Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 134]
| |
9. het tweede oorlogsjaarNa een jaar oorlog tekenden zich naast mekaar af: een enorme versterking van het Belgisch bewustzijn, het beginnend aktivisme en de verdeeldheid van de Vlaamse Beweging. Streuvels, de scherpe observator van de plattelandsbevolking tussen Leie en Schelde, stelde in mei 1915 vast dat de groei van het nationaal Belgisch bewustzijn ‘zo vlug en zo algemeen’ was als ‘niemand van ons ooit gedacht had’. Op de ontreddering en de moedeloosheid na de nederlaag was ‘het wonder verwekt onder ons’ door brieven van de soldaten die ‘alle zonder uitzondering getuigen van de moed, vastberadenheid, opgewekte geest... en 't vertrouwen onzer jongens. Het jammeren was ineens uit’. Bijzonder te weten dat de koning en de koningin bij de soldaten bleven, had een enorme uitwerking. ‘Geen huizeke in heel de streek, of er prijkt een nieuwe beeltenis van het koninklijk echtpaar. Koning Albert is er voorgesteld als soldaat.’ In het lijden en de strijd was het Belgisch volk tot een echte natie samengegroeid.Ga naar eind1 In dezelfde maand mei 1915 stelde Karel Van de Woestijne vast dat in Brussel het patriottisme overal tot uiting kwam waar zulks door de bezetter geduld werd, namelijk in de uitstalramen van de magazijnen waar de afbeeldingen van soldaten, van de koning in uniform en van de koningin prijkten.Ga naar eind2 Streuvels schreef op 13 juni zijn visie op de Vlaamse Beweging in het bezette land neer, die zou verschijnen in De Nieuwe Amsterdammer van 3 juli en door tal van bladen zou besproken worden. Er waren nu drie groepen onder de vlaamsgezinden: de eerste zwijgt en wil de Vlaamse strijd staken tot na de oorlog. De tweede kan of | |
[pagina 135]
| |
wil niet zwijgen omdat de franskiljonse vlaamshaters het evenmin doen maar is, zoals de eerste, nationaal Belgisch gezind. Een laatste radikale groep jongeren wil het bestaande staatsverband verbreken en daartoe Duitse hulp gebruiken. Streuvels wilde zich zoals vroeger buiten de strijd houden en hoopte op een herstel van de eendracht. Maar hij zag in een Vlaamse staat een utopie en waarschuwde dat de Vlaamse eigenheid zich zelfs tegen een Franse overheersing zou kunnen handhaven, maar niet tegen een Duitse: die zou ons assimileren.Ga naar eind3 | |
1. In de verwarringIn de zomer van 1915 was het aktivisme een feit. Dat wil zeggen dat het niet bleef bij de kollaboratie van enkele individuen, of van een stel baardeloze jongeren in Gent zoals de tegenstanders het graag voorstelden in de vluchtelingenpers. Er was nu een fraktie van de Vlaamse Beweging ontstaan die kollaboreerde. Er waren groepen aktivisten in Gent, Brussel, Antwerpen en Nederland, en al waren die nog heel klein, ze waren doende om zich stelselmatig uit te breiden. De Gentse Jong-Vlamingen hadden in juni al kernen in Oostende en Lier. Ze zouden op 1 november 1915 een landelijk kongres houden, waarop ‘vertegenwoordigers’ uit nog tien andere plaatsen aanwezig waren. Ze zouden maar enkele oudere vlaamsgezinden kunnen aantrekken, wel een heel aantal jongeren, onder wie velen nog naam zouden verwerven.Ga naar eind4 De aantrekkingskracht onder de jongeren wijst er op dat een ruime kring vlaamsgezinden minder of meer open stond voor het aktivistische streven. Dat merken we duidelijk bij Hyppoliet Meert, die in februari 1915 de stichting van de Vlaamsche Post zo krachtig had tegengewerkt, maar die op 10 augustus, toen hij dat verhaalde aan Van Cauwelaert, nog niet geloofde dat er Duits geld achter zat.Ga naar eind5 Op 17 juli had hij gereageerd met een brief in een Nederlandse krant tegen Van Cauwelaerts aankondiging van het manifest der loyale Vlaamse leiders in Holland. In die aankondiging was gezegd dat het manifest de godsvrede op taalgebied zou bevestigen, de Vlaamsche Post en andere bladen die werktuigen waren van de Duitsers afwijzen, evenals de ongevraagde Duitse hulp, maar bevesti- | |
[pagina 136]
| |
gen dat de Vlaamse strijd na de oorlog moest worden voortgezet zonder de Belgische nationaliteit uit het oog te verliezen. Meert schreef dat dergelijk manifest bij de weldenkende Vlamingen in Gent geen handtekeningen zou krijgen. Hij somde de grieven der Vlamingen op en de beledigingen aan hun adres, en verklaarde beslist geen stilzwijgen te aanvaarden. De Gentse leiders hebben tegenover de Post stelling genomen, maar weigeren mee te werken aan de verdachtmaking door onze vijanden van al de Vlaamse bladen. Wij vragen geen Duitse gunsten, maar het einde van de niet-toepassing der taalwetten, en we zullen niet protesteren als de Duitsers die wel toepassen. Wij aanvaarden verder wel de Belgische nationaliteit, maar dan één waarin we onze vrije en zelfstandige ontwikkeling gewaarborgd zien.Ga naar eind6 Het is duidelijk dat Meert en, zoals hij, vele, ook oudere flaminganten, heel dicht stonden bij de opvattingen van Jacob en De Clercq. D.w.z. dat hij in de aktivisten geen tegenstanders zag, maar vrienden die wel te vér gingen. Typisch waren een aantal reakties op de afkeuring van Jacob en De Clercq, die Floris Prims in zijn Stem uit België had uitgesproken. Die had op 27 augustus 1915 geschreven dat er boven de Vlaamse en de Waalse nationaliteit een Belgische gegroeid was, en dat de loyauteit tegenover België in geen geval voorwaardelijk mocht gesteld worden, afhankelijk van een Vlaams rechtsherstel zoals Jacob en De Clercq het hadden geponeerd; gelieve dit nummer terug te sturen als u niet akkoord gaat. Welnu op 1 oktober meldde hij dat het was teruggestuurd ‘door een dertigtal personen, soms met bittere beschouwingen. Bijna al die nummers kwamen ons toe van jongens die hun volle vaderlandse plicht doen’. In die toestand wekten de afzetting van De Clercq en de schrapping van Jacob, die enkele dagen later in het Staatsblad verschenen, in ruime kring ontstemming. In het bezette land stelden de aktivisten het voor alsof die twee gebroodroofd werden, alleen maar omdat ze hadden geantwoord op ‘de antivlaamse haatkampanje in de franstalige pers’. 290 jonge Antwerpenaars betuigden hen in december 1915 dank ‘voor de offervaardigheid die gij in de strijd voor het Vlaamse volk tegenover de Belgische regering betoond hebt’Ga naar eind7. In de laatste maanden van 1915 konden Jacob en De Clercq in hun blad uitspraken tegen de godsvrede of voor zelfbestuur noteren van volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx, van de voorzitter van het Vlaams Handelsverbond Leo Meert (een neef van Hyppoliet) en van de onderstadsbibliotekaris van Antwerpen Marten Rudelsheim (een | |
[pagina 137]
| |
