Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 252]
| |
12. nabeschouwingen1. Ontstaan en wezen‘Het aktivisme was van stonden aan en is ook tot het eind toe niets anders gebleven als een onderdeel van de traditionele Vlaamse Beweging... Dit was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was... de logische uitgroei van het nationalisme dat steeds in de beweging verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak zocht van het kulturele naar het politieke’, aldus Elias.Ga naar eind1 ‘Het aktivisme is een vreemd gewas, zorgvuldig voorbereid en kunstmatig door de Duitse veroveringspolitiek op de Vlaamse Beweging ingeënt’, volgens Frans Van Cauwelaert.Ga naar eind2 Wij hebben het ontstaan ervan nagespeurd, in de hoop een zinvoller antwoord te kunnen geven dan de dooddoener dat de waarheid wel in het midden zal liggen. Dat er in de Vlaamse Beweging een nationalisme verscholen zat, is onbetwistbaar. Evenzeer dat het in de jaren die de Eerste Wereldoorlog voorafgingen een doorbraak zocht naar het politieke, toen de idee van ‘bestuurlijke scheiding’ snel aan belangstelling won. Uitdrukkingen volgens welke men om België geen zier gaf, kwamen er heel wat voor tijdens de laatste vooroorlogse decennia. Misschien nog belangrijker was het stokken van de taalwetgeving sinds 1900, wat op het failliet van de kristen-demokratische weg scheen te wijzen. Toen in 1884 de katolieke partij aan de macht kwam, werd het ritme van de taalwetgeving sterk verhoogd. De katolieke flaminganten, d.w.z. de grote meerderheid, kozen bovendien voor de integratie van hun beweging in de kristen-demokratie, waardoor zij optraden | |
[pagina 253]
| |
als leiders en stuwers van de verenigingen van kleine burgers, arbeiders en boeren.Ga naar eind3 Gekombineerd met de invoering van het meervoudig algemeen stemrecht in 1893, en bij behoud van het meerderheidsstelsel dat alle parlementszetels van het Vlaamse land in katolieke handen gaf, opende dat nieuwe mogelijkheden. Inderdaad veranderde de taalwetgeving essentieel: ze had niet langer tot doel aan de fransonkundigen in Vlaanderen enkele rechten te waarborgen terwijl het land in zijn geheel franstalig bleef. Tussen 1894 en 1899 werden integendeel wetten uitgevaardigd die het Frans en het Nederlands in België principieel op gelijke voet stelden, namelijk de Gelijkheidswet en die op de eedformules; wetten die de Nederlandse eentaligheid van Vlaanderen erkenden, zoals die op de burgerwacht, of die ook op Wallonië van toepassing waren, zoals die op de militaire strafrechtspleging. Die versnelde en geradikalizeerde taalwetgeving brak plots af in 1899. Terwijl de Vlaamse Beweging aan aanhang won bij bredere lagen van de bevolking, aan overtuigingskracht door de nieuwe formuleringen van Mac Leod, De Raet en Van Cauwelaert, aan betekenis door de gestadige kulturele opgang en het eindelijk bereiken van een noemenswaardig kontakt met Nederland, trappelde ze bijna ter plaatse op wetgevend gebied. Daaruit haalden rond 1910 een aantal aanhangers de opvatting, dat de kristen-demokratische weg moest worden verlaten voor een louter-flamingantische, een nationalistische. Daarom ontstond later bij de aktivisten het inzicht: nu of nooit! Welke factoren hebben die stagnatie in de taalwetgeving van 1900 af veroorzaakt? Vooreerst en vooral de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in de parlementsverkiezingen, waardoor de regering niet meer bijna uitsluitend op het Vlaamse land steunde, maar haar meerderheid, die tegelijk sterk verkleind was, ook in Wallonië moest zoeken. Terwijl de Vlaamse liberalen en socialisten die in het parlement traden, minder vlaamsgezind waren dan de katolieken waarvan ze de plaats innamen. De heropleving van het vlaamsgezind liberalisme na 1900, waarop Dr. A.W. Willemsen terecht wijst, was hiervoor o.i. maar een gedeeltelijke kompensatie. Ten tweede was er de groei van het georganizeerd verzet tegen de Vlaamse Beweging: de Waalse Beweging en de frankofone. Juist door de invoering van de evenredige vertegenwoordiging kregen die veel meer vat op de regering en haar meerderheid. Die was nu afhankelijk van Waalse gekozenen, terwijl in Vlaanderen zelf de wallin- | |
[pagina 254]
| |
