Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 161]
| |
10. rond de vernederlandsing van de gentse universiteitIn de zomer van 1916 bracht de vernederlandsing van de Gentse universiteit een nieuw keerpunt, zowel in het bezette land als in de diaspora en in het leger. Het was het resultaat van de spanningen die zich geleidelijk opgehoopt hadden tijdens de voorbije twee jaren. | |
1. Toch een doorbraakGa naar eind1De Duitse diensten hadden al van de zomer van 1915 af, samen met het taalregime van het lager onderwijs, het vraagstuk van de Gentse universiteit behandeld. ‘De Vlamingen’, schreven ze op 1 november 1915, hadden gevraagd om die liever nog niet te openen dan in het Frans, maar de voorbereidingen werden getroffen om ze te openen als nederlandstalige instelling.Ga naar eind2 Op 31 december 1915 maakte von Bissing dat publiek. Hoewel hij er in eigen kring voor uitkwam dat dit zijn eerste grote stap buiten de Belgische wettelijkheid wasGa naar eind3, liet hij in de door hem betaalde pers, o.a. in het Vlaamsche Nieuws, natuurlijk de nadruk leggen op de volkomen wettelijkheid van de maatregel. De opening van een Poolse universiteit in Warschau door de Duitse bezetter had een gunstig klimaat helpen scheppen. Van flamingantische kant werd er onmiddellijk gereageerd. Louis Franck ontwierp een protest dat op 8 januari 1916 werd gedateerd, en waarin ‘voordelen... zelfs onder de vorm van rechtsherstel’, uit de handen van de vijand werden afgewezen. Het werd aan von | |
[pagina 162]
| |
Bissing gestuurd met de handtekeningen van 38 vooraanstaanden, vooral uit Antwerpen maar ook uit Mechelen, Brussel en Gent: o.a. Hektor Lebon, de voorzitter van de Katolieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding Dr. Nuyens, de vader van de gelijkheidswet Juliaan De Vriendt, Maurits Sabbe, Filip Van Isacker, August Vermeylen, Alfons Hegenscheidt, Paul Fredericq, Leonard Willems.Ga naar eind4 Het stuk kreeg ruchtbaarheid, en de goeverneur-generaal antwoordde beleefd dat hij geen propaganda tegen zijn plan kon dulden, noch pogingen om professoren of studenten te weerhouden. Daarmee was de grote strijd ingezet, nog vóór de officiële aankondiging op 15 maart dat de heropening in oktober zou gebeuren. Onder de vluchtelingen in Nederland kon die strijd met gelijke wapens worden gevoerd door voor- en tegenstanders. Het resultaat was dat er, bij mijn weten, geen enkele hoogleraar noch student vandaar zou komen. In het bezette land hadden de voorstanders het monopolie van de openlijke propaganda, behoudens de infiltratie van andere standpunten in die Nederlandse bladen die waren toegelaten, en waarvan afzonderlijke nummers nog konden verboden worden. Dat was voldoende opdat wie het wilde weten, ook kon weten dat medewerking met ‘dat Duits maneuver’ werd afgekeurd door de grote meerderheid van de Nederlanders en van de vlaamsgezinden die vrijuit konden spreken. Die afkeuring werd sterk in de hand gewerkt door de deportatie op 18 maart 1916 van twee Gentse professoren, de internationaal befaamde historici Paul Fredericq en Henri Pirenne. We herinneren ons dat al op 12 december 1914 Rens in Jong-Vlaanderen had gezegd: ‘De Duitsers kunnen de franskiljons breken. De wegzending van mannen als P. Fredericq, burgemeester Braun, schepen de Weert, Pirenne e.a. zou moeten worden gevraagd en niet moeten worden gerust voordat deze verkregen is.’Ga naar eind5 Zoals Sevens, zouden beide hoogleraren tot het einde van de oorlog in Duitsland blijven. In Nederland kwam een krachtige protestbeweging op gang en vanuit allerlei neutrale landen zou voor hen ten beste gesproken worden, ook door het Vatikaan en de regeringen van Spanje en de V.S.A. De flaminganten zochten bijzonder voorspraak voor hun medestander Fredericq.Ga naar eind6 Ze bekwamen tussenkomsten van eerste-minister Cort van der Linden en van Abraham Kuyper.Ga naar eind7 Al die protesten konden geen vrijlating bewerken, al werden ze jarenlang voortgezet. In juli 1917 werd integendeel een stuk aan de Duitse overheid gericht, waarin o.m. gevraagd werd om Fredericq niet te laten terugkeren; | |
[pagina 163]
| |
het was ondertekend door de Jong-Vlamingen Willem De Vreese, P. Hoffmann (Luxemburger), E.C. Godée Molsbergen (Zuid-Afrikaan), E. Dumon (gehuwd met een Duitse) en J. Verstraeten.Ga naar eind8 We vermoeden dat dit stuk niet zonder voorkennis van Domela werd verstuurd, van wiens evangelische gemeente in Gent Fredericq kerkeraadslid was, en zelfs degene aan wie Domela zijn beroeping naar Gent dankte.Ga naar eind9 Zonder deze deportatie zouden vermoedelijk méér flaminganten de universiteit hebben aanvaard, als een onderdeel van de administratieve vernederlandsingsmaatregelen van de bezetter. Ook nu bleven er een aantal de zaak zo bezien. Op 11 juni 1916 tekende de Antwerpse stadssekretaris Melis als volgt de stemming: ‘Algemeen was men gekant - op zeer enkele uitzonderingen na - tegen iedere blijvende konnektie met Duitsland en vermeed ook elke samenwerking en gunst van die kant. Maar de vervlaamsing der Hogeschool tijdens de bezetting werd door zeer veel en vooraanstaande Vlamingen niet als een Duitse gunst maar als een nationaal recht beschouwd, en een belangrijke groep spande zich nu in om de verwezenlijking ervan te verzekeren. Nu of nooit, was hun overtuiging. De tegenstanders van deze hervorming verweten [aanvankelijk] de anderen... te heulen met de vijand. Nu is er over en weer meer verdraagzaamheid.’Ga naar eind10 Melis zelf zou een manifest voor de vernederlandsing ondertekenen. Terwijl ze alle nadruk legde op het louter administratieve en volkomen loyaal-Belgische karakter van de heropening der universiteit, gaf de Duitse overheid tegelijk waarborgen aan de minder loyaalgezinden. Op verzoek van de Politische Abteilung verklaarde kanselier Bethmann op 5 april 1916 in de Rijksdag dat Duitsland het Vlaamse volk niet meer aan de verwaalsing zou prijsgeven, noch België tot een Frans-Britse voorpost laten dienen. Die uitspraak moest voor de kandidaat-aktivisten een waarborg zijn voor de na-oorlog.Ga naar eind11 Waren de Duitsers niet in het offensief bij Verdun, en zouden zij bij de vrede hun voorwaarden niet kunnen dikteren vooraleer België te ontruimen? Op 23 april brak in Ierland de Paasopstand uit. Ook die moest sommigen bevestigen in hun opvatting: nu of nooit! Nog in april ontvingen de leden van het akademisch en wetenschappelijk personeel van Gent het bevel om een verklaring te ondertekenen dat ze hun lessen zouden hervatten, behoudens onkunde van het Nederlands. Op hun protest tegen de aanhouding van Fredericq en Pirenne was hun geantwoord dat zij zelf het lot van die twee in handen hadden.Ga naar eind12 Die chantage had het averechtse effekt dat er | |
[pagina 164]
| |
maar zeven, uiteindelijk acht leden ondertekenden. Het waren de Luxemburger Hoffmann, de Duitser Stöber, de franskiljon Haerens, die voor de oorlog de vernederlandsing bestreden had, een zekere Lahousse, en vier flaminganten: prof. Julius Obrie, bibliotekaris prof. Willem De Vreese, werkleider C. De Bruyker en repetitor A. Van den Berghe. De Duitse universiteitskommissie die voor de benoemingen moest instaan, vond wel een aantal flamingantische raadgevers, maar maandenlang niemand die zich publiek achter het opzet stelde, laat staan een kandidatuur aanvaardde. Tot de twijfelaars behoorde de 35-jarige Lodewijk Dosfel, juridisch advizeur bij het ministerie van Spoorwegen, een van de meest geziene leiders van de katolieke studenten. In de Paasvakantie had hij al gesproken voor een studentenbond, in mei gaf hij in besloten kring zijn overwegingen vóór en tegen prijs, zijn pijnlijk dubben en afwegen, zijn besluiteloosheid. Het is belangrijk om te zien wat hij ter voorbereiding neerschrijftGa naar eind13, op een toon waaruit duidelijk blijkt dat hij met zijn hart bij de gematigde aktivisten staat, die hopen op een vorm van Vlaams zelfbestuur in een België dat zou worden hersteld na een vrede door overleg. Dosfel ziet heel duidelijk dat het Vlaamse volk, met inbegrip van de grote meerderheid der vlaamsgezinden, elk vrijwillig kontakt met de bezetter als landverraad bestempelt, ook inzake de universiteit. Hij beseft dat het volk de universiteit zal boycotten, zelfs na de oorlog, en van de regering zal eisen dat haar diploma's ongeldig worden verklaard. Waarom helt hij over naar het aktivisme? Van een antivlaanmse haatkampanje spreekt hij niet (hoewel hij vermeldt dat de openbare mening zich uit in vlugschriften). Wel van een franskiljons verlangen om van de oorlog een strijd te maken tegen al wat Germaans is en om België te doen toetreden tot een bondgenootschap der Latijnse landen. Dosfels gevoel van Germaanse verbondenheid met Duitsland blijkt sterk te zijn, het komt herhaaldelijk terug in zijn uiteenzetting. Ook zijn afkeer van Frankrijk, als katoliek, en van Engeland, omwille van Transvaal. Beslissend is natuurlijk de opgekropte verbittering over 85 jaar onrecht, met de schampere vaststelling dat Duitse ambtenaren en officieren wél Nederlands leren, maar Waalse niet. En daarmee komen we aan de vooruitzichten voor de toekomst: de Duitsers geven een universiteit, de Belgische regering doet niet alleen niets, maar belooft zelfs niets. Moet na de oorlog een verzwakte en verdeelde Vlaamse Beweging - en Dosfel ontkent niet | |
