en de ao klinken beiden
tusschen o en a in; de oa eenigszins meer naar de
o, de ao wat meer naar de a overhellende.
11. Ad of had, al naar de spreker wil, even als
12. Ebt of hebt.
13. Gong of ging; beide vormen zijn in gebruik. Zie
vs. 20 bl 355.
Nojaal, verknoeid basterdwoord van 't fransche
royal. In dezen zin is rejaal, rojaal ook in alle andere
nederduitsche tongvallen van Nederland in gebruik. Zie vs. 13 van de vertaling
in den tongval van Leiden.
14. Harge ongersnood of arge hongersnood, erge
hongersnood, al naar de spreker wil.
15. En of hen, heen.
16. Foezel, draf, is een zeer goed nederduitsch woord en
beteekent oorspronkelijk het overblijfsel van graan nadat er brandewijn of
jenever van gestookt is. Maar foezel is in dezen zin weinig meer in
gebruik. Van het overgeblevene, uitgestookte graan is de beteekenis van
foezel overgegaan op den sterken drank die men er van stookte en
brandde, en zoo noemt men nu in vele nederduitsche tongvallen, vooral in
Westfalen en aan den Beneden-Rijn langs onze grenzen
en ook in onze oostelijke grensstreken, Twenthe, den gelderschen
Achterhoek en Limburg, de bovenlandsche jenever uit
Munster en Keulen foezel, in
Twenthe ook Munster-foezel, in Oost-Friesland
foesje (fuusje).
17. Oevölle of hoevölle, hoevele.
Ebben haovervloed of hebben aovervloed, hebben
overvloed.
Èten of etten, bij afwisseling; het laatste
is meer in gebruik bij de Zwollenaren uit den geringsten stand; zoo ook
wisselen lèpel en leppel, pèper en pepper,
enz. Zie vs. 23 bl. 342.
Onger of honger.
18. Eel of heel.
20. Arte at 'e of harte hat 'e, hart had hij.
Als of hals.
25. Holdste of oldste, oudste.
Uus of huus, huis.
Eurden of heurden, hoorden.
27. Ef of hef, heeft.
28. Haover te alen of aover te halen, over te
halen.
29. È'k, heb ik.
Olden of holden, houden.
30. Hi, en niet als gewoonlijk i, hij, omdat hier de
klemtoon op dit woord valt.