Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij[1. De stad Koningsbergen]Onder de hoogere standen in de hoofdstad Koningsbergen, waar nog in de vorige eeuw het nederduitsch algemeen gesproken werd, hoort men thans slechts uiterst weinig of in 't geheel geen nederduitsch. Ook in den burgerstand spreekt men er weinig nederduitsch meer of dit is zoo sterk met hoogduitsche vormen, woorden en klanken vermengd, dat het kwalijk meer nederduitsch heeten kan. Slechts onder de arbeiders en in den geringen stand wordt te Koningsbergen nog tamelijk zuiver nederduitsch in den eigenaardigen oostpruissischen tongval gesproken. Maar onder de landlieden rondom Koningsbergen heerscht het nederduitsch, als volkstaal, nog tamelijk onvermengd. Het beste nederduitsch in Oost-Pruissen wordt in het schoone en vruchtbare Samland gesproken, dus in de omstreken van Koningsbergen tusschen de rivieren Pregel en Deime en de Oostzee, en in dat deel van het oude Litthauen, dat bijna geheel duitsch geworden is, de omstreken van de steden Insterburg en Gumbinnen. De Samlanders spreken meestal de o als au uit, en de toonlooze e, evenals de Koningsbergers, in vele gevallen als ei; b.v. kau voor ko, koe, en sau voor so, zoo; hei en sei voor he en se, hij en zij. Zoo zeggen ze ook: dem hon es krank on dem pert well nich frete, de hond is ziek en het paard wil niet vreten. In Natangen of de omstreken van de steden Pruissisch Eylau, Friedland, Groot-Wolfsdorf en Schippenbeil spreekt men het nederduitsch weer anders en minder zuiver uit. Daar zeit men: E mensch heft goa medall nich estasch tit, no Boate op e joamarkt te foare, een mensch heeft bijna in het geheel geen | |
[pagina 8]
| |
tijd om naar Barthen ter jaarmarkt te rijden. - Het nederduitsch van de stad Koningsbergen, oorspronkelijk ook een zeer zuivere tongval, levert eenige sporen van het hollandsch op, die er ten deele reeds in de middeleeuwen door hollandsche volkplanters, gedeeltelijk ook later ten tijde van de kerkhervorming, door doopsgezinde vluchtelingen (Mennoniten) uit Holland en Friesland zijn ingebracht. Het in Duitschland zoo bekende en beminde volkslied van Simon Dach: Annke Ga naar voetnoot1 von Tharau is oorspronkelijk in een oostpruissisch nederduitschen tongval geschreven. In de Preussische Provinzialblätter van Januari 1842 komt een hoogst belangrijke bijdrage voor van Professor Dr. J.A.O.L. Lehmann, over de oost- en westpruissische tongvallen onder den titel: Die Volksmundarten in der Provinz Preussen, en in het Altpreussische Monatsschrift van Juli 1872 een opstel van G. Th. Hoffheinz, getiteld: Ueber den Ostpreussischen hochdeutschen Dialect. | |
1. De gelijkenis van den verlorenen zoon in den tongval van de stad Koningsbergen.Medegedeeld door den heer Dr. August Schreiner te Koningsbergen. Januari 1871. In hoogduitsche spelling.11. En mönsch hadde zwee sähns. 12. Onn dei jingste under enne sprohk tom vader: Vader! geff mi dat dehl der göder dat mi gehört. Onn hei dehlte enne dat good. 13. Onn nich lange darnach sammelte dei jingste sähn alles to samme, onn toog ferne äwer land, onn dasölwst brochte hei siin good omm med prasse. 14. Da hei nu alles dat siinige med prasse vertehrt hadde, wär ene grote dihring dorch dat sölwige ganze land, onn hei fung an to darwe. 15. On hei ging henn onn hangete söck an enen börger dett- | |
[pagina 9]
| |
sölwigen landes; dee scheckte emm opp siinem acker, dee säuie to höde. 16. Onn hei begehrte siinen buck to fölle med dräwer den dei säuie ähte, onn niemand gäf see emm. 17. Da schlog hei en söck onn sprohk: wie vehle dagelöhner hefft miin vader, dee brot en fölle hebbe, onn öck verdarf emm honger. 18. Ock wöll mi opmake, onn to miinem vader gane, onn to emm segge: vader! öck hebbe gesündigt in den himmel onn verr di. 19. Onn öck si hinfort nich mehr wörth, dat öck diin sähn hete; maak mi to enem diiner dagelöhner. 