genaturalizeerd Nederlander).Ga naar eind8 Die zouden later allemaal openlijk in het aktivisme staan. Het eerste gevolg van de krisis was een pijnlijke verdeeldheid in de flamingantische gelederen. Al op 25 augustus 1915 vroeg Van Cauwelaert aan minister Poullet om Du Catillon aan te sporen tot meer gematigdheid; zijn aanvallen op Deswarte (die aanvankelijk met Gerretson een kontrakt gesloten had voor de nieuwe koers van de Vlaamsche Stem) en op Streuvels waren niet te verantwoorden.Ga naar eind9 Inderdaad speelden zulke aanvallen in de kaart van de kollaborateurs, die van hun kant zoveel mogelijk flaminganten als hun bondgenoten opsomden; werden die van de overkant aangevallen, dan was er zoveel te meer kans dat ze inderdaad aktivist zouden worden. In het Vlaamsche Nieuws van Borms en Verhulst stond op 5 september: ‘Wij rekenen op... H. Verriest, Pol De Mont, Hyp. Meert, Frans Reinhard, Maurits Josson, Adelfons Henderickx, Leo Augusteyns, Emiel Wildiers, Dr. Reimond Speleers, Lodewijk Dosfel, René De Clercq en Dr. Jacob.’ In november 1915 viel August Monet, de liberale Antwerpse joernalist die vast medewerker was geworden van De Telegraaf, als aktivisten aan De Mont, Henderickx, De Cock, Verhulst, Gustaaf Vermeersch, Verriest, Borms, Richard De Cneudt, Eggen, Jacob, Kimpe, Minnaert, Picard, De Saedeleer, Adolf Clauwaert, Hubert Melis, Wildiers en Domela.Ga naar eind10 Op sommigen, als De Cock, hadden die aanvallen wel een afschrikkend effekt. Temidden van de verwarring waren het vooral Van Cauwelaert en Hoste die in hun weekblad Vrij België zoals in hun manifest een alternatief boden, namelijk de vereniging van vaderlandse trouw met een kombatief flamingantisme dat niemand uitsloot dan wie bewust de Duitse kant koos. Zij spraken nooit over verraders, alleen over onbezonnen jongelui, of over enkele weinige medestanders die, geprikkeld door franskiljonse aanvallen, zich in een onbewaakt ogenblik hadden laten meeslepen door duitsgezinde Hollanders. Vooral Van Cauwelaert gaf een richting aan, bijzonder in een artikelenreeks van 22 oktober tot 26 november, over de bestuurlijke scheiding. Daarover kon de regering nu geen uitspraak doen en haar die eis nu stellen, ware in de Duitse kaart spelen, met als gevolg verduitsing in geval van een nederlaag of ‘een noodlottige, een misschien dodende reaktie wanneer Duitsland het moet afleggen’. (Ook uit Van Cauwelaerts briefwisseling blijkt al van 1915 af dat hij besefte welk een haat tegen de Vlaamse Beweging de Flamenpolitik en het aktivisme deden ontstaan in het Vlaamse land). Maar de bestuurlijke scheiding was | |
[pagina 138]
| |
niet onmisbaar. Wel een volledige vernederlandsing van het openbaar leven in Vlaanderen, door een bestuurlijke aanpassing aan de feitelijke eentaligheid der streken in België.Ga naar eind11 Die aanpassing zal niet uit de lucht vallen of niet door een regering geschonken worden, maar daarvoor zullen wij Vlamingen zelf moeten vechten na de oorlog. Het sukses van Van Cauwelaerts optreden bleek niet alleen uit de entoesiaste brieven die hij ontving van velen die vonden dat hij het verlossende woord gesproken had, maar vooral hieruit dat het aktivisme na de zomer van 1915 niet verder is doorgebroken onder de vluchtelingen. Tegenover de heel schaarse adepten die er nog gewonnen werden, zoals Leo Meert, staan er anderen die zich terugtrokken. Zo prof. J. De Cock, die op 31 augustus zijn geestdriftige instemming had betuigd met de positie van Jacob en De Clercq in hun blad, dat nu ‘werkelijk een Vlaamse stem wordt en het lot van Vlaanderen behartigt boven dat van de “Belgische Staat”’Ga naar eind12. Zijn Leuvense kollega's reageerden onmiddellijk. Ook Prof. Gustaaf Verriest was ‘van oordeel dat de tegenwoordigheid van De Cock in Leuven een onmogelijkheid geworden is.’Ga naar eind13 Juffrouw Belpaire jammerde: ‘En J. De Cock! Wat schande! Wat zal er van die ongelukkige na de oorlog geworden?’Ga naar eind14 Verschrikt krabbelde De Cock achteruit. Hij vroeg niet méér dan twee ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en dat een minister die wens ontvankelijk zou verklaren. En nadat Van Cauwelaert in zijn artikelenreeks twee ministers tegenover één parlement een kalf met twee koppen had genoemd, schreef De Cock hem dat een grondwettelijk gewaarborgde Nederlandse eentaligheid van Vlaanderen volstond: ‘Noem dat nu bestuurlijke aanpassing, bestuurlijke scheiding, zelfbestuur of hoe ge maar wilt, what's in a name?’Ga naar eind15 Hoewel hij tijdens de oorlog een leerstoel in Gent en een andere aan een Duitse universiteit weigerde, en Van Cauwelaert en Hoste hem in Vrij België de kans gaven om zich te rehabiliterenGa naar eind16, zou hij niet meer in Leuven kunnen doceren. Zijn geval is kenmerkend voor de verwarring die niet alleen tussen de flaminganten onderling ontstond, maar ook in geesten als de zijne die schermden met ‘zelfbestuur’ en ‘bestuurlijke scheiding’, zonder dat ze daar een enigszins klare voorstelling van hadden. Trouwens, in De Vlaamsche Stem van Jacob en De Clercq werd op 18 augustus ‘het federatieve stelsel’ gevraagd, dat vervolgens werd beschreven als... officiële eentaligheid.Ga naar eind17 In het bezette land, waar geen geschreven tegen-propaganda mogelijk was, heeft het aktivisme van de verwarring kunnen gebruik | |
[pagina 139]
| |
maken en uiteindelijk een heel aantal oudere Vlaamse leiders kunnen winnen. Dat was niet toe te schrijven aan het drijven van Jong-Vlaanderen. Wel aan de heel voorzichtige en behendige politiek van von Bissing, aan propaganda die overvloedig met Duits geld werd gefinancierd en die een heel aantal ‘bedreigingen’ voor Vlaanderen wist op te roepen, en aan het in gebreke blijven van de Belgische regering. Bovendien lag een geallieerde overwinning verder af dan ooit. De Italianen waren zwakke broertjes gebleken, van mei tot september 1915 waren de Russen achteruitgeslagen door de Duitsers, op 11 oktober trad Bulgarije in de oorlog aan de zijde van de Centralen en effende hun de weg voor nieuwe suksessen in de winter. | |
2. Het ontstaan van de frontbewegingDe regering en de legerleiding zijn schromelijk in gebreke gebleven in hun taak om het aktivisme te voorkomen of in te dijken. Ze hebben integendeel de toenadering van de frontbeweging tot het aktivisme in de hand gewerkt. We hebben het hier niet eens over hun vooroorlogse houding, waardoor ze verzuimd hadden tijdig een oplossing te geven aan de vraagstukken van de voertaal in de universiteit en in het leger. We bedoelen hun gebrek aan reaktie op de Flamenpolitik die van december 1914 af onmiskenbaar werd. Wat een regering met staatsmanszin van dan af had moeten doen, was de Vlamingen de verzekering geven dat ze na de oorlog gelijkberechtigd zouden worden, en zulks onmiddellijk in toepassing brengen in het leger en in de vele Belgische diensten buiten het bezette land. Eerste-minister en minister van Oorlog de Broqueville miste blijkbaar die staatsmanszin, en hij niet alleen. Zijn partijdige steun aan de XXe Siècle wekte terecht grote verontwaardiging onder de flaminganten. Maar vooral als minister van Oorlog tot 4 augustus 1917, heeft hij schandalige en onwettelijke toestanden in het leger met volle kennis gehandhaafd. Aanvankelijk ondergingen de Vlaamse militairen de verfransing van het leger zonder dat klachten naar buiten doorklonken: zelfs de aktivistische pers publiceerde er geen. De volksjongens wisten niet beter en ook de ontwikkelden, die vrij talrijk waren onder de vrijwilligers, waren de verfransing gewoon en oordeelden vermoedelijk dat er dringerder werk te doen was, namelijk de vijand te verdrijven. | |
[pagina 140]
| |
