Aanteekeningen.
De oa klinkt tusschen o en a in.
11. Aargens, ergens. Even als dit ook in andere geldersche
tongvallen, onder anderen in dien van de Over-Betuwe voorkomt,
spreekt men de e voor een r als a uit. Op de
Veluwe vooral wordt die a zeer gerekt uitgesproken; men
spreekt er van kaark voor kerk, staarven voor sterven,
waark voor werk, enz. Ook wordt de geslotene a voor een
r lang uitgesproken, b.v. aarmoed, waarm, enz. Zie vs. 12 bl. 66
op arv'.
12. Voajer, vader; zie vs. 12 bl. 274 op vajer.
Verstaarf, versterf, erfdeel, goed 't welk iemand door
versterven van den oorspronkelijken bezitter, toekomt.
Langen, geven, aanreiken, overgeven; zie vs. 12 bl. 304 op
lang.
Hi dong 't, hij deed het, een zeer afwijkende
vervoegingsvorm van 't werkwoord doen, die zonderlinger wijze ook in den
middenduitschen tongval van Luxemburg voorkomt.
13. Hort, poos, eenigen tijd; zie vs. 13 bl. 313 op
hortje.
Na datum, basterduitdrukking van 't latijnsche
datum, dat in den zin van dagteekening, tijdsbepaling gebruikt
wordt.
Buul, budel, buidel, geldbeurs.
15. Keuen, varkens, is ook in andere nederfrankische
tongvallen van Gelderland en Utrecht bekend.
16. Zoo noar greege, woordelijk: zoo naar graag, voor: zoo
bijzonder gaarne. Dit is een van die oneigenlijke uitdrukkingen, die overal in
de dagelijksche spreektaal gebruikt worden; de veluwsche uitdrukking noar
greege is niet dwazer dan de hollandsche: ijsselijk mooi en
vreesselijk veel plezier hebben. Zie ook hier beneden vs. 24.
Zunig, trog. Dit woord, waarvan ik de afleiding niet ken,
is zeker het zelfde als het noordhollandsche seunis. Zie de vertalingen
in de tongvallen van Wieringen en Hoorn.
Likewels, evenwel, overeenkomende niet het friesche
likwol, het oudhollandsche lykewel en het hoogduitsche
gleichwohl.
17. Kweme, kwam. Zie vs. 14 bl. 320.
Are, andere. Zie vs. 23 bl. 315.
19. Kiind, kind; zie vs. 31 bl. 324.
Sind, zijn, wezen. Deze vorm is onjuist: men kan er uit
zien hoe zelfs op de Veluwe het gevoel voor taalzuiverheid
verloren gaat. Zuiver Saksisch is wel wi sind, i sind, si sind voor wij,
gij en zij zijn, maar in de onbepaalde wijs luidt het werkwoord siin,
ziin of wæzen.