gantische verenigingen van ambtenaren, die vroeger waren afgebotst op de onbedreigde alleenheerschappij van de katolieke partij, nu via de liberale partij drukking konden uitoefenen. Ze kregen nog versterking van de ‘Ligues pour la liberté des langues’ en soortgelijke frankofone organizaties. Ten derde is er de benoeming in februari 1906 van een aanhanger der antivlaamsgezinde frankofone beweging tot aartsbisschop van Mechelen. Juist omdat de Vlaamse Beweging in grote hoofdzaak door de katolieken werd gedragen, was dat zo belangrijk. Dat de liberale partij en de vrijmetselarij onder antivlaamsgezinde leiding stonden, was niets nieuws; dat hetzelfde gebeurde met de kerk, was een kapitale verandering. Zeker was er met Waffelaert in Brugge al sinds 1895 een antivlaamsgezinde bisschop, maar daarmee had Rutten in Luik sinds 1902 het evenwicht kunnen bewaren. Kardinaal Mercier verzette zich krachtig tegen de hoofddoeleinden van het ogenblik: de vernederlandsing bij de wet van het vrij middelbaar onderwijs en van de Gentse universiteit. Niemand heeft er zoveel toe bijgedragen als hij om een aantal flaminganten ervan te overtuigen dat ze in België hun elementairste rechten misschien nooit zouden krijgen. En dat terwijl b.v. de Tsjechen al sinds 1882 een universiteit in eigen taal hadden in Praag. De flaminganten waren niet alleen onder de indruk van de sterke vertraging in de taalwetgeving, maar ze moesten ook vrezen dat de linkse partijen vroeg of laat aan de macht zouden komen, en dan was het nog veel erger gesteld, want na de liberale werd nu ook de socialistische al sterk aangevreten door het antivlaamsgezind wallingantisme. Dat waren allemaal faktoren die ertoe bijdroegen dat in 1912-1914 de slogan ‘bestuurlijke scheiding’ een snelle opgang maakte in de Vlaamse rangen. Ook al was hij gelanceerd door de imperialistische wallingant Destrée, in de antivlaamse Revue de Belgique van Wilmotte, en uit reaktie tegen de verkiezingsnederlaag van het linkse kartel. De ongeprovoceerde Duitse aanval had een krachtige versterking van het Belgisch bewustzijn als gevolg, ook bij de flaminganten. De gruwelijke moordpartijen die het Duitse leger onder de burgerbevolking in tal van steden aanrichtte, werkten in dezelfde zin. Daartegenover stond dat de flaminganten helemaal niet gelukkig waren met hun bondgenoten. Strijden aan de zijde van ‘de erfvijand van Vlaanderen en Wallonië’, zoals Josson Frankrijk genoemd had, stond hen begrijpelijkerwijze niet aan. Gewoonlijk wordt er te | |
[pagina 255]
| |
weinig aandacht aan besteed dat ze ook fel ingenomen waren tegen Engeland. Zij hadden tijdens de Boerenoorlog de hulp- en propagandakomitees gevormd om hun taalgenoten bij te staan tegen de Britse roofzucht. Het maakte op hen een averechtse indruk dat Engeland nu in de oorlog trad ‘om de rechten van de kleine volkeren (België) te verdedigen’. Ook de Zuidafrikaanse rebellie en de terechtstelling van Fourie zijn niet weg te denken uit het klimaat waarin het aktivisme zou ontstaan. Evenmin het aktiveren van tal van nationale bewegingen in Oost-Europa door de strijdende partijen, de Ierse Paasopstand, enz. Uitgenomen voor één kleine groep in Gent, is het initiatief tot het aktivisme overal uitgegaan van de Duitsers. Zij hebben met hun geld de aktivistische dagbladen Gazet van Brussel, De Vlaamsche Post en Het Vlaamsche Nieuws uitgegeven. Allicht hebben zij aan ‘onze grootnederlandse vertrouwensman’ Gerretson het nodige geld bezorgd om in Holland soortgelijk werk te doen. Tot hun propaganda behoren vermoedelijk een aantal antivlaamse pamfletten, waaronder bijna zeker La vérité sur la capitulation d'Anvers, zeker ook de fabel over de tussenkomst van Buisset en in het algemeen het verspreiden van de idee dat er een antivlaamse kampanje aan de gang was. In het bezette land heette het dat die woedde in de vluchtelingenpers, en in Nederland vernam men dat ze door pamfletten woedde in het bezette land. Dit alles was de begeleidende propaganda bij de Flamenpolitik, die van meet af was ingezet en die van december 1914 af heel openlijk werd gevoerd. Behalve het veruit overwegende Duitse aandeel in het ontstaan van het aktivisme, is er ook een Nederlands aandeel dat tot nu toe verwaarloosd werd door de geschiedschrijving. Zoals Régis Debray zijn guerrilla-strijd