Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij[90. Het eiland Schiermonnikoog]Niet minder merkwaardig dan de stad Hindeloopen en vooral niet minder belangrijk uit een dialectologisch oogpunt, is het eiland Schiermonnikoog (friesch Skiermûntsjeach, ook Skiermûntsjaeich). Dit betrekkelijk kleine eiland wordt door grootendeels gegoede, welgestelde menschen bewoond, die een zeer eenvoudige levenswijze voeren en in éen dorp samenwonen. Hoe merkwaardig echter het liefelijke Schiermonnikoog, dat tal van schoone natuurtafereelen en prachtige vergezichten aanbiedt, ook moge zijn en hoe belangrijk de geschiedenis en al de bijzonderheden van dit te weinig bekende eiland ook mogen wezen, wij hebben ons hier slechts te bepalen bij de spraak, die door de Schiermonnikoogers in het dagelijksche leven gesproken wordt. Ga naar voetnoot1) En die spraak van de eenvoudige, maar in den regel zeer ontwikkelde eilanders is de aandacht van ieder, die belang stelt in taalstudie, overwaard. De taal der bewoners van Schiermonnikoog is echt friesch, even als zij zelven echte Friezen zjjn, al schijnt het dan ook dat zij tot een anderen stam behooren als de Friezen aan den vasten wal van de tegenwoordige provincie Friesland. Het schiermonnikooger friesch is een zeer eigenaardig friesch, dat nergens elders als op Schiermonnikoog wordt gesproken. Het verschilt zeer veel van het gewone, zoogenoemde boerefriesch of landfriesch, en het moet dan ook niet | |
[pagina 453]
| |
beschouwd worden als een tongval van dat boerefriesch, maar als een afzonderlijken tongval van de aloude friesche taal, die naast, en in de meeste opzichten zelfs boven het boerefriesch staat. In alle geval is het schiermonnikooger friesch zeer veel zuiverder en zeer veel minder met hollandismen besmet dan dit met het gewone friesch van den vasten wal het geval is. Zeer veel echt oud friesche vormen en klanken die aan den frieschen vasten wal reeds langen tijd vergeten en buiten gebruik zijn, komen in de dagelijksche spreektaal der eilanders voor. Het schiermonnikooger friesch is nader dan het gewone westerlauwersche friesch verwant aan het oude, thans nagenoeg geheel uitgestorvene oostfriesche friesch (tusschen Eems en Wezer) en aan het noordfriesch. Om verschillende redenen meen ik met eenige zekerheid te mogen veronderstellen dat het schiermonnikooger friesch eigenlijk een overblijfsel is van de friesche taal, zoo als die oudtijds, vóor de kerkhervorming, gesproken werd in het Friesland tusschen Lauwers en Eems, in het tegenwoordige Groningerland dus. Immers, hoewel Schiermonnikoog in de middeleeuwen een eigendom was van het klooster Claerkamp bij Rinsumageest in Friesland en ook later steeds in het burgerlijke, rechterlijke en kerkelijke bij het land tusschen Flie en Lauwers, bij de tegenwoordige provincie Friesland werd gerekend, zoo behoort dit eiland toch, uit een aardrijkskundig oogpunt beschouwd, wel degelijk tot de provincie Groningen, even als, om die zelfde redenen, het eiland ter Schelling eigenlijk tot Friesland beoosten het Flie behoort. De rivier de Lauwers toch is de oude grens die Friesland tusschen Flie en Lauwers of de tegenwoordige provincie Friesland en Friesland tusschen Lauwers en Eems of de tegenwoordige provincie Groningen, steeds heeft gescheiden. Friesland ligt bewesten, Groningerland beoosten de Lauwers. De Lauwers vloeit met een breeden, diepen mond tusschen de eilanden Ameland en Schiermonnikoog in de Noordzee; die mond, waar een sterken stroom gaat, vormt een aanzienlijk zeegat, dat, met uitsluiting van alle andere friesche zeegaten, den naam draagt van het friesche Gat, als bij uitnemendheid. Ameland ligt bewesten, Schiermonnikoog beoosten dat friesche Gat, beoosten dien mond van de Lauwers, beoosten de Lauwers, beoosten die oude grens dus. Bij gevolg behoort Schiermonnikoog wel degelijk tot Friesland beoosten de Lauwers, wel degelijk tot Groningen. Ga naar voetnoot1) Een diepe stroom scheidt Schiermonnikoog dan ook van hettegenwoordige Friesland,. | |
