsche noordwijker visschers is opgesteld. Uit den aard der zaak kan men hieruit beter dan uit een vertaling van eenige bijbelplaats de echte volksspreektaal met haar eigenaardige wendingen, spreekwijzen en uitdrukkingen leeren kennen. Hier en daar heb ik de spelling een weinig veranderd. | |
Proeve van den tongval van het dorp Noordwijk aan Zee.Wel Ga naar voetnoot1, Gorsi mijn Ga naar voetnoot2! wa' ben je grooat Ga naar voetnoot3 eworde, Trijn! ik sou je zuiver iet Ga naar voetnoot4 ekeune Ga naar voetnoot5 hebbe Ga naar voetnoot6, azzie Ga naar voetnoot7 je tææt Ga naar voetnoot8 nie bij je ha'. Je lijkt krek Ga naar voetnoot9 op je mem Ga naar voetnoot10. Wulle Ga naar voetnoot11 we 'ris wedde, dat j'al avintuur Ga naar voetnoot12 heb! Nou, je houft Ga naar voetnoot13 'r gien Ga naar voetnoot14 bloos voor op ie kooanen te krijge: 't is gien zunde Ga naar voetnoot15! Je væder in je moeder wære rechteveurt Ga naar voetnoot16 ooak al iet wijzer. - Kristene ziele! nou zie-j-ik eerst wie 'k veur heb, minneer Jææpkop Ga naar voetnoot17! je mot it me niet kwælik neme, mæær ik kon je eerst iet; je bint zooa blaaik Ga naar voetnoot18 eworde! En die bokkebæærde stæne je nimmendal niet Ga naar voetnoot19 mooai. Je bint ummers iet kwæ-deegs Ga naar voetnoot20? - Neen, Trijn! op 'n beetje pijn in de regge Ga naar voetnoot21 næ, wul it nog al mit me: tusschebaaie bin ik wel wa' dingsig in min ooft, mæær | |
[pagina 116]
| |
dat gææt dan weer over. Zeg erais, hoe hait it je beb Ga naar voetnoot22? Die mod al mooai out worde. - Heere! heb-i dæær iet van eleze in de krant? Me grooatje Ga naar voetnoot23 is v'rleë week in de kuip evalle, die borendevol heet wæter was in toe hait de zieël Ga naar voetnoot24 'r zooa ebrand, da' se 'r an heen egææn is; dat hait de meester in de krant læte zette. Nou, dat hait me beb 'm zooa an etrokken dat i de kooars ekregen hait, in nou hait i 't gusteren al of elaid; zooa skierlik Ga naar voetnoot25, dat 't gerecht Ga naar voetnoot26 'r gien iens bij tijds bij hait kenne komme. Je zout iet looaven, hoe bedrouft of me snæær Ga naar voetnoot27 is, die mit Wullemen Ga naar voetnoot28 etroud is. - Zooa! Wullem ooak al in den houelikken stææt! En hait i al wa' klains? - Twie knechies; 't dorde kint waz 'n maissi; da' 's dooad. Mæær, hooar eraais, al ben je van ons vollik iet, ik mach 't jou wel zegge; je heb ons altijd wel magge lije en je heb ons altijd 'n goed hart toe edroege Ga naar voetnoot29; azze we dæær nog an denke, dan skiet me gemoet fol. Mæær wat wou ik alevel Ga naar voetnoot30 zegge: ja! onze Wullem hait it slecht læte legge: hij iz an de zuip egææn, en alles hait i verdisteleweert Ga naar voetnoot31. Ik kom ooak iet meer over zin drempel, die starrike Ga naar voetnoot32 drank die weet wat! Kort næ de brulloft Ga naar voetnoot33 zagge m' it al ankomme; 't waz of 'r gien deurkommen an was. De gosganselikken dag de wegt op, of mit sin sundæægsche kammezooal lanterfante næ de wörf Ga naar voetnoot34 of mit zin gat in de hörrebörrig of in 't klappuis Ga naar voetnoot35. In was i 't huis dan zou i gien vin verroert ebbe om zin wijf te hellepe. Lai! lai! Ga naar voetnoot36 dæær is gien voorbeelt fan: altijd nelleboge Ga naar voetnoot37 op de tæfel; 't was of zin narme Ga naar voetnoot38 lam wære; ik looaf iet da' sooa lang as se-n-etroud benne dat i zös nemmers Ga naar voetnoot39 wæter veur onze Marij Ga naar voetnoot40 epet Ga naar voetnoot41 hait. In dan, 'n lammertjespapkind Ga naar voetnoot42, je leve zooa niet! Kallifsnat Ga naar voetnoot43 's middigs, en suikelaat Ga naar voetnoot44 's avis Ga naar voetnoot45, buite de zundag. Smoussies Ga naar voetnoot46 bij de koffi en kluitjes Ga naar voetnoot47 bij de tee! Rooakflais op zin vier-ure-stik Ga naar voetnoot48 en alan Ga naar voetnoot49 koukebak, poting Ga naar voetnoot50, broedertjes. - Zin wijf klæægt huize hooag: 't arreme mens looapt op klompe, mæær denk i da' sinjeur holleblokken an zin bienen Ga naar voetnoot51 ebbe wul? We' jæ wel! zulleverde Ga naar voetnoot52 gespen Ga naar voetnoot53 op zin skoe Ga naar voetnoot54! Korteveurt Ga naar voetnoot55, hij laait 'n goddelooas leve; 't is of it 'n haiden is. Kwæ Ga naar voetnoot56 slææt i 'n kruis, as ze wa' gæne gebruike mæær leze Ga naar voetnoot57 doet i zin leve niet, Hij iz ooak al van de | |
[pagina 117]
| |
branspait of ezet, in bij de leste overlooap Ga naar voetnoot58 kon i gien iens 'n stee krijge. 'T is bedrouft, bedrouft! - Nou, minneer Jææpkop! ik mot gææn boete, want de skuite mæke klæær: van middig trekke ze al neer Ga naar voetnoot59. Ik wu' je g'ndag zegge: Go' segent je! - |
|