Van die passiviteit maakten minister de Broqueville en de legerleiding gebruik om de taalwet van 1913, die ze hadden moeten toestaan om de algemene dienstplicht te bekomen, niet toe te passen. Die voorzag de tweetaligheid van de opleiding, de berichten en de mededelingen, plus de oprichting van nederlandstalige scholen voor de vorming van onderofficieren; bovendien de tweetaligheid in de opleiding van officieren van 1 januari 1917 af. De wet voorzag niet dat de bevelen in de twee talen moesten gegeven worden (de opleiding diende juist om aan de soldaten de kennis van de Franse bevelen bij te brengen!), noch dat de oversten de taal van hun ondergeschikten moesten spreken (dat kon niet bij wet, maar moest bij reglement geregeld worden, had minister de Broqueville beweerd in het parlement). Voor de ontspanning en de vorming van de nederlandstalige soldaten werd van hogerhand bijna niets gedaan. Er was geen ‘vervolging’, zoals later werd beweerd; de Belgische Standaard, de Stem uit België en de Vlaamsche Stem werden door de censuur niet gehinderd om het kultuurflamingantisme te propageren aan het front, de laatste zelfs lange tijd niet om zelfbestuur te eisen. Het Vlaamse feit werd gewoon genegeerd, zoals vroeger, en ondanks de taalwet van 1913 die zelfs niet werd toegepast waar dat gemakkelijk gekund had: in de nieuw-opgerichte scholen voor hulp-officieren en in de instruktiekampen.Ga naar eind18 Wel werden er vele Vlaamse vrijwilligers bevorderd. Jeroom Leuridan en Filip De Pillecyn, die zich in de zomer van 1915 aanmeldden in antwoord op een nieuwe oproep van de regering, vonden een gunstige situatie wanneer ze aan het front kwamen. Leuridan noteerde in januari 1916 in zijn dagboek: ‘'k Zie hoe in ons hernieuwd leger een kern is ontstaan van jonge Vlaamse officieren - studenten en hoogstudenten gisteren, nu flinke onderofficieren en officieren - die door hun daden lauweren oogsten voor henzelf, en eerbied en genegenheid voor de gedachten die ze met hart en ziel voorstaan.’Ga naar eind19 De Pillecyn berichtte in dezelfde maand dat zijn batterij bijna uitsluitend was samengesteld uit academici, waaronder de Vlamingen maar 30% vormden omdat er van hen minder aan de oproep gehoor gegeven hadden, en omdat er veel Luikenaars waren vermits in hun streek de Nederlandse grens het gemakkelijkst kon worden overgestoken. ‘Wat hier in 't oog valt is dat bijna al de onderofficieren Vlamingen zijn’, nl. degenen die tijdens het eerste oorlogsjaar aan het front bevorderd werden. ‘Maar hogerop, bij de ouderen uit 't | |
[pagina 141]
| |
soldatenleven, die in vredestijd hun strepen hebben verkregen, is het Waalse element aan de bovenhand.’Ga naar eind20 Uit de lente van 1915 dateren de eerste klachten die tot ons kwamen. Op 6 maart sprak aalmoezenier Van Gramberen bij Marie-Elisabeth Belpaire, die in De Panne een sociale en kulturele werking animeerde, over ‘de jammerlijke toestanden in 't leger, hoe Waalse dokters en officieren de mannen niet verstonden.’Ga naar eind21 Van Cauwelaert kreeg in mei een klacht van aalmoezenier Mortier en vroeg onmiddellijk meer bijzonderheden.Ga naar eind22 Hij was vermoedelijk op de hoogte van de radikalizering der vlaamsgezinde intellektuelen aan het front, die al in juni merkbaar wasGa naar eind23, en ging in het offensief. In zijn Guldensporenartikel voor De Vlaamsche Stem vermeldde hij ‘het bloedige, neen het hemeltergende onrecht dat onze Vlaamse jongens wordt aangedaan, wanneer zij in de dood worden gevoerd door officieren en onderofficieren welke hun taal niet verstaan’Ga naar eind24. Later zou hij alsmaar schrijven dat het duitsgezind aktivisme hem en de andere loyale flaminganten belette om de wantoestanden aan te klagen. Van de zomer 1915 af ontwikkelden zich parallel de rechtseis van vlaamsgezinde zijde, de repressie van hogerhand en tegelijk de maatregelen om de taaltoestanden te verbeteren. Het hyperpatriottisme waardoor de flaminganten in het leger de ondergeschiktheid aanvaardden van degenen die 80% van de troepen uitmaakten, kon geen jaren duren. Het verdwijnen daarvan moet gedeeltelijk door oorlogsmoeheid worden verklaardGa naar eind25, maar vooral door andere faktoren. De geallieerde propaganda volgens welke de strijd ging om het bestaansrecht van de kleine volkeren (bedoeld was vooral België), kon niet zonder invloed blijven, evenals de beroering bij Ieren, Zuidafrikanen, Finnen, Oekraïners, Tsjechen en noem maar op. De oorlog zelf aktiveerde, zowel bij de militairen als bij de burgers, het Vlaamse bewustzijn. Het aktivisme en de bestrijding ervan staken het vuur aan de lont: wat moest een vlaamsgezind soldaat denken als hij fulminaties las tegen ‘le traître Borms’, maar dag in, dag uit ondervond dat hij als nederlandstalige werd achteruitgesteld tegenover de franstaligen? We vermeldden al hoe in september 1915 een dertigtal lezers van De Stem uit België, meestal militairen, een veroordeling van het voorwaardelijk loyalisme van De Clercq en Jacob afwezen. Sommigen betuigden zelfs hun akkoord met de eis van zelfbestuur van de Vlaamsche Stem, o.a. Juliaan Platteau.Ga naar eind26 Het kan niet anders of zij waren de tolk van een wrevel die bij velen groeide. De perspolemieken rond de zaak van de Vlaamsche Stem (die | |
[pagina 142]
| |
werd pas begin december 1915 verboden aan het front) riepen reakties los in de meest diverse richtingen. De koning riep na het Bussumer telegram een Commissie tot verzending van Vlaamse boeken naar het Belgische Leger in het leven.Ga naar eind27 Minister Poullet noteerde op 1 augustus 1915 in zijn dagboek dat in Le Havre een gesprekspartner (zijn naam is onleesbaar) hem onderhield over de noodzaak van Vlaamse en Waalse bataljons om de taaltoestand recht te trekken.Ga naar eind28 Enkele dagen later kreeg aalmoezenier Robrecht Mortier van zijn kommandant te horen ‘dat er geen zaak was verdeeldheid te zaaien door flamingantisme... dat het Frans alleen de officiële taal is’ en dat hij dus zijn Nederlandse toespraak bij een begrafenis in het Frans had moeten herhalen.Ga naar eind29 Dat was geen alleenstaand feit. Er kwamen na het Bussumer telegram bekvechterijen voor tussen Waalse en Vlaamse soldaten, hatelijke antivlaamse uitlatingen van officieren, afwijzing van vlaamsgezinde kandidaten voor de officierenopleiding, innerlijke verscheurdheid bij flamingantische soldaten. De Alveringemse kapelaan Cyriel Verschaeve piekerde over dat alles in zijn dagboek en schreef: ‘Op 4 augustus 1914 was mijn eerste zorg: wat gewordt er van België? Nu is het een andere zorg: wat gewordt er van Vlaanderen?’Ga naar eind30 Weldra kwamen er klachten in de pers. Op 15 oktober, na twee maanden volstrekte godsvrede, klaagde de dominikaan Callewaert in De Stem uit België aan dat de gesneuvelden zelfs geen Nederlands grafopschrift kregen. Volksvertegenwoordiger Van de Perre besloot ook niet meer te zwijgen en schreef een lang en scherp stuk ‘Eerbied voor onze Helden’, waarin hij de schandelijke taaltoestanden aan het front en in de militaire diensten in Engeland blootlegde. De censor van de Belgische Standaard schreef erop dat het op het front niet mocht verschijnen om betwistingen te vermijden, volgens de richtlijnen van het hoofdkwartier; maar dat hij graag zou zien dat het in Engeland verscheen, omdat het de waarheid inhield. Het verscheen inderdaad in Prims' Stem uit België van 12 november, en lokte onmiddellijk instemmende reakties uit van soldaten die aan het front of in Engeland verbleven.Ga naar eind31 Jacob en De Clercq namen het artikel over in hun Vlaamsche Stem, en stelden het voor alsof Van de Perre hun stelling bijtrad dat de Vlamingen moesten spreken en de bestuurlijke scheiding eisen.Ga naar eind32 Enkele weken na het verbod van hun Vlaamsche Stem aan het frontGa naar eind33, werd in een legerdagorder van 17 december de verspreiding van De Stem uit België verboden tot nader bevel. | |