[pagina 165]
| |
dat ze door het aktivisme is verzwakt en verdeeld - weer beginnen aan het Danaïdenwerk van de strijd om taalwetten? Of moet de regering voor het voldongen feit worden geplaatst? (Voor Dosfel zoals voor de andere aktivisten gaat het om een offensief optreden, geen defensief). Juridisch lijkt hem het besluit onaantastbaar, en hier glijdt de jurist verrassend snel over heen. Pas achteraf zal hij daar dieper op ingaan in zijn Katholiek Aktivistisch Verweerschrift van februari 1918. Wat vooral opvalt door zijn afwezigheid, is de bedoeling van de Duitse bezetter, de essentiële reden waarom de meeste flaminganten een kollaboratie afwijzen. Over de Duitse plannen aangaande België geen woord in dit zeer lange stuk. Wel schrijft hij dat het Jong-Vlaamse programma, de opname van een koninkrijk Vlaanderen in het Duitse rijk, een ‘versmachting’ zou betekenen. Op 7 juni 1916 stuurde prof. J. Vercoullie, de sekretaris-generaal van het Willemsfonds, aan von Bissing een protestbrief die op ruime schaal verspreid werd. Ook op een ‘algemene vergadering’ van de Katolieke Vlaamse Oud-Hoogstudentenbonden, te Brussel op 12 juni, was er vinnig verzet tegen een motie vóór de aanvaarding van de vernederlandsing der universiteit, o.a. vanwege de hoofdredakteurs van Hooger Leven, prof. Vliebergh en advokaat Gijsen. Maar de meerderheid aanvaardde de motie en hier gebeurde een duidelijke doorbraak van het aktivisme, zij het op een loyaal-Belgische tekst. Tal van vooraanstaande flaminganten ondertekenden ter plaatse of achteraf, zoals Dosfel, de artsen Alfons Depla (oud-provincieraadslid), Isidoor Bauwens (schepen van Aalst), B. Quintens (schepen van Sint-Truiden), R. Speleers; de Sint-Niklase gemeentesekretaris Karel Heynderickx, die sekretaris-generaal was van het Davidsfonds; volksvertegenwoordiger A. Henderickx en oud-volksvertegenwoordiger Heuvelmans, advokaat Wildiers, prof. Jules Persyn die in Nederland verbleef. In totaal werden er 65 namen opgegeven. Tot dan toe waren er alleen individuele afbrokkelingen gebeurd van het front der loyale flaminganten, al had van de zomer van 1915 af een grote groep geweifeld; nu brak ineens een belangrijke fraktie met de politiek Van Cauwelaert-Franck-Huysmans en met de regering. Een Bond tot bevordering van de Vlaamse Hogeschool te Gent werd gesticht, met de volksvertegenwoordigers Augusteyns en Henderickx als voorzitters en met H. Meert en Rudelsheim als sekretarissen. Op 2 september kon die een manifest publiceren met 105 handtekeningen (vele onderschrijvers van de vorige motie hadden het | |
[pagina 166]
| |
hier opnieuw gedaan; Dosfel niet). Van de minder dan 50 nog levende leden der vooroorlogse Hogeschoolkommissie, hadden er in totaal 16 ondertekendGa naar eind14; 11 andere kennen we als aktieve bestrijders van de Flamenpolitik. De werving van professoren en studenten werd vergemakkelijkt door de twee manifesten, maar bemoeilijkt door de militaire ontwikkeling. Na vijf maanden moesten de Duitsers einde juli 1916 hun aanvallen tegen Verdun opgeven. Integendeel begonnen de Russen in juni een offensief tegen de Oostenrijkers, dat zo suksesvol verliep dat op 27 augustus ook Roemenië de oorlog verklaarde. De hoop herleefde op een spoedige nederlaag van de Centralen. Aan de aangeworven personeelsleden moest kontraktueel worden verzekerd dat ze 2/3 van hun wedde verder zouden ontvangen van de Duitse regering indien ze door de Belgische werden ontslagen.Ga naar eind15 Tegelijk waren de wedden verhoogd, wat in de dure oorlogstijd bijzonder aanlokkelijk was en voor de Duitsers geen probleem schiep vermits ze de Belgen zoveel belastingen konden laten betalen als ze wilden. Maar in Nederland, waar dat allemaal in de pers besproken werd, wekte het nog meer afkeerGa naar eind16 en niet alleen daar. Wel wilden een aantal aktivisten een professoraat bemachtigen, niet zozeer als onmiddellijke bijverdienste, maar vooral als verzekering voor de na-oorlog.Ga naar eind17 Wat dat aan kwaliteit gegeven heeft... Ook werden nieuwe funkties gekreëerd om maar mensen te kunnen lijmen, zoals ‘gewoon erehoogleraar,’ en nieuwe leerstoelen zoals ‘Vergelijkende beschavingsgeschiedenis der Germaanse landen’ en ‘Geschiedenis van de landbouw’. Welke waren de resultaten van al die inspanningen? Enkele beslagen jonge geleerden, als de filoloog Josué De Decker en de jurist Dosfel, wat méér bekende flaminganten die voor het aktivisme moesten gewonnen worden en op hun beurt studenten aantrekken, als de artsen Claus en Speleers; en tientallen aktivisten die moesten beloond worden of op wie moest worden beroep gedaan bij gebrek aan beter. Tot die kategorie behoorden A. Van Roy, Kimpe, Eggen, de gebroeders Brulez, Minnaert, Jacob, Van Bergen, een broer van August Borms. Daaronder waren er enkele knappe jonge afgestudeerden, die tien jaar later geschikte kandidaten hadden kunnen zijn. De Jong-Vlamingen en hun geestesgenoten waren goed vertegenwoordigd, het Duitse doel was toch de ontwrichting van België en daartoe konden ze niet geraken met alleen maar Dosfels. Vermits ze geen dozijn bevoegde Vlamingen bereid vonden, en om toch enig weten- | |
[pagina 167]
| |
schappelijk uitzicht te geven aan het geheel, waren ze verplicht Nederlanders te vragen, maar die weigerden meestal onder druk van hun publieke opinie, die krachtig werd bewerkt door de loyale flaminganten en hun vrienden. Een tiental die door familiebanden of studies op Duitsland georiënteerd waren, zouden aanvaarden in de loop van de oorlog. Tenslotte moest er, ook heel geleidelijk, beroep worden gedaan op een tiental Duitsers die Nederlands kenden, meestal mensen van Nederlandse afkomst. Dat wekte weer antipatie. Toen tegen het einde van september 1916 de benoeming van de eerste Duitser werd bekendgemaakt, - J.A. Jolles, die op het westfront gestreden had -, trok Jules Persyn zijn aanvaarding van een leerstoel in en herriep Jozef De Cock zijn handtekening onder het manifest van de Hogeschoolbond.Ga naar eind18 De regering in Le Havre liet haar afkeuring blijken door einde augustus de toen al aangestelde akademische overheden te schrappen van de lijsten der ridders in de LeopoldsordeGa naar eind19, en door bij koninklijk besluit van 10 oktober die maatregel te veralgemenen voor al wie een ambt aan de universiteit aanvaardde, onverminderd de maatregelen die bij de bevrijding van het grondgebied tegen hen zouden genomen worden. Een aantal ondertekenaars en zelfs propagandisten als advokaat Wildiers trokken zich toen terug. Welk zou het resultaat geweest zijn als de regering al in mei duidelijk gesproken had? Nu waren er bij het einde van de oorlog 49 Vlaamse personeelsleden, 10 Nederlandse en 10 ‘Duits-Nederlandse’; tenminste 8 anderen waren toen overleden of hadden ontslag genomen.Ga naar eind20 Vóór de oorlog waren er meer dan 2400 handtekeningen van academici verzameld voor de vernederlandsing van Gent; in 1916 geen 150. Na een kampanje van meetings en brochures beliep het aantal studenten 40 bij de opening. Het groeide aan tot 138 bij het einde van het eerste jaar; er waren nochtans 720 studiebeurzen voor mindervermogenden beschikbaar gesteld. Bij het einde van het tweede en laatste jaar waren er 417 ingeschrevenen, de vele vrije studenten inbegrepen; 66 hadden eksamen afgelegd.Ga naar eind21 Voor de enige geopende universiteit van het hele land, na twee voorafgaande jaren van sluiting, was dat katastrofaal laag. Het aantal werd dan nog bereikt via aanwervingssekretariaten in verscheidene steden, door vrijstelling te verlenen van de verplichte tewerkstelling, extra-rantsoenen en met lokmiddelen van alle soort met inbegrip van ‘fuifjes waar de champanje overvloedig geschonken werd’ volgens Fain- | |
[pagina 168]
| |
gnaert.Ga naar eind22 De tijdige (voor één keer!) verklaring van de Belgische regering dat ze de diploma's en getuigschriften niet zou erkennen, had blijkbaar ingeslagen. En ook de krachtige oppositie van de geestelijkheidGa naar eind23, die onder de leiding van kardinaal Mercier een uitgesproken vaderlandslievende en antiduitse houding aannam. En toch was dit het grootste sukses van de hele Flamenpolitik. Ze had eindelijk een bres geschoten in het loyalisme van de Vlaamse Beweging. Ze zou ook buiten het bezette land de Belgen diep weten te verdelen. | |
