Bijzondere dank komt Rob Potharst en Han Gieske toe. De eerste ontwikkelde wiskundige formules waarmee ik aan de slag kon, de tweede gaf waar dat nodig was juridische adviezen. Niet alleen boden beiden mij ruime hulp op grond van hun specifieke deskundigheid, ook wisten ze mij telkens weer te motiveren door hun nieuwsgierigheid naar de voortgang van mijn werk.
Belangrijk was de medewerking die ik van verschillende instanties verkreeg. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (met name: drs. C.J. den Dulk en drs. P.J.J. Meuwissen) gaf mij informatie over de opstelling van vermogensstatistieken en stuurde me statistisch materiaal. De meeste cijfers vond ik echter, met hulp van de daar aanwezige medewerkers, in de bibliotheek van het Bureau voor de Statistiek van de gemeente Amsterdam. Het Technisch Centrum van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, met name in de persoon van J.H. Mowitz, ben ik dank verschuldigd voor de verzorging van het computerprogramma met behulp waarvan de nodige berekeningen konden worden uitgevoerd.
Van collega-sociologen heb ik op verschillende manieren hulp en steun ondervonden, variërend van informele gesprekken over gemeenschappelijke onderzoeksproblemen tot detaillistisch commentaar op geschreven stukken. Daarvoor dank ik Kees Bruin, Nil Disco, Bart van Heerikhuizen, Paul Kapteyn, Michel Korzec, Dick Pels, Kees Schmidt, Bert Schijf, Ruud Stokvis en Eddy Szirmai. Met Norbert Elias had ik een vruchtbaar gesprek over mijn onderzoek. Erik Verkade, Johannes van der Weiden en Herman Vuijsje wezen mij de weg naar literatuur over specifieke onderwerpen. Nelleke van Eerde-Kooy verzamelde en verwerkte gegevens over hoogst aangeslagenen, waar ik gebruik van kon maken.
Ali de Regt tenslotte dank ik niet in de eerste plaats als collega, maar om verschillende andere redenen. Vooral haar heroïsche steun in de laatste maand vóór de voltooiing van het manuscript zal mij nog lang heugen.
Amsterdam, oktober 1983
Nico Wilterdink