[pagina 454]
| |
ondiepen wadden verbinden Schiermonnikoog met het tegenwoordige Groningerland. Die wadden zijn zoo ondiep en loopen van tijd tot tijd bij aanhoudenden oostewind en lage ebbe zoo droog dat men van Schiermonnikoog naar het dorp Hornhuizen in Hunsingo (Groningen) kan gaan. In den winter bij strenge, langdurige vorst, als het ijs op de wadden vast zit, gaat men ook wel van het eiland naar den groninger vasten wal, even als de Amelanders dan wel naar den frieschen vasten wal gaan over ijs; maar nooit gaan de Schiermonnikoogers te voet van hun eiland naar den frieschen wal of naar Ameland. Een diepe stroom, de mond van de Lauwers, belet hun dit. Zoo is het duidelijk dat Schiermonnikoog eigenlijk bij de provincie Groningen behoort en niet bij Friesland. De geleerden A. Winkler Prins, zelf een Schiermonnikooger en Dr. R. Westerhoff, denken er even zoo over. Ga naar voetnoot1) Het behoeft ons dus niet te bevreemden dat het schiermonnikooger friesch zoo zeer afwijkt van den dialectus communis der friesche taal bewesten Lauwers. Want het is nu meer dan waarschijnlijk, bijna zeker, dat het schiermonnikooger friesch een overblijfsel is van de friesche taal, zooals die in oude tijden door de Friezen tusschen Lauwers en Eems gesproken is. In dit land tusschen Lauwers en Eems zijn later Saksische stammen binnen gedrongen. Die Saksen hebben zich met de oude friesche inwoners vermengd en langzamerhand zich over die geheele landstreek verspreidende, hebben zij de oude landstaal verdrongen. Zie bl. 396. Maar tot aan het afgelegene Schiermonnikoog drongen die Saksen niet door; het zoute water, al waren 't dan ook maar de ondiepe wadden, stuitte hun loop en beperkte hun uitbreiding. De Saksen waren dan ook nimmer zulke goede zeelieden, nimmer zulke echte ‘waterrotten’ als hun naaste stamverwanten, de Friezen; hun nakomelingen zijn het heden ten dage nog niet. Zoo bleven de edele, vrije Friezen op Schiermonnikoog vrij van vermenging en verbastering met Saksen; zij behielden onbesmet hun volksaard, zij bleven hun oude friesche taal zuiver en rein spreken. De Schiermonnikoogers zelven geven als de oorzaak van hun bijzonderen tongval de onder hen bestaande sage ten beste, dat zij van Denen of van Zweden zouden afstammen. Ik geloof niet, dat er iets van dit volksverhaal waar is. De zelfde sage van een ouden Noorman of Deen, die met zijn dochter de eerste bewoner van het eiland zou geweest zijn (zooals 't volk verhaalt) en die in stormachtige en duistere | |
[pagina 455]
| |
nachten een lantaarn bond aan de horens van zijn koe en daarmede dan langs het strand liep om te bewerken dat de verbijsterde zeelui hun vaartuigen op het strand lieten loopen, die zelfde sage wordt ook op menig ander friesch eiland, tot op Sylt en Amrum, verhaalt. Maar inderdaad komen er in het schiermonnikooger friesch sommige klanken en eenige vormen voor, die met de noordsche talen overeenstemmen, en dit kan zeer wel aanleiding tot bovenstaande volksmeening gegeven hebben. Dit verschijnsel is evenwel ook volstrekt niet vreemd. Want de friesche taal, vooral het zuivere, oude friesch, vormt als 't ware een overgang van de