Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 193]
| |
11. de beslissende faze1. De Raad van VlaanderenAl op 1 en 6 januari 1916 had de Duitse kanselier von Bethmann-Hollweg aan goeverneur-generaal von Bissing voorgesteld om de bestuurlijke scheiding door te voeren en om een ‘Vlaams’ lichaam in het leven te roepen dat als spreekbuis voor internationaal gebruik kon dienen.Ga naar eind1 Met zijn gewone metodische traagheid nam von Bissing daar nog een heel jaar voor. Hij bereidde de bundeling van de aktivisten voor, door de kompromitterende Vlaamsche Post te schorsen in de lente van 1916. In juni werd door Reinhard en Josson in Brussel een federalistische Vlaamse Landsbond gekreëerd, over wier leiders von der Lancken aan Berlijn kon melden dat ze op het geschikte en verlangde moment bereid zouden zijn om de aanleuning bij Duitsland in hun programma te schrijven. ‘Voor de Jong-Vlamingen was hij eenvoudig een kreatuur van de Politische Abteilung.’Ga naar eind2 In juli dwong von Bissing persoonlijk van de leiders der Jong-Vlamingen een belofte af om samen te werken met de anderen, als voorwaarde om te mogen voortwerken.Ga naar eind3 Einde 1916 achtte Duitsland de tijd rijp om vredesbesprekingen te beginnen, nadat het Roemenië veroverd had en op 5 november een satellietstaat Polen op Russisch grondgebied had geproklameerd. De keizer deed een vredesaanbod op 12 december en president Wilson van de neutrale V.S.A. vroeg aan de oorlogvoerenden dat ze hun voorwaarden zouden bekendmaken. De volledige overwinning die vereist was om vrij te kunnen beschikken over het bezette België, | |
[pagina 194]
| |
zat er zeker niet in, en België prijsgeven was het laatste waartoe Berlijn bereid was. Het kon niet volstaan dat het herhaalde dat Vlaanderen niet opnieuw mocht onderdrukt wordenGa naar eind4, het was hoog tijd om een organizatie te scheppen die ‘namens het Vlaamse volk’ om de blijvende Duitse aanwezigheid zou verzoeken. Haller von Ziegesar, die al vroeger was opgetreden als spreekbuis van de bezetter, en Arthur Faingnaert namen in december het initiatief om een centraal leidend organisme tot stand te brengen. De eerste vergaderingen kenden weinig sukses, maar onder de leiding van P. Tack werd op 7 januari 1917 besloten dat de Vlamingen zich moesten verenigen rond een programma dat ze bij de vredesbesprekingen konden doen gelden: ‘volledige en algehele zelfstandigheid en autonomie, en de onverwijlde verwezenlijking van al de maatregelen die ertoe moeten leiden’. Een voorlopig komitee (Tack, Brys, Van den Broeck, Stocké, De Decker en Eggen) zou een landdag beroepen op 4 februari; het kreeg natuurlijk het ‘akkoord’ van de Duitse overheden die herhaaldelijk verklaarden dat een reis naar Berlijn moest ondernomen worden en die beloofden de administratieve scheiding zo spoedig mogelijk door te voeren.Ga naar eind5 De leidende figuur, Pieter Tack, was een 46-jarige vrijzinnige ateneumleraar te Brussel, die al van zijn Gentse studententijd af aktief was in de Vlaamse Beweging. Op 4 februari vergaderden 125 genodigden die het programma van volledige zelfstandigheid hadden onderschreven. Ze keurden een manifest goed waarin ze alleen het behoud vroegen van de maatregelen die de bezetter al genomen had, plus de bestuurlijke scheiding en de bevestiging van dat alles bij de aanstaande vredesregeling. Ook maakten ze bekend dat ze in hun schoot een Raad van Vlaanderen gekozen hadden om de wensen van het Vlaamse volk aan alle regeringen over te maken en ze bij de vredeskonferentie te behartigen. Het manifest verscheen anoniem. Voorzitter Tack had de aanwezigen herhaaldelijk op het hart gedrukt dat ze de samenstelling en de werking van de Raad geheim moesten houden. Op de eerste vergadering van de 50 leden tellende Raad legden de aanwezigen zelfs een eed van geheimhouding af.Ga naar eind6 In Vrij België werd de draak gestoken met dat ‘veem’.Ga naar eind7 Het eerste agendapunt van de Raad van Vlaanderen was dat hij zich per delegatie moest gaan voorstellen aan de goeverneur-generaal en aan de regering in Berlijn. Hij vroeg onmiddellijk aan de bezetter een eerste werkingskrediet van 100.000 frank.Ga naar eind8 Op 3 maart werd | |
[pagina 195]
| |
de afvaardiging, die in het geheim naar Berlijn gereisd was, ontvangen door de rijkskanselier. Haar toespraak was opgesteld in overleg met de Politische Abteilung die (o.a.?) het fundamentele punt had gewijzigd: ‘soevereine zelfstandigheid’ voor Vlaanderen was afgezwakt tot ‘eigen administratie en regering’, want anders waren de vredeskansen verkeken. Aan Duitsland werd gevraagd om ook na de oorlog zijn beschermende hand over Vlaanderen te houden. De kanselier beloofde de administratieve scheiding, en dat Duitsland bij de vredesonderhandelingen en later de vrije ontwikkeling van het Vlaamse volk zou bevorderen en beschermen.Ga naar eind9 Voor de Duitsers ging het erom Wilson en de Geallieerden met hun ‘zelfbeschikkingsrecht der kleine volkeren’ van antwoord te dienen. Dus kwam de ontvangst van de afvaardiging in de pers, met foto's en grote koppen, tot pijnlijke verrassing van haar leden. Het sloeg in als een bom: in het bezette gebied, in Nederland, aan het front en ook onder de aktivisten zelf. De Raad van Vlaanderen vernam dat, op een bijeenkomst van katolieke voormannen die in Gent door een Duitse ambtenaar was beroepen, Dosfel de ontbinding van de Raad had gevraagd.Ga naar eind10 Noch hij, noch Speleers, noch de twee enige aktivistische parlementariërs Augusteyns en Henderickx zouden ooit toetreden tot de Raad. Diens doelstelling om alle aktivistische strekkingen te verenigen, mislukte dus van meet af; hij verenigde alleen radikalen van diverse pluimage, waarin natuurlijk de ultra-radikalen van Jong-Vlaanderen de toon zouden aangeven. De aktivistische pers kon zelf de verwarring en de afval in eigen gelederen niet verbergen; blijkbaar werd het voor een aantal nu duidelijk ‘dat ze tenslotte zichzelf opkammen om een paaslam te zijn voor de Duitse hebzucht’Ga naar eind11. De Duitse gezant in Den Haag signaleerde de uitzonderlijk grote en uitgesproken ongunstige belangstelling van de Nederlandse pers. Aan de aktivisten verweet die verraad tegenover België, aan de Duitse verdelingspolitiek dat ze een vrede in de weg stond; ook de bieravond waarop de afgevaardigden in Berlijn hadden verbroederd met Duitsers, had afkeer gewekt.Ga naar eind12 Voor de buitenstaanders viel het op dat degenen die zich in Berlijn hadden aangediend als vertegenwoordigers van Vlaanderen, heel weinig van de vooroorlogse Vlaamse Beweging vertegenwoordigden. Van Cauwelaert die ‘er van walgde’ dat die beweging op zo'n manier werd kapotgemaakt, overliep voor Jan Bernaerts de lijst van de zeven: ‘Jef Van den Broeck die niet eenmaal zichzelf kan | |
[pagina 196]
| |
besturenGa naar eind13, Lambrichts, een tafelspringer van belangGa naar eind14, Dr. Dumon, een handlanger van Marquet en de echtgenoot van een Duitse vrouw, Tack gehuwd met een Duitse, Vernieuwe en Verhees, die wij nooit in onze Vlaamse Beweging ontmoetten, en eindelijk Borms, nog de beste van de groep, maar toch verre van een man van gezag. Neen, dat is geen Vlaamse Beweging meer, dat is een heiligschennis van al het ideale dat wij voor ons volk gedroomd hadden.’ En Bernaerts antwoordde: ‘Ik meen me te herinneren dat ook Vernieuwe of een zijner kinderen met een Duitse is getrouwd.’Ga naar eind15 In het bezette land werd een protestbrief verspreid, die door Louis Franck en 76 andere Vlaamse vooraanstaanden aan von Bethmann was gestuurd op 10 maart.Ga naar eind16 In de Raad van Vlaanderen vroeg voorzitter Tack dat die verspreiding zou belet worden en maatregelen genomen tegen de opposanten. Ook in de volgende vergaderingen was het al sankties en straffen wat de klok sloeg: tegen de hogere ambtenaren, die dreigden in staking te gaan indien de administratieve scheiding zou ingevoerd worden; tegen de Brusselse waarnemende burgemeester Jacqmain, die de Duitse taalverordeningen niet toepaste.Ga naar eind17 Op 21 maart had von Bissing het besluit afgekondigd tot doorvoering van de bestuurlijke scheiding, met Brussel als hoofdstad van de Vlaamse administraties en Namen van de Waalse. Op 13 april antwoordde de Belgische regering met twee wetten. Ze bedreigde met 15 tot 20 jaar dwangarbeid al wie meewerkte met de vijand om 's lands instellingen te vervormen, en met 6 maanden tot 20 jaar wie iemand verklikte aan de vijand. Bovendien kondigde ze aan dat alle Duitse verordeningen en benoemingen nietig zouden zijn bij de bevrijding van het grondgebied. Via Nederland raakten deze wetten onmiddellijk bekend in het bezette land. De Raad van Vlaanderen besprak ze in zijn zitting van 22 april, en wist er niets dan wartaal over te uiten waarvan het minst onzinnige nog was het voorstel om de regering vervallen te verklaren.Ga naar eind18 Over het algemeen trouwens was hetgeen in die Raad werd gezegd van die aard dat de vlaamshaters, nog in 1928, niets beters zouden kunnen doen dan die besprekingen publiceren. En dat een kolossale haat tegen de Vlaamse Beweging werd opgewekt, ligt voor de hand. Op 21 augustus 1917 zou schepen Steens, na de deportatie van zijn voorgangers waarnemend burgemeester van Brussel, verklaren dat hij sinds de oprichting van de Raad van Vlaanderen weigerde nog Nederlands te spreken.Ga naar eind19 De wegvoering | |
[pagina 197]
| |
van arbeiders naar Duitsland werd onverminderd voortgezet. In de loop van 1917 regende het verordeningen om de administratieve splitsing door te voeren, en andere waarbij alles en nog wat werd opgeëist: de machines uit de fabrieken, de kerkklokken, alle transportmateriaal (zelfs spoorstaven van de buurtspoorwegen werden uit de grond gehaald), vee, leer, paardetuig, alle landbouwgewassen. Tot zelfs metalen huisraad en de wol uit de matrassen moesten worden ingeleverd en werden desnoods na huiszoeking weggesleept, plus een straf voor degenen die ze ‘bedrieglijk verborgen hadden’. De Verwaltungschef voor Vlaanderen, Schaible, moest in zijn rapport over het eerste halfjaar van 1917 vaststellen dat ‘een aanzienlijk getal van degenen wier hart vroeger aan de Vlaamse Beweging toebehoord heeft (lees: aan het aktivisme)... zich nu, tenminste uiterlijk, van haar afrukt’Ga naar eind20. Daarin speelde de krachtdadige bestrijding van het aktivisme door kardinaal Mercier ongetwijfeld een grote rol. Die verkondigde alsmaar dat vaderlandsliefde en burgertrouw tot de kristelijke plichten behoorden. Onder meer in een toespraak tot de dekens van het aartsbisdom op 29 januari 1917, en in een andere tot de direkteurs van het middelbaar onderwijs, op 8 juni daaropvolgend, sprak hij zulke krasse taal dat sommige van zijn toehoorders en verscheidene biechtvaders op zijn gezag verklaarden dat het doodzonde was aktivistische bladen te lezen of de bestuurlijke scheiding in de hand te werken.Ga naar eind21 Na de oorlog zou Eggen, die lid was geweest van het voorlopig komitee dat de Raad van Vlaanderen voorbereidde, schrijven dat de reis naar Berlijn een fout was geweest.Ga naar eind22 Maar die reis behoorde tot de essentie van de Raad, en het voorlopig komitee wist dat nog beter dan de Raad zelf. Het is waar dat de Raad die reis had willen geheim houden, maar ook dat getuigde niet voor zijn intelligentie, want hoe wilde hij aan de oorlogvoerende en neutrale regeringen de wensen van ‘het Vlaamse volk’ bekendmaken zonder zich te vertonen? De fout die Eggen bekende, was de stichting van de Raad zelf, was... het aktivisme. In Nederland greep Van Cauwelaert de reis naar Berlijn aan om het offensief te hernemen. Van de regering vroeg hij hervormingen. De gematigde aktivisten en hun sympatizanten in het leger en elders trachtte hij de ogen te openen, aan de aartsbisschop van Utrecht vroeg hij met sukses dat die zijn steun aan Volksopbeuring zou intrekken.Ga naar eind23 Zowel tegen de Neurayisten in Nederland, die ook in het offensief gingen aatuurlijkGa naar eind24, als tegenover de Raad van Vlaan- | |
[pagina 198]
| |
deren sprak hij hard door. Met het oog op dat alles stichtte hij het Vlaams-Belgisch Verbond. Een maand lang ontplooide hij een ongelooflijke aktiviteit, die hij met oververmoeidheid en twee maanden rust zou moeten bekopen, tot opluchting van de historicus die zijn korrespondentie moet doornemen. Op 6 maart schreef Van Cauwelaert een heel uitvoerige brief aan alle ministers en stuurde die ook aan de koning en de Kamervoorzitter Schollaert. Hij herinnerde aan zijn vroegere vergeefse tussenkomsten om te wijzen op het gevaar van de Duitse bemoeienissen ‘voor de toekomst van het land’ en de middelen ‘om het nakende onheil van de uiteenscheuring van de Belgische staat te voorkomen’. N.a.v. de verklaringen van de rijkskanselier aan de afgevaardigden in Berlijn, bezwoer hij hen nogmaals het ‘gevaar der Duitse aktivistische politiek’ niet te onderschatten, noch ‘de besliste wil der Vlamingen om in België hun geestelijk levensrecht onverkort te bemeesteren’. Het Duitse maneuver ‘is mogelijk gemaakt, is zelfs grotendeels veroorzaakt door de kunstmatige taalpolitiek, welke door ons staatsbestuur tachtig jaar lang is gehuldigd’. De Vlamingen waren bij het uitbreken van de oorlog bereid ‘om alle veten te vergeten’, in de hoop dat de regering een nieuwe taalpolitiek zou voeren en dat ‘de fransgezinde Belgen’ de noodzaak van wederkerige eerbied en vertrouwen zouden inzien. Noch het ene, noch het andere was gebeurd. Hij stelde voor dat de regering op de verklaring van von Bethmann zou reageren op vier punten. ‘Met beslistheid’ een einde maken aan ‘al de wantoestanden waarover de Vlamingen in het leger en in onze besturen hebben te klagen’. De pers beletten om nog ‘tegen de Vlamingen en hun zaak... te stoken’. Een studiekommissie instellen naar het voorbeeld van de Grievenkommissie van 1856. En tenslotte een publieke verklaring met beloften, om de Vlamingen vertrouwen in te boezemen. En hij besloot: ‘De Duitsers zullen gaan, maar de door hen gevoede en door U ongebluste haat zal blijven, en van de burgertwisten die hij kweken zal, zult U, maar met U het land, de slachtoffers zijn.’Ga naar eind25 In Vrij België van 9 en 16 maart schreef Van Cauwelaert de hoofdartikels: ‘Van Wanhoop tot Zelfmoord’. De meeste aktivisten hebben dit niet gewild, de drijvers wel van meet af, maar dat waren niet hoofdzakelijk Vlamingen maar duitsgezinde Nederlanders. Nu moeten degenen die, door misleiding of overprikkeling, te goeder trouw in het aktivisme zijn verzeild, terugkeren en dat moet hun mogelijk worden gemaakt. | |
[pagina 199]
| |
