(umlaut van de nedersaksische
a of oa) in äver, här, där, väl, enz.;
in sä, frät'n enz. klinkt ze weer anders, als of ze door een
onvolkomene e gevolgd werd. De klank ie in glieknis, sien,
wied, swien, enz. moet vooral niet als de tweeklank ie worden
uitgesproken; maar als de zuivere lange i. De volkomene a als
oa; zie vs. 12 bl. 10.
15. Waard'n (woard'n, woarden), hoeden, is verwant
aan bewaren, bewahren en warten of wachten; zoo zeit men
in Vlaanderen en Brabant voor koeherder, koeiwachter; in West-Vlaanderen
voor baker ook waarde of warde, even als men in Friesland,
Groningen en Oost-Friesland wel kraamwaarster zeit voor baker, de vrouw
die de kraam en de kraamvrouw waart, bewaart, bewacht, bewaakt. Elders
in Oost-Friesland wordt waard'n ook als waren (woaren)
uitgesproken. Zie vs. 15 bl. 151, vs. 15 bl. 163, vs. 15 bl. 176 en vs. 15 bl.
190.
16. He groond', hij begeerde sterk, van gronen,
sterk naar iets verlangen, zeer begeerig zijn naar iets.
Dust, afval van koorn; in Friesland bewesten Lauwers
duust, duus.
20. Beduurd hüm, bejammerde hem, had medelijden met
hem; van beduren, bedauern. zie vs. 20 bl. 43 en vs. 20 bl. 61.
To mööt, te gemoet. Zie vs. 20 bl. 178 op in
de meit.
'N düüt, een kus; zie vs. 20 bl. 179 op het woord
tutiket.
22. Sien folk, zijn knechten, zijn ondergeschikte
huisgenooten; deze uitdrukkking is ook in Friesland tusschen Flie en Lauwers
zeer in zwang. In Holland keert men de zaak om; daar zijn het de
ondergeschikten, de dienstbaren die hun heeren en vrouwen m'n volk of
me volk noemen.