[pagina 143]
| |
Dat was het antwoord op publieke aanklachten, nadat de koningopperbevelhebber op 25 oktober een onderhoud geweigerd had aan Van Cauwelaert die hem wilde spreken over de fouten in de hogere politieke en legerkringen tegenover het Duitse lokken: hij moest zich maar wenden tot minister Poullet in Nederland.Ga naar eind34 Dat deed Van Cauwelaert sinds lang, en van 1 november af stuurde ook Van de Perre pakken soldatenbrieven door naar Poullet. Van november-december 1915 af verbleef die in Le Havre en drong er bij de minister van Oorlog de Broqueville aan op maatregelen.Ga naar eind35 Half januari 1916 verscheen dan eindelijk de eerste cirkulaire om aan te dringen op de toepassing van de taalwet en om de officieren aan te sporen (niet te bevelen!) Nederlands te leren. Op 20 januari kreeg de Belgische Standaard de gelegenheid om de niet-naleving van die cirkulaire aan te klagen.Ga naar eind36 Ook later kon hij soms iets schrijven over taaltoestanden. Tijdens de volgende maanden valt er een vermindering op van de klachten van militairen in de korrespondentie Van Cauwelaert. Samen met de opheffing van de verbodsmaatregel tegen de Stem uit België, schijnt de cirkulaire dus de onrust te hebben afgeremd. Als we nu terugblikken op deze inkubatieperiode van wat later de frontbeweging zou heten, dan valt het op dat er buiten de eigenlijke taalgrieven andere oorzaken van onrust voorkwamen, afgezien nog van degene die we in de volgende kapittels zullen behandelen. Vooreerst het klimaat waarin de militairen moesten leven achter het front, bij de Franse bevolking die van de Vlamingen niet méér wist dan dat het een soort halve Duitsers waren die pro-Duits schenen te zijn.Ga naar eind37 Dat verklaart mee de ergernis over de Frans-Belgische bladen telkens als die over het aktivisme durfden reppen (zoals vroeger over het pangermanisme): dat werd aangevoeld als evenveel aanvallen op Vlaanderen. Over het algemeen steeg de ontevredenheid sneller bij de vluchtelingen in Frankrijk en in Engeland dan bij die in Nederland, die in een nederlandstalige omgeving leefden. De patriottische uitroepen dat er nu geen Walen of Vlamingen meer bestonden, alleen Belgen, kwamen daarom in Frankrijk dubbel hard aan.Ga naar eind38 En de bevoorrechting die minister de Broqueville gaf aan zijn dagblad de XXe Siècle, werd daarom des te grievender gevoeld. Al in oktober 1915 stelde een van Van Cauwelaerts korrespondenten aan het front vast dat de ‘soms wraakroepende’ taaltoestanden (in feite ook al die andere omstandigheden) een bredere bewustwording verwekten: ‘Ik ben overtuigd dat, in tegenstrijd met uw | |
[pagina 144]
| |
mening, wij later niet in moeilijker omstandigheden zullen te kampen hebben voor ons ideaal.’Ga naar eind39 Dat de oorlog een Vlaamse bewustwording meebracht, had Van Cauwelaert al in zijn manifest geschreven, maar hij vreesde dat de haat die het aktivisme opriep, sterker zou zijn. Hier kreeg hij de eerste van een lange reeks bevestigingen van het tegendeel. Het groeiend Vlaamse bewustzijn uitte zich in 1916 in godsdienstige ‘studiekringen’ die werden gesticht om de zedenverwildering tegen te gaan, in de frontblaadjes voor streek- of studiegenoten (9 gesticht in 1915, 50 andere in 1916, nog eens 50 in 1917)Ga naar eind40, in de werken voor lektuurvoorziening en andere hulp aan de soldaten. Naast de groep rond de kapucijn Ildefons Peeters en Marie-Elisabeth Belpaire in De Panne, die de ‘Werken van de Belgische Standaard’ leidde, ging er een stimulans uit van Cyriel Verschaeve en van de legerarts Frans Daels. Deze animeerde het Sekretariaat der Katolieke Vlaamse Hoogstudenten dat in februari 1916 werd gesticht.Ga naar eind41 Op 4 mei 1916 klaagde Belpaire bij Van Cauwelaert: ‘Wij worden gewaar hier, dat de oude ultra-flamingantische strekking weer wakker wordt bij zekere jongeren, hoogstudenten vooral. De Belgische Standaard komt hun te tam... voor, en zij zoeken een eigen orgaan erop na te houden.’Ga naar eind42 Dat was een aanwijzing hoe de frontbeweging van godsdienstig-kulturele naar politieke aktie begon over te stappen en zich tegelijk ging organizeren onder een centrale leiding. Die ontwikkeling zou in de zomer worden versneld, onder invloed van het aktivisme inzake de Gentse universiteit. | |
3. De dagbladen van minister de BroquevilleVan alle franstalige vluchtelingenbladen heeft de XXe Siècle het meest kwaad bloed gezet bij de vlaamsgezinden, en het meest bijgedragen tot de uitbreiding van het aktivisme en de groei van een Vlaams nationalisme aan het front en in de diaspora. Hij was in 1895 gesticht te Brussel door katolieke politici, waaronder de Broqueville en Helleputte, en stond bij het uitbreken van de oorlog onder de leiding van de talentrijke Belgisch-Luxemburgse joernalist Fernand Neuray. Van 14 november 1914 af gaf die het blad opnieuw uit in Le Havre, en in de zomer van 1915 voegde hij er het nederlandstalig dagblad Het Vaderland bij. Waar haalde hij het geld? Voor wat | |
[pagina 145]
| |
Het Vaderland betreft, weten we dat, en we kunnen vermoeden dat het met de XXe net zo gegaan was: het geld werd door de Broqueville ‘voorgeschoten’ uit de ‘caisse des dons’, en op grond daarvan was Neuray bereid om de Broqueville als een belangrijk aandeelhouder te erkennen, met het oog op de voortzetting van het blad na de oorlog, en de Broqueville wees dat niet af.Ga naar eind43 Behalve met het ‘voorschieten’ van het beginkapitaal, bevoordeligde de minister zijn bladen op de meest grove manier: inzake het vervoer naar het front en de verkoop daar, de gegarandeerde afname van onverkochte nummers door het leger, enz. Van 21 mei tot 13 december 1915 werden door het ministerie van Oorlog voor 40.569 frank betalingen gedaan aan Neuray.Ga naar eind44 Voeg daarbij de aantrekkingskracht van een officieus blad dat de primeur kon brengen van het nieuws uit de regeringskringen; de tussenkomsten van de eerste-minister voor de bevoorrading in papier van zijn bladenGa naar eind45; twee maten en twee gewichten in de censuur die ook onder de leiding stond van de Broqueville; en het zal niemand verwonderen dat de oplage van zijn bladen die van alle andere ver overtrof. Van juli 1916 af groeide die voorsprong nog sterk aan. Want toen verhuisden ze naar Parijs en brachten van daaruit het nieuws van de dag; hun konkurrenten echter het nieuws van de vorige dag.Ga naar eind46 Op 1 mei 1917 werden van de XXe Siècle 14.325 eksemplaren afgenomen door de militaire verkoopdienst, van Het Vaderland 5100, van Ons Vaderland 2475, van de Indépendance Belge 955, van de Belgische Standaard 800.Ga naar eind47 Het was zeker verantwoord om in november 1914 de stichting van een Belgisch dagblad voor soldaten en vluchtelingen krachtig te bevorderen. Sommige voordelen werden later ook toegekend aan andere bladen die erom verzocht hadden, bij zover dat de financiële last ervan te zwaar werd en er dan voor alle kranten beperkingen werden opgelegd; zo werd dan de afname van onverkochte nummers gelimiteerd op 20% van de verkochte. Wanneer op 10 juli 1917 de vergadering der Belgische parlementariërs uit het onbezette gebied en uit Frankrijk, officieel protesteerde tegen de bevoorrechting van de XXe en Het Vaderland, ontkende de Broqueville met veel verontwaardiging.Ga naar eind48 Inderdaad kregen alle vluchtelingenbladen op een of andere manier ondersteuning.Ga naar eind49 Maar even zeker is dat de Broqueville en Neuray met overheidsgelden hun privéblad hebben gesticht en tot een heel rendabele zaak gemaakt, met het oog op de na-oorlog. En dat Neuray in juli-augustus | |