Dat Vrij België ‘een verzoening met de verraders voorstond’, riep natuurlijk kritieken op, maar het blad en Van Cauwelaert in zijn korrespondentie met ministers en andere personaliteiten, pakten het Belgisch Dagblad geweldig aanGa naar eind26 en gingen ook scherper dan vroeger de ‘bastaard-Vlamingen’ van de Ligue Patriotique Flamande te lijf.Ga naar eind27 De Nederlandse prokureur-generaal vroeg Van Cauwelaert te vervolgen wegens belediging van de Duitse keizer in Vrij België, maar het bleef bij een waarschuwing langs diplomatieke weg.Ga naar eind28 Tegelijk stichtte Van Cauwelaert met HosteGa naar eind29 een eigen strijdorganizatie in Nederland, het Vlaams-Belgisch Verbond, dat zijn positie moest versterken tegenover de regering, de Ligue en de aktivisten. Het ging niet zonder moeilijkheden. Hij wilde de oproep laten medeondertekenen door twee kollega's volksvertegenwoordigers, de liberaal Buysse en de socialist Huysmans. Buysse weigerde.Ga naar eind30 Huysmans ging akkoord, maar Van Cauwelaert wilde liever niet scheep gaan met alléén de man die door velen, en juist toen, zeer scherp gelaakt werd om zijn volgehouden kontakten met Duitse partijgenoten en om zijn weinig door godsvrede gemilderd partijstandpunt.Ga naar eind31 Hij wierf dus ruim vijftig handtekeningen van bekende vlaamsgezinden op zijn tekst vooraleer de stichtingsoproep te publiceren. Van Puyvelde wilde maar toetreden indien hij een schriftelijke bevestiging kreeg dat het Verbond alle aktivisten zou veroordelen, ook degenen die alleen de universiteit aanvaard hadden.Ga naar eind32 De goedgekeurde motie drukte uit ‘afkeuring over deze Vlamingen welke aan de vervlaamsing van de Gentse hogeschool en de bestuurlijke scheiding, tijdens de bezetting, hun medewerking verlenen’Ga naar eind33. Dat belette Van Puyvelde niet om op de stichtingsvergadering van 30 april oppositie te voeren en in de pers bekend te maken dat Arthur en Cyriel Buysse, de onderwijzer Daneels en hijzelf niet toetraden. Hij vreesde dat de strekking Van Cauwelaert zich na de oorlog zou willen verzoenen met de aktivisten, zodat het antibelgicisme zou doordringen in de Vlaamse Beweging.Ga naar eind34 De principiële standpunten van het Vlaams-Belgisch Verbond, die moesten onderschreven worden door de toetredende personen en verenigingen, waren: de eis tot volledige gelijkheid in rechte en in feite tussen Vlamingen en Walen; de eentaligheid van Vlaanderen; de afwijzing van elke internationalizering van de Vlaamse kwestie, van Duitse hulp en van pogingen die de bevrijding van het land zouden kunnen schaden.Ga naar eind35 | |
[pagina 200]
| |
Ondanks tegenkanting van aktivistische en van passivistische kant, telde het Verbond na twee maanden al bijna 4.000 ledenGa naar eind36 en 6.000 tegen het einde van het jaar. Die werden vooral gewonnen in de kampen van vluchtelingen en geïnterneerde soldaten, wat de betekenis van de getallen verkleint.Ga naar eind37 Maar toch beschikten Van Cauwelaert en Hoste in Nederland klaarblijkelijk over een sterke aanhang. Aan het front wekte de Raad van Vlaanderen verontwaardiging waaraan werd lucht gegeven in een manifestGa naar eind38, en hij bracht een aantal militairen terug naar Van Cauwelaert, in wie hun vertrouwen was geschokt in oktober 1916.Ga naar eind39 Maar de stelregel die hij had uitgegeven in juni 1916 inzake de universiteit: het feit afkeuren maar niet de personen, stelregel die door Verschaeve in november was omgebogen tot het verdedigen van Dosfel, werd door sommigen ook nu weer toegepast, en de evolutie ging snel in die richting.Ga naar eind40 Hoe zou het anders zolang er aan de schandalige toestanden in het leger nagenoeg niets veranderde?Ga naar eind41 Ook in Engeland waren de flaminganten veel scherper antiregeringsgezind dan in Nederland, waar ze in een nederlandstalig milieu leefden en niet elke dag botsten op de verfransende moedwil van de Belgische autoriteiten. Van de Perre verweet in scherpe bewoordingen aan Van Cauwelaert dat die de aktivisten veroordeelde zonder dat hij even hard de regering aanviel, die de schuld droeg van het aktivisme. Op voorgaan van de oude Dr. Laporta, die door Floris Prims werd geraadpleegd, weigerde Van de Perre het manifest te ondertekenen dat de fronters hadden opgesteld en dat hem door Ernest Claes was toegestuurd. De flaminganten van Londen gaven een eigen motie uit waarin ze de Flamenpolitik aanvielen en hun trouw aan de koning betuigden, maar met geen woord repten over het aktivisme.Ga naar eind42 Van Cauwelaert trachtte het in zijn vele brieven aan Van de Perre en aan zijn korrespondenten in het leger duidelijk te maken, dat de Vlaamse Beweging haar steun bij het volk zou verliezen indien ze zich niet duidelijk distantieerde van de Raad van Vlaanderen, die in het bezette land gehaat werd. De regering heeft zich sinds het begin van de oorlog onverantwoordelijk gedragen tegenover de Vlamingen. ‘Maar het is even onbetwistbaar dat het Vlaamse volk zelf als geheel niets wil weten van het aktivisme en dat de daad welke door de Raad van Vlaanderen is gesteld in Berlijn, de grootste verbittering heeft gewekt... Iedere tweeslachtigheid onzerzijds kan | |
[pagina 201]
| |
alleen voor gevolg hebben dat de Vlaamse gedachte in het gedrang zou komen en dat we niet zouden kunnen rekenen op enig gehoor noch enig vertrouwen van ons volk; nochtans is het daar alleen dat onze redding ligt.’Ga naar eind43 En een andere keer: ‘Wij zijn geen aanhankelijkheid verschuldigd aan een regering of aan een staat die ons zouden beletten als volk ens welzijn te verzekeren, maar wij zijn aanhankelijkheid verschuldigd aan ons Vlaamse volk zelf en met dat volk aan de staat waarin het vrijwillig wil leven. Bovendien is de Belgische staatsvorm de enige reële grondslag waarop het Vlaamse volk zijn toekomst bouwen kan, en daarom moeten wij die grondslag verdedigen en er onze plaats behouden. Gij zegt dat er zijn aan het front welke zelfs de Raad van Vlaanderen vergoelijken. Mogelijk. De mistevredenheid is een gevaarlijk maar machtig mensenleider.’ Het is duidelijk dat het aktivisme gaat naar ‘de onderjukking van ons volk door de Duitse heerschappij, en dat is het einde zowel van onze eigen beschaving als van onze vrijheid. Wie dat nog niet ziet is blind, en de gave om blinden te genezen bezit ik niet’Ga naar eind44. | |
2. De administratieve scheidingOp 21 maart 1917 had goeverneur-generaal von Bissing het besluit tot administratieve scheiding afgekondigd. De Vlaamse ministeries zouden gevestigd blijven in Brussel, de Waalse zouden worden overgebracht naar Namen. Tussen 5 mei en 9 juni verscheen een lange reeks uitvoeringsbesluiten, waarbij voor elk ministerie de splitsing werd gedekreteerd met ingang van 15 juni of 1 juli.Ga naar eind45 von Bissing en von der Lancken wisten vooraf dat er te weinig aktivistischgezinden zouden gevonden worden om de gesplitste administraties te leiden, maar ze voerden de hervorming door omwille van het verhoopte politiek voordeel: de ontwrichting van België dat daardoor blijvend in Duitse afhankelijkheid zou geraken.Ga naar eind46 De Belgische regering kondigde op 13 april zware straffen aan voor de Belgen die hun medewerking zouden verlenen. De vraag was nu: wat was ‘medewerking verlenen’? Er bestond al een precedent, namelijk het ministerie van Kunsten en Wetenschappen waar in de loop van 1916 door de bezetter zoveel hervormingen waren doorgevoerd. Toen de sekretaris-generaal de la Vallée-Poussin weigerde daaraan mee te werken, en door de Duitsers werd afgezet, | |
[pagina 202]
| |
hadden ze aan direkteur-generaal Corman de opvolging aangeboden. Na raadpleging van minister van State Ch. Woeste had die zich bereid verklaard om het ambt ad interim uit te oefenen, zodat het in Belgische handen bleef.Ga naar eind47 Toen in het najaar van 1916 de diensten van het onderwijs gesplitst werden, had minister Poullet de richtlijn gegeven dat de hogere ambtenaren aan wie een deel van hun bevoegdheid onttrokken werd, mochten ontslag nemen maar het niet moesten doen; de lagere moesten op hun post blijven.Ga naar eind48 In de lente van 1917 werd het vraagstuk gesteld voor alle ministeries. Op een vergadering van ambtenaren werd eerst beslist dat alleen de sekretaris-generaal van Binnenlandse Zaken zou ontslag nemen, ten teken van protest. Maar op een bijeenkomst van een aantal parlementariërs uit de verschillende partijen, die behoorden tot het Nationaal Hulp- en Voedingskomitee, waren de meningen verdeeld of er geen massale ontslagname moest gebeuren. Er werd een kompromis aanvaard dat de hogere ambtenaren tot en met de graad van direkteur hun medewerking moesten weigeren. De verwarring en de schrik waren groot onder de betrokkenen.Ga naar eind49 Aanblijven zou betekenen dat ze door velen als verraders zouden aangezien worden, en eventueel ontslagen na de oorlog en veroordeeld. Ontslagname hield in het verlies van hun inkomen in de dure oorlogstijd en misschien deportatie naar Duitsland. Woeste, die niet had deelgenomen aan de vergadering van parlementariërs, raadde aan om geen ontslag te nemen en desnoods naar Namen te gaan, maar zonder een benoeming of een bevordering te aanvaarden; maar de druk van de harden was te sterk.Ga naar eind50 De deportatie van de eerste ontslagnemers goot olie op het vuur: hoe kon iemand die het hart op de rechte plaats droeg in die omstandigheden verder medewerken met de vijand? De kollektieve goedkeuring door vier ministers van ‘de richtlijn gegeven door de Belgische parlementsleden aan de ambtenaren’, kon ook degenen die er kennis van kregen niet geruststellen, want waren de ministers wel precies op de hoogte? De ontslagbeweging breidde zich uit en de Duitsers moesten ophouden met deporteren. De ministeries van Financiën en van Justitie werden het laatst gesplitst met ingang van 1 juli 1917. Van de ongeveer tachtig ambtenaren van Justitie verschenen er vijf.Ga naar eind51 Aan die van Financiën had minister Van de Vyvere opdracht gegeven aan te blijven; ze zouden vertrekken in maart 1918, nadat ook de magistratuur en de balie in staking waren gegaan. Op 8 juli 1918 zou Michel Levie, de voornaamste verbindingsman van | |
[pagina 203]
| |
de regering in het bezette land, aan Van de Vyvere schrijven: ‘Le service qui assiste les fonctionnaires... paie à peu près à tous le traitement intégral.’Ga naar eind52 De bevolking boycotte de Duitse maatregelen, met de steun van de regering. De bisschop van Namen, Heylen, beschreef in november 1917 hoe het er toeging in de nieuwe Waalse hoofdstad: ‘Wat de bestuurlijke scheiding aangaat, zij doen alsof ze niet bestond. Ze sturen alle bestuurlijke zaken naar Brussel, zoals vroeger; het antwoord komt vanuit Brussel, in 't Frans opgesteld, onder Vlaamse omslag. Mgr. dacht dat men niet had moeten eisen, dat alle ambtenaren hun ontslag zouden indienen - maar wel de hogere.’ Dat na de oorlog de nieuwe zouden afgezet of op wachtgeld geplaatst worden, vond hij onpolitiek; ze zouden inroepen dat ze door broodnood gedwongen waren.Ga naar eind53 De XXe Siècle, en later zijn opvolger de Nation Belge in Parijs, publiceerde daarentegen de namen van de nieuwe ambtenaren in Brussel en Namen als lijsten van verraders. Kardinaal Mercier zorgde ervoor dat de normaalscholen van zijn bisdom geen afgevaardigden van het gesplitste ministerie toelieten op het eindeksamen, noch de diploma's lieten homologeren. Minister Poullet liet via het konsulaat van Breda op ruime schaal de brief verspreiden waarin hij de verzekering gaf dat de homologatie zou gebeuren na de bevrijding.Ga naar eind54 De inspanningen die van aktivistische zijde werden gedaan om een nederlandstalig lager onderwijs te organizeren in Brussel, liepen te pletter op het eensgezind verzet van alle instanties, de loyale flaminganten inbegrepen.Ga naar eind55 Dat nog temeer omdat de ononderbroken stroom Duitse verordeningen hoe langer hoe duidelijker gericht was op het tegen elkaar opzetten van Walen en Vlamingen, o.a. door de onmiddellijke vernederlandsing op te leggen van een aantal Waalse taalgrensgemeenten, zowel als van de Brusselse agglomeratie. Hoewel de Vlaamse Beweging tijdens de laatste decennia sterk was geworden onder de ambtenaren, waren er langs Vlaamse kant niet meer dan langs Waalse bereid om mee te werken. Telkens weer moest worden beroep gedaan op mensen van buiten de administratie, uit de kleine groep gekende aktivisten, veelal nieuwbakken professoren aan de Gentse universiteit die een kumulatie aanvaardden. Welke gevoelens zij opwekten bij de bevolking, kunnen we vermoeden als we lezen wat Ernest Claes erover schreef aan Van Cauwelaert op 25 juni 1917: ‘Dat wordt een gemene plaatskensjagerij, en 't doet mij denken aan de dertig zilverlingen. Zo die | |
[pagina 204]
| |
mensen door Duitslands hulp moeten winnen - adieu dan. Dat Flor Heuvelmans nu nog sekretaris-generaal van Justitie moet worden, zet de kroon op hun werk. - Zie, Frans, 'k ben altijd in alle eerlijkheid vlaamsgezind geweest; maar zulke dingen walgen mij, walgen mij dat ik het niet zeggen kan.’Ga naar eind56 Met de rekrutering van ambtenaren liep het helemaal de spuigaten uit, toen katolieke leden van de Raad van Vlaanderen - deze trad op als een raadgevend schaduwparlement met dito regering - met steun van de Politische Abteilung het in hun hoofd haalden dat er bij de benoemingen een evenwicht tussen de politieke gezindheden moest in acht genomen worden. Het ligt voor de hand dat de katolieke flaminganten, die heel wat te vertellen hadden in hun partij die al dertig jaar aan de macht was, en op wie kardinaal Mercier invloed had, relatief nog minder aktivisten opleverden dan de linksen, die gefrustreerd waren door dertig jaar oppositie en door hun zwakke positie in hun partijen. Nu werden er als katolieken in de administratie mensen benoemd van laag moreel peil, zakkenvullers die korrektioneel vervolgd werden, enz. Maar ondanks dat, oordeelt Eggen in zijn pleidooi achteraf, ‘waren er wat veel onbekwamen, zeer luttel waren degenen die er hun voordeel uit haalden’Ga naar eind57. Dat onbekwamen enorme promoties maakten, rekent hij dan niet bij de voordelen, maar de bevolking deed dat wel. De desorganizatie die de bestuurlijke scheiding meebracht, was zo totaal, dat de Duitsers daar niet meer aan wilden beginnen in de Tweede Wereldoorlog, al voerden ze toen opnieuw een Flamenpolitik en al vonden ze toen veel meer aanhangers in heel het land. De regering in Le Havre liet zich inlichten over de openbare mening in het bezette land en haar wensen voor de na-oorlog (ook inzake annexionisme). De tientallen antwoorden van politici en andere vooraanstaanden die in 1917 toekwamen, waren bijna eensluidend over de afkeer die het aktivisme wekte, over de noodzaak om het te bestraffen, over de onmogelijkheid om de franstalige universiteit van Gent af te schaffen na de oorlog. Onder meer vernemen we echo's van Waalse verbittering; die uitte zich zelfs in een verwijt aan de regering, welke had verklaard dat de Vlamingen te meer recht hadden op erkenning omdat ze 75% van de soldaten uitmaakten.Ga naar eind58 In Brussel bleek de haat tegen het aktivisme bijzonder groot. De franskiljons in Vlaanderen hadden hun zelfbewustzijn versterkt en maakten zich klaar voor de strijd voor hun vrijheid en gelijkheid in Vlaanderen. Met genoegen meldden ze dat ze, na | |
[pagina 205]
| |
de reis naar Berlijn, Antwerpse arbeiders hadden horen zeggen in volle straat: ‘Ik wil geen Vlaming meer zijn.’ Deze rapporten en het stilzwijgen van de uitgeweken Vlaamse parlementariërs buiten Van Cauwelaert en Van de PerreGa naar eind59, verklaren mee waarom de regering zich de waarschuwingen en protesten van die twee niet aantrok. Het aktivisme had de antivlaamsgezinde krachten in het land geweldig versterkt, de vlaamsgezinde verdeeld en tot zwijgen of zelfs tot afval gebracht. Maar indien er verstandige ministers waren geweest in Le Havre, dan zouden die in een aantal rapporten toch ook nog wat anders gelezen hebben. Baron Capelle en Mgr. Heylen signaleerden dat de aktivisten vooruitgang boekten, vermits alleen zij over de pers beschikten en vergaderingen konden beleggen. De pastoor van Sint-Jakob op de Koudenberg raadde aan om niet te straffen: dat zou martelaren maken en sympatie wekken. ‘Il ne manque pas de Flamands qui, tout en désapprouvant leur félonie, expriment une certaine admiration pour leur audace.’ Prof. Adolphe Prins en Cyrille Van Overbergh stelden voor om de franstalige universiteit van Gent af te schaffen, Heylen om onmiddellijk na de oorlog spontaan toegevingen te doen, zonder dat die moesten worden afgedwongen. Een merkwaardig rapport kwam van de Brusselse advokaat Maurice Despret op 18 april 1917. Hij noemde zich ‘Wallon de naissance et de sentiments, rattaché à la France par toutes les traditions de famille’, die pas als volwassene Nederlands geleerd had. Hij woonde zes maanden per jaar in het Vlaamse land en als afgevaardigde van het Nationaal Hulp- en Voedingskomitee voor Brabant, had hij bijna al de Vlaamse gemeenten van die provincie bezocht; hij kon dus een persoonlijk oordeel vellen. ‘Il faut éviter de croire que le “mouvement flamand” a perdu du terrain parce qu'il a été soutenu ouvertement par les Allemands: c'est le contraire qui est vrai; ce que les Allemands ont fait en un tour de main a démontré aux populations flamandes que ce qu'elles désirent est pratiquement très réalisable, et elles attendent indubitablement que leur propre gouvernement ne détruise pas tout ce que l'envahisseur a créé à leur profit. J'ai pu constater personellement que le “mouvement flamand” a gagné du terrain dans ces derniers mois, c'est à dire depuis l'application des mesures prises par les Allemands.’ Er zijn weinig separatisten, men vraagt de bestraffing van de aktivisten die men als verraders beschouwt, maar men wil aan het Vlaams een ereplaats geven in het openbaar leven. Niet weinigen | |