2. Een uitspraak van de regeringDe stellingname in juni 1916 van de Katolieke Vlaamse Oudhoogstudentenbonden, ten voordele van de vernederlandsing der universiteit onder de bezetting, deed sommige ministers opschrikken, leidde tot een radikalizering van de loyale flaminganten in de diaspora en aan het front, tot een open strijd over het Vlaamse vraagstuk tussen de uitgewekenen en tenslotte tot een regeringsverklaring. In Den Haag werd het gebeuren binnen België nauwlettend gevolgd, en van daaruit werden de regering en het leger op de hoogte gehouden, terwijl er ook richtlijnen naar het bezette land werden gestuurd. Op 8 juni schreef Van Cauwelaert aan Belpaire, die zijn kontakt verzekerde met De Belgische Standaard in De Panne: slecht nieuws! ernstige leiders zullen zich niet ‘aan enige duitsgezindheid schuldig maken’, maar wel de vernederlandsing van de universiteit aanvaarden. Ik vind dat heel betreurenswaardig, maar het oordeel moeten we opschorten tot we terug in België zijn.Ga naar eind24 De frontbeweging zou deze richtlijn aanvaarden. Minister Poullet schudde de regering wakker op 15 juni, daags na een bezoek van Van Cauwelaert.Ga naar eind25 Hij was door de Antwerpse stadssekretaris Melis uitvoerig ingelicht, zo schreef hij aan de Broqueville, en had hem geantwoord dat de regering beslist had om onmiddellijk na de terugkeer, en jaar na jaar, nederlandstalig universitair onderwijs in te richten, en dat hijzelf besloten had om de regering voor te stellen het franstalige in Gent af te schaffen.Ga naar eind26 Hij had in het bezette land laten signaleren dat, vermits de regering beslist had tot sluiting van de universiteiten, de getuigschriften niet zouden erkend worden en de professoren geweerd uit alle overheidsambten. | |
[pagina 169]
| |
Hij maakte daarover een nota klaar, om aan de kabinetsraad voor te leggen en te publiceren in het Staatsblad. Verder was het absoluut vereist dat de XXe Siècle aan censuur zou onderworpen worden of zijn officieuze positie zou verliezen, dat hem zou worden belet degenen die niet zijn gedachten deelden, voor moffen te schelden en de Nederlanders tegen ons op te zetten door zijn annexionisme.Ga naar eind27 Bij de regering sloeg de brief in. De vlaamsgezinde minister van Financiën Van de Vyvere ontbood Van Cauwelaert naar Le Havre.Ga naar eind28 De censuur werd op de dagorde van de ministerraad geplaatst. Poullet zelf werd bewerkt door Hoste en Van Cauwelaert, en door Huysmans die dreigde de regering in het openbaar op te vorderen om haar voorlichtingsdienst in Den Haag op te doeken. Dat Office Belge stond onder de leiding van de socialistische Antwerpse volksvertegenwoordiger Terwagne, een annexionist die, zoals Neuray, aan Huysmans verweet dat hij als sekretaris van de Tweede Internationale kontakten onderhield met Duitse socialisten.Ga naar eind29 Poullet schreef op 27 juli aan de Broqueville in scherpe bewoordingen: De Clercq en Jacob waren afgezet wegens het stoken van verdeeldheid, waarom dan niet de ambtenaren Nothomb, Des Ombiaux en Du Catillon? Omdat hun stellingen, die van de XXe, sommige ministers bevallen, wordt er gezegd. ‘Van Cauwelaert et Huysmans ne se laisseront pas traîter de boches par des journaux rédigés ou inspirés par des fonctionnaires... Il ne faut pas se dissimuler que les pamphlets de Bary ont fait beaucoup de mal (onthullingen over de annexionistische kampanje). L'appel des hommes de 18 à 40 a jeté la perturbation dans la moitié des réfugiés. La longueur de la guerre énerve les gens. Tout cela tourne contre le Gouvernement... Sur le territoire occupé, tout cela fait mauvais effet.’ En het annexionisme dan op onze Nederlandse vrienden! De opening van de Vlaamse universiteit zal sukses hebben: er zullen professoren zijn en studenten; het Staatsblad moet spreken. Ik kom einde juli of begin augustus naar Le Havre.Ga naar eind30 Op 30 juni hernam Vrij België de kampanje tegen de vernederlandsing van de universiteit door de bezetter, die het al van januari tot mei gevoerd had.Ga naar eind31 Doel was, zoveel mogelijk twijfelaars, Nederlanders en Vlamingen als Dosfel en Persyn, ervan te weerhouden om een professoraat te aanvaarden. Persyn was van zins ‘om tot het laatste ogenblik zoveel mogelijk chantage op de regering uit te oefenen om ze een gunstige verklaring te doen afleggen’Ga naar eind32. Van Cauwelaert bereidde intussen zijn overtocht naar Engeland en Le Havre voor, met uitvoerige uiteenzettingen van de toestand | |
[pagina 170]
| |
aan enkele ministers en aan de sekretaris van de koning Ingenbleek. Van de Vyvere drong herhaaldelijk aan op spoed. Op 22 juli oordeelde hij dat de grote meerderheid van de ministers niet verder zou willen gaan dan een Nederlandse universiteit beloven naast de bestaande Franse. ‘Gij moet dus, op dit ogenblik, geen voldoende verklaring verwachten. Misschien nochtans zou het kunnen lukken, kon ik de koning overtuigen. Hij is waarlijk en rechtzinnig bezorgd voor de Vlamingen, en verstaat geheel het gewicht der kwestie.’ Op 10 augustus had hij ‘tot zijn grote verwondering’ bij de Broqueville en Renkin veel begrip gevonden. ‘Zij wensen u hier zo haast mogelijk te zien. Over zaken van hoger onderwijs schijnen zij geheel en gans over te komen. Stel uw reis niet lang uit. 't Ogenblik is gunstig.’ Van Cauwelaert kon intussen tevreden vaststellen ‘dat de XXe Siècle zijn politiek gematigd heeft, tenminste naar de vorm’Ga naar eind33. De katolieke studenten- en oudstudentenleiders aan het front ondersteunden hun voorman die met de regering moest gaan onderhandelen. Op 25 augustus publiceerde Vrij België een huldemotie aan Van Cauwelaert door negen voorzitters, hoofdredakteurs en dergelijke, waaronder Filip De Pillecyn, Hilaire Gravez, Joris Van Severen, Jef Verduyn en Frans Daels. Tijdens de volgende weken en maanden sloten enkele kringen en frontbladen zich bij die hulde aan, benevens ‘de aalmoezeniers en brankardiers’ bij monde van Jan Bernaerts en ‘de onderwijzers en sociale werkers’ bij monde van Hendrik Heyman.Ga naar eind34 Deze adres-beweging wijst erop hoe de flaminganten aan het front zich aaneensloten en een gemeenschappelijke leiding gingen erkennen. Namelijk de groep die op 15 augustus de vereniging Heldenhulde stichtte om een A.V.V.-V.V.K.-kruis aan te brengen op de graven van de gesneuvelden.Ga naar eind35 Dezelfde groep ook die op 27 augustus trachtte de leiding van de Belgische Standaard in handen te krijgen, maar niet méér bekwam dan dat enkele van haar leden zitting kregen (of behielden?) in de redaktieraad.Ga naar eind36 Op 18 september sloot die groep dan een akkoord met de uitgever van het dagblad Ons Vaderland.Ga naar eind37 Zo kon ze beschikken over een eigen orgaan, radikaler dan de Standaard, en dat van oktober af meer dan driemaal zoveel eksemplaren zou afzetten via de officiële verkoopdienst van het leger.Ga naar eind38 De plotse doorbraak van het blad wijst erop dat de nieuwe redaktie een ruime aanhang had en dat de radikalizering onder de militairen toenam. In het dagboek van Leuridan komt de evolutie tot uiting. Op | |
[pagina 171]
| |
11 december 1915 noteerde hij: ‘Vandaag was er een liederenfeest te Beveren voor onze piotten. Bijna geen Vlaams, niettegenstaande de grote meerderheid Vlaamse fransonkundige jongens zijn. 'k Hoorde bittere klachten daarover. Miskenning is lastig.’ Dit was zijn eerste klacht, en hier was hij zelf blijkbaar nog weinig beroerd; op 4 januari schreef hij met lof over ‘ons hernieuwd leger’, en enkele dagen later verscheen de eerste cirkulaire over de toepassing van de taalwet. Maar op 2 mei 1916: ‘'t Is grievend te zien hoe ons Vlaamse volk verongelijkt wordt’, zo de veroordeelde soldaten die in Franse gevangenissen worden opgesloten. ‘En dan, dat aanhoudend hatelijk onderduims zwart maken van de Vlamingen bij Engelsen en Fransen door dat vuig kliekje franskiljons, lage zielen met lage praktijken.’ Het waren de aanvallen op het aktivisme in de franstalige pers die hij niet nam; op 11 juli 1916 vond hij aanvallen op ‘onze edele voormannen en leiders’ zoals Borms schandalig.Ga naar eind39 Het is duidelijk wat de ondertekening van de motie voor Gent in juni, door Dosfel, Depla, Speleers, enz., betekende in dit verband, als faktor van polarizering aan weerszijden. Op 22 juli schreef minister Van de Vyvere aan Van Cauwelaert over de koning: ‘Hij heeft mij ook verzocht, indien ik er kende, de wantoestanden in het leger aan te duiden. Gij weet bij ondervinding wat het is. De officieren zijn allen oftewel Walen, oftewel franssprekende Vlamingen. Hun geest is antivlaams zonder dat zij het zelf weten. “J'aime les Flamands, mais les flamingants ont à compter avec moi!” Zo sprak een zeer brave en welmenende kolonel. En wat hij wilde zeggen is dat hij - hij is een Vlaming van Leuven - zeer gewillig zijn Vlaams radbraakt met de soldaten die geen Frans kennen, maar dat al de jonge studenten van zijn regiment als “flamingants” en “mauvais têtes” aangetekend worden, zo gauw zij durven Vlaams spreken met een officier. Wat doet gij daaraan? Het is de massa niet der ongeleerde Vlamingen, het is de beschaafde Vlaming die te lijden heeft. En gij kunt nooit iets “precies” aanvatten. De kolonel waar spraak over, is uiterst wel gezien van zijn Vlaamse manschappen, “Het is een goede vent!”, en schrikkelijk en met reden gehaat door een tiental Vlaamse studenten.’Ga naar eind40 Maar het waren die studenten die zich nu organizeerden en eerst duizend, een half jaar later tweeduizend eksemplaren van hun dagblad zouden verspreiden via de officiële verkoopdienst alleen. We kennen hun opvattingen uit hun huldemotie aan Van Cauwelaert: ‘Het zal u voorzeker gepijnigd hebben, om meningsverschil over | |