[pagina 146]
| |
1916 schreef aan de minister over de mogelijke konkurrentie tegen hun nederlandstalig orgaan door het blad dat de frontbeweging toen wilde stichten: wij hebben een oplage van 25.000, zij hebben geen geld, en bovendien ‘rien ne nous sera plus facile que d'empêcher leur feuille, même si elle naissait, d'être vendue au front’. Hij stelde verder voor, behalve het toekennen van aandelen aan de Broqueville, om met behoud van het programma van het blad tenminste de schijn te wekken dat Het Vaderland uitsluitend door Vlaamse personaliteiten zou geleid worden, en b.v. Van Cauwelaert op te nemen in het direktiekomitee. ‘On ferait à Van Cauwelaert un traitement annuel de dix mille francs.’Ga naar eind50 Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten! Het gaat er hier niet om te schatten hoeveel Neuray en de Broqueville verdiend hebben aan de oorlog die België ruïneerde. Mogelijk heeft Neuray uiteindelijk de volle eigendom van zijn bladen voor zich kunnen rezerveren toen hij op 16 maart 1918 de XXe herdoopte in La Nation Belge. Hij bestreed daarin de Vlaamse politiek die de Broqueville toen voorstond.Ga naar eind51 Wat moet onderstreept worden, is hoezeer zij beiden verontwaardiging wekten door de deloyale manier waarop ze hun opvattingen verspreidden en die van anderen trachtten te smoren. Welke de twistpunten waren, behandelen we in het volgende kapittel. | |
4. Nieuwe oorzaken van onrustNa afloop van het eerste oorlogsjaar werd de onrust onder de flaminganten, ook onder degenen die volledig loyaal zouden blijven, nog vergroot door een aantal faktoren: de vrees dat België zijn neutraliteit zou opgeven en zich eenzijdig zou binden aan Frankrijk, de opname in de regering van liberale en socialistische ministers, de groei van het Belgisch nationalisme, de reakties tegen het aktivisme en het afbrokkelen van de godsvrede tussen de loyale Belgen onderling, de wantoestanden in het leger. Het hoeft geen betoog dat de Duitse en de aktivistische propaganda van dat alles ruimschoots gebruik hebben gemaakt. Op het einde van 1915 kwam de eventuele toetreding van België tot het Verdrag van Londen in het nieuws. In dat verdrag hadden Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland zich op 5 september 1914 verbonden om geen afzonderlijke vrede te sluiten. In de herfst van | |
[pagina 147]
| |
1915 traden Japan, Italië en Servië toe (in 1917 zouden Roemenië, de Verenigde Staten en Portugal volgen). Was het ogenblik niet gekomen voor België om dat eveneens te doen, en om zijn statuut van neutraliteit op te zeggen dat het sinds 1839 bezat, maar dat door de garanten Pruisen en Oostenrijk was geschonden? Een kampanje in die zin werd gevoerd, o.a. door de XXe Siècle. Tegen dat plan werd rond de jaarwende 1915-1916 geprotesteerd in de pers door de wallingantische socialist Jules Destrée, maar vooral van flamingantische kant door Van Cauwelaert in Vrij België, Prims in De Stem uit België; Van de Perre in De Belgische Standaard. Het al dan niet uitgesproken hoofdmotief voor deze laatsten was, dat aan de Vlaamse onrust geen nieuw voedsel mocht gegeven worden door een bondgenootschap met Frankrijk. Mede door de afwijzende houding van de koning en van de vlaamsgezinde ministers, maar ook omdat franstalige ministers, zoals die van Buitenlandse Zaken Beyens, zich even krachtig verzetten, is België nooit toegetreden. Het heeft evenmin tijdens de oorlog zijn neutraliteitsstatuut opgegeven, noch is het ingegaan op Franse pogingen tussen april en september 1916 om een tolunie te sluiten.Ga naar eind52 Dat alles belette natuurlijk vele aktivisten niet om de Duitse propaganda over te nemen en België voor te stellen als een satelliet van Frankrijk, waarbinnen de Vlamingen nooit hun rechten konden verkrijgen. Op een ander punt heeft het vlaamsgezinde verzet alleen een vertragende uitwerking gehad: de vorming van een regering van nationale unie. Die moest onvermijdelijk de versterking van het on- en zelfs het antivlaamsgezind element in de regering betekenen, vermits vooral de liberale maar ook de socialistische partij veel minder gunstig gestemd waren tegenover de Vlaamse eisen als de katolieke. Bij het uitbreken van de oorlog waren de leiders van de oppositie tot ministers van State benoemd: de liberalen Paul Hymans en Goblet d' Alviella, en de socialist Vandervelde. De flaminganten wisten dat ze van de twee eersten niets dan tegenkanting te verwachten hadden, en de laatste had wel, naar socialistische traditie, altijd voor de taalwetten gestemd, maar had zich uitgesproken tegen het verdwijnen van de franstalige universiteit in Gent, en hij bevestigde dat op de vooravond van zijn opname in de regering.Ga naar eind53 Het is opvallend dat niet alleen katolieke bladen als De Stem uit België en De Belgische Standaard zich verzetten tegen de vorming van een regering van nationale unie, maar ook bladen met vrijzinnige leiding. Zo De Vlaamsche Stem al op 4 juni 1915, toen de socialist | |
[pagina 148]
| |
Deswarte hoofdredakteur was en de vrijzinnige Jacob al aangeduid als zijn opvolger. Ook Vrij België op 17 december 1915, met instemming van de liberaal Hoste.Ga naar eind54 In de schoot van de regering was het vooral de vlaamsgezinde Helleputte die zich verzette, zij het vooral omwille van de katolieke belangen. Toch werden de drie ministers van State in januari 1916 in de regering opgenomen zonder portefeuille, en van augustus 1917 af werden verschillende ministeries toevertrouwd aan linkse politici. De verzwakking van de Vlaamse positie was evident, en zou inderdaad gevolgen hebben voor de houding van de regering tegenover de frontbeweging en het Vlaamse vraagstuk. De aktivistische propaganda berichtte de opname van nieuwe vlaamshaters in de regering, zonder over hun partij te spreken. Een derde oorzaak van onrust voor de vlaamsgezinden was de groei van het Belgisch nationalisme, waarvan ze niet alleen uitlopers zagen in de al genoemde strekkingen om de neutraliteit op te geven en om een regering van nationale unie te vormen, maar ook in de annexionistische kampanje en de kritieken op het parlementair stelsel. Samen met uitingen van sympatie voor Frankrijk, aanvallen op de aktivisten, enz., werd dat allemaal in flamingantische ogen één pot antivlaams nat. De oorlog veroorzaakte in België, zoals elders, een