Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 108]
| |
8. in de diaspora, bijzonder in nederlandHet aktivisme is ook ontstaan onder de vluchtelingen. Terwijl we voor het bezette land de myte onderzocht hebben over wat de emigrantenpers zou geschreven hebben, moeten we voor het onbezette gebied de werkelijke inhoud van die pers onderzoeken. We vinden dan geen andere dan vurig patriottische bladen die de godsvrede onderhielden, hoewel één zijn franskiljonisme en verschillende hun vlaamsgezindheid niet verborgen. Van die laatste zou er één de godsvrede verlaten, namelijk De Vlaamsche Stem, wat precies zoals in het bezette land de voorbode was van een openlijk aktivisme. Hier speelde nu niet de direkte Duitse invloed. Namen hier de Vlamingen dan het initiatief? Of Nederlanders? | |
1. Patriottisme en godsvrede in de franstalige persHet irriterende dat de flaminganten in de franstalige pers hebben gevonden, bestond niet uit aanvallen op de Vlaamse Beweging, maar uit hyperpatriottisme dat in alle onderzochte bladen tot uiting kwam, trouwens verbonden met hyperroyalisme. Het kwam evenzeer voor in de nederlandstalige pers, maar daar kreeg het een andere klank omdat het met vlaamsgezindheid vermengd was. De lofzangen aan het adres van vaderland en vorst, de aansporingen tot eendracht waren niet uit de lucht. Op 29 januari slaakte de XXe Siècle een hartekreet, getiteld ‘L'Ame Belge... Et dire qu'il y avait des gens qui niaient l'existence d'une âme belge... tous les malheurs, | |
[pagina 109]
| |
toutes les infamies, toutes les ignominies se sont abbatus sur la Belgique, mais elle sera restée Belgique, Belgique malgré tout. A elle va notre amour, à elle va notre reconnaissance, notre admiration: puisse-t-elle bientôt être libérée!’ Talrijk waren de verklaringen dat nu, of zelfs dat voor de toekomst, een broederlijke eenheid Walen en Vlamingen verbond, aanhangers van alle partijen, landgenoten uit alle klassen. Wanneer Emile Verhaeren sprak over ‘L'union patriotique des Belges... Wallons et Flamands se sont unis dans leurs sentiments, leurs pensées, leurs détresses, leurs joies! Ah! les querelles de jadis sont bien oubliées; tous les Belges n'ont qu'un désir: refaire une Belgique plus belle encore que celle que les Barbares ont tenté de détruire’Ga naar eind1, dan kon een prikkelbare flamingant daarin een poging zien om de Vlaamse Beweging te smoren, en een aktivist kon het zeker zo voorstellen. Maar wat als Julius Hoste Jr. beweerde: ‘L'unité nationale est complète en Belgique... nous n'avons tous qu'une seule pensée: celle de revoir notre roi dans la capitale d'une patrie libérée?’Ga naar eind2 Toen minister van State E. Vandervelde had gezegd van twee regimenten dat ze hoofdzakelijk Waalse arbeiders telden, tikte F. Neuray hem op de vingers: ‘Un sacrifice aux idoles... Qui voudrait diviser nos soldats, unis dans le combat, le sacrifice et la mort, par une fraternité inconnue dans la Belgique d'hier, en les dénombrant d'après les vieilles catégories de parti, de race ou de classe?’Ga naar eind3 Het hyperroyalisme moest storend zijn voor vele socialisten, maar het kan niet als een antisocialistische kampanje worden voorgesteld. Zo moest het hyperpatriottisme vele flaminganten prikkelen zonder dat het antivlaams kan heten. In zes van de zeven onderzochte franstalige kranten werd geen, of zeker geen abnormale, voorkeur voor de Franse bondgenoot boven de Britse en Russische gevonden. De berichtgeving was in hoofdzaak afgestemd op België en op de oorlogsverrichtingen op alle fronten. De XXe Siècle nam talrijke mededelingen en artikels over uit Franse bladen, schreef veel over gemengde Frans-Belgische initiatieven, gaf verslagen over de werkzaamheden van het Franse parlement en ook de Franse legercommuniqués. Maar hij richtte zich tot een publiek dat in Frankrijk woonde en hij had de Franse bladen bij de hand. In de lente van 1915, wanneer Italië in de oorlog ging treden, wijdde hij veel meer artikels aan dat land dan aan Frankrijk. Enkele lyrische ontboezemingen over de Franse hulp aan België zoals: ‘Zij offerden samen hun bloed op hetzelfde slagveld, voor dezelfde grote zaak | |
[pagina 110]
| |
van vrijheid en van kultuur’Ga naar eind4 kunnen, als ze gezien worden in het geheel van het blad, niet aanstootgevend genoemd worden. Dat La Belgique in Rotterdam zijn persoverzicht op Franse bladen steunde, is meer opvallend, al mag het uit luiheid of onkunde gebeurd zijn. Herhaalde dankbetuigingen voor de Nederlandse gastvrijheid, en zelfs enkele oproepen tot de vluchtelingen om bloemen te sturen aan prinses Juliana bij haar verjaardagGa naar eind5, konden daartegen misschien niet opwegen in flamingantische ogen. De Indépendance Belge in Londen loofde wel Engeland als een tweede vaderland, maar toonde enkele keren een Frankrijkgezindheid die flaminganten moet geergerd hebben.Ga naar eind6 Een woordje nog over die ‘kultuur’ die we al meer dan eens hebben zien opduiken. Werd door de franstalige vluchtelingenkranten beweerd dat België streed voor de Latijnse kultuur? Toch niet. Het zat hem zo: als middel om de vaderlandse geestdrift aan te wakkeren, en bijzonder om de socialisten mee te krijgen, hadden de Duitsers benadrukt dat de oorlog ging voor de verdediging van de beschaving tegen het Russisch barbarisme.Ga naar eind7 Dat lieten de propagandisten van de overzij niet op zich zitten, zij smaalden graag op die geroemde Kultur, waarvan de voornaamste uitingen de verwoestingen en de moordpartijen onder weerloze burgers waren, die het Duitse leger in België had aangericht. De barbaren woonden in Duitsland en wij verdedigen de beschaving en de vrijheid, nl. het parlementair stelsel. Er waren misschien zenuwachtige flaminganten die meenden dat ze hen voor de Franse of de Latijnse kultuur wilden doen vechten, maar dat zat er echt niet in voor wie nu nuchter de kranten leest. Integendeel moeten we vaststellen dat die de godsvrede tegenover de Vlaamse Beweging nog stipter gingen onderhouden nadat het Duitse lokken bekend geraakte, en daarna de aktivistische kollaboratie van enkelen; de vroegere speldeprikken uit de polemieken rond Antwerpen werden nu vermeden. In de lente van 1915 heette het dat de Vlamingen en de Vlaamse Beweging niet te verleiden waren.Ga naar eind8 Ze kregen daarvoor lof. We vermeldden al hoe de Métropole op 19 maart schreef dat de Gentse bevolking geen ogenblik zou aarzelen tussen de gekende leiders van de Vlaamse Beweging en ‘le quatuor Nieuwenhuis, Wirth, Minnaert, Picard’. In april publiceerde Julius Hoste Jr. een uitvoerig artikel in het Franse Journal des Débats. Hij verklaarde daarin dat ‘de Vlamingen’ aan België trouw bleven ondanks het Duitse lokken, en voorlopig alleen dachten aan het | |
[pagina 111]
| |
