men van de vermogens
μ = Σx
i/N
pop (waarbij x
i de logarithme van vermogen v
i is, N
pop het aantal bezitters in de hele populatie); en ten tweede de standaarddeviatie
σ van dezelfde logarithmische vermogens. Gezocht is nu naar zodanige waarden van
μ en
σ dat de afstand tussen de gegeven waarden x
i en de bijbehorende frequenties p
i= N
i/N
pop (waarbij N
i het aantal bezitters met een vermogen v
i of meer is) enerzijds en de lognormale verdeling anderzijds minimaal is. De theoretisch veronderstelde verdeling kan worden weergegeven in een lineaire functie x =
μ +
σ.z, waarin z de z-waarde is die hoort bij het gedeelte van de populatie dat een gegeven vermogen of meer bezit (z
i is zodanig gekozen dat P(u ≥ z
i) = p
i, waarbij u een standaardnormaal verdeelde grootheid voorstelt). Het kwadraat van de loodrechte afstand van een door gegeven waarden bepaald punt P(z
i, x
i) tot de door deze functie beschreven rechte lijn is dan: (x
i -
μ - σ.z
i)
2/(1 +
σ2). Als nu de som van al deze gekwadrateerde afstanden minimaal is, dan is de standaarddeviatie:
waarbij
Hierin is var(x) de variantie van de waarden xi, var(z) de variantie van zi en covar(x,z) de covariantie van xi en zi. Het gemiddelde van de logarithmen van alle vermogens volgens de lognormale verdeling is nu:
μ = x̅ - σ.z̅,
waarin x̅̅ het gemiddelde van de x
i-waarden is, z̅ het gemiddelde van de bijbehorende z
i-waarden.
De basisgrootheden van de lognormale verdeling, μ en σ, zijn, zo kan worden afgeleid, als volgt bepalend voor het gemiddelde van alle vermogens (v̅) en daarmee ook voor de (ongecorrigeerde) som van alle vermogens (Vtot(o)):