Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
II. Duitschland.Door een groot gedeelte van het volk in Duitschland wordt de nederduitsche taal gesproken. Over geheel het vlakke land in 't noorden van Duitschland is zij verspreid. De grenzen van haar gebied in Duitschland komen ten naasten bij overeen met een denkbeeldige lijn die men trekt van Aken op Keulen of Bonn, van daar over Göttingen en Wittenberg op Berlijn en van Berlijn op Koningsbergen. Alles wat in Duitschland benoorden die lijn ligt, behoort tot het spraakgebied der nederduitsche taal, met uitzondering van een paar kleine gedeelten van Oldenburg en Sleeswijk, waar men friesch, en van eenige gedeelten van Pommeren, Oost- en West-Pruissen, waar men kassubisch, poolsch en litthausch spreekt. Die in Duitschland nederduitsch spreken zijn voor 't grootste gedeelte afstammelingen van de oude Saksen, en voor een kleiner deel, dat aan den Rijn woont, nakomelingen van de oude Franken. De tegenwoordig zoogenoemde Saksers, de inwoners van het koninkrijk Saksen en yan de Saksische hertogdommen, moet men niet met deze oude Saksen en hun afstammelingen verwarren. De eerstgenoemden toch zijn grootendeels van thüringschen en ook van slavischen, en wel wendischen, dus volstrekt niet van echt oud-saksischen oorsprong. Aan de beide nederduitsche taaltakken van Duitschland geeft men te recht de namen van nedersaksisch, niedersächsisch, voor den eenen, en nederfrankisch, niederfränkisch, voor den anderen tak. Hoogsaksisch, obersächsisch, heeten de tongvallen van 't koninkrijk Saksen; hoog-frankisch, oberfränkisch, die van de provincie Franken in Beieren; beiden zijn niet nederduitsch. De volkseigene naam echter, die het nederduitsch in zijn geheelen omvang, voor zoo verre het in Duitschland gesproken wordt, bij het duitsche volk draagt, is: platduitsch, plattdütsk, plattdeutsch. Deze min of meer verachtelijke naam is door Duitschers van hoogduitschen stam, sedert het hoogduitsch in Duitschland den voorrang begon in te nemen, geheel ten onrechte aan het nederduitsch gegeven. | |
[pagina 4]
| |
De nederduitsche taal is ouder, rijker, schooner, oorspronkelijk veel ontwikkelder en altijd veel welluidender dan haar hoogduitsche zuster. Niettemin neemt ze tegenwoordig in Duitschland een veel lageren rang in dan de hoogduitsche, ja, laat men haar, de schoone en bevallige, ten opzichte van haar veel minder schoone, maar aanmatigende zuster, de rol van asschepoester spelen. Eens was in geheel Noord-Duitschland nederduitsch niet slechts de geijkte taal der regeering, maar ook der schrijvers en dichters. Het was de taal van de vrije, rijke, ondernemende burgers der machtige Hansesteden; het was de taal van het beste, het meest ontwikkelde deel des ganschen duitschen volks. Thans is dit alles veranderd. Het hoogduitsch is opgekomen, het nederduitsch is in Duitschland blijven staan op den trap waarop het in de zestiende eeuw reeds stond; ja, in menig opzicht is het achteruit gegaan of zelfs hier en daar geheel verstorven en verdwenen. In alle duitsche staten, ook in de geheel nederduitsche, zooals in Mecklenburg en anderen, is het hoogduitsch reeds sedert lang als geijkte schrijftaal ingevoerd. Het nederduitsch, uit school en kerk en rechtszaal verbannen, leeft in Noord-Duitschland, sedert ruim twee eeuwen reeds, slechts voort als volksspraak, als een, bij vele dwazen en onverstandigen verachte tongval, die kwalijk goed genoeg is om in het dagelijksche leven, in huis en op straat, als zoogenoemd platt gesproken te worden Ga naar voetnoot1. Dezen smaad