herstel van de onafhankelijkheid. Maar hij gaf daarin ook een verantwoording van de Vlaamse Beweging, met de waarschuwing dat de Duitse politiek ermee zou gediend zijn indien die werd verdacht gemaakt. En hij verklaarde dat na de oorlog de mistoestanden op taalgebied moesten opgeruimd worden. Welnu, dit artikel maakte de ronde van de franstalige vluchtelingenpersGa naar eind9 en het werd een aanleiding voor R. Colleye-De Weerdt om ook het wallingantische standpunt bekend te maken.Ga naar eind10 La Belgique van 18 juni schreef dat de kranten onder Duitse censuur juist die voormannen aanvielen die door de bevolking bewonderd werden, zoals Van Cauwelaert en Van de Perre. Zover ons onderzoek strekte, werd de Vlaamse Beweging positief gewaardeerd. Tegenover ‘een deel van de studenten’ die tijdens de oorlog een vervlaamsing wilden doorvoeren, werden ‘de leiders’ gesteld die elke samenwerking met de Duitsers afwezen en de strijd pas na de oorlog wilden hervatten; maar die helaas niet door allen gevolgd werden.Ga naar eind11 In heel ons onderzoek vonden we geen enkele aanval op een flamingantische vereniging. De Vlaamse Beweging als zodanig werd buiten schot gelaten bij de vele aanvallen op de Gentse aktivisten van De Vlaamsche Post, ofwel werd het aktivisme doodgezwegen zoals door L'Indépendance Belge, die pas op 10 juli 1915 haar lezers van het bestaan ervan op de hoogte bracht door een artikel van Domela in De Toekomst samen te vatten. Het ligt wel voor de hand dat het aktivisme geen sympatie zou wekken voor de Vlaamse Beweging, zoals we al merkten rond het optreden van Borms, en dat vroeg of laat de bom zou barsten. Dat was trouwens het doel van de Politische Abteilung en van de aktivisten zelf. | |
2. Vlaamsgezinde en frankofiele bladenDat de vluchtelingenpers trouw de godsvrede onderhield en de partijenstrijd had gestaakt, betekende natuurlijk niet dat er geen enkele nuancering meer in zou te merken zijn. Het hield wel in dat een aantal bladen medewerkers uit een andere partij aantrokken, dat sommige nieuwgestichte zelfs een politiek-gemengde redaktie hadden, dat alle bij gelegenheid zowel kardinaal Mercier als de liberale Brusselse burgemeester Max loofden om hun verzet, enz. | |
[pagina 112]
| |
Voor vele katolieken lag de godsdienst buiten het bestand. Dat wil zeggen dat ze in hun bladen openlijk een godsdienstige, kerkelijke en daarmee verbonden morele houding propageerden en zich ergerden wanneer de censuur remmend optrad, b.v. naar aanleiding van de vredesbemoeiingen van de paus. Bij een aantal van die bladen ging de vlaamsgezindheid hand in hand met hun religieuze overtuiging. Dat zou het geval zijn met de meeste frontblaadjes die achter de IJzer werden uitgegeven, van 1915 af en vooral 1916, om het kontakt tussen streek- of studiegenoten te onderhouden.Ga naar eind12 Het was ook opvallend bij De Stem uit België, het weekblad dat priester Floris Prims van september 1915 af uitgaf in Engeland, en bij De Belgische Standaard, het dagblad dat pater Ildefons Peeters stichtte in De Panne in januari 1915. Die bladen waren even patriottisch en royalistisch als de andere, maar wilden tegelijk een Vlaams kultureel bewustzijn onderhouden of wekken bij hun lezers. Zo stelde de Belgische Standaard zich op 14 januari 1915 de naoorlog als volgt voor: ‘Er zal weer een vrij België bestaan met vrije Vlamingen, onze eigen kristelijke levensbeschouwing zullen wij uitwerken. Eigen Vlaamse kunst zal weer bloeien. Eigen wetenschap zal een Vlaamse geest bezielen en verheffen. En dan zal ons Vlaanderen weer schoon zijn, ja schoner nog dan voorheen...’ En dit alles kwam niet alleen terloops voor, maar tal van artikels waren uitsluitend gewijd aan dit opwekken van Vlaamse ‘volksfierheid’. De Stem uit België stipte in 1915, toen de Flamenpolitik merkbaar was, herhaaldelijk aan dat Vlaanderen onrecht geleden had in België, soms zelfs dat zulks nog het geval was. Het pleitte wel eens voor een Vlaamse universiteit. Ondanks zijn uitgesproken godsdienstige kleur, nam het ook teksten op van linkse flaminganten als J. Hoste Jr., A. Buysse en A. Deswarte. We kunnen de wallinganten als Colleye begrijpen die meenden dat zij, tegenover de veelheid van vlaamsgezinde organen, toch ook een wallingantische stem moesten doen klinken. Naar eigen oordeel deden de flamingantische redakteurs nochtans niet aan politiek: ze brachten geen uitgewerkt eisenprogramma naar voor en roerden zelfs de grieventrommel niet, al bestond er daartoe meer dan aanleiding genoeg, zowel aan als achter het front. Maar minder of meer bewust gingen zij ervan uit, zoals zovele flaminganten in het bezette land, dat uit de oorlog een Vlaamser Vlaanderen moest | |
[pagina 113]
| |
verrijzen, ja dat onze oorlogsinspanning moest worden beloond met een erkenning van het Vlaamse recht. Was er vóór 1916 geen wallingantisch orgaan te bekennen, dan hebben we er wel één frankofiel gevonden, L'Echo Belge in Amsterdam. Dat werd geredigeerd door vrijzinnige franstalige Antwerpenaars. Het putte zich uit in loftuigingen aan de Franse taal en kultuur en aan Frankrijk. Zo bijvoorbeeld over de retorische talenten van Paul Hymans: ‘Jamais M. Hymans ne fut meilleur que ce soir là, plus simple, plus ferme, plus fort, plus latin. Voilà le mot. Hymans est l'intelligence la plus latine, la plus française qu'on a vue sur la tribune belge. Personne mieux que M. Hymans ne représentera la Belgique.’Ga naar eind13 Een andere keer luidde het: ‘Les Amitiés Françaises, n'est-ce pas, il y a dans ces mots une cadence qui tout de suite nous entraîne... Il parlait avec la parole française dont la musique est une volupté pour la raison.’Ga naar eind14 Opmerkelijk was dat dergelijke lofzangen dikwijls getuigden van een verdedigingsrefleks en werden ingeleid met de hoop dat de oorlog eindelijk de vooringenomenheid tegen Frankrijk en het Frans zou wegnemen, die heerste in sommige katolieke en vlaamsgezinde milieus in Vlaanderen, maar niet bij het volk.Ga naar eind15 De vrijzinnige Antwerpse franskiljons hadden thuis dertig jaar lang een katolieke regeringsmeerderheid ondergaan met haar afkeer van ‘Franse goddeloosheid en moreel verval’, en een groeiende Vlaamse Beweging die juist in Antwerpen sterk stond. Vermoedelijk ondervonden ze aan den lijve dat ze met hun Frans teoretisch door heel de wereld kwamen, maar praktisch niet door Amsterdam, waar ze toevallig beland waren.Ga naar eind16 Ze stonden duidelijk in het defensief. De verwijten dat ze antivlaams waren, lieten hen niet onverschillig.Ga naar eind17 Maar hun replieken dat ze trouw waren aan ‘l'admirable génie flamand’ dat door Verhaeren en Maeterlinck werd vertolkt, waren niet van aard om de flaminganten te bevredigen. Daarom verbonden ze zoveel temeer hun lof van het Frans aan die van de Franse bondgenoot. De kreet ‘leve Frankrijk’ mogen we zonder reserves overnemen, dat doet geen afbreuk aan welke patriottische gevoelens ook. Wij moeten ons meer dan ooit het goed herinneren waarmee Frankrijk ons begunstigd heeft. ‘Nous qui avons l'honneur de penser, de parler et d'écrire en français, nous à qui les dieux ont réservé la grâce de participer à la culture française, héréditière immédiate des civilisations grecque et latine, nous nous sentons les fils spirituels de la France.’ Waar ziet men daarin enige tekort- | |
[pagina 114]
| |
