Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
VIII. Mecklenburg.Omtrent de volksspraak in de hertogdommen Mecklenburg-Schwerin en Mecklenburg-Strelitz valt weinig bijzonders mede te deelen. De bevolking spreekt er overal nederduitsch en wel nedersaksisch-neder-duitsch. Maar even als overal in Neder-Duitschland wordt er de neder-duitsche taal, vooral in de steden en onder de aanzienlijken, langzamerhand verdrongen door de hoogduitsche. Ten platten lande echter en in de kleine steden wordt nog door iedereen nederduitsch gesproken, al heeft zich ook hier door den invloed van de hoogduitsche schrijftaal een midden-dialect, een mengelmoes van neder-en hoog-duitsch, een Messingsprache gevormd, die door deze en gene, welke zich een voorkomen van voornaamheid wil geven of zich om de eene of andere reden boven het gros der bevolking verheven waant, gesproken wordt. Toch wordt in Mecklenburg nog steeds zeer veel nederduitsch gesproken, en moet nederduitsch bij uitsluiting de mecklenburger volkstaal worden genoemd. De mecklenburger tongval is in de laatste jaren bijzonder bekend geworden door de geschriften van Fritz Reuter, Olle Kamillen, Ut de Franzosentid, Ut mine Stromtid, Hanne Nute, enz. die niet slechts in Duitschland, maar in alle beschaafde landen der wereld een grooten roem hebben verworven, en dikwijls in andere talen zijn vertaald. De tongval van het kleinere gedeelte van Mecklenburg, van Mecklenburg-Strelitz, hoewel niet zeer veel afwijkende van het dialect van Mecklenburg-Schwerin, waarin Fritz Reuter zijn werken schreef, is eigenlijk éen met de volksspraak van de zoogenoemde Uckermark, een landstreek die ten westen aan Mecklenburg grenst en in het noorden van de pruissische provincie Brandenburg (zie bl. 28), aan den Ucker gelegen is. De steden Prenzlau, Templin, Boitzenburg, enz. liggen in de Uckermark. |
|