mogen. De r wordt
door de inwoners van Bonn nog meer verwaarloosd dan door de Keulenaars,
Düsseldorpers en andere Neder-Rijnlanders. Voorbeelden hiervan zijn in vs.
12 unge voor unger, under, onder; in vs. 13 fott voor
fort, voort; fäen voor fäer, fär, fer, ver;
liddelich voor lidderlich; in vs. 14 vezäet voor
verzärt; in vs. 15 vemeeth voor vermeeth; in vs. 17
üvvefloss voor üvverfloss; in vs. 18
vesündig voor versündig; in vs. 20 wuhd voor
wurd; gerüht voor gerührt; in vs. 21 wäet
voor wärt; in vs. 24 wohde voor wohrde, widde voor
widder, velohre voor verlohren; in vs. 25 hüht voor
hührt; in vs. 29 antwoht' voor antwört'; in vs.
32 wäde voor wärde, werde, enz.
Zoküet, toekomt, zie vs. 12 bl. 256 op
zokütt.
Ä däht deele, woordelijk: hij deed deelen, voor:
hij deelde. Deze eigenaardige spreekwijze behoort vooral in de nedersaksische
tongvallen van het nederduitsch thuis; maar komt toch ook in andere
nederfrankische tongvallen voor. Zie vs. 15 bl. 17, vs. 19 bl. 26, vs. 19 bl.
87, enz. en vs. 22 van de vertaling in den tongval van St. Truiden.
Unge, door verwisseling der zachte d met zachte
g en door afslijting van de sluit-r van het oorspronkelijke
under, onder. Zie vs. 12 bl. 256 op unger, 8 bl. 134 en vs. 12
bl. 52 op unne.
13. Fott, door uitslijting der r van fort,
voort; zie hier boven vs. 12 op 't woord vemöge vs. 13 bl. 256 en
vs. 13 bl. 252.
Fäen, ver, komt ook in den keulschen tongval voor. Zie
vs. 20 bl. 256.
Maht voor machte, maakte; zie vs. 13 bl. 252.
14. Vezäet, verteerd; uit dit woord zijn twee letters
r gesleten; oorspronkelijk is het verzärt, verzehrt.
Gruhse, groot; ook het maastrichtsch heeft groet.
Zie vs. 24 bl. 257.
15. Säu, varkens, eigenlijk zeugen; zie vs. 16
bl. 256.
17. Bruud, brood.
Hee, hier; zie vs. 17 bl. 256 op heh.
18. Vesündig van versündigt, verzondigd;
ook in de meeste limburgsche tongvallen slijt de slot-d of t
gaarne achter de woorden weg. Zie vs. 31 bl. 249.
19. Mie, meer; zie vs, 19 bl. 256 en vs. 19 bl. 252.
Wäet, door uitslijting der r van
wärt, waard.
20. Gerüht, door uitslijting der r van
gerührt, geroerd. Zie vs. 20 bl. 257.
23. Fru, vroolijk, het hoogduitsche froh; zie vs. 32
bl. 246.
24. Duht, dood; zie vs. 24 bl. 257.
Freudenmohlzick, feestmaal, woordelijk: vreugdemaaltijd, is
een