20. Onn hei maakte söck opp onn käm to siinem vader. Da hei awer nog ferne von danne wär, seeg siin vader emm, onn jammerte emm: hei full emm om siinen hals on possete emm. 21. Dee sähn awer sprohk to emm: vader! öck hebbe gesündigt in den himmel onn verr di; öck si hinfort nich mehr wörth dat öck diin sähn heete. 22. Awer dee vader sprohk to siinen knechten: bringet dat beste kleed hervör, onn doht emm dat an, onn geeft emm enen fingerreif an siine hand, onn schohe an siine föte. 23. Onn bringt een gemästet kalf her onn schlachtet't; ladt onns äte onn fröhlich send. 24. Denn disser miin sähn wär dodt onn hei öss wedder lebendig geworde: hei wär verlahre onn hei öss gefunde worde. Onn sei fung an fröhlich to send. 25. Awer dee ölster sähn wär opp dem földe, onn als hei nahe tomm huse käm, hörte hei dat gesänge onn den reigen. 26. Onn hei reep enen der knechte to söck onn frog wat dat wäre. 27. Dee awer sed to emm: diin broder öss gekame onn diin vader hefft en gemästet kalf geschlacht, dat hei emm gesund wedder hefft. 28. Da ward hei zornig onn wull nich herenn gane. Da ging siin vader herout onn batt emm. 29. Hei antwortete awer onn sprohk tomm vader: siehe, so vehle jahre deene öck di, onn hebbe diin gebot noch nie äwertrede, onn du häst mi nie enen bock gegewe, dat öck med miinen frinden fröhlich wäre. | |
[pagina 10]
| |
30. Nu awer diin sähn gekame öss, dei sinn good med horen verschlunge hefft, häst du emm en gemästet kalf geschlacht. 31. Hei awer sprohk to emm: miin sähn! du best alletiit bi mi, onn alles wat miin öss, dat öss diin. 32. Du sullst awer fröhlich onn goden mothes send, den disser diin broder wär dodt, onn hei öss wedder lebendig geworde; hei wär verlahre onn hei öss wedder gefunde. | |
Aanteekeningen.11. Zwee, twee, is niet zuiver nederduitsch. Oorspronkelijk is het, ook te Koningsbergen twee; zwee zeit men tegenwoordig aldaar in navolging van het hoogduitsche zwei. 12. Vader luidt ongeveer als voader. Overal waar in deze vertaling en in alle volgende nedersaksische en friso-saksische vertalingen de lange, opene a voorkomt, moet deze min of meer duidelijk als oa, tusschen o en a in, worden uitgesproken, voor zoo verre deze uitspraak niet reeds door de spelling oa is afgebeeld, zooals in sommige vertalingen het geval is. 18. Gane, gaan; gane, omzetting van 't oorspronkelijke gaen, ga-en, komt onder anderen ook in den oud-hollandschen tongval voor die in de gemeente het Bildt in Friesland wordt gesproken. Op het Bildt zeit men ook gane en stane voor gaan en staan in de onbepaalde wijs, even als in Oost-Pruissen. De vormen gane en stane waren in het middeleeuwsche nederduitsch volstrekt niet ongewoon. Zie vs. 18 bl. 494 I en vs. 18 bl. 170 II op opstæ. 19. Öck si, ik ben, is zeer goed nederduitsch en komt overeen met het deistersche eck sin, het drentsche ik zin en het vlaamsche en brabantsche ik zi, ik zij, ik zai en ik zain; zie vs. 19 bl. 128 I op eck sin, vs. 19 bl. 307 I, vs. 19 bl. 394 I, vs. 19 bl. 211 II, vs. 19 bl. 252 II en vs. 19 bl. 379 II. 20. Possete, zoende; possen is ook te Dantzig voor zoenen in gebruik en tevens in de Neumark. Dit goed nederduitsche woord schijnt dus over geheel oostelijk Neder-Duitschland verspreid te zijn. Het komt overeen met bussen en büsserl, dat in vele hoogduitsche tongvallen voor kussen en kusje in gebruik is, en tevens met het nederrijnsche bütse, en het urker poesse, poesen. Zie vs. 20 bl. 17 I op posste, vs. 20 bl. 249 I op bütsde en vs. 20 bl. 56 II op poeste. Ook in den tongval van Lancasshire in Engeland is a buss een zoen. | |
[pagina 11]
| |
22. Fingerreif, vingerring, ring, is geen nederduitsch woord, maar een hoogduitsch. Luther's hoogduitsche bijbelvertaling heeft ook fingerreif. Het dagelijksche koningsberger nederduitsch heeft ring en fingerring. Wil men echter het hoogduitsche fingerreif woordelijk in het nederduitsch vertalen, dan zou het fingerreip of fingerreep moeten zijn. Zie vs. 22 bl. 27. 28. Zornig, toornig, is hoogduitsch. Herout, er uit, is geen zuiver nederduitsch; herut is beter. Herout is een klanknabootsing van het hoogduitsche heraus. |