opleving van nationalistische en annexionistische verlangens voor het herwinnen van vroeger verloren gegane gebieden als Luxemburg vooralGa naar eind55, Zeeuws-Vlaanderen en Limburg, Frans-Vlaanderen, zelfs Duitse Rijngebieden. Dat gebeurde ook onder de flaminganten, en niet alleen bij aktivisten die Frans-Vlaanderen wilden herwinnen. De Antwerpse advokaat Jozef Muls vertelde hoe hij en zijn huisgenoten tijdens de eerste oorlogsweken geloofden in een overwinning op korte tijd, en ‘dan keken wij [op de kaart] naar de Rijnprovincie hoe wij die bij België en Holland en Frankrijk gingen voegen’Ga naar eind56. Ernstiger was het gemeend bij de Antwerpse volksvertegenwoordiger Van de Perre, die zich tenminste van juni 1915 tot januari 1916 herhaaldelijk in artikels en voordrachten uitsprak voor een vergroting van België om ekonomische en strategische redenen.Ga naar eind57 Over het algemeen schijnt het annexionisme, of ruimer gesteld het verlangen om van de oorlog gebruik te maken om een aantal voor België nadelige bepalingen van 1839 uit de weg te ruimen, juist in de Antwerpse havenkringen aanhang te hebben gevonden, met het oog op de Scheldemonding.Ga naar eind58 Omgekeerd werd het annexionisme bestreden van Waalse en franstalige kant, met het argument dat ze niet wilden geminorizeerd | |
[pagina 149]
| |
worden in een groot Germaans geheel.Ga naar eind59 Dat belette niet dat bij flaminganten die, zoals Van Cauwelaert, het annexionisme bestreden, omdat het de verstandhouding tussen België en Nederland vertroebelde, het ging voorkomen als een onderdeel van een grote antivlaamse bedreiging. Die indruk kregen ze vermoedelijk vooral omdat in de XXe Siècle nationalisme en annexionisme verbonden werden met propaganda voor een regering van nationale unie, ja voor een te stichten nationale partij, voor toetreding tot het Verdrag van Londen, en ook verbonden met een veroordeling van wie en wat al deze doeleinden in de weg stonden, waaronder de meeste flaminganten. Precies zoals bij een aantal flaminganten al die strekkingen een vlaamsvijandige eenheid vormden, zo was in de ogen van Neuray en zijn medestanders het verzet tegen al hun verlangens, dat o.a. maar niet uitsluitend van vlaamsgezinde en van socialistische kant uitging, één groot antibelgisch komplot. Het ging bij dit alles om veel meer dan een ruzie tussen joernalisten, namelijk ook om een strijd om de macht binnen de regering.Ga naar eind60 Daar nam de annexionistische eerste-minister de Broqueville natuurlijk een dominerende plaats in, hij die tegelijk minister van Oorlog was en hoofd van de censuur, d.w.z. de instrukties gaf aan de Franse censuur betreffende Belgische bladen en Belgische korrespondenties in Franse bladen. Hij liet zich sterk beïnvloeden door Neuray die heel vertrouwelijk met hem omging, en rond wie andere annexionisten cirkelden, zoals de latere politicus Pierre Nothomb, de zakenman Gaston Barbanson, de joernalist van Le Soir Edmond Patris, die nauw bevriend was met minister Renkin. In deze kring leefde de idee om de meeste ministers de laan uit te sturen in naam van bezuinigingen, en de Broqueville met een soort diktatoriale macht te bekleden, zoals Lloyd George in Engeland.Ga naar eind61 Dat in mei 1916 de termijn verstreken was waarvoor de helft van het parlement was verkozen, leek een geschikte aanleiding om die instelling voor de duur van de oorlog af te schaffen. Maar de energieke reaktie van kamervoorzitter Schollaert, een zwager van Helleputte, smoorde meteen de Broquevilles uitlatingen in die richting.Ga naar eind62 Die had zelfs moeten toestaan dat een zekere parlementaire kontrole hersteld werd, langs de weg van schriftelijke vragen die samen met de ministeriële antwoorden in druk werden verspreid.Ga naar eind63 Toch waren het parlementair stelsel en het voorbeeld van Lloyd George diskussiepunten geworden in de pers. Voor de opname van de linkse partijen in de regering kon de | |
[pagina 150]
| |
Broqueville natuurlijk steunen op de vrijzinnige bladen L'Indépendance Belge in Londen, L'Echo Belge en La Belgique in Nederland, die ook een toenadering tot Frankrijk genegen waren. Zoals anderzijds Van Cauwelaert in zijn voordrachten en artikels steeds weer pleitte voor toenadering tot Nederland. Dat het Belgisch Dagblad aan de zijde stond van Neuray, betekende voor Van Cauwelaert alleen dat het zich als zijn spreekbuis liet gebruiken. Zo waren de kampen afgebakend: aan de ene kant ‘de fransgezinde bladen’, of de franstalige en hun nederlandstalige ‘afzetsels’ zoals Van Cauwelaert ze misprijzend noemde, Het Belgisch Dagblad in Nederland en Het Vaderland in Frankrijk. Aan de andere kant drie, later zes bladen. In De Panne De Belgische Standaard van pater Ildefons Peeters en Marie-Elisabeth Belpaire, die door de Belgische militaire censuur van de Broqueville vaak gemuilband werd (naar hun oordeel was het Groot Hoofdkwartier hen gunstig gezind, en kwam de muilband van de Broqueville).Ga naar eind64 Dan De Stem uit België van Floris Prims, die het in Londen veel makkelijker had met de censuur, maar wie in december 1915 voor onbepaalde tijd de verspreiding op het front werd ontzegd door het leger, zijnde dezelfde de Broqueville. Ten derde Vrij België van Hoste en Van Cauwelaert, dat in Nederland vrij was van censuur, maar waaraan per 1 april en opnieuw per 1 juli 1915 de financiële ondersteuning door het leger werd verminderd.Ga naar eind65 Later zouden daar nog bijkomen Ons Vaderland, het orgaan van de frontbeweging, en in mindere mate Ons Vlaanderen en Onze Toekomst, die van de kristelijke arbeidersbeweging o.l.v. Hendrik Heyman. Achter de schermen de hoofdfiguren: Helleputte en de Broqueville. Deze laatste direkt aanvallen zou te gevaarlijk zijn, moest Helleputtes sekretaris Gustaaf Sap melden aan Van Cauwelaert, want hij ‘die over alle middelen beschikt zou het u waarschijnlijk duur betaald zetten’ (hij kon om te beginnen de verspreiding van Vrij België in het leger verbieden); dus kon alleen Neuray worden aangevallen.Ga naar eind66 Opmerkelijk is de prestigewinst van Van Cauwelaert. Bij het uitbreken van de oorlog was hij nog maar een jong volksvertegenwoordiger, die met de meeste eerbied het woord richtte tot kamervoorzitter Schollaert en wat vertrouwelijker tot zijn beschermer minister Helleputte, die hem nog op zijn nummer zette als hij stout was; meer hoge relaties had hij toen nog niet. Anderhalf jaar later was hij ‘de Vlaamse leider’ en ook in openhartige korrespondentie met de ministers Van de Vyvere, Beyens en Poullet. de Broqueville liet hem | |
[pagina 151]
| |
