Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
XIII. Oost-Friesland.Hoewel de naam Oost-Friesland eigenlijk toekomt aan het geheele land dat langs de Noordzeekust en minder of meerder diep landwaarts in, zich uitstrekt tusschen Eems en Elve Ga naar voetnoot1, zoo wordt deze naam tegenwoordig toch uitsluitend slechts aan den noordwesthoek van het voormalige koninkrijk Hannover gegeven. Ik wil, om de duidelijk te bevorderen, ook hier dit algemeene spraakgebruik volgen en versta dus onder den naam Oost-Friesland het land tusschen het koninkrijk Nederland en het groot hertogdom Oldenburg, de oude landstreken Harlingerland, Moormerland, Norderland, Krummhorn, Broekmerland, Emsigerland, Reiderland, Overledingerland en Lengen of Oplengen, met de eilanden in de Noordzee beoosten Eems tot Wangeroog. De volksspraak die heden ten dage in Oost-Friesland in gebruik is, is zeer merkwaardig en belangrijk voor de studie der nederduitsche tongvallen. De oostfriesche volksspraak bestaat tegenwoordig uit nederduitsche, friso-saksische tongvallen, die nog talrijke sporen vertoonen, sommigen meer, anderen minder, van de oude friesche taal die in vorige eeuwen hier door de landzaten gesproken werd. In Reiderland en Emsigerland en vooral in de stad Emden heeft, nevens het oudfriesch, ook het hollandsche dialect invloed op den hedendaagschen volkstongval uitgeoefend. Het is aan geen twijfel onderhevig en een feit, een waarheid in den volsten zin des woords dat de oude Friezen in deze landstreken, de voorouders van de hedendaagsche Oost-Friezen, de echte friesche taal hebben gesproken; dat deze echte friesche taal der Oost-Friezen als volksspraak volkomen verloren is gegaan en als zoodanig geheel uitgestorven, en dat daarvoor in de plaats het friso-saksisch is gekomen. | |
[pagina 183]
| |
Hoewel dus de hedendaagsche Oost-Friezen dit friso-saksisch met een bepaald frieschen tongslag (accent) spreken en ook nog eenige echte, zuiver friesche woorden in hun friso- saksisch bewaard hebben en gebruiken, kan en mag men toch niet spreken van een hedendaagsche oostfriesche taal en daarbij denken aan regelrechte afstamming van het oude friesch. Die dat doet drukt zich verkeerd uit, en is op een dwaalspoor of geeft tot misverstand aanleiding. Indien men de volkstaal die tegenwoordig te Emden, Leer, Aurick, Norden, Esens en in de omstreken van die steden gesproken wordt een naam wil geven die haar toekomt, moet men haar noemen: oostfriesch nederduitsch, nader: oost-friesch-friso-saksisch, minder goed: oostfriesch platduitsch. De echte oostfriesche taal, de aloude friesche taal die de Friezen tusschen Eems en Wezer (ook de Chauken, Hauken, Hugen?) in oude tijden en nog in de middeleeuwen spraken, is in het hedendaagsche Oost-Friesland, als spreektaal, volkomen verloren gegaan, uitgestorven, weg. Ze is er vervangen door friso-saksisch dat er heden ten dage door de, met ingedrongene Saksen vermengde afstammelingen der oude Oost-Friezen wordt gesproken en nog met echt friesche, ook met enkele hollandsche en in den laatsten tijd vooral ook met veel hoogduitsche woorden is vermengd. Ik spreek deze mijn overtuiging hier uit, omdat sommige Oost-Friezen en vooral sommige oostfriesche taal- en letterkundigen omtrent deze zaak andere, naar mijn inzicht verkeerde begrippen hebben en saksisch met friesch, nedersaksisch met oud-oostfriesch verwarren. De verdienstelijke oostfriesche taalgeleerde T.D. Wiarda heeft tot deze dwaling aanleiding gegeven en in verschillende van zijn geschriften, maar vooral in zijn werk Geschichte der ausgestorbenen alten friesischen oder sächsischen Sprache, Aurich 1784, getoond dat hij, wat de kennis der oud- en nieuw-friesche, en oud- en nieuw-saksische (nedersaksische) taal betreft, het