eigenlijk germaansche talen, het saksisch, frankisch, allemannisch, beiersch, enz. (thans het neder-duitsch en het hoogduitsch,) tot de noordsche (skandinaafsche) talen. Toch is het after all, niet onmogelijk, zelfs niet onwaarschijnlijk, dat er zich een volkplanting van Noren of Denen of Zweden, al waren 't ook maar een paar huisgezinnen, blijvend op Schiermonnikoog heeft gevestigd, toen in de 8ste en 9de eeuw de Noorlui bijna jaar op jaar in Friesland vielen, en vooral het naburige Esonstad aan de Lauwers (nabij het tegenwoordige gehucht Esumazijl) dikwijls bezochten en brandschatten. Maar wat hiervan dan ook waar of niet waar moge zijn, zeker is het dat op Schiermonnikoog heden ten dage een taal wordt gesproken, die van alle nederlandsche tongvallen, wel het allerverste van de geijkte nederlandsche schrijftaal verwijderd is. Het is voor iederen Hollander of voor iederen niet-Fries letterlijk onmogelijk, ook bij de grootste oplettendheid, om er iets van te verstaan, wanneer Schiermonnikoogers met elkanderen hun eigenen tongval spreken. Zelfs voor echte Friezen van den vasten wal, die dagelijks gewoon zijn de friesche taal te spreken en te hooren spreken, is dit dikwijls zeer moeielijk. Niettemin is het schiermonnikooger friesch volstrekt niet een onbeschaafden, ruwen, armen tongval. Het tegendeel is waar! Het schiermonnikooger friesch is een zeer beschaafden, woordrijken, zuiveren tongval, die daarenboven bijzonder aangenaam, welluidend en zoetvloeiend voor het gehoor is, en door de eilanders op een nette, gekuischte wijze, hoewel vrij wat zingerig, even als dit op vele zeeplaatsen geschiedt, wordt gesproken. Door deze eigenschappen onderscheidt het zich gunstig van het gewone friesch van den vasten wal. Vooral wanneer dit friesch door de echte boeren, gelijk meestal door dezen geschiedt, al schreeuwende en met den mond zoo wijd mogelijk open, wordt uitgebracht, wordt dit door den frieschen tongval van Schiermonnikoog verre overtroffen; het laatste kan op groote zachtheid, liefelijkheid en bevalligheid bogen. | |
[pagina 456]
| |
Het schiermonnikooger friesch wordt door alle Schiermonnikoogers gesproken. Echter, omdat hun tongval zoo onverstaanbaar is voor iederen vreemdeling, spreken zij terstond hollandsch, zoodra zij zich door een niet-Schiermonnikooger willen doen verstaan. De noodzakelijkheid hiervan en de omstandigheid dat zij zeer veel lezen en grootendeels veel smaak in letterkunde betoonen en bezitten, is oorzaak dat zij zeer goed hollandsch, of liever zeer goed geijkt nederlandsch spreken, zeer veel beter dan de Friezen aan den vasten wal. Het schiermonnikoogsch is zeer rijk aan twee- en drieklanken; ja vier- en vijfklanken komen er in voor. Op een zonderlinge wijze zijn deze klanken dikwijls te samen gevoegd. Men moet een echten Schiermonnikooger zijn, om daartoe zijn tong te kunnen dwingen. Die zonderling saamgevoegde klanken maken het dan ook hoogs moeielijk, ja bijna onmogelijk om de taal van Schiermonnikoog mett letters op papier af te beelden. Om daarin voldoende te slagen mocht men waarlijk nog wel zes-en-twintig letters, bij de bestaande, ter beschikking hebben. De onderstaande proeve van het schiermonnikooger friesch heb ik zelve, met veel moeite en vlijt, zoo nauwkeurig mogelijk uit den mond eener zeer ontwikkelde, echt schiermonnikooger vrouw opgeschreven, de letters en klanken, tot meerder gemak van den nederlandschen lezer, de waarde gevende die ze in het geijkte nederlandsch (dus niet in het friesch, zoo als 't eigenlijk zijn moest), bezitten. Niettemin voldoet deze spelling mij volstrekt