Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 216]
| |
XIV. Westfalen.De volksspraak van de hedendaagsche pruissische provincie Westfalen vormt een tamelijk afgerond geheel met de tongvallen die door het volk in het zuidwestelijke deel van het voormalige koninkrijk Hannover, (Lingen, Benthem, Osnabrück), in noordelijk Hessen, (Hofgeismar, Wolfhagen), in Lippe-Detmold, in Waldeck en in zuidoostelijk Hannover tot het Harzgebergte worden gesproken. De onderscheidene tongvallen van al deze landstreken, ofschoon ze onderling nog al verschillen, maken met elkander de westfaalsche tongvallegroep van de nederduitsche taal uit. De oude bewoners van Westfalen, de voorouders van de tegenwoordige Westfalingen waren echte Saksen, maar ongetwijfeld toch van een anderen stam dan die Saksen welke noordelijker woonden en de onmiddellijke buren van de Friezen waren en nog zijn Men kan dus met volle recht, en moet dit ook, de westfaalsche tongvallen Saksisch noemen, maar den naam van nedersaksisch mag men er, duidelijkheidshalve, niet op toe passen. Wel zijn de westfaalsche tongvallen nedersaksisch in tegenoverstelling met de bovensaksische (obersächsische) tongvallen van het koninkrijk Saksen en de saksische (thüringsche) hertogdommen, maar tot het eigenlijke nedersaksisch (noordsaksisch), waartoe de tongvallen, die wij tot hiertoe in dit boek behandelden (behalve de friesche en friso-saksische) behooren, moeten de westfaalsche dialecten niet geteld worden De algemeene naam van plattdütsch, plattdeutsch echter, waarmede men in Duitschland de nederduitsche taal en voornamelijk de nederduitsche tongvallen voor zoo verre ze in Duitschland worden gesproken, vereert, geldt, naar het duitsche spraakgebruik, cok voor de westfaalsche en tevens voor de nederrijnsche tongvallen. Men spreekt in Duitschland zoo wel van een Münstersches Platt en een Cölnisches Plalt als van een Bremer, Hamburger, Mecklenburger Platt. Wil men echter, als men de westfaalsche tongvallen noemt, doen uitkomen dat westfaalsch = saksisch is, dat men dan liever spreke van west- | |
[pagina 217]
| |
saksisch in plaats van nedersaksisch of westfaalsch nedersaksisch. Om der duidelijkheid wille evenwel geef ik aan de benaming westfaalsche tongvallen de voorkeur. Op de grenzen van hun gebied gaan de westfaalsche tongvallen door allerlei tusschenvormen geleidelijk in de verwante neder- en friso-saksische, nederrijnsche en thüringsche dialecten over. Zulke tongvallen die den overgang van het westfaalsch in het nedersaksisch uitmaken, heb ik reeds in dit werk besproken en proeven daarvan medegedeeld, namelijk de tongvallen van Deister, van Schaumburg, en in zekeren zin ook die van Meitzendorf, Hohen-Dodeleben, enz. die tusschen de westfaalsche, nedersaksische en thüringsche tongvallen in staan. Het gebied van de westfaalsche tongvallen strekt zich ook over een gedeelte van Nederland uit. De tongvallen van Twenthe en van den zoogenoemden Achterhoek van Gelderland (Groenlo, Winterswijk) verschillen zoo weinig van de dialecten die in de aangrenzende streken van Westfalen, (Benthem, Ahuis, Vreden) worden gesproken, dat men die allen noodzakelijk tot den zelfden tongvallegroep moet rekenen. Over het geheel genomen behooren de westfaalsche tongvallen niet tot de welluidendsten van de nederduitsche taal. Zij missen veel van het zoetvloeiende en liefelijke dat aan veel andere nederduitsche tongvallen eigen is. Daarentegen komen er veel zwaar en grof klinkende klanken in voor. Maar wat de westfaalsche tongvallen aan bevalligheid en liefelijkheid te kort komen, vergoeden ze rijkelijk door mannelijke kracht en degelijkheid. De geaardheid van den rustigen, krachtigen, eenvoudigen, sterk aan het oude gehechten Westfaling spiegelt zich duidelijk af in de tongvallen die door het westfaalsche volk worden gesproken. Het hoogduitsch is overal in Westfalen en in de aangrenzende streken, waar westfaalsche tongvallen gesproken worden (behalve in de nederlandsche streken natuurlijk) kerk- en schooltaal, en oefent daardoor grooten invloed uit op de nederduitsche volksspraak, die even als overal waar de volksspraak een andere is als de geijkte schriftspraak, langzamerhand veel van haar oorspronkelijke zuiverheid verliest. Ten platten lande in Westfalen zijn er veel oude roomsche geestelijken, die nog van den kansel in den eigenen volkstongval tot hun gemeente spreken. De westfaalsche tongvallen vinden lang zoo veel letterkundige beoefenaars niet als de neder- en friso-saksische. Er wordt slechts weinig in het westfaalsch geschreven, weinig althans in vergelijking van wat er | |
[pagina 218]
| |
in de nedersaksisehe tongvallen geschreven wordt. Bekende schrijvers in het westfaalsch zijn: Gerratz, schrijver van 'N Ternöster vull Spass, Professor W. Grimme, schrijver van Sprickeln un Spöne, Grain Tuig, Galanterey-Waar, enz. |
|