15. Zuk, zich; zie vs. 16 bl. 410 op zuk.
16. Vratten, vraten; zie vs. 16 van de vertaling in den
tongval van Leeuwarden.
17. Bij zuk zulmen, bij zich zelven; de vorm van dit
laatste woord is friesch; het gewone westfriesch heeft: bij him selm,
het hindelooper: to him selm, het oud workummer: to him
salm; zie vs. 17 bl. 209 en vs. 17 van de vertaling in den
tongval van Workum.
20. Iseliken medeliden, woordelijk: ijselijken medelijden,
voor: zeer veel medelijden; zie vs. 16 bl. 328 op zoo noar greege.
Smokte, zoende; zie vs. 20 bl. 390 op smokte 'm.
25. Riige, rij.
27. Vedde, vette; zie vs. 15 bl. 402 op brochde.
30. Houren en snouren, hoeren en snoeren; zie vs. 13 bl.
197.
31. Ja, immers; zie vs. 31 bl. 395. Dit woordje, dat zekere
ongekunstelde bevalligheid en zoetvloeiendheid aan de spreektaal verleent,
verdiende nevens immers, ook in de nederlandsche schrijftaal opgenomen
te worden. Sommigen zijn daarin reeds voorgegaan. Zoo schrijft
Dr. G. Acker Stratingh, de geleerde schrijver
van
De aloude staat der Nederlanden, in zijn
verhandeling over Het ommelander wapen, die in het
VIIde deel van de Bijdragen tot de geschiedenis en
oudheidkunde van de provincie Groningen voorkomt, aldaar op bl. 211:
‘Deze schrijver verstond ja, dit is duidelijk en reeds door mij
opgemerkt, harten onder de elf figuren,’ enz.
In het tijdschrift
De Navorscher, dl. XXI, komt ook een
vertaling van de gelijkenis des verloornen zoons in den tongval der stad
Groningen voor.