voorkomt, heeft oorspronkelijk deze
ongunstige beteekenis niet. Het is eigenlijk een vrouw aan wie men verwant is,
een bloedverwante. Zoo heeft heden ten dage in Friesland tusschen Flie en
Lauwers snaar of snaarske nog de beteekenis van
schoonzuster, het vrouwelijke van zwager, swager, sweger, sweer;
en elders in Nederland beduidt snaar, snaartje schoondochter; even als
men in Groningen zijn schoonzoon miin swoager noemt.
14. Heelental, geheel en al, heel end' al.
15. Hin, zuiver nedersaksisch hen; nederlandsch
henen, heen; friesch hinne. De onvolkomene i vóor
n, waar de nedersaksische, en daaraan verwante tongvallen onvolkomene
e vóor n hebben, is in de nieuwfriesche en friso-saksische
tongvallen en in de hollandsche tongvallen, voor zooverre ze door Friezen
worden gesproken, zeer gewoon. Zie bij voorbeeld het aangevoerde omtrent den
tongval van Franeker.
Dat egenste land, dat zelfde land; de uitdrukking
eigenste voor zelfde, ofschoon eigenlijk onjuist, komt ook in
veel hollandsche en andere nederlandsche tongvallen voor. Eigen is in 't
oudfriesch egin.
17. Minnig, menig, door de gewone verwisseling van
en in in, van mennig; zie de aanteekening hier boven op
vs. 15. Te Leeuwarden hoort men nog wel den vorm mennig nevens
männig, voor menig, gebruiken, vooral in de vraag: wat
mennigste bin we fan daag? woordelijk: wat menigste zijn wij van daag? voor
het nederlandsche: welken datum hebben wij heden?
19. Dat ick heeten do, dat ik heeten doe, dat ik heet; zie
over dit idiotisme, vs. 15 bl. 17, vs. 19 bl. 26 en vs. 19 bl. 87.
20. Kreeg hum in 't sicht, woordelijk: kreeg hem in 't
gezicht, bemerkte hem, ontwaarde hem. Een in 't sicht kriige, ien în
't sicht krije is een echt friso-saksische en friesche zeemansuitdrukking;
zie hier boven vs. 13 op de woorden landwart in.
Beduar van beduren, bedauern, bejammeren, spijten.
Zie vs. 20 bl. 192.
22. Knichten, knechten, het engelsche knight, dat
thans ridder beteekent. Zie over de verwisseling van e in
i hier boven vs. 15.
Moist', mooiste, van mooi. Dit woord is uit het
nederlandsch overgenomen (waarin het uit het spaansch kwam?) en thans over
westelijk Noord-Duitschland, voor zooverre men er friso-saksisch spreekt, en
vooral in de havenplaatsen en aan de zeekusten zeer verspreid.
27. Sund, gezond, is goed friesch; het hedendaagsche
friesch (bewesten Lauwers) heeft door afslijting der d, sûnd,
spreek uit soen ongeveer. Zie vs. 27 bl. 180 op elt. en vs. 27
bl. 79.