koming tegenover het Vlaams, tegenover ‘l'admirable génie flamand’Ga naar eind18? Naarmate van flamingantische zijde de godsvrede verbroken werd, toonde L'Echo Belge zich agressiever. Op 1 juli zou het schrijven, in een artikel dat we verder behandelen: ‘Comment n'ont-ils pas honte de dénoncer ce qu'ils appellent le parfum mielleux du lis français? Est-ce que oui ou non, la France combat pour nous ou contre nous?’ We zijn toch niet meer in 1302?! Dat juist dit blad het scherpst was in zijn hekelingen van Streuvels en van de aktivisten, en het enige waarin we twee openlijke aanvallen op de Vlaamse Beweging zullen vinden, is geen toeval, Inzake de overgave van Antwerpen en de terugkeer van de vluchtelingen had het zich heel gerezerveerd getoond. L'Echo Belge verscheen in Amsterdam, waar hij sinds 1 februari 1915 De Vlaamsche Stem naast zich kreeg. Het is aannemelijk dat die vlaamsgezinde krant onder meer als reaktie tegen de eerste ontstondGa naar eind19 en dat haar redakteurs met aandacht en met een groeiende wrevel het proza van hun Amsterdamse kollega's volgden. Zo ligt het voor de hand dat L'Echo stof geleverd heeft voor een onrust en een radikalizering van eisen, die bij René De Clercq en bij Antoon Jacob in de zomer en de herfst van 1915 zouden leiden tot een breuk met de regering, gevolgd door hun toetreding tot het aktivisme. Toch moeten we hier duidelijk stellen dat zelfs L'Echo Belge, die we hebben gelezen van 23 oktober 1914 tot 23 juli 1915, zich helemaal niet bezondigde aan een antiflamingantische kampanje. Hij wilde zeker de godsvrede onderhouden, ook tegenover de Vlaamse Beweging. Zijn eerste en enige duidelijke inbreuken daarop pleegde hij pas op 26 juni en 1 juli 1915, als een reaktie op het verbreken van de godsvrede door flaminganten in het bezette gebied en in Nederland. Anders dan in Frankrijk en in Engeland, haddden de Vlaamse vluchtelingen in Nederland niet van meet af een dringende behoefte gevoeld aan een eigen blad. Want ze konden de plaatselijke pers lezen, en die opende graag haar kolommen voor Vlaamse medewerkers en zelfs voor vaste redakteurs. Het verschijnen van De Vlaamsche Stem werd vermoedelijk geïnspireerd, behalve door de frankofilie van de Echo Belge, door het aanslepen van de oorlogstoestand en door het verlangen om te reageren tegen de Flamenpolitik die sinds december onmiskenbaar werd. De Stem was een bundeling van flamingantische krachten over de | |
[pagina 115]
| |
partijgrenzen heen. Hoofdredakteur was de socialist Alberic Deswarte, die zich als een radikale flamingant had doen kennen. In de redaktie zetelden de literatoren Cyriel Buysse, René De Clercq en André De Ridder, en advokaat Jan Eggen. Tal van anderen gaven hun medewerking. Het blad kondigde zich aan als ‘de eensgezinde uiting van alle bewuste, denkende, strijdende Vlamingen... Eendrachtig als Vlamingen, niet minder eendrachtig als Belgen, zo treden wij op’. De krant streed op twee fronten. Tegen het pangermanistische lokken en de Vlaamsche Post van Gent, en tegen de franskiljonse bedreigingen voor de Vlaamse zaak. Opvallend is wel dat, terwijl in het bezette land de flaminganten beducht waren voor wat er geschreven werd in de vluchtelingenpers die ze niet konden lezen, de Vlaamsche Stem vooral ongerust was over de parnfletten en de fluisterkampanjes in het bezette land! Antwerpse brieven meldden de overmoed van de vulgarizateurs die zegden dat er na de oorlog geen sprake meer zou zijn van het Vlaams, en het verbod van ‘cette sale langue germanique’ in katolieke scholen. ‘La vérité sur la capitulation d'Anvers’, de ‘Parti National’ en andere pamfletten, de oproep van Reinhard en Josson, het artikel van Harry overgenomen uit het Vlaamsche Nieuws, dat passeerde allemaal in de Amsterdamse krant. Het tweede ‘Vlamingen Waakt!’ van Borms werd door een Antwerpse korrespondent geloofd als een kranige, echt Belgische hekeling van de franskiljonse praktijken der Duitsers. Eén keer werd franskiljonisme gelaakt in de Belgische vluchtelingendiensten in Nederland, en tweemaal antivlaams gestook in Engeland (o.a. alweer in bladen waarin wij het niet terugvonden). Daarentegen werd herhaaldelijk de lof gemaakt van de vlaamsgezinde houding van minister Poullet, die de regering vertegenwoordigde in Nederland. In het speciaal koningsnummer op de veertigste verjaardag van Albert, 8 april 1915, valt onder de bijdragen van vooraanstaande Vlamingen die van redakteur Eggen op: ‘Het is het voorrecht der vorsten aan de miskende volkeren gerechtigheid te doen wedervaren. Sire, geef de Vlamingen hun volle recht, dat het onderwijs van hoog tot laag, het leger, het gerecht, de administratie, de financiën, de spoorwegen, de marine, enz., kortom alle delen van het staatsorganisme in Vlaanderen Vlaams wezen... de Vlamingen vertrouwen op Uwer Majesteits gerechtigheid.’ Tien dagen later nam Eggen zijn ontslag uit de redaktie, ‘daar mijn bezigheden mij niet toelaten mij aktief met de krant te bemoeien’. Voelde hij het keurslijf van de godsvrede, waar hij eventjes aan had kunnen ontsnappen, als te | |
[pagina 116]
| |
eng? Einde augustus 1915 zou hij al optreden als bemiddelaar tussen de Jong-Vlaamse frakties in Gent. Ook al vermeed de Vlaamsche Stem het na 8 april zorgvuldig om eisen te stellen, het werd haar hoe langer hoe moeilijker om de godsvrede te onderhouden. Want ze werd onder druk gezet door de Gentse Vlaamsche Post die haar verweet dat ze de antivlaamse kampanje niet beantwoordde, door het verschijnen van artikels en brochures in Nederland waarin ‘de Belgische kwestie’ gesteld werd en ook door eisen van binnen de eigen groep. Ze reageerde met veelvuldiger en scherper kritieken op heersende taaltoestanden - soms ten onrechte -Ga naar eind20, en op de franskiljonse en wallingantische drijverijen. Zo antwoordde Deswarte op 19 juni op een reeks pamfletten die in het bezette land cirkuleerden, waaronder een ‘Appel aux Wallons’ dat uitriep ‘Vive l'annexion de la Wallonie à la France!! Vive la France!!’ Deswarte veronderstelde dat het een streek van de Duitsers zou kunnen zijnGa naar eind21, maar beschuldigde toch de ‘Wallonizanten, d.i. beijveraars ener naasting bij Frankrijk... omdat zij in hun geest zo perfekt overeenkomen met de jongste uitlatingen van een Gerard Harry, een Roland de Marès, of - om de voornaamste hunner te noemen - een Maurice Maeterlinck, die in het Scalateater te Milaan uitriep: “Ils ont (les Belges) sauvé la civilisation latine”...’ Op 9 juli kwam ook Leonce Du Catillon op tegen Harry en konsoorten, die met vuur speelden: ‘Zij zullen, als ze zo voortgaan, de Duitse invloed in het België van morgen niet alleen leefbaar, maar ook geducht maken. Zijzelf zijn bezig het pangermanendom in de hand te werken.’ | |
3. Scheuring onder de flaminganten in NederlandDe overgang van de Vlaamsche Stem naar het aktivisme werd in de hand gewerkt door haar financiële nood. Van 23 juni af verscheen ze nog maar zesmaal per week en op twee bladzijden, in plaats van zevenmaal op vier. De meeste Vlaamse uitwijkelingen zullen Nederlandse kranten gelezen hebben. Het blad stond bovendien op een hoog peil dat vooral op intellektuelen was afgestemd, en verlaagde zich niet tot de haatzaaierij tegen de Duitsers die aan de meeste andere vluchtelingenkranten lezers opbracht. Hoewel het in augustus nog op ongeveer 3.000 eksemplaren verspreid werd, kon het alleen | |