[pagina 172]
| |
de te volgen weg, van hooggeschatte en aan dezelfde zaak getrouwe vrienden te hebben moeten scheiden. (Dat gold Dosfel, Depla en de andere ondertekenaars van het manifest over Gent). De wateren van dezelfde stroom kunnen wel voor de oprijzende rotsbank, scheurende in twee splitsen; doch na een eind in verschillende bedding te hebben voortgevloeid, stromen ze dan ook weer samen in één volle vloed. (Dus na de oorlog verzoening en nieuwe samenwerking). Gij voelt u zeker verontwaardigd u van een andere zijde stelselmatig bekampt en belaagd te zien. Wij delen uw verontwaardiging bij het waarnemen van de lasterlijke en stelselmatige kampanje, die door een zekere kliek onderduims en openbaar in hun pers gevoerd wordt tegen u als tegen een der meest vooropstaande leiders onzer beweging. (Die belagers waren niet alleen Neuray en andere franstaligen, maar ook Monet, Du Catillon en weldra nog andere flaminganten die niets meer gemeens wilden hebben met aktivisten). Met uwe liefde tot uw volk en uw land hebt gij de baan afgebakend’ tegen het annexionisme en ‘afwijzend van den anderen kant het verleidend uitlokken van den overweldiger... Nergens kondet gij dien plicht beter vervullen dan waar gij hem vervuldet’. (Dat laatste betekende dat de 36-jarige Van Cauwelaert niet mocht vallen onder het oproepingsbevel van de 18 tot 40-jarigen). Voor Van Cauwelaert als politicus, die de ambitie had om aan het hoofd van de Vlaamse Beweging te staan, had de ondersteuning van de fronters grote betekenis. In Vrij België zou hij op 8 september schrijven, en later nog herhaaldelijk, dat de 80% Vlaamse soldaten en hun leiders na de oorlog een rol zouden spelen, rechten zouden opeisen voor Vlaanderen krachtens hun offers. Door hen gedekt, konden hij en Hoste in het programma-artikel waarmee ze hun tweede jaargang inzetten, laten verstaan dat tegen het aktivisme de beginselen moesten worden verdedigd, zonder persoonlijke wrok en met bereidheid om te verzoenen na de oorlog. Van het nummer van 15 september af was het Hoste alleen die Vrij België leidde, want ‘De H. Van Cauwelaert is gedurende enige tijd afwezig, en zal een bezoek brengen aan onze jongens aan het front’. Durfde Hoste harder doorspreken dan zijn mederedakteur? Die indruk heb ik meer dan eens opgedaan bij het doorlezen van de drie jaargangen. Als erfgenaam van een grote krantengroep stond Hoste sterker dan een boerenzoon die alleen maar geniaal was. Vermoedelijk waren beiden overeengekomen om nu door te duwen, want Van Cauwelaert had op 11 augustus de Echo Belge ongewoon | |
[pagina 173]
| |
scherp aangevallen en op 1 september met Wappers van de Belgique de vloer aangeveegd, blijkbaar met de bedoeling een optreden van regeringszijde in perszaken af te dwingen. Wat er ook van zij, Hoste in zijn hoofdartikel van 15 september tegen de heropening van Gent - onwettig, een voorbereiding van duitskiljonisme en een verdeeldheid-zaaierij - schreef niet alleen dat hij onder de ondertekenaars van het tweede manifest er kende die boven elke verdenking stonden inzake eerlijkheid en belangeloosheid. Hij besloot dat de regering in Le Havre ten antwoord beloften moest doen voor na de oorlog: Nederlands hoger onderwijs, Nederlands bestuurstaal, Vlaamse en Waalse legereenheden; dat zijn geen onmogelijke dingen zoals zelfbestuur. Het lijkt duidelijk dat Van Cauwelaert dat ging vragen in Le Havre, al was het maar om door veel te vragen toch iets substantieels te bekomen. De polemieken stegen met enkele toonhoogten en Hoste schijnt zich daar niet onprettig bij gevoeld te hebben. Het gaf hem niet alleen de gelegenheid om zijn eisen te herhalen. Leo Van Goethem, de hoofdredakteur van Neurays Het Vaderland, die een Nederlandse universiteit te Antwerpen had aangeprezen, snauwde hij toe: de tijd van de halve oplossingen is voorbij, knecht onzer voogden! En hij haalde nog maar eens heel de buitenlandse politiek boven, die het bijzonderste twistpunt met Neuray was. August Monet verweet in de sterk pro-geallieerde Telegraaf aan Van Cauwelaert en Vrij België dat ze niet duidelijk genoeg de universiteit van Gent veroordeelden, enz. (Waar was, dat ze onverstoorbaar voortgingen met al de vernederlandsingsmaatregelen van de bezetter, inzake onderwijs en nu ook al inzake administratie, zonder kommentaar mee te delen als ‘Nieuws uit het Land’. Dat heeft zeker een radikalizerende invloed uitgeoefend op de flaminganten aan het front en de wrevel van de Neurayisten versterkt). Op 13 oktober pakte Hoste Charles Bernard en L'Echo Belge aan als onbewuste bondgenoten van de Duitsers, verdelers van België, antivlaams... Alles naar aanleiding van de internationale politiek (annexionisme, verdeling of ekonomische vernietiging van Duitsland na de oorlog en ekonomische aaneensluiting van de Geallieerden, enz.) die de hoofdzaak vormde van wat door de tijdgenoten in Nederland werd aangevoeld en door latere historici aangeduid als de antivlaamse kampanje in de pers. L'Echo Belge noemde ten antwoord de flaminganten baantjesjagers die nagenoeg alle overheidsambten hadden ingepalmd. Van de godsvrede bleef niet veel meer over, tenzij dat de scheids- | |
[pagina 174]
| |
lijnen niet meer liepen volgens de partijgrenzen. Ook was het opvallend dat, door de eisen die Vrij België had gesteld onder de druk van de adhesiebetuigingen voor Gent, de taalkwestie nu naast de buitenlandse politiek een onderdeel was geworden van de polemieken. In Engeland werden handtekeningen verzameld onder een tekst die verschenen was in de Métropole en de Indépendance, waarin degenen die de Vlaamse universiteit nu hadden aanvaard, werden afgekeurd; het beginsel werd aangenomen maar zou na de oorlog door een kommissie moeten onderzocht worden (dus op de lange baan geschoven). Die tekst werd onder meer ondertekend door de katolieke volksvertegenwoordiger Standaert van Brugge en de liberale senator Bergmann van Lier. Nog in Engeland was pater Rutten, de bezieler van de kristelijke vakbonden, gekant tegen de afschaffing van de franstalige universiteit in GentGa naar eind41, anders dan de voorzitter Heyman in Le Havre. Intussen was Van Cauwelaert, na een verblijf in Londen, tijdens de tweede helft van september in Le Havre en het onbezette gebied. ‘Ik heb gelegenheid gehad met alle ministers breedvoerig over onze Vlaamse zaak te spreken’, meldde hij aan Hoste, ‘en juist toen ik klaar was met mijn bezoeken vond er een belangrijke ministerraad plaats - op welke ook Hymans en de Broqueville aanwezig waren - en waar de Vlaamse kwestie en in 't bijzonder de vervlaamsing der Hogeschool te Gent breedvoerig zijn besproken. Zover ik kan vernemen was de uitslag zeer bevredigend. Wij hebben zeker een grote stap vooruit gedaan. Zal men echter tot een openbare verklaring komen welke ons volledig bevrediging zou geven? Ik durf het nog niet te geloven. Maar voor een halfslachtige uiting hoeven wij ook niet te vrezen. Ik heb zeer duidelijk gezegd dat een verklaring, welke op een ontwijking gelijkt, meer kwaad dan goed zou doen, en dat heeft men verstaan. Zal dan niets worden bekend gemaakt? Ook dat niet naar ik hoop. Misschien verklaringen van enkele ministers.’Ga naar eind42 Op 23 september vertelde hij zijn ervaringen, heet van de naald, ten huize van Marie-Elisabeth Belpaire: ‘de Broqueville, Helleputte, Van de Vyvere, Segers, Poullet, Beyens beloofden hun steun. De andere ministers - Berryer, Renkin, Carton de Wiart, Hubert, Hymans, Vandervelde - waren in principe akkoord, maar hadden de verzekering ontvangen dat onder de oorlog niets zou veranderd worden aan de inwendige regeling van 't land. Frans Van Cauwelaert was vast besloten een geschreven belofte mee te dragen.’Ga naar eind43 De volgende dag lichtte hij zijn vrienden van de Belgische Stan- | |