niet. Ik geef ze gaarne voor beter. Zooals deze proeve hier beneden staat, schijn ze nog niet zoo bijzonder veel van het geijkte nederlandsch te verschillen. Dat komt omdat ik geen letters genoeg had om al die verschillende, werkelijk harmonisch luidende klanken af te beelden. De spreektaal van Schiermonnikoog is tien maal rijker in klanken dan deze in nederlandsche letters uitgedrukte proeve. Oudtijds was er ook, volgens A. Winkler Prins, op het kleine Schiermonnikoog eenig verschil in de uitspraak tusschen de verschillende buurten die het liefelijke, waarlijk idyllische dorp uitmaken. Thans is dit verdwenen. Maar ook op Schiermonnikoog laat de tijd, die alles verandert, alles verstoort, zijn invloed gelden. Ook daar spraken de ouden anders dan thans hun nageslacht doet. Dit is aldaar zelfs in het verloop van eens menschen leeftijd op te merken. Zoo zeiden de grootmoeders van het thans nog levende geslacht tot haar dochters, als op een langen, kouden winteravond een hongerig kind van deze of gene arme zeemansweduwe naar een stukje brood hunkerde: gaai ofter 'e daarsdinter, bi de treureur, in sny de jonge 'n om, Triin! Dat wil zeggen: ga achter de deur, bij de kast, en snijd den | |
[pagina 457]
| |
jongen een stuk brood, Catharina! De uitdrukking ofter 'e daarsdinter, achter de deur, en de woorden treureur, kast of liever spinde (tresoor?), en 'n om Ga naar voetnoot1), een snede brood, zijn op het eiland reeds verouderd en worden er door het jongere geslacht niet meer verstaan. Zoo nu en dan wordt er door dezen of genen Schiermonnikooger wel eens het een of ander in het schiermonnikooger friesch opgesteld. In den laatsten tijd is dit vooral het geval geweest met den koopvaardij-kapitein H. Conter, die eenige gedichten en prozastukken in den tongval van Schiermonnikoog geschreven heeft, welke echter niet zijn uitgegeven, maar na den dood van den verdienstelijken schrijver in handschrift zijn blijven liggen. Een van deze gedichten echter komt voor in F. Allan, Het eiland Schiermonnikoog, onder den titel: De aaiste Jannewaris. In het zeer belangrijke werk van Dr. Joost Hidde's Halbertsma, Hulde aan Gysbert Japiks, in het tweede stuk, komt een vertaling voor van het evangelie van Lucas, hoofdst. X, vs. 30-37 en van het evangelie van Mattheus, hoofdst. VI, vs. 5-15, onder den titel: Vertaling van een paar plaatsen uit het nieuwe testament in den tongval van Schiermonnikoog en in dat zelfde werk een Vertaling van den zomer en de herfst (gedeelten van een berijmd friesch blijspel) uit het land-friesch in den tongval van Schiermonnikoog. De spelling laat veel te wenschen over. Ook vindt men nog een kleine Proeve van de taal, zoo als dezelve op het eiland Schiermonnikoog gesproken wordt, in het tijdschrift: De vrije Fries, dl. I. | |
[pagina 458]
| |
90. De gelijkenis van den verlorenen zoon in den tongval van het eiland Schiermonnikoog.Medegedeeld door N. N. Januari 1871. (In nederlandsche spelling.)11. D'r wier reis 'n man in di hiea twa jonges. 12. In iean fan har beiden, it wiea de jongste, sei tjin har heit: heit! jeuw mi miin guued dot mi toekomt. In har heit deelde har 't guued. 13. In körts d'r nooi dao͡ 't er olles bi 'neeuwr forgare hiea, is er furtgiean nooi 'n fraeimd laaun to, in der het er siin guued tròch brocht in 'n kwaaid livven. 14. In dao͡ 't hi 't olle gerre fortao͡rs hiea, koom 'r huengersneud iin dot laaun in hi kriige gebrok. 15. Ik dao͡ ging hi nooi dao͡ juued to fan dot laaun in friegge har om werk; in jao͡ juegene him werk in stjuersene him nooi har laaun to om har swiine to huueden. 