invloed, ook in dit deel van Groningerland, doen gelden. Zoo zijn de
zoogenoemde Langewolder Keuren van het jaar 1250 en van 1282 in de
nederduitsche taal opgesteld, even als de Fredewolder Keuren van 1388, terwijl
mij geen oude oorkonden bekend zijn, uit dit deel van Groningerland afkomstig
en in de friesche taal geschreven. Ook de zoogenoemde
Aduarder Zijlbrief van 1382 is nederduitsch en niet
friesch.
Thans komen er in de friso-saksische tongvallen van 't
Westerkwartier nog meer friesche elementen voor dan in de andere
groningerlandsche tongvallen en zijn ze ook minder typisch groningerlandsch dan
de anderen. Zoo luidt de volkomene a, schoon ze dan ook al bij lange na
niet zuiver uitgesproken wordt, hier toch veel minder zwaar en trekt veel
minder naar de o, dan dit in andere groningerlandsche tongvallen
geschiedt; zoo ook spreekt men de scherp lange e gewoonlijk op friesche
wijze als ie uit; b.v. stien en bien voor steen en been,
mienen voor meenen, enz. Maar niet slechts klanken, ook zuiver friesche
woorden komen er nog hier en daar, vooral langs de friesche grenzen, in den
westerkwartierschen tongval voor, zoo als b.v. jem of jim voor
gijlieden (oudfriesch gima en jima, nieuwfriesch jimme);
ja zelfs zuiver friesche woorden die in het hedendaagsche Friesland zelven
reeds sterk verouderd of geheel uitgestorven zijn, zoo als jamk,
dikwijls, enz. Andere zuiver friesche woorden, die in deze westerkwartiersche
tongvallen nog gebruikt worden, zijn heit en mem, vader en
moeder, zoo als onder anderen nog te Noordwijk in gebruik is; ark,
gereedschap; eide, egge (zie 57 bl. 372); gol (westerlauwersch
friesch: gulle, golle), hooivak; vrenzen (westerlauwersch friesch
wrensgje, wrinsgje), hinneken; jimpt (westerl. fr. imet,
iemet, met gebroken klank), avondmaaltijd; piilk
(pîlk), pen of vederschacht; branje, brandstof, enz. Te
Sebaldeburen gebruikt men ook nog de friesche woorden onthieten,
beloven; rempten (westerlauwersch fr. rimpen), haastig,
schielijk; dreeg of drieg, voedzaam, zwaar (van spijze);
tjoed, slecht, kwaad, boos; tjoenster, toovenaarster;
ûtskaaie, ontaarden; wrakselen (westerl. fr.
wrakselje), worstelen, stoeien, enz. In het werkje van
N. Westendorp, getiteld:
Eerste leerrede gehouden in de nieuwe kerk te
Sebaldeburen, komt een lijst voor van grootendeels friesche
woorden die in dit deel van het Westerkwartier nog in gebruik zijn.
De meeste ingezetenen van de groninger dorpen langs de friesche
grenzen, vooral die van Sebaldeburen, Noordwijk, Doezum en Groninger Opende
verstaan ook zeer wel de friesche taal, al kunnen ze haar dan ook al niet
spreken.