[pagina 175]
| |
daard in over de toestand in het bezette gebied: ‘Er waren, volgens hem, drie Vlaamse groepen. De eerste, klein in getal, was van oktober 1914 af, in verstandhouding met de Duitsers en stuurde aan op Duitse annexatie. In januari 1915 waren zij begonnen met De Vlaamsche Post uit te geven. Zij vonden maar geringe bijval. De tweede groep wilde er wel niet van horen door Duitsland ingepalmd te worden, maar zocht Vlaanderen van België onafhankelijk te maken, al moest het zijn door vereniging met Holland aan te kleven. Deze tweede veel talrijker groep had de steun van vele Hollanders en zonder dat zij het wisten waren zij door Duitsland gesteund en geïnspireerd. Zij ijverden voor bestuurlijke scheiding en zagen niet in dat zij daardoor de ondergang van Vlaanderen in de hand werkten, want Vlaanderen van Wallonië afgescheiden zou een lichte prooi worden voor Duitsland, dat voorzeker de Vlaamse gedachte niet zou bevorderen. De Duitsers, volgens Frans Van Cauwelaert, zouden de Vlaamse zaak zoeken te internationaliseren. Werd dit beslist op een vredesconferentie, dan zouden de Duitsers alleen optreden als beschermers der Vlaamse belangen, wat beslist moest vermeden worden. De derde groep was die van de Vlamingen die ijverden voor de expansie van Vlaanderen, maar in het kader van de Belgische Staat en door wettige middelen. Tot die groep behoorde de Vlaamse leider die tot ons sprak’, zo noteerde Belpaire in haar dagboek.Ga naar eind44 Op 25 september had Van Cauwelaert een audiëntie van anderhalf uur bij de koning. Ik ‘kon in alle vrijmoedigheid mijn gedacht zeggen over de taalkwestie. Aan de sympatie van Z.M. voor onze zaak valt niet te twijfelen, en het is onbetwistbaar dat zijn invloed op onze ministers ten goede werkt’Ga naar eind45. De volgende dag had hij in de kantoren van de Belgische Standaard een bijeenkomst met enkele voormannen aan het front. Hij deelde hun blijkbaar mee, waarschijnlijk in nog een stelliger vorm dan hij vier dagen later aan Hoste zou schrijven, dat de regering over de brug zou komen.Ga naar eind46 Achteraf zou de ontgoocheling groot zijn. Eerst verliep alles toch volgens plan. Het koninklijk besluit van 10 oktober, dat degenen die een leerstoel hadden aanvaard uit de nationale orden schrapte, werd voorafgegaan door een Verslag aan de Koning van Poullet. Daarin werd hulde gebracht aan de ‘geleerden en schrijvers, in aanzien onder de hoofden en leiders der Vlaamse Beweging’, die het Duitse aanbod geweigerd hadden. ‘De regering is overtuigd dat, terstond na de herstelde vrede, door de samenwerking van aller goede wil, die zij ook zal trachten voor te staan, | |
[pagina 176]
| |
aan de Vlamingen, zowel op gebied van hoger onderwijs als op elk ander, die volledige gelijkheid in rechte en in feite zal worden verzekerd, welke moet bestaan naar de wens zelf van ons grondwettelijk verdrag.’ Dat was de tekst die in de ministerraad was goedgekeurd.Ga naar eind47 In Den Haag publiceerde het Bureau Documentaire Belge een mededeling van de minister van Kunsten en Wetenschappen (Poullet) waarin het stuk werd voorgesteld aan de pers: de regering zou, onmiddellijk na haar terugkeer in het land, aan het parlement de omvorming (la transformation) van de Gentse universiteit voorstellen. Al was er dan geen doortastende regeringsverklaring, waar Van Cauwelaert om gevraagd had, de kombinatie van beide teksten was bevredigend: er was een belofte, en niet een ‘halfslachtige’, van een Nederlands hoger onderwijs naast het Franse in Gent of Antwerpen, maar van omvorming van Gent. Poullet, die in juni al op de Broqueville drukking had uitgeoefend door hem woorden in de mond te leggen die hij blijkbaar niet had uitgesproken, wilde hier de regering voor het voldongen feit plaatsen, zoals Van Cauwelaert in september hoopte. Maar de liberale minister Goblet protesteerde onmiddellijk dat die verklaring verder ging dan het akkoord in de kabinetsraad, en Poullet krabbelde achteruit: tegenover de XXe Siècle (18 oktober) verklaarde hij dat de mededeling in Den Haag was uitgegaan van het ministerie en niet van de minister, en dat alleen de tekst uit het Staatsblad officieel was. Daarmee maakte het hele geval natuurlijk een averechtse indruk. Van Cauwelaert bevond zich toen al op terugweg in Londen, vanwaar hij een opgewonden korrespondentie voerde met Poullet. Hij verweet hem dat zijn regeringsverklaring een wassen neus was en dat hij daarin mensen, voor wie de meeste vlaamsgezinden achting bewaarden, ‘plichtvergeten landverraders’ had genoemd. Dat de Vlaamse ministers stelling nemen zowel als Goblet! Hij verklaarde dat hij in Vrij België zou schrijven dat hij geen vertrouwen kon vragen op basis van de officiële tekst. Poullet en Van de Vyvere bezwoeren hem dat niet te doen, en inderdaad liet hij telegrafisch zijn artikel weer inhouden.Ga naar eind48 Nochtans zal Van de Perre hem niet gekalmeerd hebben. Die noteerde op 27 oktober in zijn dagboek, misschien als resultaat van hun gesprekken, de rake verklaring: ‘Ons goevernement scheldt de Vlamingen die medeijverden voor de vervlaamsing van Gent voor verraders. Die heftigheid spruit voort uit | |
[pagina 177]
| |
de vernedering die het door de vervlaamsing oploopt. Nu verneemt immers de wereld hoe de Vlamingen verdrukt worden.’Ga naar eind49 Op 1 november waarschuwde Van de Perre zijn vriend die vertrok naar Nederland: ‘De Vlamingen komen nog eens bedrogen uit deze strijd. Zorg dat, door gebrek aan politiek doorzicht, ge later niet als bedrieger of bedrogene voor de Vlamingen doorgaat. Uw verantwoordelijkheid is groot.’Ga naar eind50 Als er iets was waaraan Van Cauwelaert geen gebrek had, dan was het wel politiek doorzicht. Hij was er de man niet naar om zich te laten paaien met schijntoegevingen.Ga naar eind51 Wel volgde hij aandachtig de ontwikkeling van de vlaamsgezinde opinie, niet alleen in het bezette land maar ook aan het front. De brieven die hij vandaar kreeg, om te beginnen die van zijn broer August, drongen aan op doorspreken tegenover de regering, ook in zijn weekblad.Ga naar eind52 Dat deed hij ook in Vrij België van 10 november. Ik heb ‘met alle kracht aangedrongen op een duidelijke uitspraak ten gunste van de vervlaamsing der Gentse hogeschool’. De regering deed die niet, hoewel ze het wantrouwen moet wegnemen bij de Vlamingen, ‘dat door 80 jaar van ongelijkheid en onrechtvaardige behandeling niet alleen verklaarbaar maar gewettigd is, en dat nog elke dag wordt onderhouden door de misbruiken, die voortwoekeren onder de ogen der regering...’ Zijn afwijzen van de aktivistische wanhoopspolitiek steunde niet op vertrouwen in de regering, schreef hij, maar in de groeiende bewustwording van het Vlaamse volk. Minister Goblet noemde hij ‘een onverzoenbare tegenstander van onze Vlaamse Beweging’. Dat was een evidentie, maar het publiceren van zulke teksten was een verdere verlegging der grenzen van de godsvrede. In de ogen van vele militairen ging Van Cauwelaert niet ver genoeg. De weigering van een duidelijke regeringsuitspraak veroorzaakte in de frontbeweging een radikalizering, die zich niet alleen tegen de regering keerde maar ook tegen hem. Aalmoezenier Jan Bernaerts zou hem schrijven: ‘Ge geeft er de ministers van langs en naderhand vergoelijkt gij ze weer. Ofwel hadden ze U plechtig stellige beloften afgelegd of niet. Indien niet, dan had ge 't ons niet moeten wijsmaken; indien wel - en na de ruchtbaarheid daarvan - moest ge kraniger doorgesproken hebben.’Ga naar eind53 Aan minister Van de Vyvere schreef Van Cauwelaert: ‘Ik heb zelf bij mijn beste en meest oprechte vrienden kunnen vaststellen, dat er zelfs tegenover mij een werkelijk wantrouwen bestond.’Ga naar eind54 | |
[pagina 178]
| |