[pagina 206]
| |
die vlot Frans spreken, doen het niet tegen personen die heel moeilijk Vlaams spreken. In de korrespondentie van de lokale Hulp- en Voedingskomitees met de centrale, bestaat er een strekking om alleen in het Vlaams te willen schrijven! ‘C'est la bourgeoisie provinciale - modeste, petits commerçants, fonctionnaires des degrés inférieurs - qui soutient ce mouvement, qu'appuient indubitablement les éléments jeunes du bas clergé.’ De Walen tonen zich hierover erg geïrriteerd, met overdrijving volgens mij. Dit meest scherpzinnige van alle rapporten besloot dan nog met volgende persoonlijke voorstellen: er mag niets overblijven van de Duitse maatregelen, maar tegelijk moet er voldoening beloofd worden aan de Vlamingen; het Frans onderwijs moet in Vlaanderen toch blijven bestaan naast het Vlaams. Ook Van Cauwelaert was op de hoogte. Hij getroostte zich enorme inspanningen om voeling te houden met het bezette land zoals met het leger en de diaspora, schreef bij voorbeeld op één dag aan vier verschillende bekenden om te weten te komen wat Mgr. Heylen precies had gezegd. Half september 1917 kreeg hij verse inlichtingen uit de mond van twee jonge mannen uit flamingantische families van Antwerpen en West-Vlaanderen, die zopas waren toegekomen in Nederland. ‘Er komt in het bezette gedeelte onder de Vlamingen een geheel nieuwe mentaliteit op, die niet meer de terugkeer van het oud verfranst regiem in België zal dulden. Het aktivisme blijft in zijn openbare aanhang beperkt, ofschoon het op de buiten gunstige vooruitgang maakt, maar het meest radikale flamingantisme, dat na de oorlog een volle ommekeer van onze oude toestanden eist, heeft zich meester gemaakt van al wat denkt in Vlaanderen en niet geheel door de fransgezindheid was aangetast.’ Kardinaal Mercier heeft dit jaar veel van het vertrouwen van de priesters verloren door zijn scherpe aanvallen op aktivisten en het afstellen van Spaeninckx. ‘Men keurt goed dat hij tegenover de Duitsers zo kras is opgetreden, maar men neemt van hem, die altijd als een franskiljon geboekt stond, niet aan dat hij tegen de Vlamingen tekeer gaat zoals hij doet.’Ga naar eind60 Naar alle kanten bazuinde Van Cauwelaert het goede nieuws uit dat ‘overal waar zich Vlamingen bevinden een nog ongekende ontwaking van ons stamgevoel plaats heeft... Ook in Nederland’ waar het Vlaams-Belgisch Verbond al 5000 leden telt.Ga naar eind61 Naast bovenstaande versie voor de regering, had hij er ook een voor zijn vriend De Cock die met het aktivisme sympatizeerde: de Vlaamse | |
[pagina 207]
| |
Beweging die in 1915 aan het opkomen was onder de druk van de omstandigheden, en die twee jaar lang is verlamd door het aktivisme, breekt nu toch door.Ga naar eind62 Maar, zoals gezegd, de grote meerderheid van de rapporten van notabelen uit het bezette land bevestigden de ministers in hun opvatting dat ze op de Flamenpolitik niet moesten reageren. Ze lieten Van Cauwelaert maar zeggen in zijn talloze brandbrieven en verboden Vrij België aan het front als het te vervelend was. Voor een minister was het leven in de diaspora niet onaangenaam. Het dagboek van Poullet bewijst dat hij, die toch nog een van de besten was, zich vooral met prettiger dingen bezighield dan met de Vlaamse kwestie. Neuray en de Broqueville waren aktiever, namelijk om hun fortuin voor de na-oorlog te verzekeren. Maar wel werden de heren in de zomer van 1917 opgeschrikt door de beroering in het leger. | |
3. Aan en achter het frontDe moedwil van regering en legeroverheid om een vinger te verroeren terwijl de wereld in brand stondGa naar eind63, deed in de loop van 1917 de radikalizering aan het front hand over hand toenemen. Er was onder de flaminganten geen eensgezindheid van opinie, verre van, maar zoveel te meer streefden ze naar een organizatorisch verband. Dat was geleidelijk gegroeid rond de groep die in de zomer van 1916 naar buiten getreden was, en het verenigingsverbod van februari had het in de volslagen geheimhouding gedrongen.Ga naar eind64 De leider was korporaal Adiel De Beuckelaere, die als lid van het vervoerkorps zich gemakkelijk kon verplaatsen en die als ateneumleraar de helft van zijn wedde trok, zodat hij een grote onafhankelijkheid genoot.Ga naar eind65 De tweede man was Filip De Pillecyn, die in 1914 was geëngageerd door Van Cauwelaert en Van de Perre als redakteur voor hun dagblad De Standaard, en die in 1915 onder het gezag van Van Cauwelaert had gewerkt in een officiële dienst in Den Haag. Als derde zou op het einde van 1917 Rik Borginon optreden, een oomzegger van de katolieke vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger voor Brussel. Er werd getracht de organizatie uit te bouwen tot in de kleinste onderdelen van het leger. Gustaaf Sap bezorgde de informatie uit Le Havre en het papier voor publikaties, dat hij met de ministeriële auto van zijn baas Helleputte aanvoerde; daar schampte | |
[pagina 208]
| |
zelfs een klacht van de Veiligheid op af, wat Wullus-Rudiger nog jaren later niet zou kunnen verkroppen. Op 18 april 1917 schetste J. Rombouts de heersende opvattingen: er was ‘een programma waarrond een grote eenheid werd gebracht op het front... ook de mening van sommige burgers hier werd geraadpleegd’. Blijkbaar ging het om het manifest waarop onder meer Ernest Claes handtekeningen inzamelde, maar dat door Londense flaminganten werd afgewezen omdat het de Raad van Vlaanderen veroordeelde. ‘Wij zijn een gematigde middenweg tussen de jonge, hevige voortzetting der studentenbeweging [die radikaler was dus] en de ouderen als aalmoezeniers en geneesheren die, met veel invloed door de mannen van de IJzer, hun gedachten zullen bewerken in de dorpen.’Ga naar eind66 De fronters maakten dus al plannen voor na de oorlog. Ze namen het gebruik van straatrumoer onder ogen, zoals De Pillecyn meldde op 28 mei: ‘Over de kwestie der Hogeschool is men het hier eens, absoluut eens, om die begane daad als een “felix culpa” te beschouwen. De vastberadenheid waarmee men spreekt van te Gent geen universiteit in 't Frans te laten heropenen, geeft de indruk van rustige sterkte, en ik zou geen borg durven blijven dat het geweld waarin wij nu leven geen naklank zal hebben, als ons te veel kwade wil in de weg staat. De straat zou kunnen meedoen.’Ga naar eind67 De radikalizering met het oog op de na-oorlog kwam tot uiting in een artikel van aalmoezenier Dr. Paul Van der Meulen, een van de leidende groep die in de zomer van 1916 was ontstaan. In zijn Limburgsch Studentenblaadje van 1 april 1917 schreef die over de Raad van Vlaanderen. Hij veroordeelde zijn kollaboratie want ‘voor Vlaanderen is de eerste dringende noodwendigheid de vijand uit ons land te jagen’. Maar indien bestuurlijke scheiding de enige redding voor Vlaanderen ware, dan zou die moeten toegepast worden, ook al ware ze strijdig met het Belgisch belang, ‘want wij zijn eerst Vlaming en dan Belg... en een omwenteling ware, zo alle andere middelen nutteloos bleven, in dit geval gewettigd’Ga naar eind68. Uittreksels uit dit artikel werden opgenomen in De Toorts en andere aktivistische bladen, en bereikten zo opnieuw het front. Een kommandant, vrijmetselaar, diende klacht in en hoofdaalmoezenier Marinis verplaatste op 15 mei zijn adjunkt van zijn staf naar een artillerieeenheid. Minister de Broqueville ‘a été très bienveillant en cette circonstance et a réduit l'incident à sa plus simple expression’Ga naar eind69. Op 4 mei werd de censuur op de frontblaadjes ingesteld, wat alweer | |
[pagina 209]
| |
een grief temeer was voor de flaminganten die geen censuur zagen voor hun tegenstanders. In mei 1917 kwam het tot muiterijen in het Franse leger, nadat in maart al de revolutie had gezegevierd in Rusland. Van juni af, misschien al van mei af, begonnen er flamingantische ‘betogingen van misnoegdheid’ in het Belgisch leger, waarvan vage echo's naar buiten doordrongen.Ga naar eind70 Er waren blijkbaar soldaten die het niet meer namen dat taalwet en -reglementen dode letter bleven en dat ze door officieren voor ‘boches’ werden gescholden. Nadat in de vorige maanden al een heel aantal nummers van Vrij België in beslag waren genomen op bevel van de militaire censuur, werd begin juli de verkoop ervan aan het front verboden, zonder tijdsbeperking.Ga naar eind71 Tegelijk werd aan de Belgische Standaard verbod opgelegd om te verkopen elders dan aan het front.Ga naar eind72 In de allereerste dagen van juli zegde minister Van de Vyvere aan Van de Perre: ‘Ge moet nu de stichting vragen der Vlaamse kompagnies; ge moet in die zin aandringen.’Ga naar eind73 Op 11 juli vonden talrijke soldaten bij hun ontwaken op hun bed of aan de ingang van het kantonnement een Open Brief aan den koning der Belgen, Albert I. Die was opgesteld door De Beuckelaere, de hoofdman van de geheime organizatie die voor de verspreiding gezorgd had.Ga naar eind74 Het was een verklaring van wantrouwen in de oversten en de regering, gestaafd met de opsomming van alle grieven over de miskenning van de taal van 80% der soldaten, het openlijk misprijzen door officieren van al wat vlaamsgezind was, het verbod van de Vlaamse verenigingen, de tegenwerking van alle Vlaamse uitingen, de vijandige houding van de officieuze pers. ‘Door de schuld van onze regering hebben de Duitsers de Vlaamse hogeschool te Gent kunnen inrichten. De Vlamingen hebben aangenomen, zij hebben wel gedaan.’ Indien de frontmannen de daad niet konden goedkeuren van degenen die in Berlijn de bestuurlijke scheiding gingen halen, dan wilden zij toch geen personen veroordelen die zich nu niet konden verdedigen; zij zouden niet dulden dat door anderen een haar op hun hoofd werd gekrenkt; ze zouden zelf opruimen waar het moest. Wij zijn nog bereid om ons bloed te vergieten, maar wij willen ‘de uitdrukkelijke, geschrevene, plechtige belofte dat ons volle gelijkheid, volle recht wordt gegeven onmiddellijk na de oorlog’. Dat was hetgeen de soldaten vroegen aan de koning, de enige in wie ze nog vertrouwen beweerden te hebben.Ga naar eind75 De brief was een onderdeel van een kampanje. Op 4 augustus | |
[pagina 210]
| |
stelde een brankardier vast: ‘Een machtige en onweerstaanbare propaganda wordt kranig doorgedreven. Ter gelegenheid van 11e juli verscheen er van onbekende handen een kolossaal manifest. 't Volk dat vroeger, op uitzonderingen na, niets wist noch kende van Vlaamse Beweging, komt overal in roering. Op sommige plaatsen ging 't er reeds tamelijk roerig toe.’Ga naar eind76 Op 14 juli schreef Van de Perre, die op verzoek van minister Helleputte in Frankrijk was gaan wonen waar hij in nauwer kontakt stond met regering en leger: ‘De Vlamingen zijn zo opgewonden dat alles gebeuren kan.’Ga naar eind77 Wat dat ‘alles’ was, vernemen we van Belpaire die op 20 juli onderluitenant Rombouts op bezoek kreeg: ‘Deze vroeger bezadigde Vlaming was zeer opgewonden... Bij het komende offensief was de opstandsgeest die uit zijn woorden sprak, een wezenlijk gevaar... Oh! die intellektuelen! Wat hebben wij ze menigmaal verwenst in die dagen! En hoe onredelijk waren zij. Om hun voldoening te geven, had heel de legerorganizatie stante pede dienen omgekeerd te worden. Anders waren de mannen, volgens hen, gewettigd de wapens neer te leggen.’Ga naar eind78 Minister de Broqueville vroeg tevergeefs aan de kerkelijke overheid om kapelaan Verschaeve te verwijderen uit de frontstreek, want de Veiligheid eiste zijn vertrek.Ga naar eind79 Op 26 juli schreef minister Van de Vyvere aan Van Cauwelaert: ‘Zelfs hoop ik u binnenkort zeer goed nieuws te kunnen geven. Er is zeer ernstig spraak van Vlaamse kompagnies in te richten.’Ga naar eind80 Waarop steunde Van de Vyvere die hoop? We herinneren ons dat hij een jaar vroeger meende dat koning Albert ‘waarlijk en rechtzinnig bezorgd voor de Vlamingen’ was. de Broqueville had sinds de jaarwende de steun van de vlaamsgezinden nodig om zijn positie in de regering te handhaven tegen het opdringende duo Renkin-Hymans.Ga naar eind81 Hij had zopas Leo Van der Essen tot hoofd van zijn politiek kabinet aangesteld en een andere vlaamsgezinde, Cylien Méchant, erin opgenomen; met beiden zou Van Cauwelaert op vertrouwelijke voet korresponderen. Op 23 juli had de Broqueville in een lange eigenhandige brief aan Van Cauwelaert zijn eigen vlaamsgezindheid betuigd; hij schreef hem soms ook in het Nederlands. Later, in 1918, zou hij inderdaad aan de regering voorstellen om onmiddellijk over te gaan tot de splitsing in Vlaamse en Waalse legereenheden. We vermoeden dus dat Van de Vyvere op 26 juli 1917 rekende, behalve op Helleputte, Poullet en misschien Segers en Beyens, op de koning en de Broqueville. Maar dat liep mis. Er hing al een tijdlang een regeringswisseling in de lucht. Liberalen | |
[pagina 211]
| |
en socialisten wilden een groter aandeel, vermoedelijk met de steun van Renkin die de eerste-minister wilde opzij schuiven. Tegen Beyens aan Buitenlandse Zaken werd er sinds zijn aantreden op 18 januari 1916 geageerd door de tegenstanders van zijn politiek van ongebondenheid. Als beroepsdiplomaat had hij weinig politieke steun en Hymans ambieerde zijn portefeuille. Ook de Broqueville trouwens, die ‘heeft als minister van Oorlog geen werk, alles is perfekt vermits hij zich om niets bekommert, en zal dus tevens minister zijn van Oorlog en van Buitenlandse Zaken’Ga naar eind82. Men zou kunnen denken dat als er één minister werk had, het die van Oorlog moest zijn. Maar de betrekkingen tussen de Broqueville en koning Albert waren slecht, en deze aanzag het opperbevel van het leger als zijn persoonlijke taak waarin de minister zich zo weinig mogelijk moest mengen.Ga naar eind83 We vermoeden dat die zich van zijn kant weinig bekommerde om de klachten van Albert over de algemene politiek, het annexionisme, de lijn van de XXe Siècle en dergelijke. Traditioneel waren de ministers van Oorlog in België officieren die het vertrouwen van de koning bezaten en zijn werktuigen waren. De benoeming van de politicus de Broqueville in 1912, was gebeurd omdat die de wet op de algemene dienstplicht door het parlement moest halen. Op 4 augustus 1917 gebeurde de regeringswijziging, gepaard met de stichting van een kernkabinet van zes ministers, het Comité de Guerre et de Reconstitution Nationale. Daarin zat Van de Vyvere als enige vlaamsgezinde, naast de Broqueville, Hymans, Vandervelde, Renkin en Berryer.Ga naar eind84 Beyens ging de laan uit, de Broqueville nam Buitenlandse Zaken maar moest Oorlog overlaten aan generaal A. De Ceuninck die in 1913 vleugeladjudant van de koning was geworden. Vandervelde kreeg een nieuw-geschapen portefeuille, die van Burgerlijke en Militaire Intendantie. We moeten vermoeden dat het antwoord op de onrust in het leger door Albert persoonlijk gegeven werd, die met het oog daarop een vertrouwensman tot minister van Oorlog benoemde en de inmenging van politici uitschakelde. Dat antwoord kwam bliksemsnel. ‘Een algemene vervolging is gans het front door begonnen tegen de Vlaamse Beweging. Het regent straffen en krijgsraad, of bedreiging met krijgsraad’, heette het op 7 augustus.Ga naar eind85 De Veiligheidsdienst doorzocht de persoonlijke papieren van verdachten - zo vóór 9 augustus die van onderluitenant Joris Van SeverenGa naar eind86 - en ‘voor enige nummers van het Limburgsch Studentenblaadje, van de Toorts en van een brief van René De Clercq | |