tegen het kapitalisme niet voerde in zijn eigen land, maar aan het andere eind van de wereld, zo waren er uiteraard relatief meer Nederlanders dan Vlamingen bereid om een revolutie in België uit te lokken. In zijn polemiek zal Colenbrander wel overdreven hebben, toen hij schreef over ‘Vlaamse gedachten, voor drie vierden door Hollanders gedacht’, maar de Nederlandse invloed op de vluchtelingen en, via de Nederlandse bladen, op het bezette land, is zeker van belang geweest. De poging om het aktivisme in te enten op de Vlaamse Beweging, zoals Van Cauwelaert het terecht noemt, konden de Duitsers ondernemen omdat er in die beweging een nationalisme schuilging dat in vredestijd gewoon geen gelegenheid had gekregen om zich scherp | |
[pagina 256]
| |
te uiten, en omdat tengevolge van het stagneren sinds 15 jaar van de taalwetgeving ongeduld en wrevel opgekropt zaten. Bovendien heerste er afkeer voor de westerse bondgenoten, een gerechtvaardigde vrees dat uit de oorlog een duurzame alliantie met Frankrijk zou groeien, en een niet te onderschatten Germaans verwantschapsgevoel met de Duitsers. In die omstandigheden waren vele flaminganten beïnvloedbaar door de Flamenpolitik en de Duitse propaganda. Ze waren zo geprikkeld dat ze gemakkelijk en als het ware blind geloofden in het bestaan van een antivlaamse kampanje, daar waar er niet meer dan enkele geïsoleerde aanvallen en een aantal speldeprikken te voelen waren.Ga naar eind4 Velen waren maar bereid tot een godsvrede wanneer ze van de regering beloften zouden ontvangen voor de toekomst. Maar die regering beschikte niet over het minimum aan staatsmanszin dat vereist was om de Flamenpolitik te bestrijden en liet het Duitse water maar over de Vlaamse akker vloeien. Tijdens de eerste acht maanden van de oorlog vonden de Duitsers voor hun politiek alleen medewerking van enkele onbekende jongeren in Gent en van Van Bergen in Brussel, van personen die geen Belgen waren of geen geboren Belgen (vader en zoon Domela, Hoek, Gerretson), of die familiaal op Duitsland gericht waren (Haller von Ziegesar, Van Oye), plus van een aantal onbekenden die bereid waren hun brood te verdienen in de gesubsidieerde pers, waarbij het hun misschien om het even was wat ze daarin te schrijven hadden.Ga naar eind5 Ook later zouden in het aktivisme Nederlanders een abnormaal groot aandeel hebben (o.a. sommige professoren van Gent die lid werden van de Raad van Vlaanderen), personen die niet van geboorte Belg waren (Lambrichts, Rudelsheim, Paul Van Ostaijen), of die familiaal sterk op Duitsland georiënteerd waren (Dumon, de gebroeders Brulez). Het zou de moeite lonen eens stelselmatig de afkomst en de familiale relaties na te gaan van alle notoire aktivisten. Dat alles neemt niet weg dat er in Gent van bij het begin enkele jongeren waren met uitgesproken antibelgische opvattingen. Ja, dat deze Jong-Vlamingen zich in de volgende jaren zouden uitbreiden tot een beweging over het hele land, al bleven ze een minderheid in het aktivisme. Als we ermee rekening houden dat de antivlaamse kampanje een fabel is, dat de godsvrede niet alleen door de aktivisten maar ook door loyale flaminganten werd verbroken en dat dezen weigerden alle aktivisten zonder meer te veroordelen, dan wijst dat allemaal op de kracht van het Vlaams nationaal bewustzijn. Zelfs indien velen aan het aktivisme alleen meededen om de regering | |
[pagina 257]
| |
onder druk te zetten en te dwingen tot beloften, dan bewijst ook dát de grote kracht van het Vlaams nationaal bewustzijn vergeleken bij het Belgische. Wat het pangermanistische element betreft, dat was heel sterk bij de Gentse Jong-Vlamingen. Over het algemeen dunkt ons dat er tot hiertoe te licht werd heen gestapt over de betekenis van het tijdschrift Germania (1898-1906) waardoor Haller von Ziegesar zich invloed wist te verwerven en waaraan heelwat latere aktivisten meewerkten. Bij Streuvels en Dosfel merken we dat hun Germaans verwantschapsgevoel sterk was. De eerste flamingant met naam die aktivist werd, was Borms, die in Antwerpen de eerste flamingantische vereniging in beweging wist te brengen in april 1915. In de zomer van 1915 waren in verschillende steden en in Nederland kleine aktivistische groepen aktief. In 1916 zou de vernederlandsing