16. In hi kriige so'n huenger dot hi wuuë wol graag siin liif fol ite mooi de swiine, mar dot mocht net. 17. In dao͡ koom er to him salm in sei er: ho fȯlie fan uus heit siin knechten hewwe ieuwerflued fan iten in ik forgaai fan huenger. 18. Ik sil opstaain in wier nooi uus heit to gaain in sizze tjin uus heit: heit! ik hew seaune dien tjin de himel in tjin jo. 19. Ik bin nue net mair wersig diin bern naaimd to wersen; mettje mi as iean fan jo knechten. 20. In hi ging nooi siin heit to. Dao͡ 't er nog fier fan him oof wiea, seig siin heit him ol in di kriige medeliiden mooi him; hi roon nooi him to, fuuel him om 'e hals in suuende him. 21. In de seun sei: heit! ik hew seaune dien tjin de himel in tjin jo in ik bin nue net mair wersig diin bern naaimd to wersen. 22. Mar siin heit sei tjin siin tjinstknechten; bring hier 't bost | |
[pagina 459]
| |
pak klaaine in tjoch it him oon in jeuw him 'n ring oon siin haaun in skuuene oon siin fȯtten. 23. In bring 't maste kalf hier in slagje 't in lieët uus it opite, in plesier mettje. 24. Want di jonge wiea daaid in hi is wier livven wersen; hi wiea forlao͡ren in hi is wier fieaun. In jao͡ bigoonen plesier to mettjen. 25. In de oudste seun wiea iin 't laaun in dao͡ 't er nooi huus to suuë in tichte bi koom, heerse hi sjongen in daaunsjen. 26. In dao͡ reupt er oon iean fan 'e knechten in friegge di wot dot wiea. 27. In di knecht sei tjin him: diin bruuer is 't huus komd in jimme heit is so bliid dot hi het 't boste kalf slagje lotten. 28. In dao͡ wers hi kwaaid in wuuë net iin huus komme. Dao͡ ging siin heit nooi him to in bain him. 29. Der op sei hi: sjuech, heit! ik tjinje jo nue ol so fȯlle jieren in ik hew nöet jo gebod ieuwertreden in jo hewwe mi nöet 'n liitjen bok jieuwn, dot ik mooi miin freaune reis plesier mettje kuuë. 30. Mar nue dizze seun fan jo komd is, di siin guued mooi hoere tròch brocht het, nue hew jo 't boste kalf feur him slagje lotten. 31. In dao͡ sei siin heit: bern! do biste olle dagen bi mi, in ol wot ik hew is diinen. 32. M'n beheerse doch bliid to wao͡sen, want diin bruuer wiea ommers daaid, in nue is hi wier livven wersen; hi wiea forlao͡ren, in hi is nue wier fieaun. | |
Aanteekeningen.De letters die wat kleiner zijn en lager staan, moeten niet uitgesproken, wel gehoord worden. De ö klinkt als in 't hoogduitsch; de ò is de doffe o van het hollandsche dof, kom, dom. De ao͡ moet als éen klank worden uitgesproken, die tusschen a en o in ligt, maar meest naar de a overhelt. 11. Jonges of seune, zonen. 13. Dao͡, toen, als, daar; zie vs. 13 bl. 447 op dæ. 14. Fortao͡rs, verteerd, in gewoon friesch fortard. Die s aan het einde van dit woord, staat in plaats van de oud friesche th, die voor de menschen van de tegenwoordigen tijd zoo moeielijk uit te spreken | |
[pagina 460]
| |
is; het is de zelfde letter die ook in 't angelsaksisch voorkwam en uit die taal nog in 't engelsch van onzen tijd is overgebleven. De Friezen aan den vasten wal in de provincie Friesland hebben die oude th in hun spreektaal thans veelal tot een d verzacht, de Schiermonnikoogers echter haar tot een s verscherpt, de Noord-Friezen en wangerooger Friezen daarentegen in haar oorspronkelijke waarde behouden. Zoo ook in vs. 15 stjuersene, stuurden, gewoon friesch: stiûrden; verder: wersig, waardig, gewoon friesch: wirdich; wersen, worden, gewoon friesch: wirde; heerse, hoorde, gewoon friesch: hearde; ook nog ierse, aarde, gewoon friesch: ierde, engelsch: earth; hers, hard, gewoon friesch hird, enz. Gebrok, gebrek; ook wel brok; de o van dit woord is helder, naar de a zweemende, zoodat men bijna met even veel recht schrijven kan: gebrak, brak; dit zelfde geldt van bost of bast, best. Zie vs. 14 bl. 435 en vs. 14 bl. 441. 