[pagina 212]
| |
die zij bezitten, tracht men ze voor een krijgsraad te dagen. Officieren beschuldigen vóór hun hele afdeling flamingantisme als een strafbare subversie, bedreigen met degradatie en tuchtkompagnie’. Eén eiste dat de soldaten Frans zouden spreken, want na drie jaar oorlog moesten ze dat kunnen. Ik heb het van een ‘zeer betrouwbaar man, die er bijvoegt: “Waar is de vrijheid? hier of bij den Duits? Waar is dan het vaderland: aan gene kant van de IJzer? En aan deze kant onze grootste vijanden?”... Geloof me, Frans, de ondergang van 't Vlaamse volk is in hoger kringen gezworen’, schreef Van de Perre.Ga naar eind87 ‘En haut lieu’ was een geijkte uitdrukking onder politici om de koning aan te duiden. Al op 24 juli had Van de Perre aan zijn vriend Van Cauwelaert geschreven dat hij vele schriftelijke bewijzen had dat de koning de toestand in het leger duldde; daarom werden de flaminganten in Engeland republikeins.Ga naar eind88 De koning was genoeg met zijn dynastiek belang begaan om tegen zo'n ontwikkeling voorzorgen te nemen. Temeer omdat er een tweede, korte Brief van de Vlaamse soldaten aan den Opperbevelhebber van 't Leger, Koning Albert werd verspreid: wij kregen geen antwoord, tenzij straffen; wij zijn verbitterd, wij protesteren, geef ons recht en bescherm ons. Deze brief was opgesteld door Verschaeve op verzoek van de frontleiding.Ga naar eind89 In de nacht van 13 op 14 augustus werden flamingantische opschriften aangebracht in Grevelingen.Ga naar eind90 Rik Borginon vertelde in die dagen aan Ernest Claes ‘dat zijn divisie gereed staat om revolutie te maken, dat dit de enige weg tot oplossing is, enz., enz., enz., en dat er met al dat geparlementeer van Frans Van Cauwelaert niets te bereiken is’Ga naar eind91. Koning Albert stuurde op 14 augustus zijn sekretaris dezelfde die hem later zou typeren als ‘Cet homme sans coeur’Ga naar eind92 - tweemaal naar Marie-Elisabeth Belpaire en ontving haar heel vriendelijk in zijn villa op 15 augustus. Zoals Ingenbleek overlaadde hij haar met volslagen onbeduidende verklaringen van sympatie en begrip voor de Vlaamse wensen en verzocht haar die ruchtbaar te maken. Maar hij zweeg zorgvuldig over het leger, waar hij het voor het zeggen had, al had Ingenbleek de dag tevoren een kopie gekregen van een verslag over Vlaamse grieven, dat voor de minister van Oorlog bestemd was. Albert wist staatslieden als Van de Vyvere, Van Cauwelaert en Huysmans op dezelfde manier voor zich in te nemen, hoeveel te meer dan niet Belpaire? De lieve dame beleefde de mooiste dag uit haar toen al 64-jarig leven en ‘schreef in de Belgische Standaard een artikel in de zin door koning Albert aangegeven, en zoveel mogelijk | |
[pagina 213]
| |
trachtten wij vertrouwen in hem in te boezemen’. 's Anderendaags stond Ingenbleek daar alweer, voor de derde keer, en Belpaire deelde hem een brief mee waarin Verschaeve op 11 augustus had uiteengezet dat hij de militairen kalmeerde en ‘wezenlijke aanslagen had belet’. Ingenbleek zegde dat de vergadering van het kernkabinet van de 19e in De Panne helemaal over de Vlaamse kwestie zou handelen.Ga naar eind93 Inderdaad vergaderden op die dag de zes ministers onder het voorzitterschap van de koning en aanhoorden een verslag van Van de Vyvere over de taaltoestanden, meer konkreet in de 4e divisie. Alle mededelingen, feestelijkheden, handboeken voor instruktie, reglementen, opschriften, vlaggen, enz., alles was uitsluitend Frans. Hetzelfde voor de opleiding van de onderofficieren. De kennis van het Nederlands werd niet geëist voor de toelating tot de scholen voor onderluitenant, ook de briefwisseling met de burgerlijke overheden was niet in orde. In één woord, over heel de lijn bleef de taalwet van 1913 dode letter. In sommige kompagnies kende geen enkele officier Nederlands en zelfs degenen die het kenden, spraken het meestal niet. De vergadering was unaniem van oordeel dat de grieven moesten weggenomen worden; op de eerstvolgende vergadering zou De Ceunick worden uitgenodigd en zouden de maatregelen worden bepaald.Ga naar eind94 De volgende dag, 20 augustus, ging Van de Vyvere met Belpaire naar Alveringem om van Verschaeve de wensen van de militairen te vernemen. Maar toen Verschaeve weigerde om aparte griefjes op te sommen en zegde dat de franstaligheid van het leger moest ophouden, noemde hij dat onmogelijk. (Na de regeringswijziging aanzag hij dus de stichting van Vlaamse eenheden als een vervlogen kans?). Hij vroeg om met de frontleiders te kunnen spreken. Verschaeve maakte de boodschap over, maar zij weigerden een privé-onderhoud: ‘Niets anders dan een formele verklaring van regering en vorst’ eisten zij.Ga naar eind95 En in hun ogen moet het een bespotting geweest zijn dat De Ceuninck op 22 augustus een cirkulaire liet uitgaan: ‘Het is mij ter ore gekomen, dat de wettelijke bepalingen op het gebruik der talen in het leger niet stipt worden nagekomen.’Ga naar eind96 Zozo, dat was hem dus ter ore gekomen! Ze verspeidden een strooibiljet: ‘De Vlaamse strijders der voorlinie willen voor Vlaanderen hetzelfde recht als President Wilson aan elk volk erkent: “Vrije beschikking over zichzelf”. Dus Vlaams bestuur, Vlaams leger, vervlaamsing der Hogeschool van Gent. Desaangaande willen zij duidelijke officiële verklaringen en kunnen | |
[pagina 214]
| |
interviews aan onverantwoordelijke personen [bedoeld was duidelijk Belpaire] niet als een voldoening aanzien. Zij brengen hulde aan allen die nu lijden of vervolgd worden om hun Vlaamse werking. Eeuwig zal Vlaanderen hun namen gedenken.’Ga naar eind97 Volksvertegenwoordiger Van de Perre, die in Honfleur vele vlaamsgezinde militairen ontving, heeft ze zeker niet gekalmeerd. Hij vond dat de passiviteit waarmee ze zich door officieren voor moffen en verraders lieten schelden, bewees dat we een laf volk zijn, ten ondergang gedoemd; alleen revolutie zou de Vlaamse Beweging kunnen redden.Ga naar eind98 Vermoedelijk op 26 augustus werd dan de vergadering van het kernkabinet gehouden in aanwezigheid van De Ceuninck. Niet alleen - of niet zozeer - om taalmaatregelen uit te werken, als wel om het flamingantisme te onderdrukken. Renkin, die in 1896 met de steun van de flaminganten tot volksvertegenwoordiger van Brussel gekozen was, had twee nota's klaargemaakt. De eerste begon heel mooi: Van de Vyvere had gelijk, de grieven moesten hersteld worden, het ministerie moest het voorbeeld geven en enkele schuldige officieren voorbeeldig straffen. Maar na die captatio benevolentiae kwam hij tot de kern van de zaak: de beroering moest onderdrukt worden, de geheime legerorganizatie uitgeroeid, de agitators gepakt, de flamingantische bladen verboden aan het front - en ook L'Opinion Wallonne. De tweede nota was nog fraaier. Aalmoezenier Van der Meulen moest officieel gestraft worden, de administratieve verplaatsing volstond niet, en dat de overtredingen van de taalwet ook niet bestraft waren, had daar niets mee te maken. In zijn dossier had Renkin klachten zitten van een Waalse luitenant en een adjudant over het flamingantisme van aalmoezeniers en brankardiers waartegen de officieren niet durfden optreden. Het werd tijd om dat van hogerhand te doen.Ga naar eind99 Inderdaad waren de aalmoezeniers, zoals de soldaten, voor bijna 80% Vlamingen en namen vele brankardiers - priesters, seminaristen en onderwijzers - deel aan de frontbeweging. Op 28 augustus verscheen een dagorder van De Ceuninck met gedetailleerde instrukties voor de toepassing van de taalwet. Hij herinnerde ook aan de uitnodiging van zijn voorganger aan de officieren om de taal te leren van de soldaten waarmee ze omgingen, taal die ze na drie jaar oorlog toch moesten kennen. Er zou rekening worden gehouden met die kennis voor de bevordering tot de lagere graden.Ga naar eind100 Slapper kon het niet, terwijl nog op 31 augustus volgens cijfers van de Broqueville bijna 2/3 van de Waalse | |
[pagina 215]
| |
oversten geen gebenedijd woord Nederlands verstonden.Ga naar eind101 En dat terwijl sinds 1916, tengevolge van het wantrouwen tegen de vlaamsgezinden, het Waalse aandeel in het lagere kader ongetwijfeld opnieuw versterkt was. De volgende dag, 29 augustus, een nieuw dagorder: ‘den abt Van der Meulen’ werd afgezet als adjunkt-aalmoezenier en al wie ‘ziekelijke hitzingen tracht te wekken’ om rechten voor de Vlamingen te bekomen, werd bedreigd met straffen.Ga naar eind102 Dit faktum van De Ceuninck moest driemaal aan de troepen worden voorgelezen; in sommige eenheden ontstond er gejouw. De vervolging van Vlaamse aalmoezeniers en brankardiers door Waalse officieren, die geen Nederlands moesten leren voor verdere promotie, was open verklaard. Niet alleen tegen hen trouwens. Volgens Ernest Claes was de veroordeling van Van der Meulen het begin van een schrikbewind, zijn korrespondentie en die van Bernaerts (beiden achter het front) werd gecensureerd. ‘'t Regent straffen op de voorlinie, degradaties, vermaningen, etc. etc.’ Bij het vertrek van Van der Meulen die was overgeplaatst naar Cézembre als brankardier, waren de soldaten bij ‘duizenden’ weggelopen uit hun kantonnementen om hem te groeten. Zijn broer, officier-arts, zat in de gevangenis.Ga naar eind103 Van de Vyvere protesteerde op 1 september bij De Ceuninck dat zijn stuk alle vlaamsgezinden zou doen vervolgen. Hij vroeg ‘nog eens’ mededeling van volledige inlichtingen over alle tucht- en strafmaatregelen in verband met de Vlaamse kwestie.Ga naar eind104 M.-E. Belpaire schreef aan de koning en noemde de ruchtbaarheid die aan de repressiemaatregelen tegen Van der Meulen gegeven was ‘une maladresse fort regrettable’, temeer omdat ze van de deken van Ieper vernam dat ook tegen Verschaeve publiek zou worden opgetreden. ‘Que dira-t-on de la parole que V.M. a bien voulu me donner, si elle est suivie d'actes semblables?’Ga naar eind105 Helleputte stuurde aan De Ceuninck een zeer uitvoerige en scherpe nota over al de plagerijen die de vlaamsgezinden sinds drie jaar in het leger ondervonden; we kunnen vermoeden dat het agressieve stuk het werk was van zijn sekretaris Sap. Kopie ging vermoedelijk naar de koning, want hij noemde het zijn plicht ‘en haut lieu’ te melden ‘que les actes que posent en ce moment ceux qui dirigent la persécution antiflamande à l'armée ont une portée d'une gravité extrême et dangereuse pour l'avenir du pays. Le moment est d'importance décisive’. Hij citeerde hatelijke uitspraken van officieren, waaronder een van generaal Bernheim | |
[pagina 216]
| |
dat hij de Vlaamse kwestie zou oplossen door het fusilleren van enkele honderden intellektuelen, aalmoezeniers en brankardiers. Grote verontwaardiging was gewekt doordat de Franse regering, op verzoek van een Belgisch minister, aan alle prefekten en onderprefekten had opgedragen te zoeken naar flamingantische daders van een komplot tegen de koning. Hij vernam dat gestrafte soldaten werden gevierd door hun kameraden en dat er betogingen gehouden waren. Hij deelde het strooibiljet mee waarin de frontleiding de tussenkomst van de koning bij Belpaire afwees en schreef dat ook die van een minister (Van de Vyvere) geen baat had kunnen brengen. De Vlamingen van het front weigerden nog bescherming of herstel te vragen voor de individuele gestraften, maar eisten het recht waarvoor de geallieerden heetten te strijden.Ga naar eind106 Vrij België nam op 7 en op 14 september de ministeriële maatregelen op de korrel in ongewoon scherpe bewoordingen. Korporaal Leuridan noteerde rond 12 september in zijn dagboek dat de plechtige aanstelling van officieren nu in de twee talen gebeurde, dat plots overal in de loopgraven Nederlandse opschriften verschenen, maar dat degenen die dat geëist hadden, als muiters naar Cézembre werden gestuurd. Soldaten verlieten in groep de kerk bij de aanvang van een Frans sermoen, manifesteerden op straat met geskandeerde leuzen en brachten opschriften met hun eisen aan.Ga naar eind107 De Ceuninck antwoordde met weer een nieuwe cirkulaire van 15 september, die ter kennis van de troepen moest worden gebracht. De soldaten hadden het recht te verlangen dat hun oversten met hen hun moedertaal gebruikten, en alle oversten dienden dus zohaast mogelijk de nodige inspanning te leveren om een ‘voldoende kennis’ daarvan te verwerven. De officieren moesten hun ondergeschikten die taal helpen aanleren door zich met hen daarin te onderhouden. De ontwikkelde soldaten zullen begrijpen dat in het leger geen politieke propaganda kan geduld worden nu. De ‘propagandisten van alles omverwerpende gedachten’ waren medeplichtigen van de Duitse verdrukker.Ga naar eind108 De volgende dag verscheen een ministeriële beslissing voor de officieren alleen. Die begon mooi met aan de oversten op te leggen erover te waken dat luitenants en kapiteins Nederlands kenden, maar zette dan een achterpoort open door hun op te dragen om ervoor te zorgen dat, eventueel door overplaatsingen, in elke kompagnie of overeenkomstige eenheid toch tenminste één luitenant of onderluitenant Nederlands zou kennen. ‘Les discussions | |
[pagina 217]
| |
sur la question flamande et surtout sur la séparation administrative doivent être proscrites des milieux militaires.’Ga naar eind109 Vrij België repliceerde op 21 september dat alleen afzonderlijke Vlaamse en Waalse eenheden konden voldoen; de tijd van de lapmiddelen was voorbij en algemene tweetaligheid voor officieren en onderofficieren een utopie. Nog op 15 september had volksvertegenwoordiger Van de Perre een vervelende parlementaire vraag gesteld. Hij wees erop dat Vlaamse militairen die weigerden onwettige eentalig-Franse identiteitskaarten te ondertekenen, gestraft en zelfs gedegradeerd waren onder voorwendsel dat ze Frans verstonden. Zou de minister willen bevestigen dat Vlamingen hun grondwettelijke rechten niet verliezen wanneer ze Frans kennen? En wil hij me meedelen welke maatregelen tot eerherstel hij genomen heeft en welke sankties tegen de schuldige oversten?Ga naar eind110 In september-oktober ging het dan voort met cirkulaires waarbij instrukties werden gegeven voor kontrole op het taalgebruik en waarin rapporten erover werden gevraagd.Ga naar eind111 De geest van de vervolging kunnen we leren kennen uit een heel uitvoerig ‘Rapport sur la question flamande à l'armée’ vanwege de Militaire Veiligheidsdienst, ongedateerd, maar dat rond half september werd besproken in de ministerraad.Ga naar eind112 De inzijpeling van gevaarlijke flamingantische propaganda in het leger was het eerst gebleken rond oktober 1916 uit brieven van soldaten aan Mw. Hullebroeck, ‘une propagandiste très active aux mains de M. le Député Van Cauwelaert. Celui-ci serait occupé à former un dossier des soi-disants griefs’ (wat juist was). Twee propagandisten waren bekend. Van onderluitenant Rombouts was een brief van april 1917 onderschept, die aanleiding had gegeven tot een onderzoek tegen hem. Hij had een artikel naar Vrij België gestuurd dat ‘constitue une profession de foi incompatible avec le sentiment d'un patriote et surtout d'un officier (création de régiments des deux races, excuse des chefs flamingants ayant accepté l'université des Allemands)’. Ondanks de opgelopen sanktie had hij einde juli gerecidiveerd in een brief aan Vrij België. Onderluitenant Van Severen was een strijdend flamingant; uit twee brieven van 27 juli bleek dat hij op de hoogte was van de verspreiding van de Open Brief aan de koning en hij werd in het bezit gevonden van een tekst van de ‘activiste acharné’ Cyriel Verschaeve. In geheime vergaderingen wordt aan de soldaten gezegd dat ze het recht hebben niet te gehoorzamen aan Franse bevelen. Het stuk | |