[pagina 117]
| |
met belangrijke steun van buitenaf in leven blijven.Ga naar eind22 De regeringssteun, die bestond in het betalen van de ervaren joernalist Du Catillon als voltijds medewerker in Den HaagGa naar eind23, was onvoldoende. In die omstandigheden wisten Nederlandse geldschieters het blad onder hun kontrole te brengen. De voornaamste onder hen was Gerretson, die het aktivisme was toegedaan. Frederik Carel Gerretson was toen 31 jaar en had als dichter naam gemaakt onder het pseudoniem Geerten Gossaert. Zijn sympatie voor Vlaanderen was vermoedelijk versterkt tijdens zijn studietijd aan het Institut Solvay te Brussel; die voor Duitsland door zijn wijsgerige opleiding die hij in 1917 zou bekronen in Heidelberg. Zijn opvattingen over buitenlandse politiek kunnen niet los gezien worden van zijn kristelijk-historische overtuiging; hij was tijdens de Wereldoorlog o.m. sekretaris van de Savornin Lohman, de leider van de C.H.U.Ga naar eind24 Gerretson was voorstander van federalisme in België en verklaarde dat dit het land zou versterken en separatisme zowel als buitenlandse inmenging voorkomen.Ga naar eind25 Wij moeten het erg naïef vinden dat hij meende dat zulke hervorming tijdens een vreemde bezetting buitenlandse inmenging zou voorkomen, maar we moeten wel vaststellen dat hij binnen het aktivisme heeft willen remmen, en namelijk in de lente en de zomer van 1915 Picard gesteund heeft tegen Domela. Waarschijnlijk was het zijn bedoeling om van De Vlaamsche Stem te maken wat de Post leek onder Picards leiding: een niet-antibelgisch orgaan voor Vlaams zelfbestuur. Misschien wist hij niet, hoe produits hijzelf ook kan geweest zijn, hoezeer de Post met handen en voeten gebonden lag aan de bezetter; of wilde hij het niet weten. De notulen van de groep Jong-Vlaanderen in Gent geven belangrijke aanduidingen i.v.m. de koerswijziging van de Vlaamsche Stem en het gebeuren in Nederland in het algemeen.Ga naar eind26 In de vergadering van 19 januari 1915 deelde Domela mee dat hij een brief had ontvangen waarin de nog op te richten Stem de medewerking vroeg van de Gentse flaminganten. (Domela kon als predikant naar Zeeuws-Vlaanderen reizen, en van de werking der Jong-Vlamingen was toen nog niets uitgelekt; het was dus heel natuurlijk dat de Stem zich tot hem gewend had). ‘De vergadering betreurt vooral de medewerking van Dr. Jacob aan zodanig blad. Aan de andere kant zal denkelijk een driemaandelijks tijdschrift in goede geest door Gerretson en Hoek opgericht worden.’ Derk Hoek was de 27-jarige zoon van een Nederlands predikant te Brussel, had van 1892 af in die stad | |
[pagina 118]
| |
gewoond en er van 1906 tot 1914 rechten en geschiedenis gestudeerd. Samen met Gerretson en met vader en zoon Domela zou hij het meest aktief zijn om in Nederland ‘het Belgische vraagstuk’ te stellen in brochures en artikels. Maar nu terug naar onze vergadering in Gent: die besliste dat Picard en later Domela naar Nederland zouden gaan om te trachten ‘de teloor geraakte Vlaamse elementen in Holland’ voor de aktivistische Vlaamsche Post te winnen. Al op 25 januari bracht Picard verslag uit van zijn vierdaagse reis. Hij meldde dat Hoek, CantillonGa naar eind27, Eggen, Paul Van Oye, Ritter en Gerretson toegezegd hadden om maandelijks brieven uit Nederland te schrijven, terwijl Marcel Van de Velde als verbindingsman wilde optreden. Deze laatste, Cantillon en Eggen zouden inderdaad aktivisten worden. Ritter kennen we niet. Paul Van Oye was de zoon van Eugeen, gehuwd met een Nederlandse, en vertrok weldra naar Nederlands-Indië. ‘Verder deelt hij (Picard) mee, dat de meeste Vlamingen in Holland slecht gestemd zijn; slechts enkelen zijn goed, b.v. Brulez en Alberic Deswarte. De laatste zei: “Als Duitsland wint en Vlaanderen bevrijdt, werken wij mee en helpen alles vergeven.” De heer Domela merkte hier op, dat Edzard [Domela Jr.] hem geschreven had, dat Deswarte hem had gezegd: “Als Duitsland wint, redden uw vader en zijn vrienden Vlaanderen van verbastering, ondergang en verduitsing - als Duitsland verliest, springen wij op de voorgrond; wij hebben ons niet gekompromitteerd. Ik heb alle sympatie voor uw vader en de Gentenaars, maar wij moeten in beide gevallen gereed zijn.” Het standpunt van Jacob is het volgende: “België bestaat en strijdt voor 't recht der Nederlandse staten. De Belgische zaak is de zaak der kleine volken; zij is ook de zaak der Vlamingen, een klein volk in de Belgische staat. In deze oorlog staan ook de Vlamingen op Belgisch standpunt. Tegelijk met naar een hersteld België streven de Vlamingen naar een hersteld Vlaanderen”...’ Wij moeten deze teksten voorlopig laten voor wat ze zijn en vaststellen dat in de vergadering van 29 april, toen de Post al ruim een maand verscheen, als vaste medewerkers uit Nederland alleen drie Hollanders werden genoemd: Bolland, Gerretson en Valckenier Kips. Lucien Brulez zou, met nog één van zijn drie broers, inderdaad aktivist worden. Zijn loyale broer Raymond heeft ons in Het Pakt der Triumviren de familie geschetst: ze hadden een Duitse oom die sinds 20 jaar de Belgische nationaliteit had, een nicht die met | |
[pagina 119]
| |
een Duitser gehuwd was, een zus die met een Duitser verloofd was welke haar Duitse propaganda stuurde en waarmee ze na de oorlog zou trouwen. Lucien was vóór 1914 leider van het flamingantisch studentengenootschap Schild en Vriend in Brussel, en studeerde filozofie bij de zopas vermelde duitsgezinde Leidse hoogleraar Bolland, die hem bij de vlucht in 1914 gastvrijheid aanbood. Op 23 mei 1915 werd er in Jong-Vlaanderen gesproken ‘over de mogelijkheid, invloed uit te oefenen op de strekking van de Vlaamsche Stem. Hiertoe vindt men vooral steun bij de heer Gerretson en zijn vrienden’. Op 19 juni deelde Picard mee dat hij tijdens een nieuwe reis in Nederland had ‘vernomen, dat Jacob hoofdredakteur wordt van de Vlaamsche Stem. De heer Jacob verzoekt de redaktie, de Vlaamsche Stem niet meer aan te vallen, dan zal de Vlaamsche Stem zich ook niet meer tegen de Vlaamsche Post keren’Ga naar eind28. Vermits Deswarte, als we Picard en Edzard Domela mogen geloven, niet zo heel vast in zijn Belgische schoenen stond, was het voor de voornaamste geldschieter Gerretson mogelijk om hem in aktivistische zin te beïnvloeden. In de Stem van 23 mei had hij zich al, terloops, uitgelaten voor een herstel van België op federale grondslag. Op 28, 29 en 30 juni publiceerde hij een trits artikels waarin hij, ten eerste, in bedekte termen de godsvrede afwees. ten tweede als oorzaak van Belgiës zwakheid aanwees het ‘unitaristisch centralisatiestelsel... dat al dadelijk na 1830... een uitroeiingspolitiek heeft gevolgd tegenover het Vlaamse wezen’; en ten derde zelfbestuur voorstelde als de oplossing: ‘Het doel is hier, ver van te scheiden, Wallonië en Vlaanderen in een Belgisch federatief staatsverband steviger te verenigen, bij een wederkerig toegezegde vrijheid en gelijkheid in alles waar het gaat om ekonomische voordelen, politieke belangen, internationale aangelegenheden.’Ga naar eind29 De evolutie van de Stem werd natuurlijk opgemerkt. Bij zijn frankofiele Amsterdamse gebuur L'Echo Belge barstte de bom in twee hoofdartikels van Charles Bernard op 26 juni en 1 juli: ‘Les Importuns’ en ‘Les Impudents’. Dat waren in beide gevallen de flaminganten, zonder meer. Voor de eerste en enige maal in alle onderzochte bladen, buiten het kortstondige Journal des Réfugiés, troffen we hier openlijke aanvallen aan op de Vlaamse Beweging, dat cenakel van baantjesjagers. De in België verblijvende flaminganten werken samen met de bezetter, zo heette het op 26 juni, ze wensen de annexatie bij Duitsland, omdat hun Germaanse broeders hun gemakkelijker zullen toelaten de Vlaamse taal te spreken. De uitge- | |
