Maerlant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw
(1892)–Jan te Winkel– Auteursrecht onbekendJ. te Winkel, Maerlant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw. J. Vuylsteke, Gent / Martinus Nijhoff, Den Haag 1892
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Maerlant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw van J. te Winkel uit 1892.
redactionele ingrepen
p. 18, voetnoot 2: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 179, voetnoot 4: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 226, voetnoot 2: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 228, voetnoot 3: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 303, voetnoot 2: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 304, voetnoot 1 en 4: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 536: de errata zijn doorgevoerd in de lopende tekst. De opgave ervan is verplaatst naar dit colofon.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV, VI) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
MAERLANT'S WERKEN,
BESCHOUWD ALS
SPIEGEL VAN DE DERTIENDE EEUW.
[pagina III]
MAERLANT'S WERKEN,
BESCHOUWD ALS
SPIEGEL VAN DE DERTIENDE EEUW
DOOR
Dr JAN TE WINKEL.
TWEEDE OMGEWERKTE DRUK.
GENT,
J. VUYLSTEKE.
'S-GRAVENHAGE,
MARTINUS NIJHOFF.
GENT, DRUKKERIJ V. VAN DOOSSELAERE.
1892
[pagina XI]
Inhoud.
EERSTE HOOFDSTUK. | |
Bladz. | |
Vlaanderen vóór en in Maerlant's tijd | 1-26 |
Inleiding, bl. 1-4; toestand van Vlaanderen in de negende, tiende en elfde eeuw, door de Frankische romans gekenmerkt, 4-11; en deze karakteristiek aan de geschiedenis getoetst, 11-15; invloed der kruistochten, 15-16; de twaalfde eeuw door de Britsche romans gekenmerkt, 16-17; verandering van de rechtspraak, 17-20; invloed der kerk, 20-21; opkomst en bloei der steden, 21-23; korte geschiedenis van Damme, 24-26. | |
TWEEDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant's leven en werken | 27-78 |
Maerlant's geboorteplaats en geboortejaar, bl. 27-30; de volgorde zijner eerste werken, 30-33; de Alexander, 33-37; Vrouwe Gheile en Maerlant tegenover de vrouwen, 37-43; Jacob als koster van Maerlant, 43-44; Historie van den Grale en Merlijn's boeck, 44-46; de Torec, 47-48; de Sompniarijs en Lapidarijs, 48; de Historie van Troyen, 48-52; Maerlant als verdediger der vrouwen, 52-55; de drie Martijns, 55-57; verhuizing naar Damme, 57-58; Heimlicheit der Heimlicheden, 58-60; Der Naturen Bloeme, 60-62; Maerlant's nieuwe richting, 62-63; Rijmbijbel, 63-66; Maerlant aangeklaagd, 66-67; St-Franciscus leven, 67-69; Leven van Ste-Clara, 69; Die Clausule van der Bible, 69-70; Der Kerken clage, 70; Van den vijf vrouden, 71; Van ons Heren wonden, 71; Ene Disputacie van onser Vrouwen ende van den heiligen Cruce, 71-72; Die miraclen van onser Vrouwen 72; de Spiegel Historiael, 72-76; Van den lande van Oversee, 76; Maerlant's sterfjaar en grafschrift, 76-78. |
[pagina XII]
Bladz. | |
DERDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de kerkleer | 79-123 |
De R.K. dogmatiek heeft eene geschiedenis, bl. 79-82. | |
§ 1. Maerlant tegenover de ketters, bl. 82-94. | |
Arianen, 82-83; Pelagianen, 83-85; voorbeschikking ter verdoemenis: vierde en derde quodlibet van den Eersten Martijn, 85-88; Nestorianen, 88-90; latere ketterijen, Berengarius, 90-92; Maerlant en de inquisitie, 92-94. | |
