frankische en friso-frankische tongvallen dikwijls tot
j. Zoo heeft het maastrichtsche broed, brood, tot meervoud
broejer; blaad, blad, blajer; de klok luiden is loeje;
voorspoedig veurspeujig; besteden besteie; bidden beie;
bode boai; schadelijk sjoajelik; moeder mojer, enz.
Geef is de gebiedende wijs enkelvoud; gef meervoud;
zie vs. 22 van deze vertaling.
Mich, mij. De tongval van Maastricht en tevens alle
tongvallen van zuidelijk Limburg, zoowel van het noord- als van het
zuidnederlandsche gedeelte, is zeer merkwaardig, vooral wat de persoonlijke en
bezittelijke voornaamwoorden betreft. De maastrichtsche persoonlijke
voornaamwoorden zijn: ich, de, heer, veer, geer, ze. De wordt
dich, als de klemtoon er op valt. Heer wisselt af met er,
al naar de klemtoon er op valt of niet. Eveneens is het met veer en
geer, die met ver en ger afwisselen. Verbogen, wordt
ich tot mich, de wordt dich of tich, al naar de
welluidendheid dit vereischt; heer wordt heum, hum, em; het
vrouwelijke zij of zi wordt heur; veer wordt us,
geer wordt uuch en zij, zi of ze wordt hun. De
bezittelijke voornaamwoorden zijn, als de klemtoon er op valt: miin, mine,
mi; diin, dine, di; ziin, zine, zi; meervoud: euse, eus; eure, eur;
hunne, hun; als de klemtoon er niet op valt, is het m'n, m'ne, me; d'n,
d'ne, de; z'n, z'ne, ze.
Even als bijna overal, zoo is het ook te Maastricht
gebruikelijk om, wanneer men tot iemand spreekt, wien men achting betoont, de
tweede persoon meervoud van 't persoonlijke voornaamwoord te gebruiken. Daarom
spreekt de zoon zijn vader met geer aan, de vader echter den zoon met
de, dich.
Deil, deel, even als breid, breed; kleid,
kleed; weiskeend, weeskind; zeip, zeep, enz.
13. Doag, dagen, meervoud van daag of
dag.
Zoon; zie vs. 11 hier boven, op zeuns
Boe, waar, wisselt af met woe; zie dit zelfde
vers.
15. Eweeg, weg of heen, is echt frankisch, even als
azeu, ezeu, esu, zoo. Vroeger schreef men ook enwegh, enweghe,
inwegh. In somige vlaamsche tongvallen is het nog 'nweg. Zie vs. 29
bl. 257 op esu en vs. 13 bl. 243.
Zeuke, zoeken; zoo ook bedreuve, greun, keul, reume,
reuze, vergeuje, vreug, zeut, enz. voor bedroeven, groen, koel,
enz.
Hier, heer, even als mie, (mier), meer,
enz.
Sjikten, zond, eigenlijk schikte; de sch
wordt te Maastricht op hoogduitsche wijze uitgesproken.