Aanteekeningen.
11. Deer, daar; zie vs. 11 bl. 24 II.
12. Taat, vader; zie vs. 12 bl. 12 II. In deze vertaling is
het onderscheid tusschen het deftige vader en het gemeenzame taat
in acht genomen. Zie vs. 12 bl. 482 I.
13. Olles, alles; zoo ook ol al, forkes
varkens, posse passen, of af, hols hals, kolf kalf,
ollan altijd, enz. De verwisseling der onvolkomene a in deze
woorden met onvolkomene, heldere o is eigenlijk een friesche
eigenaardigheid, die in de friesche taal van bewesten Lauwers en in de
nederduitsche tongvallen van dat Friesland ook in gebruik is, hoewel niet zoo
sterk als op Texel. Zie vs. 12 van de vertaling in den tongval van
Brugge, op ol.
Driivende in de butter, drijvende in de boter, een
texelsche uitdrukking die een lekker en weelderig leven te kennen geeft. Zoo
zeit men in Holland 'n leventje as melk en honig, in Friesland 'n
leventsje as smerige (dat is: vette, smeer=vet) boonen,
enz.
15. Forkes, varkens, en posse, passen; zie vs. 13
hier boven.
17. Prakkeseere, nadenken; zie vs. 17 bl. 297 I.
'Rlui, samengetrokken van heurlui, hunlieder.
18. Sel, zal; zie vs. 18 bl. 20 II op sel.
Deen, gedaan; zie vs. 20 bl. 24 II..
20. Graaie, huilen, schreien; verwant aan grijnen,
't friesche grine.
Hols, hals; zie vs. 13 hier boven.
22. In 'n amerijtje, in 't friesch van bewesten Lauwers
în 'n amery, in een oogenblik of oogwenk, terstond, enz. Deze
uitdrukking is afkomstig van ave mary, ave maria, en wil zeggen: in zoo
korten tijd als men noodig heeft om een ave maria te bidden; ze stamt
nog van vóor den tijd der kerkhervorming af en was vroeger ook in de
volkstaal van andere nederlandsche streken zeer algemeen; thans is ze nog
slechts hier en daar in gebruik.
Skoene an siin biene, woordelijk: schoenen aan zijn
beenen, in plaats van: schoenen aan zijn voeten. Deze dwaze
uitdrukking is in de meeste hollandsche, vooral noordhollandsche
volkstongvallen zeer algemeen in gebruik. Het schijnt alsof men zich schaamt om
het woord voet uit te spreken en dit voor niet welvoegelijk, voor
‘onfatsoendelijk’ houdt. Zoo zeiden haarlemsche dienstmeiden
dikwijls tegen mij, als ik, zonder mijn voeten op de vloermat af te vegen, door
den gang liep die ze bezig waren te schrobben: meheeir! sel uwes assiblief
je beeine of fege? Zie vs. 22 bl. 32 I en vs. 22 bl. 355 I.