§ 2. Maerlant als voorstander der kerkleer, bl. 94-108. | |
Beeldendienst, 94-95; heiligen- en reliquie-vereering, 95-96; vagevuur, zielmissen, aflaattheorie, 96-102; Derde Martijn: drieëenheid, 102-105; voldoeningsleer, 105-106; twee naturen in Christus, 106-107; de Heilige Geest, 107-108. | |
§ 3. Maerlant en de Scholastiek, bl. 108-123. | |
Schepping der wereld, 108-109; wondergeloof, 109-111; Mariavereering, 111-114; Maerlant's Disputacie, 115-116; Van den vijf vrouden, 116-117; Maskaroen, 117-119; leerstuk der onbevlekte ontvangenis, 119-123. | |
VIERDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en het godsdienstig leven | 124-182 |
Karakter van het godsdienstig leven, bl. 124-126. | |
§ 1. Maerlant en de Mystiek, bl. 126-152. | |
Scholastiek en Mystiek, 126-128; Maerlant's geloof tegenover de heerschappij der rede, 128-131; Maerlant en de heidensche wijsheid, 131-135; mystieke allegorie, 135-137; allegorische schriftverklaring, 137-140; Die Clausule van der Bible, 140-144; mystieke wonderverklaring, 144-145; mystiek karakter der sacramenten, 145-149; mystieke liefde tot God: vijfde quodlibet van den Eersten Martijn, 149-150; Dander Martijn, 150-152. | |
§ 2. Maerlant en de kruistochten, bl. 152-166. | |
Karakter der kruistochten, 152-153; de kruistochten vóór Maerlant's tijd, 154-157; de kruistochten en Maerlant's Alexander, 157-160; de kruisvaart in Maerlant's tijd: episode uit de Disputacie, 160-163; Van den lande van Oversee, 163-166. | |
§ 3. Maerlant en de zedelijkheid, bl. 166-182. | |
Hooge waarde der ethica, 166-168; St-Franciscus leven, 168-169; ascetisch karakter der zedelijkheid, 169-170; het verderfelijke der wereldsgezindheid: vijfde quodlibet van den Eersten Martijn, 170-172; prediking der armoede: negende quodlibet van den Eersten Martijn, |
[pagina XIII]
172-175; strijd tegen de vleeschelijke lusten, 175-177; prediking der kuischheid, 177-178; het priesterhuwelijk, 178-182; het kloosterwezen, 182. | Bladz. |
VIJFDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de geestelijkheid | 183-242 |
Verhouding van de leeken tot de geestelijken, bl. 183-187; karakter van Maerlant's strijd tegen de geestelijkheid, 187-190; de Reinaert, 190-191. | |
§ 1. Wereldzin der geestelijkheid, bl. 191-202. | |
Strijdzucht, 191-195; weelderigheid, 195-198; onmatigheid, 198-200; onkuischheid, 200-202. | |
§ 2. Hebzucht der geestelijkheid, bl. 202-221. | |
Afpersingen door pauselijke legaten, 202-206; begeerigheid der bisschoppen, 206-207; woekerhandel, 207-210; geestelijke rechtspraak, 210-211; simonie, 211-221. | |
§ 3. Het kloosterleven, bl. 221-232. | |
Verval van de zeden der kloosterlingen, 221-222; rijkdom der abdijen, 222-223; de monniken als handelaars, 223-224; Benedictijnen, 224-225; Cluniacensers, 225-226; Cisterciënsers, 226-227; Praemonstratensers, 227-228; Begijnen en Begaerden, 228-229; bedelorden, 229-231; Maerlant als voorlooper der hervormers, 231-232. | |
§ 4. De pausen en hunne macht, bl. 232-242. | |
Oorsprong der pauselijke macht, 232-234; de investituurstrijd, 234-236; strijd der Welfen en Weiblingen, 236; Anastasius II, 237; Pausin Johanna, 237-239; Formosus, 239-240; Johannes XII, 240; Silvester II, 240; Benedictus IX, 240-242. | |
ZESDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de hoogere standen | 243-312 |