van de universiteit van Gent aan de Duitsers hun eerste en enige doorbraak opleveren onder de oudere flaminganten, maar velen daarvan zouden niet meedoen met de tweede, openlijk antibelgische faze van het aktivisme. Welke was de numerieke betekenis van het aktivisme? Hoeveel flamingantische priesters, artsen, advokaten, leraars, enz., waren er in 1914? En hoeveel procent van elk van die kategorieën is aktivist geworden? De namen van die laatsten kennen we; die van de overgrote meerderheid die geen aktivist werd, kennen we niet. Hoeveel verenigingen die bij het uitbreken van de oorlog bestonden, zijn aktivistisch geworden? Behalve de Antwerpse Groeningerwachten, ken ik er geen. Hoeveel leden telden de aktivistische verenigingen? De openlijke aanhang was overal uiterst klein. In Limburg bestond er nagenoeg geen aktivisme.Ga naar eind6 In december 1917 schatte de Raad van Vlaanderen het aantal van zijn openlijke aanhangers op 15.000. Het gering sukses was onder meer toe te schrijven aan de enorme populariteit van koning Albert en aan het krachtig verzet van de geestelijkheid, onder leiding van kardinaal Mercier, dat sterk moest doorwegen bij de katolieken die de grote meerderheid van de flaminganten uitmaakten. Maar we moeten wel bedenken dat er tussen de aanhangers van de Raad van Vlaanderen aan de ene kant, en de bestrijders van alle aktivisme aan de andere, een hele schakering bestond van vlaamsgezinden, en niet alleen ‘de zwijgende meerderheid’. Er waren de gematigde aktivisten als Dosfel, en de patriotten die toch hun sympatie voor die gematigde aktivisten niet wilden verbergen, zoals Goosse- | |
[pagina 258]
| |
naerts. Er waren flaminganten die zich buiten de kampen hielden - al was het maar omwille van de censuur - zoals de uitgevers van het tijdschrift De Katolieke Vlaamsche Student, dat een oplage haalde van duizend eksemplaren, tegenover 300 à 400 voor de aktivistische Goedendag.Ga naar eind7 Dr. A.W. Willemsen ziet in de vooroorlogse Vlaamse Beweging een tegenstelling tussen flaminganten die in de partijpolitiek een rol speelden, en dragers van een Vlaamse Beweging die zich ontwikkelde buiten de partijen om. De eersten bleven meestal loyaal, uit de tweeden vooral kwamen de aktivisten. ‘Bij de katolieken was van de ene stroming F. Van Cauwelaert, van de andere L. Dosfel een exponent.’Ga naar eind8 Het onderscheid is mij niet duidelijk. Ging Van Cauwelaert over van de tweede naar de eerste stroming toen hij in 1910 in het parlement trad? Werkte Dosfel, die als ambtenaar geen politiek mandaat kon bekleden, niet in de katolieke partij?Ga naar eind9 Ik stel wel vast dat zeer weinig ouderen, en o.a. maar twee parlementariërs en één oud-parlementariër, aktivist werden. En dat er veel vrijzinnigen waren die in de linkse partijen als flaminganten niet aan bod konden komen, mensen uit de Vlaamse Volkspartij te Brussel en uit de kring van Mac Leod in Gent. De betekenis van het aktivisme ligt ten eerste in de grote aantrekkingskracht die het op de intellektuele jeugd uitoefende, veel meer dan op de ouderen. En ten tweede in de weigering van de loyale flaminganten in de diaspora en aan het front om de aktivisten als verraders te veroordelen, waardoor hun ideeën achteraf invloed zouden krijgen op heel de Vlaamse Beweging. Die ontwikkeling werd in de hand gewerkt door de regering en bijzonder eerste-minister de Broqueville, die absoluut niet opgewassen waren tegen hun taak in oorlogstijd. Vermits de Flamenpolitik weinig zichtbare aanhangers telde en vermits het leger niet in opstand kwam, bekommerden zij zich weinig om wat er na de oorlog zou gebeuren. De koning-opperbevelhebber meende dat het volstond verklaringen van sympatie voor de Vlaamse verzuchtingen af te leggen en te zorgen voor nederlandstalige lektuur en toneel. Alleen onder druk ging hij over tot een gedeeltelijke naleving van de taalwet van 1913. Het flamingantisme in het leger trachtte hij hardhandig te smoren. Koning en regering hebben daardoor enorm bijgedragen tot het uiteindelijk sukses van de Flamenpolitik na de oorlog, namelijk het scheppen van een krachtige antibelgische stroming. | |
[pagina 259]
| |