15. Dao͡ juued, de lieden, de menschen, waarvoor het gewone friesch heeft: liu, liuwe, welk woord in de eene plaats als ljue, ljuwe, en in de andere als ljouwe wordt uitgesproken. De l en de r zijn voor de Friezen, even als voor hun stamgenooten de Engelschen, moeielijk uit te spreken letters, die zij in veel woorden in 't geheel niet uitspreken. Vooral de friesche letterverbindingen lj en rj zijn voor velen echte struikelblokken. Daarom hebben de Schiermonnikoogers (en ook de friesch sprekende Schellingers en de friesch sprekende Saterlanders), zich die uitspraak wat gemakkelijker en wat eenvoudiger gemaakt en de l en de r van deze letterverbindingen maar weggelaten; zoo zeggen ze: juued voor het friesche liu, lieden, even als de Hindeloopers ook gemakkelijkheidshalve de j van die lj weglaten en uitspreken: leead voor liu. Verder zeggen de Schiermonnikoogers nog op deze wijze: juocht voor het friesche riucht, recht, sjuocht voor het friesche sliucht, slecht, eenvoudig; dus sjuocht in juocht voor de friesche kenspreuk: sliucht end riucht, eenvoudig en rechtvaardig. Deze spreuk is het schibboleth der Schiermonnikoogers Zie vs. 19 bl. 177 op da liûd. Swiin, swiine, varken, varkens, en nooit barch, bargen als aan den vasten wal in Friesland. Zie vs. 15 bl. 78 en vs. 15 bl. 158. 17. To him salm, tot zich zelve; zie vs. 17 bl. 448 op selm. 18. Seaune, (sieuwne, seeuwne, seaaune) zonde, gewoon friesch sûnde, bij Gysbert Japicx: suwne; even als op Schiermonnikoog weaune (wieuwne, weeuwne, weaaune), wonde, gewoon friesch: wûnde, bij Gysbert Japicx: wuwne. 20. Medeliiden, medelijden, is een schiermonnikooger hollandisme; | |
[pagina 461]
| |
in zuiver schiermonnikooger friesch zou het: mooiliiden moeten zijn, overeenkomstig het gewoon friesche meilyen. Suuende, zoende, is zoowel zuiver friesch als het gewoon friesche patte. Pattje voor 't werkwoord zoenen en pattsje voor 't zelfstandige naamwoord zoen, wordt op Schiermonnikoog nooit gebruikt, even min als het tute en het tuut of tuutsje der friesche stedelingen.
Andere eigenaardige schiermonnikooger woorden die nog al aanmerkelijk van het gewone friesch afwijken zijn: Sjild, schuld; gewoon friesch: skild, skuld. Jaun, avond; gewoon friesch jûnd, (spreek uit: joen, joon, jon). Men zeit ook de eere morne in de lotte jaune, de vroege morgen en de late avond; in gewoon friesch: de iere moarn (spreek uit: moon) end de lette jûnd. Ki, koeien; gewoon friesch: ky. Aist in wast of wost, oost en west; gewoon friesch: east end west. Riin, regen; gewoon friesch: rein. Aitse in bane, erwten en boonen; gewoon friesch eärte end beäne (spreek uit: jette in bèène of bjenne). Jeuwre, haver; gewoon friesch: hiower (spreek uit: jouwer). Bjair, bier; gewoon friesch: bier of bjir. Braaid, brood; gewoon friesch: brea, hindelooper friesch bra. Uuen, einde; gewoon friesch: ein. Fjoel, vogel; gewoon friesch: fûgel (spreek uit: foegel); dit fjoel komt meer overeen met het engelsche fowl en het deensche fugl (foel). Skuun, schuur; gewoon friesch: skûrre of skoërre. De schiermonnikooger vorm skuun is zuiverder en beter friesch dan skûrre. Schuur is ook in het oud oost friesch, volgens Cadovius Muller: schien, in betere spelling: skiin; zoo ook heden ten dage nog in Noord-Friesland op de eilanden Föhr en Sylt: skiin. Schûrre komt over een met het nederduitsche schuur, schüre; skuun en skiin met het midden hoogduitsche schiune, nieuw hoogduitsch scheune. |
|