vragen om een voorlopig Vlaams programma voor onmiddellijke verwezenlijking na de oorlog.Ga naar eind67 En om hem voor een tijd kwijt te geraken, verzocht hij hem om een propagandareis te maken in Latijns-Amerika. Maar Sap had hem al verwittigd, dus liep hij daar niet in.Ga naar eind68 Edmond Patris had hem zelfs een ministerportefeuille voorgespiegeld in een regering van nationale unie, die aan de Vlamingen al hun rechten zou geven.Ga naar eind69 Kronologisch kunnen we als volgt het aan de oppervlakte komen van de tegenstellingen samenvatten. Sinds 10 augustus 1915 was de godsvrede bijzonder stipt onderhouden in de vluchtelingenpers, die het ordewoord volgde om niet in de Duitse kaart van de Flamenpolitik te spelen. In december trachtte de Broqueville de vorming van een regering van nationale unie door te drukken. De flamingantische pers, die door minister Helleputte via zijn sekretaris werd voorgelicht, kwam daartegen in verzet, evenals tegen een toetreding tot het Verdrag van Londen. Dat bracht Neuray ertoe om Franse dagbladredakties op 28 december te waarschuwen tegen de ‘flamingants germanophiles’ van de Belgische Standaard. Helleputte liet die tekst cirkuleren, waardoor Van Cauwelaert de kans schoon kreeg om in Vrij België de verdelende, onvaderlandse politiek van de XXe Siècle aan te vallen op 21 januari 1916. In Nederland kwam het tot een geweldige polemiek tussen Vrij België en Het Belgisch Dagblad dat op 28 januari schreef: ‘Er zijn Belgen, ook in Holland en in Engeland, die een kreupele vrede welkom heten, omdat ze botermelk in hun aderen hebben. Daarom verzetten zij zich tegen het Verdrag van Londen.’ Een maand later verweet Du Catillon al aan Van Cauwelaert dat die de eendracht en alle andere Belgische belangen in het gedrang bracht, door zijn impulsieve vlaamsgezinde artikels in Vrij België.Ga naar eind70 Op 17 februari kreeg Van Cauwelaert van bevriende zijde een waarschuwing: ‘Deze dagen ben ik meermaals in de gelegenheid geweest over uwe gedragslijn te horen spreken door personen die enkel de Echo Belge of de Belgique lezen. Zij waren allen van opinie dat U er op aanstuurt om België tot een afzonderlijke vrede over te halen, en dat U daartoe komt omdat uwe Vlaamse gevoelens U bang maken van de Franse invloed en U eerder naar Germaanse stammen trekken.’Ga naar eind71 Intussen waren op 18 januari 1916 de liberale en socialistische ministers van State in de regering opgenomen, zonder portefeuille. Maar tegelijk was Buitenlandse Zaken in handen gekomen van baron Beyens, die een beslist tegenstander was van een opgeven der neutra- | |
[pagina 152]
| |
liteitspositie of van enig verbond of tolunie met Frankrijk. Einde februari of begin maart besliste de verruimde regering dat het land niet zou toetreden tot het Verdrag van Londen.Ga naar eind72 Maar daarmee hield het persgeschrijf nog niet op! In mei-juni 1916 kwamen andere wrijvingspunten meer naar voor in Vrij België. Zo het parlementair stelsel, hoewel daarover geen open twist ontstond, omdat niemand dat vlakaf kon aanvallen vermits het een van de grote motieven heette van de strijd tegen de Duitse en Oostenrijkse autokratieën. Ook over het annexionisme werd er nu gebakkeleid. Zo schreef de XXe Siècle op 21 juni: hoe moet je een Belg beoordelen, die vijandig staat tegen elke bespreking van de Hollands-Belgische kwestie der Scheldevrijheid, en zijn verzet steunt op de noodzaak om de steun van de Hollandse opinie aan de flaminganten te bewaren? Laat ons menslievend genoeg zijn om hem niet te noemen.Ga naar eind73 Neuray zal zich in zijn menslievendheid bedrogen hebben gevoeld, toen hem enkele dagen later het nummer van Vrij België bereikte, waarin Van Cauwelaert getiteld had: le xxe siecle splijtzwam van onze politiek.Ga naar eind74 Daarin heette de XXe oorzaak van twist onder de Belgen, van onrust in het bezette land en van antibelgische gevoelens in Nederland, en werd aan de regering gevraagd of ze daar nu geen einde aan ging maken! Gezien de beroering in de Nederlandse pers in juni, inzake het Belgisch annexionisme, wist Van Cauwelaert het Officieel Belgisch Komitee in Nederland stelling te doen nemen met een oproep aan de regering om in te grijpen.Ga naar eind75 Inderdaad legden de ministers Beyens en Poullet officiële geruststellende verklaringen af.Ga naar eind76 Intussen liepen nog tot in september de kontakten over het Franse aanbod van een tolunie. En op 15, 16 en 17 juni was een ekonomische konferentie gehouden van de geallieerde regeringen, in Parijs nog wel, die besloot tot een ekonomische aaneensluiting van de geallieerden na de oorlog.Ga naar eind77 Dat alles onderhield onrust aan flamingantische kant en krantengeschrijf voor en tegen. Alles samen bleven deze polemieken beperkt en dikwijls versluierd, vergeleken bij wat er later zou volgen. Ze handelen ook nog niet over de taalkwestie als zodanig. Maar ze bepaalden mee het klimaat waarin, in de lente en de zomer van 1916, de Flamenpolitik en het aktivisme tot een doorbraak zouden komen onder de flaminganten. | |
[pagina 153]
| |
5. De voortzetting van de FlamenpolitikDe uitbreiding van het aktivisme, dat een aantal oudere, bekende flaminganten zou kunnen meetrekken, is, zoals zijn ontstaan, op de eerste plaats toe te schrijven aan de politiek van von Bissing. Met een voorbeeldig geduld bleef die twee jaar lang binnen de Belgische wettelijkheid of tenminste binnen de schijn ervan, met als doel zoveel mogelijk flaminganten te lokken tot een administratieve kollaboratie die ze daarna in de politieke kollaboratie moest brengen. Al had hij tijdelijk moeten zwichten voor de Gentse legeroverheden, die De Vlaamsche Post in handen hadden gegeven van de groep Domela om openlijk de Belgische idee aan te vallen, hij kon het blad doen staken in de lente van 1916. En in het goevernementgeneraal was hij helemaal meester: hij had daar de verspreiding van het Gentse blad tegengewerkt en de door hem gefinancierde organen dienden er uitstekend zijn inzichten. Op 1 augustus 1915 had de Politische Abteilung kunnen melden dat tijdens de vorige drie maanden een aantal personen en verenigingen zich tot de Duitse overheid hadden gericht om de toepassing van de taalwetten te vragen: de Katolieke Volksbond (bedoeld was blijkbaar Lambrichts in Brussel), het A.N.V. Lier en het Nationaal Vlaams Verbond.Ga naar eind78 Het ging hier waarschijnlijk vooral om protesten tegen het taalgebruik bij het spoor, de post en dergelijke diensten die in Duitse handen waren. Velen meenden dat zelfs dat geen reden was om aan de bezetter iets te vragen: in Antwerpen werd er Emiel Wildiers door mede-advokaten een verwijt van gemaakt dat hij als voorzitter van het plaatselijk A.N.V. op 9 juli dergelijk vertoog had gestuurd aan de goeverneur-generaal.Ga naar eind79 Volgens de Politische Abteilung kwamen er in de loop van augustus-september-oktober 1915 bij de bezetter talrijke verzoekschriften en protesten binnen betreffende de naleving van de taalwetgeving door Belgische en Duitse diensten. En vooral een nota in verband met de lager-onderwijswet van mei 1914, waarvan de uitvoeringsbesluiten nog moesten getroffen worden. Ze droeg de namen van oudere Vlaamse leiders uit Oost- en West-Vlaanderen, namelijk uit het A.N.V., het Willemsfonds, de Vlaamse Volksraad, de Katolieke Landsbond, de Akademie voor Taal- en Letterkunde en de Gentse universiteit. Volgens hun zeggen stonden velen achter hen die niet spraken; verscheidene volksvertegenwoordigers sympatizeerden enigszins met dit beroep op de bezetter, zo meldde deze zelf, namelijk | |
[pagina 154]
| |