We moeten nog een misverstand rechtzetten. Veelal lezen we dat de aktivisten van de Duitsers de vernederlandsing van de Gentse universiteit bekwamen en de bestuurlijke scheiding. Dat is onnauwkeurig: tot beide hervormingen werd door de Duitsers beslist vóór en buiten aktivistische tussenkomst, en de verzoeken daarom werden achteraf uitgelokt. Het woord marionettenbeweging is niet fraai. Men kan voorstellen het uit onze woordenschat te schrappen. Maar indien er ooit en ergens marionettenbewegingen hebben bestaan, dan was het aktivisme daar zeker bij, zowel in zijn oorsprong als in zijn verdere evolutie. Dat het op een zekere basis kon steunen, namelijk het nationaal Vlaams bewustzijn, is daarmee niet in tegenspraak, want zonder een basis is geen enkele beweging bestaanbaar. Om te besluiten: het aktivisme, dat wil zeggen een antibelgische beweging, is door de Duitsers kunstmatig op de Vlaamse Beweging ingeënt. Maar zij hebben dat maar gekund omdat de boom ontvankelijk was voor die nieuwe twijg, omdat er dus voldoende verwantschap bestond tussen beide, omdat het antibelgicisme geen volledig ‘vreemd gewas’ was voor de Vlaamse Beweging van 1914. Wij hebben in dit boek de assimilatie- en afstotingsverschijnselen nagegaan die zich bij die inenting hebben voorgedaan tot einde 1918. Belangrijker is de vraag naar het eindresultaat. | |
2. De gevolgenDe gevolgen van het aktivisme zuiver aflijnen, is geen eenvoudige zaak. Wat was gevolg van de oorlog in het algemeen en de spoorslag welke die gaf aan de idee van ‘het zelfbeschikkingsrecht der kleine volkeren’? Wat was gevolg van de Flamenpolitik, van het loyaal flamingantisme in de diaspora en aan het front, en wat van het aktivisme? Geen wonder dat de beoordelingen uiteenlopen. Max Lamberty, die tijdens de oorlog zelf student was in Gent, stelt: ‘Het aktivisme heeft Vlaanderen ontzaglijk veel gekost.’Ga naar eind10 H.J. Elias meent dat ‘de vraag “schadelijk of vruchtbaar” ook nu nog niet te beantwoorden is’Ga naar eind11. Zeker heeft het aktivisme een stimulerende, radikalizerende invloed uitgeoefend, ver buiten de kringen van zijn overtuigde openlijke aanhangers. Het loyale flamingantisme en de frontbeweging zouden ook ontstaan zijn, waren in de zomer van 1915 al aan 't ontstaan, | |
[pagina 260]
| |
als resultaat van de oorlog in het algemeen, maar zijn in feite niet alleen gehinderd door, maar ook gegroeid onder de druk van het aktivisme. Dit heeft bovendien gewerkt op lange termijn. Door de Vlaamse kwestie op het internationale forum te brengen en een antibelgisch ferment te scheppen in de Vlaamse Beweging, heeft het een nawerking gekregen die van 1928 af door de regering werd gezien als een gevaar van die omvang, dat de eentaligheid van Vlaanderen wettelijk moest worden erkend. Het was onze bedoeling in dit boek ook de bijdrage van het nationalisme in het ontstaan van de taalwetten van 1930-1932 te beschrijven. Door plaatsgebrek is dit onmogelijk en moeten we dit tweede deel afzonderlijk publiceren in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, onder de titel ‘Bormsverkiezing en Compromis des Belges’. We zullen daarin aantonen dat de regering-Jaspar in 1929 door de knieën is gegaan onder de druk van de nationalisten en hun Nederlandse bondgenoten, waaronder Gerretson. Het kapitale gevolg van het aktivisme was, dat het een open botsing veroorzaakte tussen de Vlaamse idee en de Belgische, in een krisis waarin juist het Belgisch nationaal bewustzijn geweldig werd versterkt. Terecht schrijft Elias dat het aktivisme ‘uitgespuwd werd door de overgrote meerderheid van de bevolking’Ga naar eind12. De weerslag die dat had op heel de Vlaamse Beweging, is licht te raden. Het gevolg van het aktivisme was dus een polarizering, een verscherping van de tegenstellingen vóór en tegen de Vlaamse Beweging. Het gaat niet op die verscherping louter of in hoofdzaak voor te stellen als een gevolg van de eis om zelfbestuur. Die eis werd al voor de oorlog door sommige radikalen gesteld en zou natuurlijk tegenstellingen meegebracht hebben. Die zouden echter niet geleid hebben tot een frontale botsing tussen de Vlaamse idee en de Belgische, zomin als hij dat op dit ogenblik doet. Het is het aktivisme dat deze botsing heeft veroorzaakt, en daardoor niet alleen de tegenstanders van de Vlaamse Beweging geweldig heeft versterkt, maar ook de beweging zelf principieel verdeeld. De erfgenamen van respektievelijk de passivisten, de loyale flaminganten, de gematigde aktivisten en de antibelgische aktivisten, bleven in grote trekken van elkaar gescheiden, al deed er zich een vermenging voor in hun randgebieden. De voornaamste hinderpaal voor samenwerking was niet het al dan niet aanvaarden of eisen van zelfbestuur. De kloof tussen de gewezen passivisten en de loyale flaminganten die geen zelfbestuur vroegen, bleef breder dan die | |