[pagina 218]
| |
besloot: ‘Il n'y a pas de distinction nette entre activistes et passivistes... On a prôné la révolution, en alléguant sa légitimité, et on a incité le soldat à l'insubordination envers ses chefs! Voilà le résultat. Au point de vue de la valeur de notre armée, il est désastreux. Au point de vue de l'Etat, il menace son unité.’ De vraag is nu, wie voor deze Veiligheidsdienst verantwoordelijk was. De wet van 11 oktober 1916 waarbij hij werd opgericht, laat er geen twijfel over. In het veldleger zou de dienst worden geleid door een officier die werd benoemd door het hoofd van de generale staf (dit was een vertrouwensman van de koning-opperbevelhebber) en die onder diens onmiddellijk bevel zou staan. In de rest van het leger zou hij worden geleid door een officier die door de koning benoemd en ontslagen werd; ook alle kommissarissen en inspekteurs werden door de koning benoemd en ontslagen. De eenvoudige agenten werden benoemd door de minister van Oorlog. (Gezien de verhouding tussen Albert en de Broqueville voor wat het leger betreft, zal dat geen verschil gemaakt hebben). Tot nader bewijs moeten we dus veronderstellen dat de Militaire Veiligheidsdienst een persoonlijk instrument was van koning Albert en dat deze zijn opvattingen deelde en zijn optreden niet alleen goedkeurde, maar het bevolen had en bleef bevelen. Er is meer. Op 22 oktober antwoordde De Ceuninck eindelijk op de parlementaire vraag van Van de Perre betreffende de bestraffing van Vlaamse militairen die geweigerd hadden onwettige stukken te ondertekenen. We kunnen ons niet voorstellen dat de generaal over dat politiek en juridisch probleem zijn licht niet zou hebben opgestoken ‘en haut lieu’; hij had er meer dan een maand tijd voor genomen. Het antwoord was van aard om Felix Timmermans gelijk te geven, die wel ‘e Vloms keuningeske’ zou willen: de onwilligheid van franskennende ontwikkelden om franstalige formulieren in te vullen, werd terecht bestraft.Ga naar eind113 Tengevolge van zulke publieke ministeriële aanmoediging om maar verder de vlaamsgezinden te straffen die de toepassing eisten van wet en reglementen, deden zich natuurlijk herhaaldelijk soortgelijke incidenten voor. Van de Perre bleef tijdens de volgende maanden telkens nieuwe vragen daaromtrent stellen en kreeg telkens een soortgelijk antwoord.Ga naar eind114 Ik zie niet in hoe dit anders kan worden verklaard dan als de uitdrukking van de vaste wil van koning Albert. De uitvoering van de taalvoorschriften was dan navenant. ‘In de kampen wordt met dat alles geen rekening gehouden; aan 't front | |
[pagina 219]
| |
gaat het enigszins beter onder de aanhoudende drukking der heersende blauwvoeterie’, meldde Michiel Bulckaert op 10 oktober 1917. In Auvours, het grootste doorgangskamp voor zieke en gekwetste soldaten, bleef alles Frans, behalve de vertaling van een klein deel der dagorders. Maar om de tweetaligheid te bevorderen, ‘dagelijks teorieën van Vlaams aan de Walen, van Frans aan de Vlamingen. Aan de jongens die met moeite kunnen Vlaams lezen en schrijven, wordt Frans ingepompt’Ga naar eind115. De gevolgen van dat alles waren dubbel. Aan de ene kant waren sommigen tevreden omdat er toch wat verbeterde, zoals Hendrik Heyman en Fritz Francken.Ga naar eind116 De frontleiding daarentegen nam openlijk de radikale stellingen in waarnaar velen sinds een jaar waren geëvolueerd. In oktober 1917 verspreidde ze een vlugschrift Vlaanderen's dageraad aan den IJzer, dat was opgesteld door De Pillecyn en Borginon. Het was haar programma voor de na-oorlog: zelfbestuur in een België op federale grondslag, geen bestraffing van aktivisten ‘waarvoor een heel leven van integriteit getuigt’, geen bondgenootschap met vreemde mogendheden. Wij staan verder dan Vrij België. We zullen onze strijd houden buiten de partijpolitiek.Ga naar eind117 Het was een duidelijke aankondiging van de latere Frontpartij. Toch was er nog geen breuk met Van Cauwelaert. Midden augustus had Borginon rondverteld dat het met diens invloed gedaan was, zelfs bij zijn aanbidders de aalmoezeniers. Toen die dat een maand later te horen kreeg, schreef hij naar Ernest Claes om ingelicht te worden. Hij kreeg drie antwoorden, van Claes zelf, van Bernaerts en van De Beuckelaere, die eenstemmig meldden dat hij geen invloed had bij gebrek aan kontakt, maar het volle vertrouwen genoot.Ga naar eind118 Door de onbeperkte duikbotenoorlog sinds 1 februari 1917 waren de verbindingen vanuit Nederland met Engeland, en zoveel temeer met Frankrijk, erg gehinderd. Een brief had een maand nodig naar het front, Vrij België was verouderd vooraleer het aankwam en van april af werd het voortdurend achtergehouden door de censuur. Juist de nummers met scherpe artikels bereikten nooit de soldaten, De Beuckelaere had niet geweten dat Van Cauwelaert achter hen stond inzake de legerindeling en Van der Meulen. Voortaan zou Van Cauwelaert bepaalde artikels of nummers in het geheim bezorgen om ze ter plaatse te doen verspreiden of eventueel te vermenigvuldigen. De Beuckelaere noemde ‘in zijn persoonlijke naam’ Van Cauwelaert ‘onze redder’ onder wiens leiding de fronters na de oorlog 60.000 soldaten zouden stellen. Bernaerts had bij velen ‘uitdrukkelijk de vraag | |
[pagina 220]
| |
gesteld of gij nog aanzien werd als de leider der Vlaamse Beweging? Het klonk volmondig ja van aalmoezeniers, brankardiers en soldaten’. Hoe moeten we dat rijmen met twee andere brieven die een heel andere klok luidden? Op 24 augustus had Borginon, toen hij aan Van Cauwelaert dokumenten stuurde over de frontbeweging, erbij gevoegd dat er veel ontevredenheid was over hem en Vrij België, die ze slap aan de regering zagen hangen, aarzelen en talmen. Ze voelden zich bedrogen: ‘Vrij België heeft 't aktivisme zolang afgeschilderd als de onbezonnenheid van enige dwazen en schreeuwers, tot het tenslotte, voor iedereen een bliksemslag, bleek dat een belangrijke fraktie der onzen eraan meedoet.’Ga naar eind119 Vermoedelijk in het begin van september had Claes zelf gemeld: ‘De kampagne tegen u gevoerd door de aktivisten in Vlaanderen en Holland, de verdachtmaking als zoudt ge u verkocht hebben aan de regering, als zoudt gij de veroordeling gevraagd hebben van sommige flaminganten en de regering gesteund hebben in hare tegenwoordige Vlaamse politiek - heeft natuurlijk vruchten gedragen.’ Maar die indruk zou weer weg geweest zijn. De cirkulaire van minister De Ceuninck over het taalgebruik (van 28 augustus?) noemde Claes in dezelfde ongedateerde brief ‘mooi, maar de uitslag is nul, meer dan nul’Ga naar eind120. Als we nu die teksten vergelijken, moeten we twee konklusies trekken. Ten eerste, dat de drie brieven van 8 tot 11 oktober wat teveel stroop aan de baard van ‘onze redder’ smeerden. Maar ook ten tweede, dat zes weken na de ongunstige brieven de waardering voor Van Cauwelaert opnieuw gestegen was, vermoedelijk omdat de taalmaatregelen uitwerking begonnen te krijgen. De soldaten stelden vast dat het toch wel iets uithaalde om zoals Van Cauwelaert en samen met hem te eisen en te protesteren. | |
4. Vlaanderen onafhankelijkIn het najaar van 1917 naderde de vierde oorlogswinter. Dat de Verenigde Staten op 6 april 1917 in de oorlog waren getreden, had nog geen voelbare uitwerking op het front. Daarentegen was Rusland sinds maart volop in ontbinding en grepen daar begin november de kommunisten de macht. Al op 11 november besliste de Duitse generale staf om, dank zij het uitvallen van het oostfront, in het westen een beslissend offensief te voeren in het voorjaar. De Duitse | |
[pagina 221]
| |
legerleiding rekende op een totale overwinning; de regering was niet zo optimistisch maar hoopte toch op een vrede die haar een sterke greep op België zou laten. Bij onze soldaten, vluchtelingen, burgers in het bezette en uitgeplunderde land, krijgsgevangenen en geïnterneerden groeide de oorlogsmoeheid. Zelfs de leden van de Raad van Vlaanderen waren niet gelukkig, ondanks de voor hen gunstige oorlogstoestand en hun komfortabele financiële situatie.Ga naar eind121 In de zomer van 1917 waren ze hoe langer hoe dieper weggezonken in steriele diskussies over hetgeen er na de oorlog zou moeten gebeuren, over de straffen die nu aan tegenstanders moesten opgelegd worden, over onderlinge verwijten de slippen van de Duitsers te dragen (en iedereen had gelijk, want de Unionisten voerden de politiek van de Politische Abteilung en de Jong-Vlamingen die van de legerkringen en de alduitsers). Ze wisten heel goed dat ze marionetten van de bezetter waren, dat ze een nieuw bureau moesten kiezen wanneer en hoe die dat verlangde (namelijk in oktober 1917); dat er nauwelijks acht werd geslagen op hun jammerklachten over de deportaties van arbeiders die hen nog méér gehaat maakten. In oktober hielden ze zich bezig met de vraag hoe ze zich zouden kunnen meester maken van de gemeentebesturen. De Duitsers moesten hun die maar overgeven met militair geweld. Maar die antwoordden telkens: kunnen jullie die besturen drijvend houden als het personeel in staking gaat? En nog op 7 juni 1918 zou Claus in de Raad zeggen dat de administratieve scheiding wel was geproklameerd, maar niet doorgevoerd! In november 1917 hield de Raad zich bezig met de annexatie van zoveel mogelijk Waalse taalgrensgemeenten bij Vlaanderen. In dezelfde maand kreeg de Raad van Vlaanderen bevel om zich aan verkiezingen te onderwerpen. De Duitse overheden wilden kunnen staande houden dat hun Flamenpolitik een reële basis had, tegenover de Geallieerden natuurlijk, maar ook tegenover de oppositie in eigen land die terecht stelde dat het vasthouden aan België de vrede in de weg stond. Het isolement van de aktivisten temidden van het Vlaamse volk was zo opvallend, dat verscheidene Duitse dokumenten uit 1917 signaleren hoe Duitse officieren en ambtenaren hen verraders van hun koning en hun land noemden. Zo deden in 1918 ook de socialistische Rijksdagleden Bernstein, Haase en anderen.Ga naar eind122 De Raad was allesbehalve entoesiast over het bevel om verkiezingen te houden. Hij hoopte op 15.000 aanhangers, een optimist sprak van 20.000. Eerst was er sprake van kiezerslijsten aan te leggen, waarop | |
[pagina 222]
| |
degenen die verklaarden de politiek van de Raad bij te treden, zouden worden ingeschreven. Dat bleek ondoenlijk en er werd besloten om over het hele land volksvergaderingen te beleggen voor de aanhangers, waarop telkens een voorgelezen lijst van kandidaten zou worden toegejuicht. Vooraleer uiteen te gaan, riep de Raad op 22 december de onafhankelijkheid van Vlaanderen uit en stelde een Kommissie van Gevolmachtigden aan met 9 leden. De Duitse kanselier verbood de publikatie van het manifest omdat het vredesonderhandelingen zou uitsluiten en liet alleen een verklaring van autonomie toe. De Duitse instanties te Brussel eisten ook dat aan de Kommissie nog twee met name genoemde katolieke leden zouden toegevoegd worden en de Raad haastte zich om die te ‘verkiezen’. Op 20 januari begon de ‘volksraadpleging’ met een meeting te Brussel waarop het vrije Vlaanderen werd geproklameerd. In de loop van de volgende weken werden er tientallen gehouden. In Gent op 27 januari gebeurde het met een optocht naar de Vrijdagmarkt. ‘Grote scharen studenten en professoren, rektor en senaat’ van de universiteit stapten erin op met de ‘vader van de beweging’ Domela Nieuwenhuis.Ga naar eind123 (Waarom was Gent na de oorlog zo tegen een Vlaamse universiteit?). De 3e februari werd in Antwerpen de optocht uitgejouwd en aangevallen door tegenstanders die massaal waren opgekomen; onder andere zou Ary Delen daarom meer dan drie maanden door de Duitsers worden gevangen gezet.Ga naar eind124 Op 8 februari werden Borms en Tack te Brussel op last van het Hof van Beroep gearresteerd, op grond van de wet van april 1917, wegens hun aandeel in de uitroeping van Vlaanderens onafhankelijkheid. Ze werden door de bezetter op vrije voeten gesteld. De Kommissie der Gevolmachtigen vroeg daarop aan de Verwaltungschef, eerst mondeling en dan schriftelijk, dat enkele schuldige magistraten plus 19 met naam aangeduide personen, waaronder flaminganten als Louis Franck en Maurits Sabbe, naar Duitsland zouden worden gedeporteerd. Het stuk was ondertekend door Brijs, Tack, Heuvelmans, Borms, Heynderickx, Verhees, L. Meert, F. Brulez, De Decker, Maesfranckx en Van den Broeck. Zes personen werden inderdaad gedeporteerd: de drie voorzitters van het Hof van Beroep, plus Franck en uit Gent schepen De Weerdt en burgemeester Braun. Heel de Belgische magistratuur en de balie gingen daarop in staking tot aan de bevrijding van het land.Ga naar eind125 De uitwerking op de ‘volksraadpleging’ is licht te raden. In Mechelen en Tienen werd ze met geweld belet door de tegenstanders. | |
[pagina 223]
| |
Op 24 februari maakten de Duitsers er een einde aan, uit vrees voor erger.Ga naar eind126 Volgens zijn eigen cijfers zou de Raad 49.578 sympatizanten verenigd hebben.Ga naar eind127 We weten dat zulke cijfers altijd fors overdreven worden. En bovendien dat in tal van steden en agglomeraties een aantal meetings achtereenvolgens werden gehouden, grotendeels natuurlijk voor dezelfde getrouwen; ja, dat de aanhangers met gratis vervoer en andere voordelen naar bijeenkomsten in andere steden werden gelokt. Het is dus lang niet zeker dat de verhoopte 15.000 aanhangers gevonden werden. Antoon Jacob, Marten Rudelsheim en Herman Vos hadden hun ontslag gegeven uit de Raad van Vlaanderen, uit protest tegen zijn proklamatie.Ga naar eind128 Van achter het front schreef Ernest Claes aan Van Cauwelaert om hem geluk te wensen met de verklaringen van Vrij België en het Vlaams-Belgisch Verbond, dat de Raad niemand vertegenwoordigde en dat zijn proklamatie alleen maar aan de oorlogspartij in Duitsland een aanleiding gaf om de strijd voort te zetten. ‘God nog toe, wat een ploerterij... Herinnert ge u nog dat ik u eens vroeg minder hard te zijn voor de aktivisten? 'k Zou nu het tegenovergestelde willen vragen. Ik begin nu eerst duidelijk te vatten hoe die mensen gewerkt hebben en waar ze willen toe komen. Jef van den Broeck, Raf Verhulst, Van Roy, Borms, - wel, wel, wel.’Ga naar eind129 In Nederland distantieerde Leo Picard zich door een artikel in de Nieuwe Courant: de proklamatie op ‘zondag 20 januari is voor admiraal von Tirpitz en voor ds Domela Nieuwenhuis Nyegaard een grote zegedag geweest’. En over Leo Meert die zegde dat Vlaanderen noch Duits noch Frans wou zijn: ‘Men behoeft dergelijke frazes niet voor politieke leugens te houden; zij kunnen ook politieke nonsens zijn, maar het lijdt niet de minste twijfel, dat de werkelijke leiders van het aktivisme toch niet zo dom zijn dat zij zich de Vlaamse staat anders zouden denken dan onder Duitse bezetting en Duitse voogdij, althans nog voor lange jaren na de vrede.’Ga naar eind130 De tweede Raad van Vlaanderen was inderdaad, zoals de eerste, niet zozeer een speelbal van de Duitse burgerlijke regering, als van de nog veel meer extremistische leger- en vlootkringen en van al wat aanstuurde op de oorlog tot de totale overwinning. Goeverneurgeneraal von Falkenhausen hoorde daar zowel bij als zijn voorganger von Bissing, die op 18 maart 1917 overleden was. Maar ondanks al die drukking zouden de opeenvolgende kanseliers en ministers | |
[pagina 224]
| |
