halfesse. Het
woord half'r of halfe is ook over andere streken van Limburg
verspreid.
16. Erpleschelle, aardappelschillen.
Baggen, varkens, is een echt limburgsch woord, dat men ook
te Maastricht kent en dat niet met het friesche barg, wel met het
nederlandsche big verwant is. De g van dit woord wordt op
limburgsche wijze, zeer zacht, bijna als k uitgesproken; zie vs. 18 bl.
279. Te Maastricht luidt dit woord volkomen als bak, in den
verkleinvorm bekske of liever bäkske; een speenvarken noemt
men daar speebak.
17. In zich eiges, in zich zelven Eigen voor
zelf is een nederfrankisch idiotisme. Zie vs. 15 bl. 198 op dat
egenste land.
Heim, 't huis, het hoogduitsche daheim. Zie vs. 17
bl. 263 en vs. 17 bl. 233 op ter häime.
Hej, hier; zie vs. 17 bl. 276.
18. Uch, u; zie vs. 12 bl. 275 op mich.
19. Wecht, wicht, kind. In Holland heeft wicht de
beteekenis van een klein kind, een zuigeling, onverschillig van welk geslacht;
in Groningerland en Oost-Friesland is wicht een maagd, volwassen meisje,
en de zelfde beteekenis heeft ook het sagelter friesche wucht. In
Limburg en ook in andere streken van Zuid-Nederland is wicht eveneens
voor volwassenen in gebruik, maar meest voor volwassen meisjes, ofschoon ook,
zooals uit deze vertaling blijkt, op jongelingen flat woord wordt toegepast:
ook in Gelderland is dit laatste het geval.
20. Huivers, naar huis, huiswaarts; zie vs. 25 bl. 279 en
vs. 18 bl. 292.
23. Kaof, kalf; zie vs. 23 bl. 279 en vs. 23 bl. 276.
30. Mèchtjes, meisjes, van maagd, in Drenthe
mæchies.