[pagina 120]
| |
weken flaminganten beweren wel dat ze niets met de vijand te maken hebben, maar voortdurend stellen ze Vlaamse eisen en brengen daardoor het vaderland in gevaar. ‘Ces maniaques se demandent comment on retirera aux deux cent mille Flamands de culture française le droit d'élever leurs enfants en français, à l'heure même ou sept million et demi de Belges sont menacés de perdre leur nationalité.’ Op 1 juli werd vooral de Vlaamsche Stem aangevallen, die samen met de aktivisten het Vlaamse volk in diskrediet bracht en de eenheid van het land bedreigde: ‘Aussi longtemps qu'il y a une question belge (tot aan de overwinning dus), il ne doit, il ne peut y avoir une question flamande!’ Minister Poullet, die in Den Haag verbleef, schreef op 29 juni aan beide bladen om de polemiek over de Vlaamse kwestie te staken.Ga naar eind30 Mogelijk had die brief niet tijdig de Stem bereikt om het artikel van de 30e nog tegen te houden. Zeker liet L'Echo opzettelijk nog zijn aanval van 1 juli drukken, en beloofde pas daarna te stoppen; misschien verklaart dat weer waarom de Stem nog niet had geantwoord op 6 juli.Ga naar eind31 Op dezelfde 1 juli berichtte de Stem dat Dr. Antoon Jacob voortaan zou deel uitmaken van de redaktie. Dat was een 26-jarige filoloog die naam had gemaakt met zijn uitgave van de briefwisseling van Conscience, en over wiens belgischgezindheid de Jong-Vlamingen in januari nog ontgoocheld waren. In hetzelfde nummer verscheen al een niet-ondertekende bijdrage van hem, waarin hij verklaarde dat het niet alleen voor de Vlamingen plicht was om zich over de toekomst uit te spreken, zoals Deswarte zopas geschreven had, maar ook voor de regering: ‘Een herstel van België op de oude grondslag - de verdrukking van de nationaliteit van de Vlamingen - is onmogelijk.’ Tijdens de volgende dagen bleek de radikalere koers van het blad ook uit andere bijdragen.Ga naar eind32 Nog op dezelfde 1 juli werd hoofdredakteur Deswarte gekontakteerd, ‘apart en zonder onderlinge voorkennis’, door Arthur Buysse, Julius Hoste Jr. en Frans Van Cauwelaert, die alle drie waren opgeschrokken door de eis aan de regering en de nieuwe toon in het algemeen. Arthur Buysse was een broer van Cyriel, hij had zich als liberaal volksvertegenwoordiger voor Gent doen kennen als een uitgesproken vlaamsgezinde. Deswarte beriep een vergadering van flaminganten in Amsterdam voor 4 juli, waarop de genoemden aanwezig waren met redakteurs, medewerkers en beheerders van | |
[pagina 121]
| |
de Stem, o.a. Cyriel Buysse en Leonce Du Catillon, en ook met Maurits Josson die toen ter plaatse was. Van Cauwelaert stemde er met Deswarte in dat ze niet te allen prijze moesten zwijgen tegenover aanvallen van de vlaamshaters, maar betoogde dat ze wel onvoorwaardelijke vaderlandsliefde moesten tonen, wat hij niet terugvond in de laatste nummers. Jacob voer uit tegen het Belgisch regime. Ook De Clercq en Josson waren het niet eens met Van Cauwelaert. Op voorstel van Hoste werd aanvaard dat een manifest zou worden opgesteld waarin de Vlaamse politiek van deze tijd zou worden omlijnd; maar dat daarin de Vlaamsche Post bij name zou worden veroordeeld, zoals Van Cauwelaert vroeg, werd niet aangenomen. Arthur Buysse, Hoste, Deswarte en Van Cauwelaert werden belast met de redaktie; die keuze was dan weer een overwinning voor de onvoorwaardelijk-loyalen. Na afloop van de vergadering gingen Jacob en De Clercq naar een andere bijeenkomst die door Gerretson, Hoek en aktivistischgezinde Vlamingen als Edgard Rietjens en Eugène Cantillon was belegd, toevallig op dezelfde dag en ook in Amsterdam. Daar stond op de agenda ‘de kwestie der Vlaamsche Stem, waarvan de meerderheid der aandelen in handen van onze fraktie waren’Ga naar eind33. Op 11 juli gaf de krant een Guldensporen-nummer uit, waarin Van Cauwelaert zich tot de koning wendde: ‘Wij hopen, Sire, dat het Vlaams bloed en ons lijden niet onvruchtbaar zullen geweest zijn voor de toekomst. Wij hopen dat de vreselijke gebeurtenissen, dat het ontzettend gevaar, welke wij doormaken, alle regeringspersonen en vertegenwoordigers van openbare besturen tot het inzicht zullen hebben gebracht, dat Vlaanderen recht heeft op volledig eerherstel, recht op volkomen gelijkheid, recht op zijn evenredig aandeel in de stoffelijke en geestelijke goederen van de Belgische Staat, en tot het levendig besef dat buiten een eerlijk doorgevoerde rechtsgelijkheid geen België op de duur bestaanbaar is.’ En hij wees op ‘het bloedige, neen het hemeltergende onrecht’ dat aan de Vlaamse soldaten werd aangedaan wanneer ze nederlandsonkundige oversten hadden.Ga naar eind34 Ook op 11 juli was te Bussum een guldensporenfeest georganizeerd door de redaktie van de Stem met de Utrechtse studentenafdeling van het A.N.V. Namens de bijeenkomst werd door de redakteurs Deswarte en De Clercq een huldetelegram gestuurd aan de koning, volgens hetwelk op hem werd vertrouwd om ‘het zelfstandige Vlaanderen in het onafhankelijk België te waarborgen’. Koning Albert | |
[pagina 122]
| |
dankte en verklaarde dat na de bevrijding de bevoegde overheden alle maatregelen zouden weten te nemen om de verzuchtingen en de belangen van zijn volk veilig te stellen; intussen deed hij een dringend beroep op alle Belgen om, vóór de vijand, geen andere bekommernis te hebben dan de bevrijding van het grondgebied. Dat was een oproep om de godsvrede te bewaren, zeker om hem niet flagrant te verstoren door de eis van federalisme te stellen en de instemming van de regering daarmee te vragen. De priester en Leuvense hoogleraar J. De Cock schreef daarop uit Zwolle op een open briefkaart aan Van Cauwelaert, dat het herstel van het vooroorlogse België hem niks kon schelen, Waalse of Duitse heerschappij waren hem gelijk, en dat gedweep met de koning die alleen zijn troon verdedigde, dan zag hij liever Van Cauwelaert president van de republiek Vlaanderen.Ga naar eind35 Op 16 juli werd in Den Haag opnieuw vergaderd om de tekst vast te leggen van het manifest, dat ondertussen ‘door de vier gedelegeerden op verschillende konferenties was voorbereid en besproken’ en geredigeerd was door Van Cauwelaert. Met hen waren aanwezig Cyriel Buysse, Leo Van Puyvelde, Du Catillon, Jacob, De Clercq en Camille Huysmans; André De Ridder was verontschuldigd. Het manifest wilde ‘de houding van de Vlaamse beweging tegenover de strijd en de toekomst van België’ bepalen. Het zette het doel van de Vlaamse Beweging uiteen. Dat ‘kan alleen worden bereikt met aan de taal van ons volk volledige vrijheid en gelijkberechtiging te schenken in ons bestuurlijk en staatkundig leven, en vooral met aan ons volk een degelijk onderwijs te verzekeren’ in eigen taal, de universiteit inbegrepen. ‘Onze beweging wil geen afbreuk doen aan de staatkundige eenheid van België. Wij willen in geen afhankelijkheid leven van enige vreemde mogendheid. En mocht een enkele, die zich Vlaming noemt, zich verlagen tot handlanger van het Duits bestuur, dan pleegt hij evenzeer ontrouw tegen onze beweging als tegen ons land.’ Op de dag van de bevrijding hervatten wij onze strijd om, dank zij het door deze oorlog versterkte ‘zelfbewustzijn en het gevoel van eigenwaarde’, ons recht zelf in handen te nemen. We hopen dat bij de regering, de koning en de Walen uit deze beproeving het inzicht zal gegroeid zijn ‘dat het voor de inwendige vrede en de vooruitgang van België onontbeerlijk is, dat aan het Vlaamse volk volledig recht worde gedaan’. Hoewel de Vlaamsche Post niet met name was veroordeeld, en er in het stuk een oproep aan koning en regering stond die zover | |
[pagina 123]
| |
ging als mogelijk was bij de godsvrede die zopas opnieuw was ingescherpt door de vorst, eiste Jacob dat er scherp uitgesproken eisen zouden worden geformuleerd, wier toezegging voorwaarde zou zijn om verder samen te werken met het landsbestuur. Hij en De Clercq weigerden te ondertekenen; al de anderen deden dat wel, De Ridder inbegrepen, behalve Huysmans die moest terugkeren naar het bezette land maar die de aktivisten fel had aangevallen.Ga naar eind36 Op een vraag van Deswarte had Van Cauwelaert bevestigd dat het stuk niet inhield dat er na de oorlog niet voor federalisme zou mogen geijverd worden. Het manifest verscheen in de Stem op de nationale feestdag, 21 juli. Van Cauwelaert had het aangekondigd in de pers als een veroordeling van de Vlaamsche Post, en dat zou hij opnieuw doen in het eerste nummer van Vrij België (vermits degenen die geen veroordeling aanvaard hadden, uiteindelijk toch niet ondertekend hadden?). Intussen werd het duidelijk dat hoofdredakteur Deswarte niet meer meester was van de Stem. Hij had met Gerretson een overeenkomst ondertekend, waarbij aan Jacob en De Clercq een vrije zeg zou worden gelaten voor een paar kolommen per dag, in afwachting dat de leiding helemaal in hun handen zou overgaan. Het was hem verboden om ‘Vlaamse groepen’ aan te vallen, m.a.w. om de pangermanisten van Jong-Vlaanderen te bestrijden. De oproep tegen kollaboratie waarvoor de Gentse flaminganten Maes en Sevens in de gevangenis waren gegaan, mocht in de Stem niet verschijnen. Ook in Le Havre en aan het front werd de verglijding van de Stem met wrevel of met woede gevolgd, zoals we merken in de korrespondentie van Van Cauwelaert. Op 7 juli schreef hem F. Neuray, de eigenaar-hoofdredakteur van Le XXe Siècle, dat die niet zou blijven zwijgen als de Stem zo voortging. Een week later meldde de legeraalmoezenier Franco de Wyels: ‘De Vlaamse zaak wordt hevig besproken tegenwoordig in de kranten (XXe en Belgische Standaard) en onder de soldaten en officieren.’ Hij vroeg een protest van ‘onze leiders’ tegen de scheurmakers die voor bestuurlijke scheiding opkwamen in de Stem. Op 27 juli jammerde aalmoezenier Jan Bernaerts dat de Stem nu de kans schoon had gegeven aan de XXe Siècle om tegen de Vlamingen op te hitsen (die akelige XXe, zoals Marie-Elisabeth Belpaire hem in een brief van dezelfde dag noemde). Van Cauwelaert, Hoste en Huysmans hadden weinig moeite om Deswarte ervan te overtuigen dat hij in een valstrik was gelopen. Ze spraken af om Jacob door te sturen; op 20 juli lag de ontslagbrief | |
[pagina 124]
| |
klaar, maar Gerretson stak daar blijkbaar een stokje voor.Ga naar eind37 In een artikel van 30 juli verklaarde Deswarte omwille van de godsvrede het debat over federalisme en de vernederlandsing van de Gentse universiteit te staken. Een urenlange diskussie van Van Cauwelaert met Gerretson was blijkbaar een dovemansgesprek, omdat voor de eerste ‘wij als Vlamingen niet alleen niet los van België mogen noch kunnen staan, maar zelfs met geen andere mogelijkheid dan het herstel van het vrije, zelfstandige België mogen koketteren’; terwijl Gerretson een Vlaams belang wilde dienen los van de Belgische solidariteit tegen Duitsland. Dat werd de breuk. De groep Van Cauwelaert-Hoste-Deswarte kreeg de steun van de Nederlandse Raad van Bijstand, die fondsen had ingezameld voor de redding van het blad; ook van minister Poullet, die gelden uit het fonds voor steun aan joernalisten beschikbaar stelde. Maar de groep bleek niet in staat om de meerderheid van de aandelen op te kopen.Ga naar eind38 Ze stelde een drievoudig alternatief: ofwel wordt het verlies latende blad gestaakt; ofwel nemen wij het over met uitsluiting van de groep Gerretson-Jacob-De Clercq-Jong-Vlaanderen; ofwel zet die het voort en trekken wij ons niet alleen terug, maar zullen het blad ook ‘zonder enig ontzag’ bestrijden. Op 16 augustus werd de algemene vergadering gehouden van de vennootschap De Vlaamsche Stem. Gerretson, die de meerderheid van de aandelen achter zich had, koos de derde mogelijkheid. Deswarte, Cyriel Buysse, De Ridder, Gabriël Opdebeeck, Alfons De Groeve, Du Catillon en de Antwerpse advokaat F. Wittemans trokken zich terug uit het blad. Van de volgende dag af verscheen de Stem onder de redaktie van Jacob en De Clercq, en publiceerde instemmende stukken van Dr. Lucien Brulez en van Jozef De Cock. Tijdens de volgende maanden bleef de krant wel Duitse hulp aan de Vlamingen afwijzen, maar van godsvrede was geen sprake meer; het federalisme werd van de regering geëist en wilde die het niet beloven, dan moesten de Vlamingen hun eisen na de oorlog kenbaar maken op het vredeskongres. Tijdens een onderhoud op 17 september vorderde minister Poullet van de ateneumleraar De Clercq zijn aftreden als redakteur, op straffe van ontslag uit het rijksonderwijs. De Clercq weigerde en werd in oktober inderdaad ontslagen en Jacob geschrapt van de lijst der kandidaat-leraars.Ga naar eind39 Voortaan werd het hoofdtema van het blad: tegen de fransdolle regering. Over het manifest van de groep Van Cauwelaert heette het op 31 oktober: ‘Dit van politiek druipend manifest mist in echt Vlaamse kringen elk zedelijk gezag, daar het | |
[pagina 125]
| |