van Buitenlandse Zaken nooit de geproklameerde ‘zelfstandigheid’ van Vlaanderen erkennen, om de vrede niet onmogelijk te maken. De aanhouding van Borms en Tack kon weer niet anders dan de 94 ‘gekozenen’ van de tweede raad, onder voorzitterschap van Prof. Willem De Vreese, radikalizeren. Niet alleen hun werk, maar hun leven hing af van een Duitse overwinning en een vernietiging van België. Op 28 maart 1918 beslisten ze met 44 stemmen tegen 24 dat de naam België moest verdwijnen. Een week tevoren was het grote Duitse offensief in Frankijk begonnen. | |
5. De laatste loodjes wegen het zwaarstVan Cauwelaert bleef intussen onverstoorbaar voortwerken aan zijn dubbele opzet: een flamingantische macht opbouwen die zou gereed staan bij de bevrijding, en de regering murw maken voor de erkenning van Belgiës tweeledigheid en Vlaanderens eentaligheid. Hij wist dat Poullet gelijk had toen die hem al in oktober 1916 had geschreven dat alleen de steun van de regering zou toelaten om onmiddellijk na de oorlog de antivlaamse reaktie tegen het aktivisme te overwinnen.Ga naar eind131 Daarom trachtte hij telkens opnieuw haar tot verklaringen of daden te brengen die haar zouden binden voor de na-oorlog. Maar het was natuurlijk niet dat argument dat hij bij haar inriep. Hij liet niet af haar te bezweren om ‘aan de vijand geen schuilhoeken te laten voor het bezigen van zijn politieke oorlogsmachienen’ na de oorlog. Voor het behoud van zijn hervormingen zou de vijand ingeval van een vrede door overleg, ‘men make zich geen illusie - steun vinden bij een niet onaanzienlijk gedeelte van ons volk zelf’. En ingeval van een Duitse nederlaag zou het verdwijnen van zijn hervormingen ‘weemoed’ achterlaten bij een deel van het volk. Waarom sloeg de regering hun dat wapen niet uit de hand?Ga naar eind132 Hij die zelf zozeer dacht op lange termijn, kon niet begrijpen dat de regering niet eens dacht aan dat na-oorlogs probleem. Al heeft hij haar niet kunnen overtuigen, wel heeft hij individuele ministers die al vlaamsgezind waren, kunnen radikalizeren: Helleputte, Van de Vyvere, Poullet. Hij zorgde voor de organizatie onder de vluchtelingen in Nederland van de kristelijke vakbeweging en wist haar leiders achter zich te scharen als een steunpunt voor de Vlaamse aktie na de oorlog.Ga naar eind133 Hij bouwde dus aan de Vlaamse politieke | |
[pagina 225]
| |
macht waarmee hij, na 15 jaar strijd, de officiële vernederlandsing van Vlaanderen zou afdwingen. Zijn hoop om toch iets te bekomen van de regering-de Broqueville, putte Van Cauwelaert vooral uit de zwakke politieke positie van de premier, die bedreigd werd door de groep Renkin-Hymans-Patris. Op 27 oktober 1917 trachtte hij ‘alle Vlamingen’ te mobilizeren om de Broqueville onder druk te zetten en dacht hij aan een nieuwe reis naar Le Havre.Ga naar eind134 Op 20 november liet hij de koning weten: ‘Een ministerie Renkin, Hymans of van eender ander vertegenwoordiger van het verfranste Belgische stelsel zullen wij ons genoodzaakt zien, met alle kracht te bestrijden.’ We hebben een regering nodig die de kulturele zelfstandigheid van Vlaanderen erkent; indien er verandering komt, is Van de Vyvere de beste premier.Ga naar eind135 Aan Sap schreef hij op dezelfde dag: we moeten onze slag slaan.Ga naar eind136 Onmiddellijk daarop moest hij zijn illuzies aangaande de Broqueville laten varen. Deze had de tekst van een toespraak gepubliceerd, waarin hij uitweidde over de historische tweetaligheid van Vlaanderen. ‘Moge hij vervangen worden door iemand die beter de toekomst van het land weet te verzekeren’, raadde Van Cauwelaert de koning aanGa naar eind137, en in Vrij België noemde hij onze ministers ‘huns ondanks medewerkers aan de bestuurlijke scheiding’Ga naar eind138. Sap hield hem op de hoogte van de politieke toestand in Le Havre, waar de Broqueville wankelde als minister van Buitenlandse Zaken omwille van mislukte Belgisch-Duitse vredespeilingen, en waar de vlaamsgezinden weigerden hem te steunen: ‘Echt plezant! Neuray verdedigt nu Broqueville tegen Renkin en Patris.’Ga naar eind139 Blijkbaar om weer steun te krijgen van Vlaamse kant, dacht de Broqueville nu aan de oprichting van een kommissie om het Vlaamse vraagstuk te bestuderenGa naar eind140, hoewel hij de herhaalde verzoeken daarom van Van Cauwelaert en Van de Perre telkens had genegeerd of uitdrukkelijk afgewezen. Op 1 januari 1918 werd de Broqueville aan Buitenlandse Zaken inderdaad opgevolgd door Hymans. Zelf kreeg hij een nieuw departement: Nationaal Herstel. Een tweede socialist werd in de regering opgenomen, zonder portefeuille, namelijk de franstalige Brusselaar Emile Brunet; de Vlaamse positie werd daardoor alweer verzwakt. ‘Wat zegt u van ons ministerie?’ vroeg Van de Perre. ‘Terwijl onze jongens hier bevriezen van koude - de temperatuur was 8 onder 0, en onze soldaatjes liepen met een katoenen broekje, zonder onderbroek - moeten er meer en meer ambities voldaan worden à 50 | |
[pagina 226]
| |
tot 60 duizend franks 's jaars + auto enz. 't Is effenaf schande! Wat gewetenloosheid.’Ga naar eind141 In Vrij België van 4 januari verschenen twee grote politieke artikels. Het eerste vroeg Vlaamse en Waalse legereenheden. Het beschreef uitvoerig de vervolging van de vlaamsgezinden in het leger: ‘Wanneer Vlaamse militairen alleen maar de toepassing van taalwet of ministeriële taalvoorschriften vragen, worden ze onbarmhartig gestraft; terwijl de overtreders van diezelfde taalwet en taalvoorschriften maar steeds verschoond blijven.’ Het tweede artikel was getiteld: ‘Zijn vlaamsonkundige ministers bevoegd voor hun ambt?’ Het noemde hen ‘niet in staat om de belangen van ons volk naar behoren te behartigen, zij zijn een belediging voor ons Vlaamse volksgevoel en een gevaar voor het land’. (Hoste zal zich omgedraaid hebben in zijn graf toen in 1972 zijn eigen Laatste Nieuws, evenals de Volksgazet, geen bezwaar had tegen een nederlandsonkundige eersteminister). Vrij België was met deze artikels al aan het werken met het oog op de volgende regeringskrisis, die Van Cauwelaert verwachtte. Op 23 januari, de dag nadat de onafhankelijkheidsproklamatie van de Raad van Vlaanderen Le Havre bereikt had, vroeg Van de Vyvere hem naar Frankrijk over te steken. Niet om beloften voor de na-oorlog te bekomen, dat was onmogelijk, maar wel ‘aanzie ik de verwezenlijking der Vlaamse eenheden in het leger als zeker en nabij’, en Van Cauwelaert moest de katolieke Vlaamse aktie komen leiden.Ga naar eind142 Van zijn kant vroeg die om de regering te verlaten als ze niet te bekeren was.Ga naar eind143 De wankelende Broqueville begon het programma van Van Cauwelaert ernstig te nemen: eentaligheid van Vlaanderen, administratieve splitsing van de ministeries, Vlaamse en Waalse legereenheden. Wat dat laatste betreft, ‘hij heeft aan de minister van Oorlog gevraagd Vlaamse en Waalse bataljons in te richten’Ga naar eind144. Dat alles gebeurde onder de toenemende druk van de soldaten, die zich sinds de herfst van 1917 was gaan uiten in nachtelijke ‘vliegtochten’ en tenslotte in manifestaties overdag. ‘Alle drie, vier weken, vond men, bij 't opstaan 's morgens in d'een of andere inlegering... opschriften, met krijt of teer in grote letters op muren en barakken’, waarin Vlaamse regimenten en zelfbestuur werden geëist. Het kwam zelfs ‘alle drie, vier maanden’ tot optochten bij klaarlichte dag waarin honderden soldaten die leuzen skandeerden, ‘en ten laatste op dezelfde dag en dezelfde uren in de zes legerafdelingen tegelijk’Ga naar eind145. | |
[pagina 227]
| |
De frontorganizatie trachtte daardoor koning en regering te imponeren en te dwingen tot toegevingen, onder de bedreiging dat ze anders niet zou laten begaan bij de terugkeer in het bevrijde land. Begin januari 1918 stuurde ze een brief ‘Aan Zijne Excellentie Baron de Broqueville, Kabinetshoofd’, waarvan ze kopieën bezorgde aan een aantal politici.Ga naar eind146 Het regeringsvoornemen van een onderzoekskommissie heette daarin waarschijnlijk weer boerenbedrog. De tweetaligheid heeft uitgediend. Wat wij nodig hebben is drievoudig: herinrichting van het rechtswezen; inrichting van een volledig Vlaams onderwijs; ‘een Vlaams leger... de indeling in Vlaamse en Waalse regimenten... nu’. ‘Die drie zoëven aangehaalde punten zijn zoveel praktische uitingen van een zelfde grondgedachte: zelfstandigheid.’ Wij willen zelfbestuur, met gemeenschappelijk o.a. Buitenlandse Zaken. Hierin worden wij gesteund door aanzienlijke Waalse groepen. Onder punt twee, het onderwijs, kwam een uitweiding voor betreffende de universiteit van Gent. ‘Nu de bezettende macht, gedreven door inzichten aan de oprechtheid en onbaatzuchtigheid derwelke geen Vlaming zich vergaapt, deze hervorming verwezenlijkte, welke ons de Belgische regering met moedwil en bekrompenheid ontzegd heeft, gaat het niet op, 't gedane werk zomaar neer te halen. Dat vele benoemingen moeten ingetrokken, weten wij allen, maar wij zullen wel weten te verhinderen dat tegen de Vlaamse hogeschool, nu zij er is, afbreuk worde gepoogd.’ De drie punten gaven de opdracht weer die aan de kommissie moest worden toevertrouwd. Wat haar samenstelling betrof, niet ‘de bezoldigde dagbladschrijvers van Het Vaderland, minder nog een Dr. Leo Van Puyvelde die door de algemeenheid der onzen aanzien wordt als een verrader van zijn volk, noch zelfs een paar oude juffrouwen’, met verdiensten maar die de mening van de Vlaamse schaar niet kennen. Van de Perre, Van Cauwelaert, Laporta, die helaas te ziek is, en een direkte vertegenwoordiging van het front moeten erin zetelen. We hopen dat uw regering zal helpen helen wat ze verknoeid heeft. Tijdens de volgende maanden, zolang de kommissie in de aktualiteit bleef, zouden de fronters deze eisen betreffende haar samenstelling herhalen, ook in Ons Vaderland, en nader precizeren dat aan franstalige kant de wallinganten van L'Opinion Wallonne moesten vertegenwoordigd zijn, dus de groep rond Colleye-De Weerdt.Ga naar eind147 De geschiedschrijving heeft tot nu toe geen enkele aandacht besteed | |
[pagina 228]
| |
aan de wallingantische invloed op de groei van de eis tot zelfbestuur aan het front, namelijk door de evolutie van de groep Colleye van frankofoon imperialisme naar Waals federalisme. Daels, Borginon en anderen namen kontakt met Colleye. L'Opinion Wallonne en Ons Vlaanderen steunden elkaar.Ga naar eind148 Ook in Verschaeves Cathechismus der Vlaamsche Beweging van maart 1918 werd de leefbaarheid van een federaal België als volgt verantwoord: ‘Hartelijk kunnen Vlamingen en Walen in bond treden, daar toch beider hart in oproer geraakte tegen de staat, die ze aan hetzelfde bestuur, dezelfde wetgeving, hetzelfde dit en dat wilde binden.’Ga naar eind149 Op 14 januari vroeg koning Albert aan Poullet dat ‘de Vlaamse ministers’ een tekst voor een koninklijke proklamatie zouden opstellen - blijkbaar een antwoord aan de soldaten. Poullet antwoordde dat ze niets zou baten indien er geen precieze beloften in stonden en dat ze reakties van de andere kant zou uitlokken indien er wel in voorkwamen.Ga naar eind150 Dat had de koning er blijkbaar niet voor over. Er waren nog andere pacifikatiemiddelen. Op 11 januari waren Lode De Boninge, Gaspard André en Jef Lysens gepakt bij het plakken van biljetten als: Vlaams in Vlaanderen - Vlamingen eis uw rechten - Weg met de XXe Siècle - Camarades Wallons, exigez avec nous des régiments flamands et wallons. Ze werden voor de krijgsraad gedaagd op beschuldiging van aanslag tegen de veiligheid van de staat. (Enkele dagen later werden nog drie anderen in beschuldiging gesteld: Antoon Van Gelder, Frans Van der Linden en Armand De Wachter). Nadien werd de aanklacht herleid tot de verspreiding van demoralizerende geschriften. Telegrammen waarbij advokaat-volksvertegenwoordiger Van Cauwelaert werd opgeroepen voor hun verdediging, werden zonder verwittiging ingehouden door de Veiligheidsdienst, en uitstel werd geweigerd zodat ze geen advokaten van buiten het leger konden bekomen in een zaak waarin tegen hen 20 jaar hechtenis werd gevorderd. Op 20 februari werden ze veroordeeld tot 7 à 10 maanden gevangenisstraf, plus elk 100 frank boete. Bij de behandeling in beroep weigerde het opperbevel aan de burgerlijke advokaten, waaronder Jozef Muls, en aan volksvertegenwoordiger Van de Perre een pas om naar het front te reizen, zodat ze de beschuldigden niet konden bijstaan. Op 16 maart werden twee van hen verwezen tot zes maanden voorwaardelijk, één tot tien maanden onvoorwaardelijk.Ga naar eind151 Nog gemakkelijker dan flaminganten te veroordelen tot gevangenisstraf, was het hen naar de tuchtkompagnie te sturen waar ze als | |
[pagina 229]
| |
slaven behandeld werden. Daartoe moesten er zelfs geen bewijzen worden voorgebracht en daar kraaide geen haan over.Ga naar eind152 En hoe de Militaire Veiligheidsdienst dacht over de strafbaarheid van flamingantisme, weten we al. Op 22 januari werd de ministerraad bijeengeroepen om 9 uur 's avonds, om de houding te bespreken die moest worden aangenomen tegenover de uitroeping van Vlaanderens zelfstandigheid.Ga naar eind153 De volgende dag telegrafeerde Van de Vyvere aan Van Cauwelaert dat hij moest protesteren, indien hij niet wilde gelijkgesteld worden met de aktivisten. Van Cauwelaert antwoordde: heb ik gedaan, maar nu moet de regering handelen: ‘Refusons subir plus longtemps régime actuel de façon passive.’Ga naar eind154 Op 1 februari vergaderde de kroonraad in Houthem van 10 tot 12.30 u. en van 16 tot 18.30 u. Op de achtergrond van alle besprekingen stond de Vlaamse regering die de Duitsers hadden geïnstalleerd (naar gedacht werd) en de onrust in het leger.Ga naar eind155 Helleputte vroeg dat onmiddellijk drie maatregelen zouden worden getroffen: opheffing van het verbod van de studiekringen, beeindiging van de bevoorrechting van zekere bladen (‘Les deux premières mesures ont été prises’, heette het verder) en de vorming van Vlaamse eenheden, om te beginnen één regiment met het bevel in het Nederlands. Carton de Wiart verzette zich onmiddellijk in naam van de eenheid van het land, maar verklaarde zich bereid om een wetsontwerp voor te leggen op het taalgebruik bij de militaire rechtspraak. Poullet, die afwezig was wegens ziekte, liet een nota voorlezen voor Vlaamse regimenten. De koning zegde dat de regering een verklaring moest afleggen, maar wierp militaire bezwaren op tegen de vorming van Vlaamse regimenten. Aldus bij voorbaat in het gelijk gesteld, opende De Ceuninck het vuur om het voorstel van Van Cauwelaert tot splitsing per regiment, met overgangsmaatregelen, te vergruizen. Zijn tekst getuigt van een brutale leugenachtigheid.Ga naar eind156 Niets van de grieven was bewezen, alles was op zijn best, en het andere was onmogelijk. Naast mekaar stond in zijn tekst dat, vermits de Vlamingen 80% van de infanterie uitmaakten, de eenheden feitelijk al Vlaams waren; dat geen 1% van de Vlamingen die zich meldden in het leger geen Frans kenden, zodat ze wél onderofficier konden worden; dat de splitsing onmogelijk was omdat er geen Vlaamse onderofficieren en officieren zouden te vinden zijn; dat ze een enorme desorganizatie zou meebrengen door de vereiste | |
[pagina 230]
| |