katolieke uit beide Vlaanderen en liberale uit Antwerpen.Ga naar eind80 Hier ging het dus om een taalregeling voor een dienst die alleen in Belgische handen was, maar volgens de Konventie van Den Haag lag de toepassing van de Belgische wetten inderdaad in de bevoegdheid van de bezetter. Frans Reinhard had zich daarvoor op 20 april en 20 september 1915 tevergeefs gewend tot de Belgische direkteurgeneraal van het lager onderwijs.Ga naar eind81 De enige persoon die we vermeld vonden als medewerker aan de uitvoeringsbesluiten die von Bissing zou uitvaardigen, was Hyppoliet Meert.Ga naar eind82 Het ging vooral over de Brusselse agglomeratie, waar de taaltoestand inzake onderwijs effenaf schandalig was: de overheden hadden er gewoonweg geen nederlandstalige klassen ingericht. De wet van 19 mei 1914 die de schoolplicht invoerde, voorzag als eerste schoolwet het principe moedertaal-voertaal en droeg aan de regering bijzonder op om de toepassing daarvan te regelen in het Brusselse en in de taalgrensgemeenten. Het onderwijs was het eerste punt waarover de Brusselse aktivisten op 18 juni 1915 met Duitsers hadden gesproken, en Lambrichts had het op 8 juli te berde gebracht op de vergadering van de Katolieke Vlaamse Bond. In de laatste week van juli had de Gazet van Brussel er een kampanje over gevoerd en het publiek opgeroepen om via lezersbrieven taalgrieven aan te klagen, indien het zich niet tot de bezetter wilde wenden; misschien had dat de ‘talrijke’ verzoekschriften opgeleverd die de Politische Abteilung meldde. Begin oktober werd een Vlaamse afdeling middelbaar onderwijs gesticht voor jongens te Laken en voor meisjes te Molenbeek. Op 1 december werden leraar J. Tack en inspekteur Clercks aangesteld tot toezichters op de uitvoering van de wet van mei 1914.Ga naar eind83 Op 25 februari 1916 verscheen dan het uitvoeringsbesluit betreffende de taalregeling voor het lager onderwijs in het Brusselse. Het voorzag de inrichting van afzonderlijke Nederlandse en Franse klassen met ingang van het schooljaar 1916-1917. Dit besluit was maar het eerste in een reeks. Het werd gevolgd door andere betreffende het lager onderwijs in het Vlaamse land, het duitstalig gebied en Wallonië. Op 27 mei 1916 verscheen een uitvoeringsbesluit bij de taalwet van 1910 op het vrij middelbaar onderwijs, die inderdaad geen ‘Belgisch’ uitvoeringsbesluit gekregen had. Op 15 juni een besluit over de voertaal in de kleuterscholen, die tot dan toe niet wettelijk geregeld was. Op 2 augustus volgde een besluit over die van de normaalscholen, wat weer een uitvoering heette van de wet van 19 mei 1914 op het lager onderwijs. Op | |
[pagina 155]
| |
4 oktober kwamen de volwassenenscholen aan de beurt. In al die maatregelen werd de Walen in niets te kort gedaan. De Belgische wetgeving werd niet overtreden, maar wel geïnterpreteerd in de meest gunstige zin voor de eentaligheid van Vlaanderen en de tweetaligheid van Brussel, een interpretatie die de Belgische regering en administratie niet zouden gegeven hebben. Voor de flaminganten die loyaal wilden blijven tegenover België, riepen die besluiten twee vragen op. Ten eerste: op welk ogenblik gingen ze over van de toepassing der nationale wetgeving naar een aanvulling van de wetgeving, wat veel meer aanvechtbaar was? Maar vooral: al zouden ze allemaal wettelijk zijn, was het niet duidelijk dat al die maatregelen een onderdeel vormden van de Flamenpolitik, die tot doel had het land te verdelen om er de Duitse macht blijvend te vestigen? Midden 1916 moest men geen detektive zijn om dat te zien; het volstond de Nederlandse dagbladen te lezen die in het bezette land publiek verspreid werden en waarin Duitse uitspraken over annexaties, bezetting van de kust, enz., werden opgetekend. Zo werden de flaminganten voor een pijnlijke keuze geplaatst. Bij het begin van het schooljaar 1916-1917 werden twee nieuwe Nederlandse rijksnormaalscholen gesticht, een voor meisjes in Laken en een voor jongens in Ukkel. Die waren al door minister Poullet voorzien met het oog op de toepassing van de wet van 1914 op de schoolplicht in de moedertaal. Karel Van de Woestijne, die het aktivisme krachtig bestreed, wierf in de Nieuwe Rotterdamsche Courant leerlingen voor die scholen.Ga naar eind84 Op 17 september 1916 schreef hij in een brief die naar Van Cauwelaert in Den Haag gesmokkeld werd: ‘Welnu, die nieuwe normaalscholen krijgen geen leerlingen, omdat niemand de zekerheid heeft, dat zij niet later afgeschaft worden. Leerkrachten ervoor durven zich niet aanmelden, uit vrees dat hun aanstelling door de Belgische regering met een kwaad oog gezien zal worden.’ En hij vroeg dat de regering de bevolking zou geruststellen op dit punt. De ministers Poullet en Helleputte hadden inderdaad tegen de opening van die scholen niets in te brengen.Ga naar eind85 Van Cauwelaert vroeg aan Poullet dat hij, b.v. door een interview in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, de verdienste van de oprichting voor de Belgische regering zou opeisen en ze zo officieel erkennen.Ga naar eind86 Poullet weigerde, zoals we verder zullen zien. Ook al had hij publiek de nieuwe normaalscholen aanvaard, dat zou de zaak in haar geheel niet opgelost hebben. von Bissing was wel degelijk bezig om die flaminganten die zich lieten lijmen, stilaan | |
[pagina 156]
| |
te voeren tot een punt waarop ze in elk geval in botsing moésten komen met de wettelijkheid en met de regering. Op 13 september 1916 vaardigde hij een taalwet op de rijksbesturen uit, in oktober opende hij een nederlandstalige universiteit te Gent. En nog in dezelfde maand volgde een reorganizatie van de onderwijsdiensten in het ministerie van Kunsten en Wetenschappen waarbij, alweer ‘ter uitvoering van de wet van 19 mei 1914’, afzonderlijke Vlaamse en Waalse afdelingen voor elk van die diensten werden opgericht. Een onschuldige rationalizering dus, maar in feite de eerste grote stap naar de bestuurlijke scheiding en de verplaatsing van de Waalse ministeries naar Namen, ter voorbereiding van de proklamatie van de ‘onafhankelijkheid’ van een satellietstaat Vlaanderen... Intussen had de Flamenpolitik al in zoverre haar doel bereikt, dat de Belgische bevolking grondig verdeeld geraakte. Edmond Rubbens kreeg op 17 maart 1916 in Gentse firma's te horen dat hij de opschriften voor tentoongestelde kantwerken beter in het Frans zou stellen, ‘car vous ne sauriez imaginer comme il y a un très fort courant contre le Flamand’. Half mei 1916 vernam hij dat er bij de Walen ‘een misdadige geest van misprijzen en verachting’ voor de Vlamingen bestond, dat zelfs Francqui sprak van ‘sales flamins’.Ga naar eind87 In juni 1916 beklaagde de Antwerpse stadssekretaris Hubert Melis zich bij Van Cauwelaert en bij minister Poullet, dat de Waalse direkteur-generaal in het ministerie van Kunsten en Wetenschappen weigerde nog de nederlandstalige formulieren voor onderwijzerspensioenen te versturen. Dat was een van de uitingen van de fransdolheid in de Belgische administratie, die samen met de kampanje van de XXe Siècle grote verbittering veroorzaakte bij de vlaamsgezinden, zo zegde hij.Ga naar eind88 Hier staan we inderdaad voor uitingen van haat tegen de Vlaamse Beweging, die wortelde in het eigenbelang van de franstaligen en dus al in vooroorlogse toestanden en verhoudingen, maar die in hoofdzaak veroorzaakt werd door de Flamenpolitik en het aktivisme, en die op zijn beurt de uitbreiding van het aktivisme in de hand heeft gewerkt. |
|