hoolt, gewoon fr. hout, holl. hout; hindel.
aald, gewoon fr. ald, spreek uit aod, holl. oud;
hind. hueshaalding, gew. fr. hûshalding, spr.
huushaoding, holl. huishouding; hind. ealders,
gew. fr. alders, spreek: aoders, holl. ouders;
hindel. skoolder, gewoon fr. en holl. skouder en schouder.
Vergelijk vs. 13 bl. 393 op laand.
Oerwealdsk, in beteekenis overeenkomende met het gewoon
friesche oerdwealsk, is woordelijk vertaald: overweelderig, meer
dan weelderig, zeer weelderig, en komt van het oud friesche weald, het
engelsche wealth, weelde. Het hindelooper oerwealdsk is een
zuivere vorm; het gewoon friesche oerdwealsk is verbasterd. Zie vs. 13
bl. 435.
Trochbroat, doorgebracht, van briinge, broat, broat,
brengen, bracht, gebracht. Dit broat wordt volkomen gelijk uitgesproken
als het engelsche brought. Zoo ook toat, gedacht, van tiinse,
tiinke, denken, even als het engelsche thought. Zie vs. 13 bl. 175
op brôet.
14. Grate, groote; veel woorden die in het gewone friesch
den ea-klank hebben en in het hollandsch oo, hebben in den
hindelooper tongval een volkomene, zuivere italian a; b.v. graat,
great, groot; bra, brea, brood; ra, read, rood; da,
dea, dood; aast, east, oost.
Hi bigoast, hij begon, gewoon friesch: hi
bigûn; het hindelooper bigoast komt overeen met het
nederfrankische begost; even als het hindelooper iik koast,
gewoon friesch: ik koe, met het nederfrankische ik kost, ik kon,
Zie vs. 29 bl. 246 op 't woord koss, en vs. 14 bl. 249.
16. Het, wat; het oud friesch heeft: huet
(hvet) hwet, hwat; het hedendaagsche gewone friesch hwet,
hwat, en in den laatsten tijd ook wat en wet. In de vorige
eeuw en vroeger kwam de vorm het en hette ook elders in
Friesland voor; bij
Gysbert Japicx wordt hij vaak gevonden. Zie
vs. 23 bl. 279 op get de gek afgève.
17. Selm of sem, zelf, in verbuiging
to him selm; zie vs. 17 bl. 443.
Bra, brood; zie hier boven vs. 14 op het woord
grate.
20. Boppe meéte, boven mate, gewoon fr.:
buppa (boppe) miete.
Paaike, zoende, van paaikje, zoenen; het gewone
friesch heeft: patsje, patte, patte; een zoen is te Hindeloopen en
paaik, gewoon friesch en patsje, oudtijds, ook bij Gysbert
Japicx nog, en pea.
23. Nochlik (met doffe o), ook in het gewone friesch
voorkomende, en tevens in den nederduitschen tongval der grootere friesche
steden; de vorm noflik (f en ch zijn wisselletters:
gracht en graft, gekocht en koft) wordt even dikwijls
gebruikt. Nochlik en noflik is woordelijk vertaald:
genoegelijk.
24. Da, dood; zie hier boven vs. 14 op het woord
grate.
25. Ealste, oudste, van aald, oud.