3. Tegenstrijdige reaktiesDe strijd om van de regering konkrete beloften te bekomen, en vooral haar weigering, bepaalden het klimaat voor de volgende periode. Van Cauwelaert maakte op 10 november publiek dat hij zijn aktie als loyale vlaamsgezinde niet steunde op vertrouwen in de regering, en hij trachtte ook Belpaire (De Belgische Standaard) tot dat standpunt te overhalen.Ga naar eind55 Tegen de wil in van minister Poullet, die hem zozeer ontgoocheld had, propageerde hij de normaalscholen die door de bezetter waren geopend te Brussel.Ga naar eind56 Onverstoorbaar publiceerde Vrij België zonder kommentaar de Duitse vernederlandsingsmaatregelen, en zelfs op 17 november die tot splitsing van de diensten in het ministerie van Kunsten en Wetenschappen: Julius Libbrecht, direkteur van de Rijksmiddelbare School te Gent, benoemd tot direkteur-generaal van het lager onderwijs; Hyp. Meert tot direkteurgeneraal middelbaar onderwijs; Jan Leeten, direkteur R.M.S. Aarschot, tot afdelingshoofd M.O.; Pieter Tack tot direkteur-generaal hoger onderwijs; Robert Van Roy, advokaat te Gent en sekretaris van de rektor van Gent, tot afdelingshoofd H.O. Van Cauwelaert zette zich met sukses in om in Nederland en in andere neutrale landen de protestbeweging tegen de deportatie van Belgische arbeiders te stimuleren. Intussen schreef hij op 1 december over regeringsplicht: de taalwetten worden niet nageleefd in de administraties en, het grievendst van al, in het leger de Broqueville moet rechtvaardigheid scheppen! Drie weken later gaf Van Cauwelaert lange uittreksels uit een rede waarin minister Vandervelde hulde had gebracht aan de Vlaamse Beweging, met de kommentaar dat alleen Hymans, Goblet en Renkin nog tegen de vervlaamsing van Gent schenen te zijn. Het blad kon zich die onafhankelijke toon veroorloven, omdat het toen financieel sterk stond door de steun van ‘twee machtige Vlamingen’, waardoor het op 16 bladzijden per week kon verschijnen.Ga naar eind57 Maar van andere zijde werd al die drukking op de regering kwalijk opgenomen en het bleef niet bij aanvallen in de pers. In een aantal lokale Belgische vluchtelingenkomitees in Nederland werd tegen Van Cauwelaert en zijn blad geageerd en stelling genomen in een motie. Op 6 december 1916 werd in Den Haag een ‘Ligue Patriotique Flamande’ gesticht die bij de regering protesteerde: de algemene opinie van de Vlamingen in Holland was tegen die van | |
[pagina 179]
| |
het handvol flaminganten die nauwelijks van de aktivisten verschilden, zoals Leo Picard onlangs had geschreven. Ze eisten bij de terugkeer een vervlaamsing van Gent ‘avant toutes choses’. Van Cauwelaert en zijn blad hernamen de kampanje van de Vlaamsche Stem, met het doel ‘de repêcher les Belges égarés’, stookten tweedracht en predikten wantrouwen tegen de regering. Het was onduldbaar dat die krant mocht verspreid worden aan het front en in de interneringskampen. Ambassadeur Fallon maakte dit stuk met volledige instemming op 18 december over aan minister Beyens en voegde erbij dat Van Cauwelaert ‘envisageait sans opposition la perspective d'une séparation administrative’Ga naar eind58. Beyens verwittigde een aantal ministers, waaronder Helleputte die een agressief antwoord schreef waarin hij sankties vroeg tegen die partijdige ambassadeur; het werd aan Fallon doorgestuurd.Ga naar eind59 Van Cauwelaert had intussen al bij alle ministers geprotesteerd en geëist dat er een einde zou worden gemaakt aan de aanvallen die de ambtenaar Du Catillon op hem deed in het Belgisch Dagblad.Ga naar eind60 Op 4 februari 1917 schreef Gustaaf Sap hem: ‘Ik zie reeds dat de houding van 't Belgisch Dagblad gans veranderd is.’ Maar het ligt voor de hand dat het hele geval Van Cauwelaerts invloed op de regering niet versterkt heeft! Inzake de gewilde verwarring tussen aktivisten en loyalen, speelden niet alleen Picard en de franskiljons van de Ligue op elkaar in. Het was een systeem aan weerszijden. In augustus 1916 had de aktivist Rietjens in de duitsgezinde Limburger Koerier geschreven dat Van Cauwelaert hem gezegd had dat zijn broer August had geschreven hoe de Vlaamse soldaten als kanonnenvlees gebruikt werden en in abnormaal hoog percentage sneuvelden. Die leugen werd overgenomen door het Maastrichts vluchtelingenblad Les Nouvelles, als een aanval op de gebroeders Van Cauwelaert, en verder verspreid.Ga naar eind61 En dan konden de aktivisten weer schrijven dat er een antivlaamse kampanje aan de gang was in de franstalige pers. Het is duidelijk dat ze vele vlaamsgezinden van de Vlaamse Beging hebben afgestoten. Zo de 34-jarige kunsthistoricus Leo Van Puyvelde, die een rol van belang had gespeeld in de katolieke Vlaamse studentenbeweging, maar die de godsvrede wilde bewaren en zich niet kon verenigen met de milde houding die Van Cauwelaert aannam tegenover de aktivisten en zijn passiviteit tegenover hun mantelorganizatie inzake hulpverlening en bevoorrading, Volksopbeuring.Ga naar eind62 Hoe kon iemand aarzelen om elk kontakt met de overwel- | |
[pagina 180]
| |
diger te veroordelen, nu die zelfs begon met een massale deportatie naar Duitsland van de Belgische arbeiders?! De weigering van de regering in oktober 1916 om de vernederlandsing van Gent te beloven, veroorzaakte een breuk met vele flaminganten aan het front en een snelle toenadering van een aantal onder hen tot de aktivisten, die Gent van de bezetter hadden aanvaard. ‘De haat tegen 't goevernement is algemeen en hevig, dat is de schuld van alles’, oordeelde onderluitenant J. Rombouts op 10 februari 1917.Ga naar eind63 August Van Cauwelaert zou later schrijven dat hij tot in de herfst van 1916 gehoopt had dat de regering zich het vertrouwen van de Vlamingen zou waardig maken; maar na haar weigering, of beter intrekking, ‘was het bij allen uit - voorgoed. Op die dag werd de rekening gesloten. Dat verandert natuurlijk geen zier aan onze gedragslijn, zolang de vijand ons land bezet’Ga naar eind64. Neen, niet aan de gedragslijn, maar wel aan de gedachten over de Flamenpolitik, en vooral over de aktivisten. Openlijke aanvallen van officieren op de geringste uiting van vlaamsgezindheid hadden hetzelfde effekt: als dat aktivisme of duitsgezindheid was, wel leve dan de aktivisten die dus evenmin duitsgezind zijn! De 4e legerafdeling richtte te Wulpen een gedenkteken op voor haar gesneuvelden, met het geld van de Vlaamse jongens, en het opschrift eentalig Frans. ‘Op één dag bekwam een protestlijst in één kompagnie 140 handtekeningen. De kommandant schold hen uit voor duitsgezind.’ Achteraf werd de tweetaligheid toch toegezegd, maar ‘de generaal belooft het strengste “à ces flamingants qui veulent faire revivre dans l'armée la querelle des langues”...’Ga naar eind65. Op 19 december 1916 ‘tijdens de exercitie, heeft een kommandant, wnd. majoor, in een moment van opgewondenheid, voor het ganse bataljon, de Vlamingen uitgescholden voor “Tas de sales cochons avec votre sale pays des Flandres”. U kunt wel begrijpen welke verontwaardiging dit teweegbracht onder de soldaten... Wij hebben direkt aan de Koning geschreven en wachten nu af wat er zal van voortkomen. De kommandant heeft zich na de exercitie direkt geëxcuseerd, maar die excuses kwamen natuurlijk wat te laat’Ga naar eind66. En zo ging het voort in de vicieuze cirkel. De Militaire Veiligheidsdienst, die was ingericht bij koninklijk besluit van 11 oktober 1916, was allergisch voor flamingantisme dat hij ongeveer met aktivisme gelijkstelde. Per 1 januari 1917 legde hij de korrespondentie van militairen met oorlogsmeters ‘uit neutrale landen’ aan banden ‘om spionage te voorkomen’. Gevizeerd werd het Neder- | |
[pagina 181]
| |
lands-Vlaamse werk dat door Mw. Hullebroeck werd georganizeerd. Tussenkomsten van Van Cauwelaert zouden wel baat brengen, maar heel de oorlog door werd het werk geplaagd, wat terecht woede opwekte onder de militairen. Maar moest de infiltratie van aktivistische opvattingen en lektuur vanuit Nederland niet worden tegengegaan, zoals die van het duitsgezinde blad De Toorts, dat door militairen werd gelezen en besproken?Ga naar eind67 De waaier van opvattingen onder de flaminganten aan het front verbreedde voortdurend. Zoals Van Cauwelaert in juni aan Belpaire, moest Van de Perre in november 1916 schrijven aan Ernest Claes dat hij Dosfel en andere Gentse hoogleraars niet te gemakkelijk van landverraad mocht beschuldigen.Ga naar eind68 Aalmoezenier Bernaerts verging het niet anders. Op 18 januari 1917 meldde hij dat zijn zuster, die bij hem in Molenbeek inwoonde, door de Duitsers was gevangen gezet. Hij had bericht gekregen van huis, waar Mw. Goossenaerts had gelogeerd terwijl haar man in voorlopige hechtenis zat wegens spionage: ‘Voor zijn veroordeling heeft de Duits aan J. Goossenaerts een leerstoel aangeboden die hij flink geweigerd heeft... 't Is wellicht een steek in uw hart, ook in 't mijn; maar ik ben er zo vol van dat ik 't niet zwijgen kan: 't geen J. Goossenaerts weigert, dat neemt den Dos aan! Foei wat een verrader! En Spaen!!’Ga naar eind69 Wat niet belette dat Bernaerts Van Cauwelaert te laks vond in zijn optreden tegenover de regering. Op 10 november 1916 schreef Cyriel Verschaeve aan zijn vriend Dosfel, die hem gevraagd had hem niet te veroordelen: ‘Uw inzicht was goed, 'k wist het en 't inzicht is alles in mensenwerk, 't werk zelf moge verkeerd of zelfs verderfelijk zijn... Een beetje van uw goede naam gaat onder bij velen, uw positie zal u ontnomen worden, de eerste slagen der regering komen op u terecht... Ik weet dus ook wat de plicht van het Vlaamse volk is tegenover u, en uw soortgelijken: als zijn beste deel u te beschouwen, uit te roepen, te verdedigen, te beschermen, u met eer daar te houden, waar gij met de schijn van oneerlijkheid opgeklommen zijt.’Ga naar eind70 De invloedrijke kapelaan van Alveringem gaf dus aan de talrijke flaminganten die zijn huis bezochten de richtlijn, dat de vernederlandste universiteit en professoren als Dosfel moesten behouden blijven na de oorlog. Leo Vindevogel, de sekretaris van de Vlaamse Wacht en van de Kristen Volksbond van Ronse, zegde op 27 januari 1917 zijn abonnement op Vrij België op: de veroordelingen van het aktivisme, en de antiduitsgezindheid die een vrede in de weg stond, kon hij niet | |