overplaatsingen, dat het bevel ‘évidemment’ in het Frans zou moeten blijven, zelfs ingeval van splitsing; dat eerst de reglementen zouden moeten vertaald worden voor de officieren, ‘ce qui demanderait un temps énorme’. Van de Vyvere eiste Vlaamse eenheden, maar Hymans vond dat de toestand in het bezette land helemaal niet onrustwekkend was en gaf De Ceuninck gelijk; wel zou er een studiekommissie kunnen komen. Daarvoor was het volgens Helleputte te laat. Vandervelde sprak zich uit tegen veranderingen en een regeringsproklamatie mocht niet alleen de taalkwestie behandelen, maar dan ook het algemeen stemrecht. Renkin kwam tussen tegen een splitsing in eenheden, maar voor een verklaring. Na de onderbreking sprak de Broqueville langdurig over de beloften die in de regeringsverklaring moesten worden gedaan: een volledige hervorming naar het programma van Van Cauwelaert. Van de tweetaligheid in gerecht, onderwijs en administratie moest worden afgestapt, de ministeriële diensten gesplitst, evenals de legereenheden, en deze laatste onmiddellijk. Van verscheidene kanten kwam weer verzet los en de koning stelde zich nog veel duidelijker tegen Vlaamse eenheden op dan voor de middag, in naam van de rekrutering van de officieren en het gevaar van verdeeldheid in het leger.Ga naar eind157 Tot slot werd beslist dat de Broqueville, Helleputte, Hymans, Van de Vyvere en Vandervelde een ontwerp van regeringsverklaring zouden opstellen. Het debat bleef dus nog voor weken open, want wat zou er in die verklaring staan? Van alle kanten werd er natuurlijk getracht die komende beslissing te beïnvloeden. Albert en De Ceuninck haastten zich om te bewijzen dat alles in orde was bij de bevordering van officieren.Ga naar eind158 Ze vergaten dat daaruit ook kon besloten worden dat er dus geen bezwaar was tegen een splitsing. Poullet, die sinds begin november 1917 belast was met de censuur, gaf bevel om uitspraken voor Vlaamse en Waalse eenheden toe te laten. Hendrik Heyman, de voorzitter van het A.C.V. die lid was van zijn kabinet, vroeg in een artikel van 24 februari in Ons Vaderland de onmiddellijke oprichting van een officierenschool, proeven met Vlaamse eenheden en een officiële kommissie die zou onderzoeken hoe de kulturele eigenheid van Vlaanderen zou worden erkend in onderwijs, bestuur, leger en gerecht.Ga naar eind159 Heyman was op Vlaams gebied een trouwe volgeling van Van Cauwelaert, zoals hun korrespondentie aantoont. Op 17 maart publiceerde hij een nieuw pleidooi voor onmiddellijke invoering van | |
[pagina 231]
| |
Vlaamse eenheden, ditmaal in het orgaan van de kristelijke vakbeweging Onze Toekomst. De vaderlandse Renkin diende over het hoofd heen van de Belgische censuur klacht in bij haar Franse tegenhangerGa naar eind160, ontbood Heyman en bedreigde hem. Mogelijk op zijn opstoken, protesteerden franstalige syndikalisten tegen de vlaamsgezinde stellingname van het A.C.V. en vroegen het ontslag van Heyman.Ga naar eind161 Van Cauwelaert had, ter voorbereiding van zijn vertrek naar Le HavreGa naar eind162, een landdag van het Vlaams-Belgisch Verbond samengeroepen in Den Haag tegen 4 maart 1918. De landdag keurde het programma goed waarvoor Vrij België met alsmaar meer nadruk was opgekomen: de officiële erkenning van de eentaligheid van Vlaanderen in onderwijs, gerecht en bestuur, met de aanpassing van de centrale administratie die daarvoor nodig was, en de splitsing van het leger; dat alles heette ‘de waarborg van zijn kulturele zelfstandigheid’. Bij deze beginselen kwamen eisen voor de onmiddellijke uitvoering, alweer degene die Van Cauwelaert al zolang stelde: plechtige beloften, onder meer dat de Gentse universiteit van 1914 niet meer in het Frans zou heropend worden; een kommissie naar het voorbeeld van die van 1856; reorganizatie van het leger, eerherstel voor de gestrafte vlaamsgezinde militairen, opheffing van de politieke censuur. Ook de bijkomende eisen waren in grote hoofdzaak afgestemd op de militairen.Ga naar eind163 In de drie maanden die volgden op Van Cauwelaerts vertrek, wilde het Verbond een grootscheepse propaganda voerenGa naar eind164, blijkbaar om op de regering te drukken. Van haar kant had de Ligue Patriotique Flamande in Den Haag op 13 februari een meeting belegd tegen de verdeling van het leger, met Terwagne en Du Catillon als sprekers.Ga naar eind165 de Broqueville maande Van Cauwelaert aan om snel over te komen, blijkbaar om de ministers te bepraten (en niet de soldaten, zoals gewoonlijk wordt geschreven). Maar andere krachten in Le Havre, vermoedelijk met medewerking van de Franse gezant KlobukowskiGa naar eind166 en misschien ook met die van Fallon in Den Haag, zorgden ervoor dat het Franse konsulaat een visum voor de overtocht weigerde. Het missen van één konvooi kostte al bijna twee weken; hij kon pas op 23 maart vertrekken.Ga naar eind167 ‘Naar aanleiding van het proces De Boninge c.s. werd [door de fronters] een strooibiljet verspreid, waarin de overheid gewaarschuwd werd “dat we geen geweld zoeken, maar ook niet vrezen en dat we geweld zullen breken, en meteen hen die er hun toeverlaat in stelden”. | |
[pagina 232]
| |
Hier en daar kwam het tot wilde suggesties. Men kwam zelfs aan de frontleiding voorstellen een aanval op het hoofdkwartier te ondernemen en de koning gevangen te nemen. De frontleiding had geen moeite om het plan af te praten’, omdat het Duitse leger ervan zou kunnen profiteren.Ga naar eind168 Op 20 maart werd de nieuwe kroonraad gehouden, in aanwezigheid van de chef van de generale staf.Ga naar eind169 Hymans en Vandervelde eisten een strenge handhaving van de tucht tegen het handvol intellektuelen waartoe volgens de chef van de generale staf de agitatie beperkt was, een uitlating waartegen Van de Vyvere protesteerde. De koning vond dat er aan de Vlamingen eerst bewijzen van goede wil moesten gegeven worden vooraleer de repressie nog te verscherpen. Dank zij die kapitale steun, kon Segers er zijn konkrete voorstellen doorhalen: Vlaamse scholen voor officieren en onderofficieren, een kontrolekommissie op de taaltoestanden in het leger (maar zijn vraag om er politici of ambtenaren in te benoemen werd afgewezen - alleen militairen, opdat er niets zou veranderen) en een studiekommissie voor de Vlaamse kwestie zoals andere voor de grondwetsherziening en de schoolkwestie. Segers' vraag dat in een koninklijke proklamatie enkele zinnen over het Vlaams in het leger zouden gezegd worden, wees Albert af. Wat kwam er van dat alles terecht? Minister de Broqueville, alléén, riep onmiddellijk een kommissie in het leven om het Vlaamse vraagstuk in te studeren voor de na-oorlog; ze werd door de flaminganten geboycot omdat ze niet officieel van de regering uitging en omwille van haar samenstelling. Bij koninklijk besluit van 12 april werd een kontrolekommissie op het gebruik der talen in het leger ingesteld.Ga naar eind170 Ze werd uitdrukkelijk alleen voor de duur van de oorlog opgericht, waarna die komedie niet meer nodig zou zijn. Haar doel heette eenvormigheid te brengen in de toepassing van de taalwet. Maar in een Onderrichting van 14 mei luidde het: ‘Nochtans wordt haar alle inmenging in tuchtzaken ontzegd door hare taak, die ook niet kan bestaan in het nagaan der handelingen van de overheid.’Ga naar eind171 Haar taak bestond er dus alleen in zand in de ogen te strooien inzake de goede wil van hogerhand. In de zomer van 1918 werd een Vlaamse school voor hulp-officieren ingericht, in voorwaarden die duidelijk van onwil getuigden.Ga naar eind172 De Vlaamse school voor onderofficieren, die was voorgeschreven door de wet van 1913 en die dus niet zou kunnen afgeschaft worden bij het einde van de oorlog, werd niet opgericht. | |
[pagina 233]
| |
Koning Albert zou zich ook in de volgende maanden persoonlijk blijven verzetten tegen Vlaamse eenheden.Ga naar eind173 We zien trouwens geen reden om eraan te twijfelen dat zijn mening werd vertolkt zowel door de uitspraak van het hoofd van de generale staf en door de nota van De Ceuninck, als door het optreden van de Veiligheidsdienst en het opperbevel in de zaak De Boninge, als door de Onderrichting aan de kontrolekommissie, enz. Hij lijkt de man die, het meest van al, vele oudstrijders heeft vatbaar gemaakt voor een antibelgisch Vlaams-nationalisme. Wat dan met zijn alsmaar herhaalde verklaringen van begrip voor de Vlaamse verlangens? De maatregelen op taalgebied die De Ceuninck van augustus 1917 af heeft genomen, moeten op het krediet van de koning geschreven worden, evenals de beslissingen van 20 maart 1918. Al tevoren was ongeveer alles wat er officieel voor de Vlaamse militairen als zodanig gebeurde, van koninklijke oorsprong, niet alleen de lektuurvoorziening maar ook het fronttoneel.Ga naar eind174 Daar werd doeltreffende publiciteit voor de dynastie mee gevoerd, zoals nog posthuum in de Carnets de Guerre du Roi Albert. Voeg daarbij dat de koning de sympatie won van zijn soldaten in het algemeen, door in hun nabijheid te verblijven met zijn gezin, door het opperbevel niet aan een geallieerde generaal over te dragen, door zuinig te zijn met hun bloed. In het latere Vlaams-nationalisme zou een luidruchtig antibelgicisme gepaard gaan met weinig antiroyalisme, omdat de meeste Vlaamse oudstrijders hun opperbevelhebber in ere hielden. Dat betekent dat de koning door zijn dynastieke propaganda de Belgische idee versterkt heeft en gedeeltelijk de schade heeft ondervangen die eraan werd toegebracht door zijn vervolging van de flaminganten en zijn weigering om de taalwet uit te voeren met of zonder gesplitste eenheden. Op 4 april 1918, rond de tijd dat Van Cauwelaert in Le Havre aanlandde, ontstond er in de ministerraad een langdurige bekvechterij over de Vlaamse kwestie. Aanleiding waren een aanklacht van de Franse gezant Klobukowski tegen Van Cauwelaert, een klacht tegen Helleputtes sekretaris Sap die ‘defaitistische pamfletten in het Vlaams’ verspreidde (lees: flamingantische pamfletten), een klacht van Goblet tegen Poullets kabinetsattaché Heyman, enz.Ga naar eind175 Het is duidelijk dat een aantal leden van de regering erover wilden waken dat de Broqueville geen toezeggingen zou doen in de zin van het programma van het Vlaams-Belgisch Verbond. Toen hij Van Cauwelaert en Heyman gelastte om de Zwitserse taalregeling te gaan | |
[pagina 234]
| |
bestuderen, zou hij daarop moeten terugkomen. Op 21 mei 1918 protesteerde Renkin heftig omdat in de Belgische Standaard van 5-6 mei een artikel was doorgelaten waarin sprake was van de nationaliteiten in België zoals van Ieren, Tsjechen en Polen (vergelijkingen op dat punt waren formeel verboden door de voorschriften). Het artikel heette afgewezen door de censuur, maar doorgelaten door het persbureau in Le Havre.Ga naar eind176 De volgende dag nam Poullet zijn ontslag als verantwoordelijke voor de censuur, vermits al de ministers niet achter hem stonden.Ga naar eind177 De regering hing nog met haken en ogen aaneen. Poullet had in het ‘Boekje van den Belgischen soldaat’ een artikel geschreven waarin hij de Vlaamse eis van kulturele integriteit onderschreef - voor de eerste keer! Helleputte had aan Van Cauwelaert een interview toegestaan waarin hij o.m. de besluiten van de landdag van het Vlaams-Belgisch Verbond had goedgekeurd. Rond dat alles werd gepolemizeerd in de pers, o.a. door het Belgisch Dagblad van de gewezen flamingant Du Catillon, voor wie dat allemaal semi-aktivisme was.Ga naar eind178 Op 24 mei kwam het lang verwachte ontslag van de Broqueville, die voelde dat hij geen steun meer had en die, gedeeltelijk terecht, inriep dat zulks het geval was omdat hij trachtte de Vlamingen tevreden te stellen.Ga naar eind179 Van Cauwelaert probeerde tevergeefs de koning en de vlaamsgezinde ministers ertoe te bewegen de krachtproef aan te gaan: ofwel een regering Van de Vyvere zonder Renkin en Hymans, ofwel alle vlaamsgezinden in de oppositie, om na enkele maanden de tegenstanders te doen vallen.Ga naar eind180 De regering bleef aan. Alleen werd de Broqueville vervangen door de katolieke Gentenaar Cooreman, wat een versterkte invloed van Renkin betekende. Van Cauwelaert besloot Van de Vyvere tot een publieke stellingname te bewegen zoals Poullet en Helleputte, de nieuwe premier schriftelijk te interpelleren over zijn bedoelingen, het Vlaams-Belgisch Verbond te stichten aan het front, in Frankrijk en in Engeland en te trachten de loyale flaminganten van het bezette land zich te doen uitspreken voor zijn programma.Ga naar eind181 Het Belgisch Dagblad voerde een kampanje opdat Helleputte en andere verraders die met de Broqueville het leger en het land hadden willen verdelen, met hem de laan zouden uitgestuurd worden.Ga naar eind182 Pas in mei, na meer dan een maand verblijf in Le Havre, kwam Van Cauwelaert naar het onbezette België. Hij had weer een onderhoud met de koning en vertrok daarvan opnieuw ‘met de gunstigste | |
[pagina 235]
| |
indruk’Ga naar eind183, zoals alle vlaamsgezinden die door Albert werden ontvangen. Bij de frontleiding, die hij ontmoette ten huize van Belpaire, liep het mis. De 38-jarige volksvertegenwoordiger kon met de jonge mannen nog maar over één punt akkoord geraken: de Vlaamse regimenten. Zij wilden de door de bezetter vernederlandste universiteit behouden mits een zuivering onder de professoren, terwijl hij haar wilde afschaffen en de Belgische universiteit vernederlandsen bij de bevrijding. Vooral verwierpen zij als onvoldoende zijn bestuurlijke aanpassing om de Vlaamse kulturele zelfstandigheid te waarborgen en eisten zelfbestuur. De onenigheid was fundamenteel en werd ook openbaar gemaakt in Ons Vaderland op 11 juni.Ga naar eind184 Het was duidelijk dat Van Cauwelaert niet zou toetreden tot de Frontpartij die in 1919 zou worden opgericht. Intussen had de frontleiding ook al beslist beroep te doen op de openbare opinie in het bezette land om haar eisen kenbaar te maken, evenals de hemeltergende vervolgingen van de flaminganten in het leger. Want de bestraffing van Lysens, De Boninge e.a., die we als voorbeeld vermeld hebben, was er maar één van de vele. Van de Perre had er aan gedacht om er een brochure over uit te geven.Ga naar eind185 De frontleiding besloot een afgezant te sturen naar Dosfel, Depla, Speleers, Jacob en Vliebergh. Zijn opdracht was hun dokumentatie over de frontbeweging te bezorgen, hen op de hoogte te brengen van de toestanden die aan de IJzer heersten en, handelend op hun raad en door hun bemiddeling, het Vlaamse volk in te lichten.Ga naar eind186 Vliebergh stond bekend als ondertekenaar van verscheidene protesten tegen de Flamenpolitik. De vier anderen waren gematigde aktivisten: Dosfel en Speleers waren nooit lid geweest van de Raad van Vlaanderen; Depla was op 15 juli 1917 gekoöpteerd in de eerste Raad en herkozen in de tweede, maar schijnt nooit op een vergadering verschenen te zijn; Jacob, de enige vrijzinnige van de vijf, had zijn ontslag genomen na de beslissing om de onafhankelijkheid van Vlaanderen uit te roepen. De afgezant kreeg uitdrukkelijk opdracht om geen samenwerking te aanvaarden met de Raad van Vlaanderen of met ‘de groep Borms-De Clercq en c.s.’. De bedoeling was vermoedelijk om, behalve de verdrukking van de Vlamingen in het leger aan te klagen, ook hun optreden bij de bevrijding voor te bereiden, wanneer ze desnoods met geweld wilden beletten dat het vernederlandsingswerk zou worden afgebroken. In de nacht van 30 april op 1 mei 1918 liep de afgezant Julius Charpentier over naar de Duitse lijnen en met hem nog vier anderen. | |
[pagina 236]
| |