Maerlant's pessimisme, bl. 243-248; de heerschappij der boozen: tweede quodlibet uit den Eersten Martijn, 248-249. | |
§ 1. Maerlant en de adel, bl. 249-267. | |
Verdorvenheid van den adel, 249-252; eerste quodlibet uit den Eersten Martijn, 252-253; de roofridders, 253-255; de edelen in de steden, 255-261; de edelen als rechters, 261-263; wie volgens Maerlant waarlijk edel is, 263-267. | |
§ 2. Maerlant en de geldaristocratie, bl. 267-287. | |
De weelde, 267-269; de macht, die het geld aan den rijke over den |
[pagina XIV]
arme geeft, 269-274; voorrechten van de poorters boven de ambachters, 274-280; strijd tusschen de poorters en ambachters om de heerschappij, 280-287. | Bladz. |
§ 3. Maerlant en de lijfeigenen, bl. 287-304. | |
De gelijkheid van alle menschen, 287-288; toestand der lijfeigenen, 289-291; oorsprong der lijfeigenschap: zesde quodlibet uit den Eersten Martijn, 291-293; verzachting en opheffing der lijfeigenschap, 293-298; Maerlant's communisme: zevende quodlibet uit den Eersten Martijn, 298-302; de ideëele staat, 302-304. | |
§ 4. Maerlant en de vorsten, bl. 304-312 | |
Vorsten kunnen niet worden gemist, 304-305; de plichten der vorsten tegenover het volk, 305-308; de vorsten tegenover den adel, 308-309; Maerlant en Floris V, 309-312. | |
ZEVENDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de wetenschap | 313-360 |
Karakter der middeleeuwsche wetenschap, Virgiliussage, bl. 313-320; | |
§ 1. Het onderwijs in de dertiende eeuw, bl. 320-331. | |
Lagere scholen of parochiescholen, 320-325; kapittel- en kathedraalscholen, 326-327; hoogescholen, 327-331. | |
§ 2. De zeven vrije kunsten, bl. 331-347. | |
De vrije kunsten in 't algemeen, 331-332; de grammatica en rhetorica, 332-333; Maerlant's kennis van het Latijn, 334-337; Maerlant als etymoloog, 337-342; de logica (dialectica), 342-345; het studium naturale, 345-347. | |
§ 3. De overige wetenschappen, bl. 347-360. | |
De geneeskunde, 347-348; Maerlant's werk Der Naturen Bloeme, 349-354; zijn Heimlicheit der Heimlicheden, 354-355; de rechtsgeleerdheid, 355-357; de godgeleerdheid, 357-358; Maerlant's bijbelkennis, 358-360. | |
ACHTSTE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de geschiedschrijving | 361-426 |
De historiographie in de oudheid en in de middeleeuwen, bl. 361-363; wereldgeschiedenis, 363-366; beschavingsgeschiedenis, 366-367. | |
§ 1. Maerlant's geschiedbeoefening, bl. 367-394. | |
Maerlant's waarheidsliefde, 367-369; Maerlant's zelfstandige bronnenstudie: bij den Spiegel Historiael, 369-370; vooral voor de geschiedenis van Vlaanderen, Holland en Brabant, 370-377; bij Rijmbijbel, Historie |
[pagina XV]
van Troyen en Alexander, 378-379; Maerlant's belezenheid, 379-384; beginselen der historische critiek, 384-385; critiek der innerlijke waarschijnlijkheid, 385-390; critiek der geloofwaardigheid, 390-394. | Bladz. |
§ 2. Maerlant tegenover de romandichters, bl. 395-426. | |
Walsch is valsch, 395; Maerlant ten opzichte van Frankrijk, 395-397; tscelden jegen die borderers, 397-402; de bij Maerlant bekende ridderromans, 402-408; invloed der romantiek op de historie: anachronismen in de voorstelling, 409-411; Maerlant's critiek der Trojaansche overleveringen, 411-414; der Alexandersage, 414-418; der Britsche romantiek, 418-421; der Frankische geschiedenis, 421-426. | |
NEGENDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en de Kunst | 427-497 |
§ 1. Maerlant en de Schoonheidsleer, bl. 427-438. | |
Het wezen der kunst, 427-432; de grenzen der aesthetica, 432-435; het begrip ‘dichter’ en ‘kunstenaar’ in de middeleeuwen, 435-436; de middeleeuwsche aesthetica volgens Boendale, 436-438. | |
§ 2. De vorm van Maerlant's gedichten, bl. 438-475. | |
Boendale's eisch omtrent den vorm, 438-440; vorming van het Dietsch tot schrijftaal, 440-443; Maerlant's woordenschat: gewestelijke woorden, 443-447; bastaardwoorden, 447-450; nieuwgevormde woorden, 450-453; Maerlant's zinsbouw, 453-456; Maerlant's stijl: juistheid eenvoudigheid, goede smaak, 456-458; geringe beeldrijkheid, 458-459; levendigheid in dialoog en lierdicht, 459-461; welluidendheid, 461; samenstelling van Maerlant's werken: contaminatie, 461-463; schikking, vooral van den Spiegel Historiael, 463-464; Maerlant's versbouw: maat, 464-465; rijm, 465-472; strophenvorm, 472-475. | |
§ 3. De inhoud van Maerlant's gedichten, bl. 475-497. | |
Boendale's eisch omtrent den inhoud, 475-476; waarheid op geschiedkundig, 476-478; en op godsdienstig gebied, 479-480; de vrije verdichting, 480-481; zedelijk karakter van Maerlant's poëzie, 481-482; bijzonder van den Alexander, 482-483; van Der Naturen Bloeme, 483-489; en van den Spiegel Historiael, 489-490; Boendale's eisch ten opzichte van het leven der dichters, 491; het leven der minestreelen, 492-493; het doel van hun dichten, 493-494; de kunst om de kunst, 494-495; Maerlant is dichter van nature, 495-497. | |
TIENDE HOOFDSTUK. | |
Maerlant en het Nageslacht | 498-526 |
De veertiende eeuw: voortzetting van den Spiegel Historiael door |
[pagina XVI]
Utenbroeke en Velthem, 493-500; bekendheid van den Spiegel Historiael, 500-502; Maerlant's meeste werken bekend bij en gebruikt door Boendale, 502-507; beroemdheid van de Martijns bij Jan de Weert en anderen, 508-510; de vijftiende eeuw: vertalingen en uitgave van de Martijns, 510-512; de zestiende eeuw: prozabewerking van den Spiegel Historiael, 512-513; geringe bekendheid van Maerlant en Van Belle's zorg voor zijnen grafsteen, 514-515; de zeventiende eeuw: verdere geschiedenis van Maerlant's grafsteen, 515; sporen van bekendheid met den Rijmbijbel, 515-517; de achttiende eeuw: Rijmbijbel en Spiegel Historiael opnieuw bekend gemaakt door Le Long, Huydecoper, Clignett en anderen, 517-518; de negentiende eeuw: letterkundige studie van Maerlant's werken door Van Wijn en anderen, 518-519; uitgaven zijner strophische gedichten, 519-520; Maerlant's werken bestudeerd en uitgegeven door Jonckbloet, De Vries en hunne medestanders, 520; en door de mannen der door Willems aangevoerde Vlaamsche beweging, 520-521; Maerlant's standbeeld, 521-523; de jongste Maerlantstudiën, 523-525; besluit, 525-526. | |
Bladwijzer van persoonsnamen | 527-534 |
Bladwijzer voor Maerlant's werken | 534-535 |
Opgemerkte drukfouten | 536 |
[pagina 536]
Opgemerkte drukfouten:
Bl. 27 noot: | Bibliotheca Belgica Brux. 1739, l. 1639. |
Bl. 49 reg. 1: | ± 40,000, l. 40,880. |
Bl. 50 reg. 3: | 1184, l. 1160. |
Bl. 57 noot 2: | p. 86, l. 80. |
Bl. 66 reg. 1 v.o.: | vóór 1350, l. na 1351. |
Bl. 76 reg. 19: | 12 Mei, l. 18 Mei. |
Bl. 359 reg. 4: | Camestor, l. Comestor. |
Bl. 395 reg. 20: | Utenhoven, l. Utenhove. |