[pagina 182]
| |
aanvaarden. Dat was gemakkelijke praat voor heren die zelf niet aan het front stonden.Ga naar eind71 Hier sprak de moedeloosheid van soldaten in een derde oorlogswinter, nadat Duitsland zopas Roemenië onder de voet had gelopen en zich daarmee de graan- en oliebevoorrading had verzekerd, waarmee het de strijd zou kunnen voortzetten. De frontbeweging die doende was een organizatie uit te bouwen in alle legeronderdelen, moest trachten die zo uiteenlopende schakeringen te omvatten. Ze deed dat door een radikalizeren van haar antiregeringsgezindheid, een afwijzen van de kollaboratie en een zwijgen over de kollaborateurs, dat snel evolueerde van begrip naar vergoelijking, mede onder invloed van Verschaeve. Filip De Pillecyn stuurde op 5 januari 1917 een artikel voor Vrij België, waarin hij de verschillen tussen aktivisten en loyalen wegwuifde: indien er te vergeven was, zou dat gebeuren omdat er veel was bemind; liefste vrienden uit Holland, hou op met elkaar te bekampen!Ga naar eind72 Dat stond mijlenver van het entoesiasme waarmee hij nog geen vier maanden vroeger Vrij België had geloofd omdat het gaf ‘een klare kijk op de toestanden, vertrouwen in onze kracht, en vóór alles een lijn van handelen die zo heerlijk zichzelf bleef in haar onaanvechtbare logica’Ga naar eind73. Ook Ernest Claes had al die evolutie doorgemaakt.Ga naar eind74 Van Cauwelaert werd over de ontwikkeling aan het front het regelmatigst en uitvoerigst ingelicht door onderluitenant Jef Rombouts. Uit zijn brief van Nieuwjaar 1917 was al de naoorlogse stichting van de Frontpartij te voorvoelen. ‘De Vlaamse beweging schijnt hier meer en meer zelfstandig te worden, de Vlamingen meer en meer zichzelf, daarom tracht men tot een groep te geraken. Die heeft zijne zienswijze, zijn doel en zijne middelen. Wij willen kunnen weg gaan, onafhankelijk van die enigen, die binnen of buiten België zich leiders wanen. Later, na klaar oordeel, zullen er vaarwaters samenvloeien. Die dan wil meevaren, neme onze tucht aan, en kome zelf tot ons. Wij vrezen hier steeds, dat U te veel goeds van 't goevernement zult zeggen.’ Als een minister (Vandervelde?) mag zeggen ‘Vive l'Internationale’ en ‘A bas le capitalisme’, waarom zegt dan niemand ‘Leve de vervlaamsing der Gentse nationale hogeschool’?Ga naar eind75 Op 10 februari maakte Rombouts tijd voor een belangwekkend overzicht van de toestand: ‘Op het front zullen wij ertoe geraken, in de mate van het mogelijke, een band te leggen rond de Vlaamse koppen. Die bestaat reeds in sommige groepen.’ Ziehier de overwegende gedachten: wij strijden voor het princiep van Gent, keuren | |
[pagina 183]
| |
het feit nu af, zwijgen over persoonlijkheden omwille van de echt-Vlaamse krachten die erin staan. Velen staan een heel nieuwe universiteit voor. ‘Sommigen vinden, dat dit te zeer de goede Vlamingen die eraan staan, verongelijkt en wensen daarom de hervorming der nu bestaande.’ Ik vind bij sommige jongeren dat ze alles vergeten wat de Duitsers ons aandeden. ‘Zij hebben geen schrik genoeg het volk tegen hen te zetten en zij rekenen blind op zijn instemming.’ ‘Toorts en Co staan buiten ons en geven geenszins richting. Met de benaming Aktivisten en Passivisten doen we niet mede.’ Vrij België wordt bewonderd tegenover het afbrekende van De Toorts. ‘Groep Ons Vaderland - dit blad is aan Dr. Daels en zijne mannen aan 't ontglippen. - Niet Dr. Daels is heviger en doordrijvender dan U. Mej. Belpaire en Belgische Standaard waarin wij de vooruitstrevendsten zijn in Vlaams opzicht, is gans met U. Mej. Belpaire vertegenwoordigt het “Belgische” en de afschuw voor al wat aan 't Duitse raakt. Bij sommigen ontwaart men vaak een vergeten van wat de Duitsers in 't land verrichten, dat komt dikwijls uit een reaktie tegen de officiële fransdolheid, ook uit wantrouwen. De haat tegen 't goevernement is algemeen en hevig; dat is de schuld van alles. De Vlaamse werking van Prof. Daels is de grote oorzaak zijner verplaatsing. Hij staat tegenwoordig op het front, in een infirmerie... onder zijne leerlingen.’Ga naar eind76 Ook van zijn broer August kreeg Van Cauwelaert alsmaar bezwerende oproepen: ‘Me dunkt dat ge niet ver genoeg staat... de vele duizenden aan deze zijde van de IJzer staan veel verder dan ge vermoedt. En ze hebben, dunkt me, gelijk. Zij horen niet enkel af en toe van grieven; ze beleven elke dag miskenning en vernedering. En tegenover zo'n toestand kan alleen radikaal optreden helpen. En daarom betreur ik het dat ge nog steeds de Haverse heren “voor bepaalde gedachten te beïnvloeden” hoopt.’ Op 11 februari waren door het Hoofdkwartier alle privé-verenigingen verboden [klaarblijkelijk om de groeiende Vlaamse agitatie tegen te gaan]. In mijn bataljon alleen al zeven!, vervolgde August Van Cauwelaert. ‘Onze houding na de oorlog zal niet passief zijn, maar zeer aktief tegen die heren. We hoeven hen geen gelegenheid meer te geven boete te doen... de maat is vol. En het is omdat het niet duidelijk blijft welke uwe houding na de oorlog zal zijn betreffende een paar zeer brandende kwesties, dat het vertrouwen is geschokt.’Ga naar eind77 | |
[pagina 184]
| |
4. BalansDe opening van een Nederlandse universiteit en de administratieve hervorming van het ministerie van Kunsten en Wetenschappen vormden in oktober 1916 het hoogtepunt van de eerste faze der Flamenpolitik. De faze namelijk van de administratieve gunsten die binnen de Belgische wettelijkheid bleven, of die er tenminste niet zover van afweken dat wie ze wilde aanvaarden, zich niet kon wijsmaken dat ze wettelijk waren. Het doel was de Vlaamse Beweging geleidelijk los te weken van België, om ze in een tweede periode tegen België te kunnen opstellen als instrument voor de Duitse beheersing van de lage landen bij de zee. Het geringe sukses bij de aanvang verklaart waarom die voorbereidende faze volle twee jaar moest duren. Hoe waren nu de kampen afgebakend? Een kleine maar groeiende groep Jong-Vamingen en geestesgenoten streefde de vernietiging van België na door een Duitse overwinning, ook al zou dat de opname meebrengen van een Vlaamse staatje in het Duitse rijk, of een nauwelijks minder verhulde opslorping. Velen, of misschien de meesten, zullen daarover trouwens niet eens nagedacht hebben, hun aansluiting bij Jong-Vlaanderen zal eenvoudig een uitdrukking geweest zijn van antibelgische gevoelens. Op de vraag van Picard wat hij zich voorstelde van een koninkrijk Vlaanderen, antwoordde Felix Timmermans dat hij zich voor al die politiek niet interesseerde, ‘mor e Vloms keuningeske’, dat zinde hem wel.Ga naar eind78 Een merkelijke minderheid van de radikale flaminganten had zich bereid verklaard om een Duitse gunst te aanvaarden, waarvan ze de onwettelijkheid in ernst niet konden miskennen, en hoewel ze wisten dat de regering-in-oorlog zich kantte tegen die aanvaarding, evenals de meerderheid van de flamingantische leiders, de grote meerderheid van de vlaamsgezinden en de overgrote meerderheid van de Vlaamse bevolking. Een aantal van hen rekenden op een vrede door vergelijk, waarbij Duitsland zich een blijvende invloed in België zou verzekeren, zonder welke de nieuwe universiteit geen dag zou leven. Een minder uitgesproken vorm van satellizering dus, misschien te vergelijken met de positie van de vreemde mogendheden die in Turkije optraden als ‘beschermer van de kristenen’. Maar ook hier moeten we niet overdrijven met het zoeken naar beredeneerde perspektieven voor de na-oorlog; zelfs Dosfel had er geen. Ook hier | |
[pagina 185]
| |