spoor volkomen bijster was en deze begrippen op een wonderlijke wijze door elkander haspelde. Reeds de titel van bovengenoemd werk bewijst dit. Maar ook reeds lang voor Wiarda verwarde men in Oost-Friesland saksisch en friesch met elkander. Zoo deelt E. Meiners, predikant te Emden in zijn werk, Oostvrieschlandts kerkelyke Geschiedenisse, I dl. bl. 114 eenige geloofsartikelen mede die durch Meister Jurgen von Dare, predikante tho Embden, in 1526 geschreven zijn in de nedersaksische taal. Maar Meiners noemt deze taal ‘de oude Oostvriesche of Saxe tale’. Ook voeden de hedendaagsche oostfriesche taal- en letterkundigen H.J Sundermann, Fr. Sundermann en Edzard Edzards die dwaling. | |
[pagina 184]
| |
De oostfriesche friso-saksische tongval, de dagelijksche volksspraak in Oost-Friesland is aldaar in de steden en ten platten lande nog vrij algemeen in gebruik in het onderlinge, dagelijksche verkeer. Toch laat de invloed van het hoogduitsch, van de officieele hoogduitsche schrijftaal, op de volksspraak zich heden ten dage hoe langer hoe duidelijker waarnemen, hoe langer hoe meer gevoelen. Onder de aanzienlijken in de steden wordt reeds veel hoogduitsch gesproken; ten platten lande is dit minder het geval. Kerk- en schooltaal is thans overal in Oost-Friesland, althans nagenoeg overal, hoogduitsch; hoewel er nog enkele predikanten zijn in Emsigerland en Reiderland, die in het nederduitsch en wel in een would-be nederlandsch of hollandsch prediken. Nog in deze eeuw echter was nederlandsch (hol-landsch) kerk- en schooltaal bij de hervormden of gereformeerden in Oost-Friesland. Dat de echte friesche taal oudtijds de eenige volksspraak der Friezen beoosten de Eems was, even als overal in het oude en uitgestrekte Friesland, en dat die oude echte friesche taal aldaar verloren is gegaan, sedert de Oost-Friezen ook hun aloude vrijheid verloren en zich met de uit het zuiden en oosten in hun land dringende Saksen vermengden, is buiten kijf. Wanneer echter in der Friezen mond beoosten Eems de aloude friesche landtaal met het nedersaksisch der indringers verwisseld werd, kan niet met juistheid worden aangegeven. Natuurlijker wijze dit langzamerhand geschiedt en heeft men in het eene gedeelte des lands gewis langer friesch gesproken dan in het andere. In de vijftiende eeuw begonnen de Oost-Friezen hun officieele geschriften, hun oorkonden, enz. in de nedersaksische taal op te stellen, ofschoon ze toen nog friesch spraken en ook nog langen tijd bleven spreken. De oude wetten der Friezen beoosten Eems zijn in de friesche taal geschreven, en een rijke bron van kennis voor den taalkundige en den rechtsgeleerde. Van die oude wetten, enz. die in de oude friesche taal, zoo als deze oudtijds beoosten Eems gesproken werd, zijn geschreven, bestaan onder anderen nog de zoogenoemde Broekmerbrief, de broekmer bisschopszoen van 1276, de algemeene friesche wetten in de oude friesche taal volgens het eems-lander (emsiger) dialect, de emsiger doemen van 1312, het emsiger penningschuldboek, de emsiger boettaxen, enz. Al deze hoogst belangrijke stukken vindt men in Dr. Karl von Richthofen, Friesische Rechtsquellen, Berlijn 1840. Maar reeds in de vijftiende eeuw worden er, zoo verre mij bekend is, geen sporen meer gevonden dat de friesche taal er nog als schrijftaal in gebruik was. In de zestiende eeuw kreeg de friesche taal, | |
[pagina 185]
| |
