Aanteekeningen.
19. Fordurft, verderft; gewoon friesch: fordeart,
fordjert.
Tjeæuven, dieven; gewoon friesch: tsieaven,
tegenwoordig meestal dieven.
21. Hort, hart; gewoon friesch: herte,
herte, hart.
22. Korse, kaars; gewoon friesch: kearse,
kearse.
23. Solm, zelf; zie vs. 17 bl. 448 op
selm.
25. Het, wat; zie vs. 16 bl. 448.
Oontjeœn, aantrekken; zie vs. 22 bl. 435.
26. Oonsjœ;, aanzie; gewoon friesch:
oansiuch.
Foegelen des himels, vogelen des hemels; in gewonen stijl:
vogels van den hemel; gewoon friesch: fûgels fen 'e himel. De
meervoudsvorm foegelen in plaats van fûgels en de tweede
naamvalsvorm des himels in plaats van fen de himel komt ons
tegenwoordig deftig en onnatuurlijk voor, omdat men thans slechts in verhevenen
stijl zoo schrijft en dagelijks nooit zoo spreekt. Maar werkelijk spraken de
oude Friezen en inzonderheid de oude Friezen in den Zuidhoek, ook in het
dagelijksche leven aldus.
26. Fæer, vader; zie vs. 12 bl. 447 op
feer.