[pagina 261]
| |
tussen de laatsten en de gematigde aktivisten. August Monet bij voorbeeld zou in zijn Antwerpse Nieuwe Gazet de flaminganten van de strekking Van Cauwelaert en Hoste fel bestrijden als besmet met aktivisme. De tegenstelling van tijdens de oorlog bleef dus bestaan, met dezelfde toetssteen: was Belgische vaderlandsliefde verenigbaar met het vergoelijken van zelfs maar het gematigd aktivisme? Maar daar was niet alleen het gematigd aktivisme, want waar was de grens te trekken met de Jong-Vlamingen? En met de verklikkers die medeburgers en mede-flaminganten hadden laten deporteren? Daarom werd het klimaat duurzaam vergiftigd en de hele Vlaamse Beweging, het nationalisme inbegrepen, in een eindeloze verdeeldheid gestort. Want die werd onderhouden doordat een aantal oudaktivisten natuurlijk aan het bewijzen gingen dat ze gelijk hadden gehad, door hun antibelgische kampanje voort te zetten of er pas nu mee te beginnen. Zou Raf Verhulst niet nog in 1929 in vier talen een brochure plegen om te bewijzen dat de Duitse gruwelen uitgelokt waren door Belgische vrijschutters? Het was niet alleen Monet die het vertikte om naast zulke oudaktivisten in de Vlaamse Beweging te staan. Dat was het geval met tal van gekende figuren uit de vóór-oorlog, zoals Franck, Fredericq, Van Puyvelde, Sevens, de oud-daensisten Fonteyne en Du Catillon. Het verlies van aanhang voor de Vlaamse Beweging langs die Belgische kant wordt bij de beoordeling van het aktivisme gewoonlijk niet ingekalkuleerd. Het was zeker nog veel erger dan de terecht als zwaar aangevoelde uitschakeling, tijdelijk of voorgoed, van 268 veroordeelde aktivisten en wie weet hoeveel administratief gestrafte ambtenaren. Bijzonder rampzalig zijn de gevolgen van het aktivisme geweest in Brussel. Op het rijtje af waren daar de burgemeester en de schepenen die achtereenvolgens zijn funktie waarnamen, door de Duitsers gedeporteerd. Het verzet tegen de taalwetten was zeker al voor de oorlog in Brussel krachtiger dan elders en bovendien aan het groeien. Maar er bestaat geen gemene maat tussen dat en de waarachtige haat tegen de Vlaamse Beweging die er door het aktivisme werd gewekt. Het Vlaams leven werd in de hoofdstad gewoon weggeveegd; het zou bij voorbeeld duren tot 1931 eer het Vlaams Pleitgenootschap aan de balie zich begon te herstellen van de slag.Ga naar eind13 Vóór 1914 was er nog een bloeiend verenigingslevenGa naar eind14, ja konden de flaminganten het aan om de wallinganten met geweld te beletten een meeting te houden in de hoofdstad.Ga naar eind15 | |
[pagina 262]
| |
Ook in Wallonië werd het wallingantisme, dat essentieel een antiflamingantisme was, geweldig versterkt, o.a. in de Belgische Werkliedenpartij, die voor de Eerste Wereldoorlog de taalwetgeving had gesteund in het parlement. Samenvattend kunnen we zeggen dat de radikalizering die het aktivisme meebracht en die tussen beide Wereldoorlogen een beslissende stootkracht leverde, maar een gedeeltelijke kompensatie betekende voor de versterking der antivlaamsgezinde krachten die het aktivisme had veroorzaakt, en het verlies en de verdeeldheid van vlaamsgezinde krachten. Maar we zijn nog niet aan het einde van onze klaaglitanie: het ergste gevolg van al is wel de kollaboratie van het Vlaams-nationalisme in de Tweede Wereldoorlog. Die heeft opnieuw de Vlaamse Beweging achteruitgeslagen, en veel verder, omdat er ditmaal geen vlaamsgezinde oudstrijders waren om de schok op te vangen. Zoals het altijd gaat, hebben zomin Duitsland als de aktivisten achteraf ongelijk bekend. Dat ligt niet in de natuur van de mens, en als een overwinnaar dat nog zou kunnen, - maar zelfs de Belgische regering heeft het nooit gedaan - zou het voor een verslagene een morele zelfmoord betekenen. Duitsland is dus ook in