Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
XI. De vrije steden Lübeck, Hamburg en Bremen en haar gebied.De drie vrije rijkssteden Lübeck, Hamburg en Bremen, reeds van oude tijden af door zeevaart en handel rijk en machtig, behooren, met het omringende land dat tot haar rechtsgebied behoort, geheel tot het gebied der nederduitsche taal. En ofschoon ook in deze drie steden sedert langen tijd reeds de hoogduitsche taal als officieele schrijftaal, als kerk- en schooltaal is ingevoerd, zoo zijn Lübeck, Hamburg en Bremen niettemin tot den dag van heden, echt nederduitsche steden gebleven. Nog in de vorige eeuw sprak geen echte Lübecker, Hamburger of Bremer iets anders in het dagelijksche leven dan zijn eigenen tongval, zijn eigen lübecker, hamburger of bremer nederduitsch, plattdüetsch. Thans leit men zich ook in genoemde steden, onder de voornamen en ontwikkelden, hoe langer hoe meer en hoe langer hoe algemeener er op toe om zoo veel mogelijk en zoo zuiver mogelijk hoogduitsch te spreken, even als overal in Neder-Duitschland. Maar, hoewel er wel deze of gene is onder de burgers van deze aloude Hanse-steden die zijn moeders taal veinst verleerd te zijn en die, door zijn valsche beschaving daartoe verleidt, meent te zondigen als hij een enkel woord platt spreekt, zoo kunnen zij werkelijk toch allen nog nederduitsch spreken, althans alle mannen. De kleine burger, de zeeman, de arbeider, de geringe man en de boer spreken in de Hanse-steden en in het rechtsgebied daarvan, in het dagelijksche leven allen nederduitsch, en de meeste aanzienlijken spreken ook bij voorkeur tot den kleineren burger nederduitsch, al gebruiken zij onder elkander ook gewoonlijk de hoogduitsche taal. In alle drie steden behoort het nederduitsch dat er de dagelijksche spreektaal uitmaakt, tot de nedersaksische tongvallegroep. Het wordt er nog tamelijk zuiver gesproken, ofschoon het hoogduitsch er steeds meer en meer zijn invloed op uitoefent en de volkstaal | |
[pagina 104]
| |
dagelijks meer en meer doet verbasteren en in een jargon, een mengelmoes doet ontaarden. De tongval van Hamburg is eigenlijk het zuidholsteinsche dialect en die van Lübeck het zelfde als de tongval van oostelijk Holstein. De tongval van Bremen wijkt eenigszins af, ofschoon ook al in geringe mate, van het dialect dat in het omringende land gesproken wordt, vooral van dat, 't welk men in de landstreken benoorden het rechtsgebied der stad spreekt, omdat de bewoners van die landstreken, But-jadingerland, Stedingerland, Wursten, enz. oorspronkelijk Friezen zijn en de Bremers tot den saksischen stam behooren. |
|