vooral door de hervorming, die in Oost-Friesland een harer hoofdzetels had, aldaar haar genadeslag; zij bleef nog slechts hier en daar in afgelegene oorden ten platten lande eenigen tijd als een boeretongval in gebruik, maar verbasterde weldra zoo zeer en werd zoo zeer met nedersaksisch en ook met hollandsch (in 't westen des lands) vermengd, dat ze eerlang geheel in het bovendrijvende nedersaksisch opging en uit den mond der landzaten verdween. Thans is in het tegenwoordige, boven omschrevene Oost-Friesland de oude friesche taal volkomen uitgestorven en heeft in den hedendaagschen friso-saksischen tongval der ingezetenen slechts sporen van haar bestaan nagelaten. Op de oostfriesche eilanden, vooral op de oostelijkste en in het zoogenoemde Harlingerland schijnt de echte friesche taal nog het langste stand te hebben gehouden; dáar komen ook thans nog meer dan elders, friesche woorden in den friso-saksischen tongval voor. In het laatst der 17de eeuw werd er te Stedesdorp, Boisen-husen, Barstede, Gabens, enz. in de zoogenoemde esener zandstreek, bij Esens in Harlingerland noch friesch gesproken; dit was evenwel reeds een zeer slecht, onzuiver, door het nedersaksisch verontreinigd en verbasterd friesch, dat kwalijk dien naam dragen kon. J. Cadovius Müller die toen ter tijde predikant te Stedesdorp was, verzamelde een woordenlijst en proeven van dit sterk ten ondergang neigende friesch, die echter, helaas! nooit in druk verschenen zijn. Het handschrift, of liever meerdere, naar 't schijnt onderling niet volkomen overeenstemmende handschriften (afschriften?) daar van, bestaan echter nog. De geleerde Dr. J.H. Halbertsma heeft er een in eigendom gehad, en er in zijn taalkundige werken (Lexicon frisicum, enz.), op gewezen. Thans, na den dood van genoemden geleerde, bevindt zich dat hoogst belangrijke handschrift ter provinciale bibliotheek van Friesland te Leeuwarden. De overige handschriften of afschriften die er van bestaan, bevinden zich nog in Oost-Friesland en Oldenburg. Een onder anderen is er in de provinciale bibliotheek van Oost-Friesland te Aurick; een ander in de bibliotheek van het gymnasium te Oldenburg; nog een ander in de openbare groothertogelijke bibliotheek te Oldenburg, enz. Dr. J.F. Minssen van Jever, hoogleeraar aan het lyceum te Versailles, beloofde in het eerste deel van het Friesisches Archiv van H.G. Ehrentraut, een tijdschrift dat helaas! te vroeg gestorven is Ga naar voetnoot1, om een proeve uit dat handschrift, een oud oostfriesch volkslied, in dat tijdschrift te laten afdrukken. Aan die belofte is evenwel niet | |
[pagina 186]
| |
voldaan. Men kan echter dit oud oostfriesche lied, Buske di Remmer genoemd, vinden in een overigens vrij onbeduidend werkje, een verzameling oostfriesch friso-saksische rijmen, dat in 1828 te Emden is uitgegeven onder den weidschen oud-frieschen naam van Sanghfona. Ook vindt men in de jaargangen 1842 en 1843 van Dr. Schweckendieck's, te Emden uitgegeven tijdschrift Frisia eenige nadere bijzonderheden over J. Cadovius Müller en het bedoelde hoogst belangrijke handschrift.
In de tijdschriften Frisia van Dr. Schweckendieck, Emden 1842, Friesisches Jahrbuch van Edzard Edzards, Emden 1867 en 1870, Ostfriesisches Jahrbuch van Fr. Sundermann, Emden 1870, enz. komen belangrijke bijdragen over de oostfriesche volkstaal en volkstongvallen voor. Verder handelen hierover de bekende oudere geschriften van T.D. Wiarda, M. von Wicht, Dr. E. Krüger's Uebersicht der heutigen Plattdeutschen Sprache, Emden 1843, enz. De werken van T.D. Wiarda moeten met veel voorzichtigheid gebruikt, worden. Een zeer verdienstelijk werk is het Ostfriesisches Wörterbuch van Cirk. H. Stürenburg, Aurick 1857; toch komen ook in dit werk grove onnauwkeurigheden voor, die maken dat men het slechts met voorzichtigheid en oordeel gebruiken kan. Onder de volksschriften, van tijd tot tijd in Oost-Friesland verschijnende of in den hedendaagschen oostfrieschen tongval opgesteld, bekleedt een eerste plaats: Dr. Phil. Fooke Hoissen Müller, Döntjes un Vertellsels in Brookmerlander Taal, de verbreedste Ost-Freeske Mundart, Berlin 1857. |
|