werd opgesteld en ondertekend door Belgen, die afhankelijk zijn van de Belgische Staat of de partijen.’ De loyale flaminganten hebben het blad gekelderd, zoals ze hadden aangekondigd. Ze beschikten daarvoor natuurlijk over alle mogelijke officiële steun. In overleg met hen vroeg het gezantschap aan de Engelse en Franse censuur om de invoer van de Stem te verbieden.Ga naar eind40 Op 27 augustus verscheen het weekblad Vrij België van Van Cauwelaert en Hoste waaraan het leger enkele weken later de afname van 3.000 eksemplaren garandeerde.Ga naar eind41 Op 15 september verscheen Het Belgisch Dagblad met Du Catillon als hoofdredakteur. Volgens Eggen, die het weten kan, heeft Van Cauwelaert ‘ons bevochten in Holland, en het is waar, hetgeen hij beweert, dat zijn bemoeiingen bijna alle abonnementen aan de Vlaamsche Stem van Amsterdam hebben doen verliezen... maar welke middelen, welke druk werd uitgeoefend’ om haar te boycotten in de kampen van geïnterneerden en van vluchtelingen?Ga naar eind42 In november verscheen het blad nog twaalfmaal, in december ook, in 1916 nog dertien keren; op 31 januari werd het gestaakt. We besluiten dat, als we het kortstondige Journal des Réfugiés terzijde laten, de godsvrede in de vluchtelingenkranten niet verbroken werd door de franstalige bladen, maar door De Vlaamsche Stem. Behalve in L'Echo Belge van 26 juni en 1 juli 1915 hebben we geen aanvallen op de Vlaamse Beweging of de flaminganten gevonden, in de aard van die welke de pers in het bezette land (ook de nietaktivistische Antwerpsche Tijdingen) en de Stem uitstortten over ‘de fransgezinden’ of ‘de wallonizanten’. Ook daarna bleven de reakties op het Bussumer sporenfeest en op de evolutie van de Stem weer beheerst, misschien onder invloed van het telegram van koning Albert, dat een oproep tot volgehouden godsvrede was. Al spreekt het vanzelf dat al die Vlaamse schendingen daarvan geen sympatie wekten.Ga naar eind43 Op 10 augustus verscheen in de Indépendance Belge een oproep van professoren uit Leuven, Gent en Luik om de taaltwisten te laten rusten. Die krant had tevoren in hoofdzaak slechts in haar brieven uit Nederland door Terwagne melding gemaakt van het aktivistische verschijnsel; ze had het manifest van Van Cauwelaert en een brief van Julius Hoste Jr. opgenomen. Voortaan hield ze zich, zover we haar gevolgd hebben, strikt aan het stilzwijgen, nl. tot einde oktober 1915. Hetzelfde deed De Belgische Standaard die op 11 augustus de oproep had afgedrukt; tot het einde van 1915 werd hij veel minder openlijk vlaamsgezind dan tevoren, maar op | |
[pagina 126]
| |
19 november voegde hij erbij dat de censuur geen behandeling van Vlaamse eisen zou dulden. Nog in de perskroniek van december 1915 in Dietsche Stemmen moest de Hollandse aktivist Derk Hoek met spijt vaststellen: ‘De Franse, ook de Frans-Belgische bladen zwijgen, over dit onderwerp [de Vlaamse Beweging] nagenoeg geheel. Blijkbaar een ordewoord!’ Inderdaad: het ordewoord godsvrede. Dr. H.J. Elias beoordeelde de scheuring in het vlaamsgezinde kamp in Nederland als volgt: ‘Het vraagstuk van de Duitse hulp tot oplossing van de Vlaamse Beweging (één van de twee kernpunten van het aktivisme, het tweede zijnde de gedachte van de zelfstandigheid) heeft hierbij geen rol gespeeld. Het ging om een stap vooruit in de ontwikkeling van de doeleinden van de strijd, waar Van Cauwelaert de voet dwars zette en de Belgische eenheid als een feitelijk integraal bestanddeel van de Vlaamse Beweging vooropstelde.’Ga naar eind44 Die versie kunnen we onmogelijk bijtreden. Het zou dus gegaan zijn voor of tegen federalisme? Het ging integendeel heel duidelijk over volgende twee vragen. Erkennen we de pangermanisten van de Vlaamsche Post, wier bedoelingen beginnen door te zijpelen uit de publikaties van Domela en wier banden met de Duitsers duidelijk worden, als medestanders met wie we eventueel enigszins van mening verschillen, of als tegenstanders?Ga naar eind45 En ten tweede, daarmee samenhangend, aanvaarden wij voor het Vlaamse belang te strijden op een manier die in de Duitse kaart speelt en die in oorlogstijd onze bevolking verdeelt en ze tegen de regering opzet? Zoals Deswarte het uitdrukte in zijn ‘afscheidswoord’ aan de Stem: de scheidslijn tussen hem en de nieuwe redaktieploeg lag in de al dan niet onvoorwaardelijke trouw aan België (in zijn strijd tegen Duitsland).Ga naar eind46 Of zoals Van Cauwelaert schreef: de nieuwe redakteurs ‘hebben een loyaal-Belgische politiek beweren te voeren in overleg en met financiële hulp van een groep, waarvan verschillende leden rechtstreeks de hand hadden in de antibelgische politiek van De Vlaamsche Post of in andere antibelgische organen, in Nederland verschijnende’Ga naar eind47. En indien De Clercq ‘in zijn gewone lyrische bedwelming’ dat niet zou hebben ingezien, Jacob tenminste wist het heel goed. | |
[pagina 127]
| |
4. Het aandeel van NederlandersIs de aktivistische stroming in Nederland op gang gebracht door Vlamingen? Of door Nederlanders als vader en zoon Domela, Derk Hoek, Gerretson, Bolland en anderen, die in hun geschriften en gesprekken ‘de Belgische kwestie’ stelden, welke voor de flaminganten in Nederland aanvankelijk niet bestond? In april 1916 zou de bekende historicus Dr. Colenbrander, in een van zijn vele aanvallen op de aktivistisch-gezinde politiek van sommige van zijn landgenoten, schrijven dat het Hollands taak niet was de Vlamingen te bewegen om ‘Vlaamse gedachten uit te geven, voor drie vierden door Hollanders gedacht’Ga naar eind48. Revelerend is een verslag van de Duitse gezant in Den Haag op 14 juli 1915. ‘Een niet al te grote, maar inzake wilskracht en politieke begaafdheid niet te onderschatten kring van Hollanders werkt aan de verwezenlijking van de grootnederlandse idee. Het doel van die mannen is niet een vereniging van Holland met de Vlaamse delen van België. Daarvoor schrikken ze eigenlijk allemaal terug, vooral omwille van het godsdienstige vraagstuk. Het opnemen van een zo sterk katoliek element wil niemand in Holland. Veeleer zweeft deze kringen voor ogen, dat in een min of meer hersteld België de Vlaamse landsgedeelten een zo goed als volledig zelfbestuur zouden moeten hebben, en dat Holland om zo te zeggen als leraar en vriend met die zelfstandig ingerichte Vlaamse landsdelen een bijzonder innige verhouding zou hebben. De ministerpresident, de Heer Cort van der Linden, heeft, om niet meer te zeggen, heel sterke sympatieën voor de ideeën van deze kring. Het orgaan van de beweging is het A.N.V., een van zijn meest roerige onderafdelingen de Utrechtse Studentenafdeling.’ Kühlmann voegde dan de tekst bij van het Bussumer telegram van drie dagen tevoren, dat door het Belgische hof wel ‘met heel gemengde gevoelens’ zou gelezen worden. ‘Op dit ogenblik zijn de meeste vlaamsgezinde elementen van Holland duitsgezind en werken ze in de zin van de Duitse zaak.’Ga naar eind49 De vraag kan worden gesteld welke invloed er van Nederlandse zijde en bepaald van de eerste-ministerGa naar eind50 kan uitgegaan zijn op de Duitse Flamenpolitik. Deze was door von Bethmann-Hollweg aanvankelijk opgezet om sympatie te winnen in Nederland, en nog in oktober 1915 was het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken ermee begaan om langs die weg Nederland aan Duitsland te binden.Ga naar eind51 Dat de bezetter de Belgische wetgeving ten voordele van de Neder- | |
[pagina 128]
| |