vredestijd zijn Flamenpolitik blijven voortzetten met steungelden voor de aktivistische ballingen, later met aanmoedigingen en eerbewijzen voor Verhulst, Verschaeve, Streuvels, Timmermans, enz. In ambtelijke dokumenten van onmiddellijk na de nederlaag werd niet verzwegen dat het doel bleef: het bevestigen van een produitse partij in België.Ga naar eind16 We weten nu trouwens dat ook heel de Weimar-republiek door, zowel als in Hitlers tijd, de revanche-oorlog werd voorbereid. Zoals van Duitse en van bepaalde aktivistische zijde al van tevoren bedoeld was, zou er ‘in Vlaanderen een partij blijven bestaan, die op politiek gebied alles van Duitsland verwacht en antifrans is’Ga naar eind17. Op dit punt, zoals op andere, werkte het bondgenootschap met oudaktivisten ook in op andere flaminganten. Zo bezorgde de oorlogsvrijwilliger Ward Hermans, niet toevallig één die met de tuchtkompagnie had kennis gemaakt, met Verhulst de Engelse uitgave van diens verdediging der Duitsers inzake hun moordpartijen in Leuven en elders. In 1940 zou de bezetter, speciaal de Militärverwaltungschef Reeder, met een vooraf overwogen Flamenpolitik het land binnenkomenGa naar eind18, en anders dan in 1914 zou een hele vleugel van de Vlaamse Beweging onmiddellijk meedoen, tal van oud-aktivisten voorop. De gevolgen daarvan zijn voelbaar tot op vandaag | |
[pagina 263]
| |
en tonen aan wat er na de Eerste Wereldoorlog zou gebeurd zijn indien toen vele flaminganten hadden gekollaboreerd. Heeft het aktivisme de doorbraak van de zelfbestuurgedachte versneld of vertraagd? Beide tegelijk, maar veel meer vertraagd dan versneld. Het heeft, onder meer maar niet alleen bij de frontbeweging, de radikalizering bevorderd. Maar het heeft zelfs een Van Cauwelaert en een Van de Perre ertoe gebracht om er zich tijdens de oorlog radikaal en principieel tegen uit te spreken; de idee werd voor decennia beladen met een antibelgisch odium. Zonder aktivisme hadden we niet tot 1970 moeten wachten op een begin van grondwetsherziening. Zoals de verbale revolutiepoging van Troelstra in november 1918 in Nederland de socialistische beweging heeft achteruitgeslagen, zo heeft de aktivistische revolutiepoging, omdat ze langer duurde en daardoor meer aanhang kon winnen, een ramp veroorzaakt voor de Vlaamse Beweging. Of beter: een oordeel over de gevolgen van het aktivisme hangt af van de opvatting die iemand heeft over het wezen van de Vlaamse Beweging. Wie het antibelgisch element in die beweging aanvaardt (en wie dat niet doet, behoort niet meer tot de beweging zoals die nu eenmaal sinds het aktivisme is geëvolueerd), maar het niet als de essentie ervan aanziet, die moet de gevolgen van het aktivisme rampzalig noemen. Wie het antibelgicisme als het wezen zelf van de Vlaamse Beweging erkent, zoals de aktivisten het achteraf hebben gesteldGa naar eind19, die moet het aktivisme huldigen als de stichting van de Vlaamse Beweging; al de rest is dan vóórgeschiedenis. | |
3. Het antibelgicismeHet antibelgicisme dat in de Vlaamse Beweging gebracht werd door het aktivisme, kunnen we best vergelijken met het revolutionair marxisme in de socialistische arbeidersbeweging. In feite bleef deze beweging reformistisch, maar het revolutionair sentiment heeft een sterke invloed op een kleine minderheid en deint dan uit tot een zwakke invloed op de grote meerderheid. Het drukt zich uit in een bepaald woordgebruik, om niet te zeggen frazeologie, en in een eigen geschiedbeschouwing waarin vroegere revolutionairen worden opgehemeld, echte zoals de Communards maar ook vermeende, want | |
[pagina 264]
| |
allerlei uit het verleden wordt opgeblazen tot revolutionair. Vooral is er een solidariteitsgevoel, dat zich b.v. uitte in 1920 toen in vele Europese landen de socialistische havenarbeiders weigerden wapens te verschepen voor Polen in zijn strijd tegen Rusland: uit marxistische solidariteit met de roden tegen de witten. De reële invloed van het marxisme op de socialistische arbeidersbeweging is in normale omstandigheden gering. Wat er zou gebeuren ingeval van een oorlog en een bezetting door een marxistisch regime, laten we buiten beschouwing. Maar wie deze invloed niet zou aanvaarden, wie niet zou willen meewerken met mensen die een revolutionaire frazeologie