Vier dagen later ging ook K. Van Sante over, gestuurd door Cyriel Verschaeve die een radikalere houding aannam dan de frontleiding. Eens in gevangenschap, vielen de overlopers in de propagandamolen van de Raad van Vlaanderen, waarnaar Depla ze verwezen had, en van de Duitsers. De frontleiding zocht geen verder kontakt na haar ‘toppunt van naïeveteit’ zoals Belpaire het noemde.Ga naar eind187 Op 1 juni 1918 meende minister Van de Vyvere nog uit gesprekken die hij in de voorbije weken had gevoerd met heel wat aalmoezeniers, te kunnen opmaken dat het moreel van de Vlaamse soldaten heel goed was. Ze verlangden vurig verbeteringen op taalgebied, maar degenen die zich bezighielden met de grote teorieën over Vlaams zelfbestuur, waren een kleine minderheid. De meeste aalmoezeniers zegden dat de manschappen zouden geduld oefenen indien de kontrolekommissie ernstig zou werken, de beloofde scholen voor officieren en onderofficieren ernstig in gang werden gezet en de officieren de Vlamingen niet zouden vernederen.Ga naar eind188 Maar einde mei-begin juni behaalde het Duitse offensief dat op 21 maart was ingezet, enkele beduidende suksessen. Parijs kwam onder kanonvuur, de Franse regering overwoog om te vertrekken naar Poitiers. Op 4 juni stuurde de hoofdaalmoezenier aan zijn ondergeschikten een heel uitvoerige waarschuwing tegen defaitisme, flamingantisme, kritieken op de oorlog of op overheden, pacifisme... Ze moesten ook toezicht houden op de brankardiers-seminaristen. Terwijl in vroegere instrukties het ‘werelds’ kontakt met officieren was afgeraden, werden de priesters nu aangemaand om toenadering tot hen te zoeken. Blijkbaar was de toestand ernstig.Ga naar eind189 Duitse strooibiljetten, met foto's van gevangenen temidden van hun gezinGa naar eind190, zetten de Belgische soldaten aan om zich over te geven. Daarbij was er een biljet ondertekend Karel De Schaepdrijver, Brussel 23 mei 1918; De Schaepdrijver was één van de vier soldaten die met Charpentier waren overgelopen. De tekst speelde in grote hoofdzaak in op de oorlogsmoeheid van hen die al vier jaar geen kontakt met thuis meer hadden: wij moeten sneuvelen voor vreemde landen, voor champagne-drinkende generaals... In heel ondergeschikte orde werd de Vlaamse kwestie er bij te pas gebracht, en dan nog alleen de taalkwestie. Op 23 juni schreef De Beuckelaere, de hoofdman van de fronters die aan Charpentier zijn opdracht had gegeven, aan Poullet dat dit biljet enkele dagen tevoren in de Belgische lijnen was geworpen en dat het de soldaten ‘verschrkkelijk’ aangreep. ‘In één legerkorps gingen op enkele dagen meer dan 100 man over. Gelukkig | |
[pagina 237]
| |
heeft onze invloed, de invloed der ontwikkelden, die niettegenstaande verdachtmaking en vervolging uiterst groot is, die richting kunnen tegengaan.’Ga naar eind191 Officieren schreven in hun rapporten alle deserties toe aan vlaamsgezindheid, want dan droegen ze zelf geen schuld.Ga naar eind192 De vervolging werd tengevolge van het overlopen nog opgedreven en zou in het leger blijven duren, ook in de jaren na de oorlog.Ga naar eind193 Van de Vyvere kwam in juni en juli herhaaldelijk naar De Panne om te trachten de koning te overtuigen om de gelijkheid van de landstalen te erkennen, maar blijkbaar tevergeefs. Hij zag de toekomst voor de Vlaamse zaak somber in, in tegenstelling tot Van Cauwelaert.Ga naar eind194 Begin juli 1918 vergaderden een 50-tal katolieke parlementariërs in het bezette land. Oud-minister Levie hield de regering op de hoogte: de aanwezige afgevaardigden van Vlaamse arrondissementen zegden eenparig dat het noodzakelijk en dringend was om een programma voor te bereiden dat voldoening zou geven aan het Vlaamse landsdeel; ‘enkele Walen en de H. Woeste raadden voorzichtigheid aan’. Levie zelf vond ‘qu'il faudra donner aux revendications flamandes les plus larges satisfactions’Ga naar eind195. In hoever hebben de brochures en de meetings, waarin de overgelopen soldaten blootlegden hoe de Vlamingen behandeld werden in het Belgisch leger, hierop invloed gehad? Die meetings trokken volle zalen en sloegen diep in, ook bij niet-aktivisten.Ga naar eind196 | |
6. Rond de bevrijdingOp 18 juli 1918 keerde de kans in Frankrijk: de Duitse terugtocht begon, om op 8 augustus te versnellen. Ongeveer gelijktijdig begaven ook de fronten in Italië, Macedonië en Turkije. De overwinning was nu zeker, maar werd pas voor 1919 verwacht. Intussen werd het bezette land verder uitgeplunderd. Op 23 juli werd verordend dat de binnen- en buitenbanden van de fietsen waarvoor een rijvergunning was verleend, moesten ingeleverd worden. Gezien de toestand ‘sprak de Duitse regering zich positief uit voor het herstel van de Belgische Staat; dienovereenkomstig werd de door het generaal-goevernement in België gevoerde Flamenpolitik omgeschakeld. Ook werden wijzigingen in het personeel van de | |
[pagina 238]
| |
Politische Abteilung aangebracht... Dat bracht uiteraard onrust en verwarring teweeg, niet het minst bij de radikale fraktie, de voorstanders van de Staat Vlaanderen, die de toon hadden aangegeven en nu de ervaring opdeden, dat zij werden losgelaten. In de maanden juli en augustus werden in de Raad van Vlaanderen heftige debatten gevoerd, met protesten en oppositie tegen de bedenkelijke gedragingen van sommige aktivistische leiders. Een aantal leden namen ontslag uit de Raad. Op 16 augustus werd de Kommissie van Gevolmachtigden weggestemd; meteen werd de Raad praktisch uitgeschakeld, hoewel er nog enkele officieuze vergaderingen volgden... Om alsnog een leidend orgaan te scheppen, werd tot einde september in kleine besloten kring onderhandeld. Het nieuwe orgaan, dat door de Duitsers werd benoemd en door hen als “Beirat” werd voorgesteld, kreeg de naam van Kommissie van Zaakgelastigden’Ga naar eind197. Van Cauwelaert werkte heel de zomer door aan de stichting van drie nieuwe, autonome takken van het Vlaams-Belgisch Verbond: in Frankrijk, in het leger en in Engeland. Er kwam schot in en hij hoopte tegen nieuwjaar ‘een flink legertje’ te kunnen vormen. Hij was daarover in korrespondentie met Hilaire Gravez, Filip De Pillecyn, Alfons Van de Perre en Hendrik Heyman en legde zelf de grondslagen in Engeland tijdens zijn terugreis in augustus.Ga naar eind198 Gustaaf De Clercq had hem op 23 juli zijn diepe ontgoocheling en die van vele andere militairen gemeld, omdat hij op een voorbije vergadering niet het bevrijdende woord had gesproken dat duizenden van hem verwacht hadden. Maar intussen kwam de ineenstorting van de Centralen zichtbaar naderbij. Op 29 september sloot Bulgarije een wapenstilstand, op 5 oktober verklaarde Duitsland de 14 punten van president Wilson te aanvaarden. De Geallieerden haastten zich niet en trachtten een revolutie in Duitsland uit te lokken. Op de morgen van 11 oktober staken de Brusselaars de nationale vlag uit, in bevrijdingsroes. Maar die kwam sommigen duur te staan. Op 17 oktober noteerde Karel Van de Woestijne dat de huiszoekingen werden voortgezet. ‘Plankenvloeren worden nog steeds opengebroken tot eventuele ontdekking van kroonluchters en matrassen. En de oogst is ditmaal voordeliger dan hij tot hiertoe was geweest: in deze acht dagen waren de schuiloorden geopend... ons koperwerk fonkelde te allen kante; wij sliepen niet langer op stro of krantenpapier... En nu mogen wij weer maar eens vaststellen hoe koppig de Duitse metode is en hoe groot de Duitse vraatzucht.’ Tijdens die laatste onverdraaglijke weken, waarin | |
[pagina 239]
| |
de aftrekkende soldaten verkochten wat ze elders geplunderd hadden, kwam heel de opgekropte haat van de bevolking naar boven.Ga naar eind199 Op 11 oktober begon Van Cauwelaert de kontakten te leggen opdat het dagblad De Standaard onmiddellijk na de bevrijding zou kunnen verschijnen.Ga naar eind200 Wanneer de koning Brugge binnentrok, stuurde het Vlaams-Belgisch Verbond hem op 16 oktober een telegram met gelukwensen ‘namens zijn 7.500 leden’, waarin het de onmiddellijke doorvoering vroeg van de hervormingen waarop Vlaanderen rekende.Ga naar eind201 Van Cauwelaert hield in Nederland toespraken waarin hij ‘een radikale oppositie tegen al de regeringen die ons na de oorlog ons recht zullen onthouden’ aankondigde en waarin hij liet horen dat de soldaten wel eens geweld zouden kunnen gebruiken.Ga naar eind202 De Belgische Komitees van Scheveningen en Den Haag sloten hem uit, omwille van zijn ophitsingen en het verbreken van de godsvrede. Dat van Den Haag voegde eraan toe dat deze nationale unie nog lang zou nodig zijn, voor de heropbouw van het land, zodat intussen eisen van intellektuele en politieke aard moesten rusten.Ga naar eind203 Van Cauwelaert reisde naar het bevrijde West-Vlaanderen om er de vlaamsgezinde ministers en flamingantische vrienden te ontmoeten.Ga naar eind204 Op 2 oktober was een wetsbesluit uitgevaardigd waarbij het gebruik van de nationale talen in de militaire strafrechtspleging werd geregeld, zoals Carton de Wiart had beloofd in de kroonraad van 1 februari. Bij twee koninklijke besluiten van 15 oktober werden studiekommissies ingesteld, de ene om een grondwetsherziening inzake het stemrecht voor te bereiden, de andere om het gebruik van de talen te onderzoeken. Op 2 november meldde Ernest Claes dat vlaamsonkundige ambtenaren naar West-Vlaanderen werden gestuurd. ‘La Nation Belge bereikt vanaf de eerste dag Brugge, Tielt, Torhout, enz., dank zij de auto's van het leger. (Ons Vaderland wordt streng geweerd).’ En in het leger zelf: ‘Meer dan ooit is vlaamsgezindheid een misdaad. Wij spreken niet dan met vrees. Vooral nu het goed gaat aan 't front is de toestand erger dan ooit.’ Claes helde over naar de mening van Huysmans, dat het Vlaamse vraagstuk moest geïnternationalizeerd worden zoals dat van de Tsjechen, Joegoslaven, enz.Ga naar eind205 Begin november besloot de aktivistische Kommissie van Zaakgelastigden haar zetel te verleggen naar Den Haag en er werkzaam te blijven onder de naam Vlaams Komitee. Het bureau van de Raad van Vlaanderen droeg haar op om gedurende de vredesonderhandelingen te ijveren voor ‘een vrij Vlaanderen in een vrij België’Ga naar eind206. | |
[pagina 240]
| |
Naarmate de Duitsers zich terugtrokken, werd bij een aantal gevluchte notoire aktivisten de inboedel verwoest, als hun huis al niet mee werd in brand gestoken. Op 11 november kwam dan de Duitse kapitulatie, na het uitbreken van de revolutie. Een week later verliet korporaal Dirk Vansina zijn eenheid om thuis goedendag te gaan zeggen. In Antwerpen zag hij Frans Van Cauwelaert die, met een koffer in de hand, net toekwam uit Nederland. Die werd door voorbijgangers herkend en er ontstond een oploopje waarbij de volksvertegenwoordiger werd uitgescholden voor verrader, flamingant, mof. De soldaat, die omwille van zijn uniform ‘haast afgodisch als overwinnaar gehuldigd’ werd, kwam tussen om integendeel Van Cauwelaert en de flaminganten te roemen als goede vaderlanders. Hij wist de gemoederen te bedaren en zelfs een applaus uit te lokken. ‘De Vlaamse soldaten zijn even onthutst over de vlaamsvijandigheid van de bevolking als de bevolking over hun vlaamsgezindheid.’Ga naar eind207 Op 11 en 14 november ontving de koning, in zijn hoofdkwartier te Loppem, vooraanstaanden uit het bezette land. Op 21 november vormde hij zijn nieuwe regering, nog voordat hij zijn intrede deed in Brussel. Het ligt voor de hand dat hij, in de verwarde omstandigheden, een grote persoonlijke invloed kon uitoefenen op de keuze van de ministers. Althans op de keuze van de katolieke ministers die zouden worden behouden uit de aftredende regering, ofwel de plaats zouden moeten ruimen voor liberalen en socialisten en personaliteiten uit het bezette land. De uitslag laat geen twijfel over. De drie die zich tijdens het afgelopen jaar openlijk als vlaamsgezind hadden doen kennen, werden geweerd, nl. Helleputte, Poullet en Van de Vyvere. Maar hun uitgesproken tegenstander Renkin werd behouden en de windhaan de Broqueville terug opgevist. De koning handelde hierdoor in volmaakte eenklank met de antivlaamse reaktie van het ogenblik. Hij verkoos de Broqueville, die hem antipatiek was, boven een vlaamsgezinde. De troonrede die hij de volgende dag uitsprak, voorzag de onmiddellijke invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht, zonder de procedure voor de grondwetsherziening te volgen. Wat het talenvraagstuk betrof, werden regeringsontwerpen beloofd die de meest volledige gelijkheid en rechtvaardigheid zouden inhouden opdat ‘elk van onze twee bevolkingen, in eigen taal, ten volle zijn persoonlijkheid zou kunnen ontwikkelen’, maar die zouden pas na de verkiezingen worden ingediend. De nieuwe minister van Spoorwegen, | |
[pagina 241]
| |
Posterijen en Telegrafie, Renkin, had geen verkiezingen nodig om te bevelen dat in de tweetalige opschriften, heel het land door, de eerste plaats aan het Frans moest worden gegeven.Ga naar eind208 Dat was dan ‘l'égalité la plus stricte et la justice la plus absolue’ uit de troonrede. Op 21 december 1918 en 3 februari 1919 verschenen er uitvoeringsbesluiten bij de taalwet van 1910 op het middelbaar onderwijs; blijkbaar ging het moeilijk om die van von Bissing zonder meer af te schaffen en opnieuw de uitvoering te weigeren. Intussen was de vervolging van de aktivisten ingezet. Strafrechtelijk zouden maar enkele honderden worden veroordeeld. De meesten werden ongemoeid gelaten en sommigen vrijgesproken. Maar administratief werden vele duizenden getroffen, op meer of minder ernstige gronden. Ambtenaren en onderwijzend personeel werden ontslagen of gestraft wegens het aanvaarden van een promotie, ook als ze daarop heel normaal aanspraak hadden kunnen maken en hoewel het aktivistisch bestuur hen zou gestraft hebben indien ze geweigerd hadden, zoals Filip Van Isacker had ondervonden.Ga naar eind209 A fortiori gebeurde hetzelfde met ondertekenaars van het manifest voor de universiteit, enz. Advokaten werden door de balie geschrapt of geschorst, professoren door hun kollega's uitgestoten... De diploma's en getuigschriften van de nieuwe Vlaamse normaalscholen werden ongeldig verklaard, en ga maar door. Al op 26 december 1918 waarschuwde Helleputte Poullet dat dit alles reakties ten gunste van het aktivisme uitlokteGa naar eind210; maar zij maakten de dienst niet meer uit. Vlaamsgezinde soldaten, waaronder vrijwilligers, bleven tot diep in 1919 in strafkompagnies zonder zelfs na vijf jaar maar ééns verlof te krijgen. De verscheurdheid die de strijd tussen loyalen en aktivisten onder de flaminganten had veroorzaakt, was vreselijk. Ary Delen, die er Raf Verhulst, Paul Van Ostaijen en J. Denucé van verdacht dat zij hem zijn 3 1/2 maand Duitse cel hadden bezorgd, schreef op 3 december 1918 aan Jan Van Nijlen: ‘Men gaat hier [op het Antwerpse stadhuis] van hogerhand niet zacht met de heren aktivisten om, en voor mensen als Denucé, De Bom, Baekelmans, Melis e.a. ziet het er maar rot uit hoor! Nu, ik heb met hen geen medelijden! Zij hebben zich ook geen ogenblik om mij bekommerd, toen ik in de nood was, ook Lode niet! En ze moeten het maar weten, zij hebben het gezocht. (Pol De Mont is gaan lopen, en zit nu, schijnt het, in Den Haag).’Ga naar eind211 Nog in 1919 kwam het Leesgezelschap van Hasselt zijn nood | |
[pagina 242]
| |
klagen bij Van Cauwelaert: het had jarenlang de Guldensporenvieringen ingericht, maar die zouden nu onmogelijk zijn in Limburg en vermoedelijk ook elders. Wat gedaan?Ga naar eind212 En om niet op die droeve noot te eindigen, een brief uit dezelfde stad, vijf jaar later. Provinciegoeverneur de Renesse meldde toen aan de minister van Binnenlandse Zaken dat hij, vóór de voltallige bestendige deputatie, een chef-de-bureau van het provinciebestuur had berispt omdat die een meeting voor amnestie had bijgewoond. De man had nochtans tijdens de oorlog aan het hoofd gestaan van een belangrijke spionagedienst, had ‘alle’ buitenlandse eretekens ontvangen en een gouden kronometer vanwege de Britse koning. Op een vraag vanwege de Vlaamse Oudstrijders of er dan een verbod bestond voor ambtenaren om hun bijeenkomsten bij te wonen, had de goeverneur ontkennend geantwoord. Maar de vlaginhuldiging in Beringen die volgde, was absoluut separatistisch. ‘(Une troupe de boy-scots (sic!) venus de Diest a circulé dans les rues en criant: “Weg met den Koning! Kop af!”)’ De goeverneur wilde nu een algemeen verbod uitvaardigen voor zijn ambtenaren, maar vroeg vooraf dat de minister hem ‘sans réticenses’ zou zeggen wat hij moest doen. Minister Poullet onderstreepte ‘sans réticenses’ en zette twee uitroeptekens in de marge.Ga naar eind213 |
|