landse taal wilde toepassen, kon inderdaad alleen maar gunstig onthaald worden in Nederland. Maar zodra hij verder ging, schijnt zich een tegenstelling te hebben geopenbaard tussen een aktivistischgezinde minderheid, en de meerderheid van de publieke opinie die inzag dat het te doen was om het uiteenrukken van België met de bedoeling om het land te annexeren. Al op 8 augustus 1915 waarschuwde de Duitse militaire attaché Renner daarvoor, zoals al op 10 mei Kühlmann had bericht dat de verplichte verwijdering van Franse en Engelse opschriften in Oostende en Brugge protesten uitlokte in Nederland.Ga naar eind52 Nog in 1917 en 1918 waren de reakties dezelfde.Ga naar eind53 Maar het gaat ons hier vooral om de invloed die werd uitgeoefend op de Vlamingen. Het ligt voor de hand dat vlaamsgezinde Nederlanders niet even sterke remmingen zouden hebben als de Belgen tegen het stellen van federalistische eisen op een ogenblik waarop die de eendracht tegen de vijand moesten ondermijnen. Op 7 oktober 1915 verstuurde Kühlmann aan Berlijn een memorandum dat, zoals hij op de 23e ‘Ganz Geheim!’ verduidelijkte, was opgesteld door ‘de in het ministerie van Koloniën aangestelde Hollandse politicus C. Gerretson, onze grootnederlandse vertrouwensman, in samenwerking met het onder ons toezicht in het leven geroepen “Vlaamse Komitee” van Leiden’. Tot dat komitee ‘behoorden onder meer Derk Hoek die de auteur was van de brochure Vlaanderen en de Belgische Kwestie, A. Remouchamps en E. Cantillon. Ook L. Picard... werd erbij betrokken’. Het memorandum stelde voor dat, om te voorkomen dat na de oorlog België een Frans-Engels bolwerk zou worden, een blok zou worden gevormd tussen Holland, België en de Centrale Mogendheden. België zou daarin fungeren als een neutrale staat op federale grondslag, namelijk met volle autonomie voor Vlaanderen en Wallonië. Dat federalisme zou de Nederlands-Vlaamse invloed in België sterk genoeg maken om de gevaren van een fransgezinde politiek op te vangen en meer had Duitsland niet te wensen. Een autonoom Vlaanderen zou tegelijk een toenadering tussen Duitsland en Nederland verzekeren. Volgens Kühlmann hadden Dr. Kiewiet de Jonge (voorzitter van het A.N.V.) en oudpremier Abraham Kuyper met dit memorandum hun instemming betuigd. Ook oud-minister Colijn toonde interesse en bovendien alle medewerkers aan Dietsche Stemmen.Ga naar eind54 Dit was het pro-aktivistische tweemaandelijks tijdschrift dat in november 1915 van de pers kwam onder redaktie van Prof. Bodenstein | |
[pagina 129]
| |
(Zuid-Afrikaan), René De Clercq, F.R. Coers, Mr. W.J.L. Van Es, Gerretson, Rietjens, Jhr. Dr. C.G.S. Sandberg en redaktiesekretaris A.J. Van Vessem, de sekretaris van de Utrechtse Studentenafdeling van het A.N.V. Ook Derk Hoek zou eraan meewerken. We moeten hier de vraag stellen of Dietsche Stemmen en Vlaamsche Stem niet met Duitse gelden van een geluidsversterker zijn voorzien? Op 8 februari 1916 zou de Politische Abteilung melden dat de Duitse diensten in Antwerpen een rol van belang speelden in de samenwerking tussen de aktivisten in het bezette land en de duitsgezinde Vlaamse groep in Nederland met haar Hollandse vrienden. ‘Het is gelukt het kontakt met Holland nauwer en vruchtbaarder te maken, vooral ook door een bundeling van alle geschikte krachten rond... Dietsche Stemmen.’Ga naar eind55 In 1918 werden voor dat blad en voor een ander Nederlands pro-aktivistisch orgaan, De Toorts, door de Raad van Vlaanderen, subsidies gevraagd aan de Politische Abteilung.Ga naar eind56 We herinneren ons de verklaring van Leo Picard in 1972, dat alle aktivistische publikaties uitsluitend door de Duitsers betaald werden. Had Poullet ongelijk wanneer hij op 13 juli 1915 schreef aan minister de Broqueville, dat de Stem financieel in handen was gevallen van lui die voor rekening van Duitsland werkten?Ga naar eind57 In april 1915 was in Den Haag een nieuwe Duitse gezant aangekomen, de top-diplomaat en latere minister van Buitenlandse Zaken R. von Kühlmann, die als pangermanist bekend stond. Hij wist spoedig de Nederlandse opinie gunstig te beïnvloeden, onder meer door een in mei in het leven geroepen Hilfsstelle die als tweede opdracht had de Flamenpolitik te ondersteunen, en die over ‘ruime middelen’ beschikte.Ga naar eind58 Zijn die middelen niet via ‘onze grootnederlandse vertrouwensman’ Gerretson gebruikt om de Vlaamsche Stem op te kopen? Van grote betekenis is ongetwijfeld geweest dat de oude Abraham Kuyper, die vroeger de meest gezaghebbende staatsman in Nederland was geweest, zich in zijn dagblad De Standaard herhaaldelijk uitsprak voor federalisme. Zo citeerde de Gentse Vlaamsche Post hem op 20 juni 1915: ‘België kan allicht in twee zichzelf regerende delen gesplitst worden onder dezelfde koning, gelijk Oostenrijk en Hongarije onder de éne keizer uit het huis van Habsburg staan. Maar hoe 't ook ga, in Vlaanderen moet van nu voortaan de moedertaal van het Vlaamse volk weer opleven.’Ga naar eind59 In maart en april 1916 signaleerde de Duitse gezant verschillende artikels waarin Kuyper ‘opnieuw’ uitvoerig op zijn Oostenrijks-Hongaars voorbeeld zou zijn terug- | |
[pagina 130]
| |
gekomen, maar tegen de strekking tot vernietiging van België zou hebben gereageerd, en waarin hij de vernederlandsing van de Gentse universiteit door de bezetter positief zou hebben besproken.Ga naar eind60 Op 18 april 1916 had Kuyper een onderhoud met von Bethmann-Hollweg, die zijn mededelingen als volgt noteerde: ‘Unsere Flamenpolitik sei verfehlt’, de Vlamingen hopen te vast op onze nederlaag om zich te kompromitteren. Als we de oorlog verloren, zou alles wat we nu opbouwen vernietigd worden, als we wonnen, konden we alles regelen naar onze wensen, ook zonder de huidige voorarbeid ‘die kleinlich sei und bei den Flamen böses Blut mache. Als ideale Lösung sei im Friedensschlusz anzustreben, die Teilung Belgiens in ein flamisches und ein wallonisches Königreich durch Personalunion geeint. Ausreichend sei Verwaltungstrennung’Ga naar eind61. Bethmann kan hieruit besloten hebben dat van de ‘kleinliche’ voorarbeid op de bestuurlijke scheiding moest worden overgestapt, juist om bij de vredesonderhandelingen een Vlaamse kaart te kunnen uitspelen. Hij rekende immers niet op een volledige Duitse overwinning. Maar nog eens, belangrijker dan de eventuele invloed van Nederlandse zijde op de Flamenpolitik, is de invloed op het ontstaan en de uitbreiding van het aktivisme. Het is evident dat er niet alleen een kleine groep was rond Gerretson die met haar geld en haar werk het aktivisme heeft helpen ontstaan en groeien. Er was ook een ruimere, invloedrijke kring die daarvoor het klimaat heeft helpen scheppen. Volgens Van Cauwelaert in Vrij België van 22 oktober 1915 waren de meeste federalisten onder de Vlamingen loyaalbelgischgezinden, die een odium op zich laadden door achter de duitsgezinde Abraham Kuyper aan te lopen of achter de Gentse groep o.l.v. Domela. Telkens weer, en terecht, zou hij de aktivisten ‘een Hollands-Vlaamse groep’ noemen. Het Nederlandse aandeel verdient een uitvoerig onderzoek. Dat zal vooral moeten gericht zijn op de anti-revolutionaire en kristelijkhistorische milieus. Het zal de vraag niet mogen uit de weg gaan, in hoever er in de sympatieën voor het aktivisme een kalvinistischhollands ressentiment heeft meegespeeld tegen het katolieke België, dat zich in 1830 zoals in de 16e eeuw had afgescheurd. Bij Domela is dat ressentiment onloochenbaar. |
|