was het de opgekropte verbittering over 85 jaar onrecht waarop de Flamenpolitik kon steunen. En bovendien op de flamingantische solidariteit. Die van Hyp. Meert met De Vlaamsche Post waarvan hij de oprichting bestreden had, maar waarvan hij niet wilde geloven dat er Duits geld achter zat en niet wilde dulden dat ze voor verrader gescholden werd. Solidariteit met de afgezette ambtenaren De Clercq en Jacob. Solidariteit met al de vlaamsgezinden die het aktivisme begonnen waren, al waren dat grotendeels geen Belgen van afkomst. En hoe je het ook draait of keert, het komt allemaal op hetzelfde neer. De kracht van die solidariteit, net zoals de geprikkeldheid tegenover de franstalige pers, de lichtgelovigheid tegenover de Duitse propaganda of de behoefte aan regeringsbeloften, het wijst allemaal op de kracht van het Vlaamse nationale bewustzijn en de zwakheid van het Belgische, zelfs na de verschrikkingen van de Duitse inval. En op de zwakheid van het politiek inzicht. Maar toch moeten we weer relativeren. Het aantal van degenen die effektief wilden meewerken aan de Duitse hervormingen, door een benoeming te aanvaarden of in Gent te gaan studeren, was veel kleiner dan dat van hen die hun handtekening wilden plaatsen. Daaruit blijkt dat dit laatste voor de meesten - in de loop van 1916-1917 zouden er volgens aktivistische gegevens 3500 namen zijn verzameld onder het volksmanifest voor GentGa naar eind79 - gewoon een manifestatie was van wantrouwen tegen de regering, die zelfs de bestaande taalwetten niet toepaste en op vragen naar beloften antwoordde met ‘vecht en zwijg’. Dan waren er de loyale flaminganten rond Vrij België, De Stem uit België, De Belgische Standaard en Ons Vaderland, en de velen uit het bezette land die moesten zwijgen. Ook bij hen deed zich de radikalizering door de oorlog gevoelen. De aanleiding daartoe vormden herhaaldelijk het optreden van de aktivisten en de reakties erop, ook het annexionisme en andere problemen van buiten- en binnenlandse politiek, evenals de tegenstelling tussen de Flamenpolitik en de houding van de Belgische regering. Vooral in het leger leidde die tot een breuk met de jonge flaminganten, waaronder de sympatie voor de aktivisten groeide. En niet bij hen alleen. Typerend was dat de Gentse ateneumleraar J. Goossenaerts, die in 1915 Alfons Sevens had aangemoedigd, die in 1916 wegens spionage door de Duitsers tot tien jaar dwangarbeid was veroordeeld, in de lente van 1917 vanuit zijn Duits gevangenenkamp zijn naam liet plaatsen op | |
[pagina 186]
| |
de lijst van de ondersteuners der vernederlandste universiteit.Ga naar eind80 Ook bij deze loyale flaminganten speelde dus een solidariteit met de aktivisten, of toch met sommigen onder hen. Pas op 4 februari 1916 had Vrij België voor de eerste keer over verraad gesproken, na de onthulling door Kimpe dat Picard, Minnaert en Domela het pangermanistisch programma van Jong-Vlaanderen in 1914 opgesteld hadden. Van Cauwelaert schreef toen dat de Vlaamse Beweging degenen die deze richting toegedaan waren, zou afschudden als slijk van de schoenen.Ga naar eind81 Maar hij en zijn medestanders zouden hen die alleen de universiteit aanvaardden, niet veroordelen. Ook al bracht hun dat zoveel te meer in open konflikt, niet alleen met een groot deel van de franstalige vluchtelingenpers, maar ook met gewezen medestanders als Du Catillon en Monet. Deze passivisten wilden tijdens de oorlog geen ander belang erkennen dan het Belgische, dat nu samenviel met dat van de Geallieerden: regering van nationale unie, toetreding tot militaire en ekonomische bondgenootschappen, annexionisme. Zij wilden ook de gematigde aktivisten ‘afschudden als slijk van hun schoenen’. Want zij voorzagen terecht dat anders de Vlaamse Beweging na de oorlog zou ‘vergiftigd’ blijven met aktivisme en duitsgezindheid. Openlijke kritieken, taaleisen en verklaringen van niet-vertrouwen-op-Vlaamsgebied van de regering, zagen zij als een ondermijning van de oorlogseendracht en als oorzaken van de overgang van sommigen naar het aktivisme. Tot op zekere hoogte terecht, natuurlijk; maar er zouden er nog méér naar het aktivisme zijn overgegaan zonder het optreden van de loyalen. Tenslotte werden een aantal van deze passivisten uit de Vlaamse Beweging gestoten en belandden ze bij de Ligue Patriotique Flamande. Want het aktivisme gaf een geweldige versterking aan het franskiljonisme, en werkte daar trouwens mee samen om het loyale flamingantisme te versmachten. En met sukses. Van Cauwelaert en Van de Perre stonden moederziel alleen onder de parlementariers van de diaspora, behalve dat ze soms een steuntje kregen van Huysmans die werd opgeslorpt door zijn taak als sekretaris van de socialistische Internationale. De meerderheid van de vlaamsgezinden voelde zich gedwongen te zwijgen. Welke was de motivering van Van Cauwelaert, die tot 10 oktober 1916 de onbetwiste leider was van de loyalen? De aktivisten en hun nationalistische erfgenamen konden zijn houding alleen verklaren door zwakheid of, positief uitgedrukt, door Belgisch unitarisme | |
[pagina 187]
| |
(Jacob en Elias), katolieke partijsolidariteit (Jacob), loyalisme en legalisme (Picard), enz.Ga naar eind82 Dat zal allemaal wel meegespeeld hebben, evenals verontwaardiging over de Duitse inval. Maar wat uit zijn weekblad en zijn enorme korrespondentie naar voor komt, is iets heel anders. Hem was het erom te doen de Vlaamse Beweging te bewaren en te versterken voor de na-oorlog. Hij maakte zich geen illuzies dat het Vlaams rechtsherstel als beloning zou worden geschonken, herhaalde alsmaar dat het zou moeten afgedwongen worden door een sterke volksbeweging. Om die volksbeweging ging het dus. Van juli 1915 af, ten laatste, zag hij dat het Vlaams bewustzijn werd versterkt door de oorlog, maar besefte tegelijk welk een haat kollaboratie met de bezetter moest oproepen bij de bevolking. Van de volgende maanden af bereikten hem verheugende tijdingen over de groei van de vlaamsgezindheid in het leger. Vanuit zijn unieke observatiepost in Den Haag, als volksvertegenwoordiger en als redakteur van een leidend weekblad, kon hij voeling houden zowel met het bezette land als met de diaspora en het front, met de officiële wereld en met zijn vele Nederlandse vrienden. Zijn allesoverheersende bekommernis was het, de Vlaamse Beweging één te houden, niet achter de unitaire staat of de regering, maar in voeling met het Vlaamse volk dat in de oorlog achter die staat stond. Van meet af wees hij daarom de pangermanisten van Jong-Vlaanderen af, en Jacob en De Clercq toen ze daarmee gingen aanpappen, omdat hij doorzag dat de eersten direkt en de tweeden indirekt verbonden waren met de overweldiger die door de bevolking werd gehaat. Omwille van de eenheid der beweging bleef hij voor allen de terugkeer prediken. En zelfs toen ze begin 1916 bekendmaakten dat ze de inlijving van Vlaanderen in het Duitse keizerrijk hadden vooropgezet, reserveerde hij het woord ‘verraad’ alleen voor degenen die zulke richting bleven aanhangen. Bij de doorbraak van het aktivisme in juni 1916 gaf hij opnieuw het ordewoord: het feit betreuren maar de personen niet veroordelen, het gaat om een vergissing, niet om duitsgezindheid. De eenheid van de beweging moest, zoveel dat nog mogelijk was, worden hersteld na de oorlog, ook al kostte dat weer afscheuringen langs de kant van de passivisten. Tegenover de regering trad hij op in funktie van de groeiende bewustwording aan het front, zowel als in funktie van de ontwikkeling van de vlaamsgezinde opinie in het bezette land en onder de vluchtelingen. Ook in funktie van de aktivistische | |
[pagina 188]
| |
propaganda, die van zijn uitspraken ‘misbruik’ zou maken; dat vormde voortdurend een sterke rem. Dat na de oorlog het land door geweldige tegenstellingen zou worden verscheurd, zag hij heel scherp in en hij hield het niet alleen aan de ministers voor, maar stemde er zijn hele politiek op af. Mij is geen ander flamingant of Belgisch staatsman bekend, die de naoorlogse ontwikkeling zo vroeg voorzag en er zo konstant zijn hele aktie op heeft gericht. In de meest kritieke periode uit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, heeft hij het grootste deel van haar overtuigde aanhangers helpen radikalizeren, maar tegelijk in eenklank helpen houden met de Vlaamse bevolking. Hadden hij of anderen dat niet gedaan, de beweging ware na de Eerste Wereldoorlog weggeveegd zoals het na de Tweede gebeurd is, en zelfs voor veel langere tijd, omdat ze in 1914 nog zoveel zwakker was dan in 1940. Maar de positie van de loyale flaminganten werd hoe langer hoe moeilijker, tussen de onwil van de regering, het zwijgen van de meeste vlaamsgezinden, de aanvallen van franskiljons en passivisten in Nederland en van de aktivisten, die met sukses op mekaar inspeelden om een loyale maar aktieve vlaamsgezindheid te beletten. In die toestand gingen de Duitsers over tot de tveede, beslissende faze van hun Flamenpolitik. |
|