Aanteekeningen.
De klank ie is niet de tweeklank ie, maar de
zuivere, lange i of ii. De klank eei is de doffe,
eenigszins naar ee zweemende klank ei, die in het nederlandsch
niet voorkomt, evenmin als in de hollandsche tongvallen; de leerer eei
klank komt volkomen overeen met den doffen ij-klank der
Leeuwarders en andere Friezen tusschen Flie en
Lauwers, in de woordjes hij, wij, krije, lije, enz. De
oa klinkt tusschen volkomene o en a in. De gebrokene klank
äiou, dien de Leerers, in de woorden good goed, to
toe, horen hoeren, scho schoenen, foten voeten, enz. laten
hooren, is moeielijk door letters weer te geven. Naar nederlandsche spelwijze
zou men deze klank het best door eiou kunnen voorstellen; de klemtoon
valt op ou. Als men vlug spreekt klinkt deze gebrokene ou-klank
bijna als iou, jou, b.v. gjoud goed, hjouren hoeren,
fjouten, voeten, enz. De klank öi in höiden
hoeden, bröir broeder enz. komt ten naaste bij overeen met den
nederlandschen ui-klank in huis, enz.
In het opschrift: Bet, tot, is het nedersaksische woord
voor het hoogduitsche bis, tot.
11. Ins, verkorte uitspraak van eens. Zie vs. 11 bl.
149.
12. De olle, woordelijk: de oude, van olde, door
uitslijting der d, is een gemeenzame uitdrukking voor vader. Zie
vs. 12 bl. 67.
14. Kröök lieden, armoede lijden, gebrek, kommer
hebben, in de verdrukking zijn; het oostfriesche kröök is van
den zelfden stam als het nederlandsche kreuk, kreukel, kreuken, kraken,
het westfriesche kreakje, het noordfrieschc kröke, enz.
16. Bullsters, draf, varkensvoeder; bullsters,
nederlandsch bolsters, zijn eigenlijk de schalen, doppen, in Friesland
tusschen Flie en Lauwers hulen, van allerlei granen en zaden, en wel in
de eerste plaats de doppen van boekweit, die men te Leeuwarden soudens
noemt. Wijl men (oudtijds meer dan thans) zulke doppen van boekweit, zulke
bolsters of bulsters wel gebruikte om matrassen te vullen, hebben die
matrassen, hier en daar in Nederland bij het volk, vooral bij het zeevolk, den
naam van bulzakken, bultzakken verkregen.
17. Riekelk, beter rikelik of riikel'k,
rijkelijk. Zie vs. 17 bl. 209.
18. Uprappeln, frequentativura van uprappen, uprapen,
rapen, oprapen, rapen.
20. Enne, van ende, end, einde, door uitslijting der
zachte d; het gewone westerlauwersche friesch heeft ook ein voor
einde.