verdient het nederduitsch volstrekt niet. Vele bekwame mannen, vele groote taalgeleerden, velen van de uitstekendste duitsche letterkundigen hebben dan ook in de laatste jaren zich het lot der lang miskende en verachte, maar edele en schoone nederduitsche taal aangetrokken, haar opgeheven uit het slijk, met roem voor haar gestreden en met hun beste lettervruchten haar getooid en versierd. Mannen als Klaus Groth, Fritz Reuter en zeer veel anderen hebben niet slechts zich zelven door hun geschriften grooten, welverdienden roem verworven, maar ook hun nederduitsche moedertaal op nieuw, naar verdienste, opgericht, verheven en gekroond. Hun nederduitsche geschriften en daaronder vooral de Quickborn van den eersten, de Olle Kamillen van den laatsten, zijn wereldberoemd geworden. Hun streven werd met het gunstigste gevolg bekroond; hun doel is bereikt; de nederduitsche taal is in Duitschland op nieuw in waarde en in eere, en tal van kundige en geleerde mannen wijden er hun | |
[pagina 5]
| |
beste krachten aan de beoefening der oude en der nieuwe nederduitsche taalkunde. De nederduitsche taal die in Duitschland wordt gesproken, wordt in twee hoofdtongvallen of liever in twee groote groepen van tongvallen verdeeld, namelijk in nedersaksisch en in nederfrankisch. Het nedersaksisch vervalt nader in twee afdeelingen, in het eigenlijke nedersakisch en in het westfaalsch, dat men ook westsaksisch kan noemen. Het nederfrankisch draagt ook den naam van nederrijnsch. Deze benaming dient echter om verschillende redenen, in onbruik te raken. De genoemde tongvallegroepen omvatten ieder zeer veel verschillende, maar na verwante tongvallen, die gewoonlijk op de grenzen van hun gebied door zachte overgangen, door zoogenoemde tusschentongvallen in elkander vloeien en versmelten. De tongvallen die de nedersaksische groep vormen, zijn het zuiverste en hebben het minst door den invloed van het hoogduitsch geleden. In vele tongvallen van de eigenlijke nedersaksische onderafdeeling echter, is de invloed van de friesche taal zeer duidelijk merkbaar. Deze laatsten vormen de zoogenoemde friso-saksische tongvallen, die zoowel in Duitschland (Oldenburg, Oost-Friesland) als in Nederland (Groningen) voorkomen. De eigenlijke nedersaksische tongvallen (noord-saksische zou men ze kunnen noemen) worden over de grootste uitgestrektheid lands gesproken, want hun gebied in Duitschland strekt zich uit van de nederlandsche tot de russische grenzen langs de kusten der Noord- en Oostzee en omvat nagenoeg het geheele voormalige koninkrijk Hannover met Oldenburg (gedeeltelijk) en Bremen, Brunswijk, Hamburg, Lübeck, Sleeswijk (gedeeltelijk), Holstein, Lauenburg, Mecklenburg, de pruissische provinciën Saksen, Brandenburg, Pommeren, Oost- en West-Pruissen; de drie laatste landstreken ook slechts ten deele. De tongvallen die de westfaalsche onderafdeeling vormen, worden hoofdzakelijk door geheel Westfalen, maar ook in de zuidelijke streken van Hannover en in een klein gedeelte van noordelijk Keur-Hessen, benevens in Lippe gesproken. Het gebied van de nederduitsche tongvallen die de nederfrankische groep uitmaken, strekt zich hoofdzakelijk langs den Rijn uit, van Bonn en Keulen naar beneden (het Zevengebergte en de Aar gelden hier als grens), Aken, Gulik, 't graafschap Meurs en 't hertogdom Kleef omvattende. Aan de nederlandsche en aan de westfaalsche grenzen zijn de nederfrankische, de eigenlijke nederrijnsche tongvallen zeer onzuiver en gaan spoedig in de limburgsche en geldersche (ook nederfrankische) en in de westfaalsche tongvallen over. |
|