gebruiken, zou zich buiten de beweging stellen. De verhouding tussen antibelgicisme en Vlaamse Beweging lijkt ons dezelfde. De flaminganten zijn antibelgisch in hun geschiedbeschouwing. Het choqueert hen wanneer een historicus zegt dat de Vlaamse Beweging is ontstaan uit het nationaal entoesiasme van de Belgische revolutie, of dat het aktivisme aanbotste tegen een bijna eensgezinde Vlaamse Beweging. De flaminganten zijn ook antibelgisch in hun frazeologie. Een van hen, een bijzonder scherpzinnig man nog wel, betoogde mij eens met klem dat hij volledig vrij was van ieder Belgisch sentiment; maar we zaten in zijn woonkamer onder een groot portret van de vierde koning der Belgen. De flaminganten zijn vooral antibelgisch in hun solidariteit met de Vlaamsnationalisten die na één van beide Wereldoorlogen werden gestraft. Dr. Elias, die hield van wazige woorden, noemde dat ‘de geestelijke spankracht van het aktivisme’. Akkoord, indien hij daarmee hetzelfde bedoelde als met de geestelijke spankracht van het kommunisme, die zich in 1920 verzette tegen het verschepen van wapens naar Polen. Het is deze solidariteit met de aktivisten die de voornaamste draagster is geweest van het antibelgicisme na de Eerste Wereldoorlog. Iets soortgelijks heeft zich trouwens ook in andere nationale bewegingen voorgedaan. Niet alleen in Ierland waar, zoals bekend, de bestraffing van de Paasopstand een felle reaktie uitlokte. In Indië gebeurde hetzelfde in en na de Tweede Wereldoorlog. Uit krijgsgevangenen was in 1942 een ‘Nationaal Indisch Leger’ gevormd, dat met de Japanners tegen de Britten streed. Ze waren weldra ontgoocheld omdat ze zich als marionetten gebruikt voelden, hadden weinig aanhang en waren onderling sterk verdeeld. Ze gebruikten geweld tegen andere krijgsgevangenen om die te dwingen mee te doen, de nationalistische leider Menon werd door de Japanners opgesloten omdat hij zich verzette tegen dat alles. Maar toen na de | |
[pagina 265]
| |
oorlog de Britten die kollaborateurs gingen bestraffen, lokte dat een geweldige beroering uit, die zou hebben bijgedragen tot hun overhaast vertrek.Ga naar eind20 In 1928 riep de oudstrijder Gustaaf De Clercq uit in het parlement: ‘Wij zijn overtuigd dat, later, Vlaanderen in al zijn steden standbeelden zal oprichten aan de aktivisten en aan Dr. Borms.’ Gedeeltelijk wordt dat verwezenlijkt. Kennisgemaakt hebben met de Belgische gevangenis schept, in het licht van de flamingantische geschiedbeschouwing en solidariteit, een sterk vermoeden van ‘trouw aan Vlaanderen’ die in boeken en herdenkingen wordt gehuldigd. Dr. Eugeen Van Oye heeft in Gistel een mooi monument gekregen in 1969, onthuld door de burgemeester met driekleurige sjerp, op een geslaagde viering waarna een fraai Huldeboek werd uitgegeven. Wie dat boek leest, vindt geen andere flamingantische aktiviteit van de dichter vermeld dan zijn aanvaarden van het voorzitterschap van het pan-germanistische Jong-Vlaanderen, wat te verklaren was door zijn huwelijk met een Duitse en dat van zijn dochter met een Duitser. (Er was gelukkig nog wel wat meer, dat niet in het boek staat). Karel Van de Woestijne zal nooit een dergelijke hulde te beurt vallen, want die was loyaal, riskeerde zijn vrijheid door zijn verzet tegen de Flamenpolitik en is dus in de flamingantische geschiedbeschouwing maar een slappe Vlaming. Aan de andere kant is het toch weer niet zo dat alle aktivisten een standbeeld gaan krijgen. Van Oye was een geschikte figuur, omdat hij door het assisenhof werd vrijgesproken. Het is opvallend hoe bij degenen die wel veroordeeld werden, in de apologie achteraf hun optreden zoveel mogelijk verdoezeld of vlakaf geloochend wordt: ze werden onschuldig veroordeeld, of toch om bijna niets. Dat wijst erop hoe sterk het Belgische bewustzijn nog is, ook bij Vlaams-nationalisten. Ik stel mij niet voor dat volgens de Ieren, de helden van de Paasopstand ‘onschuldig’ zijn terechtgesteld of gekerkerd, noch dat er ‘een anti-Ierse haatkampanje in de Britse pers’ wordt bedacht om hun opstand te vergoelijken. De Vlaamse Beweging daarentegen laboreert aan een mengsel van Belgisch en antibelgisch bewustzijn. Dat is het belangrijkste gevolg van het aktivisme en het is niet te voorzien dat het nog ooit zal verdwijnen. |
|