Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 73]
| |
6. brusselZeker tijdens het eerste half jaar van de bezetting, waren de verbindingen tussen de verschillende delen van het Vlaamse land erg gestremd en vielen de flaminganten elk op hun eigen stad terug. Niet alleen waren drie gebieden militair van elkaar afgesneden, maar pas op 1 maart 1915 hervatten de meeste postbedienden van Brussel het werk. Het ligt voor de hand dat de Flamenpolitik van het goevernement-generaal zich het eerst duidelijk zou manifesteren in de hoofdstad zelf. | |
1. De eerste maandenOver het aktivisme in Brussel heeft A.L. Faingnaert in 1932 zijn memoires gepubliceerd onder de titel Verraad of Zelfverdediging? Ze zijn voor de eerste maanden van de bezetting onze belangrijkste bron, maar verward, niet vrij van tegenstrijdigheden, en vooral: kronologisch onbetrouwbaar. Van tal van gebeurtenissen weten we zeker dat ze later gebeurd zijn dan Faingnaert het zich herinnerde. Dat is normaal, auteurs van dergelijke geschriften menen gewoonlijk dat allerlei zich ‘helemaal in het begin’ of ‘vanaf het begin’ afspeelde. Hier werkt het wel bijzonder storend, maar we zullen toch moeten roeien met de riemen die we hebben. Als Faingnaert het goed voorheeft, dan kwamen vele flaminganten al sinds enkele dagen na de inname van Brussel (20 augustus 1914) opnieuw elke maandagavond samen in het Vlaams Huis op de Grote | |
[pagina 74]
| |
Markt, en nog op andere dagen. Hij schrijft, en heel waarschijnlijk speelt daar zijn herinnering hem parten, dat er van meet af sterke meningsverschillen waren tussen: ten eerste loyaal-belgischgezinden als Hegenscheidt; ten tweede radikalen die toen al gebroken hadden met de Belgische idee, zoals advokaat Maurits Josson, de ambtenaar Lodewijk De Raet, de voorzitter van de Katholieke Vlaamse Bond J. Lambrichts, Grosemans van Het Laatste Nieuws, de privésekretaris van Camille Huysmans: Meyer, de verzekeraar Lod. Maesfranckx en Faingnaert zelf; en ten derde voorwaardelijk-loyalen, als de ambtenaar Frans Reinhard en de advokaten Alberic Deswarte en Willem Thelen.Ga naar eind1 Deze laatste was een Nederlander of van Nederlandse afkomst.Ga naar eind2 De eerste onenigheid ontstond toen Thelen kwam vertellen dat Buisset en anderen zich tot de goeverneur-generaal hadden gericht om te protesteren tegen het gebruik van het Nederlands in de officiële bekendmakingen. Enkele ‘radikalen’ zouden toen via Haller von Ziegesar het Duitse bestuur hebben voorgelicht, nog onder von der Goltz, dus vóór einde november.Ga naar eind3 We weten dat de zaak-Buisset een Duitse propagandafabel was, maar ons interesseert dat die propaganda al zou gestart zijn onder von der Goltz en dat Haller toen al kontakt zou hebben genomen met de bezetter. Faingnaert vermeldt zelfs onder de resultaten van dit kontakt het verschijnen van de Gazet van Brussel op 29 november. Op maandag 16 november ontstond er in het Vlaams Huis een felle diskussie, toen August Vermeylen onvoorwaardelijke loyauteit eiste en ‘bitsig en scherp werd, vooral tegen Lodewijk De Raet en Grosemans... Van deze avond af zouden de Brusselse vlaamsgezinden in twee kampen verdeeld zijn. De radikalen en de middengroep Reinhard-De Sadeleer bleven het Vlaams Huis bezoeken’ en waren bereid om Duitse hulp te aanvaarden als tegengewicht tegen de Franse steun aan Walen en fransgezinden. De loyalen hielden voortaan hun bijeenkomsten in het Maastrichts Bierhuis; ze stichtten een Vlaamse Studiekring met de letterkundigen Vermeylen, Hegenscheidt, Toussaint Van Boelaere en Karel Van de Woestijne, met Emiel De Veen, Julius Hoste Sr., beeldhouwer Julius Lagae, Jef Mennekens, de priesters Th. Van Tichelen en A. Van Roey, Ir. Mennes, e.a. Ze bestreden de aktivisten en de Flamenpolitik. Tot hier weer Faingnaert.Ga naar eind4 Vermits De Raet plotseling overleed op 24 november, hebben we hier een kronologisch houvast betreffende de groepsvorming. | |
[pagina 75]
| |
Maar waarvóór en waartegen die op dat ogenblik ging, en hoever ze was gevorderd, daarover zijn we in het onzekere. | |
2. De Gazet van BrusselOp 29 november verscheen het eerste nummer van de Gazet van Brussel. Nieuwsblad voor het Vlaamsche Volk. Daar werd door de geschiedschrijving geen aandacht aan besteed, hoewel ze drie maanden vóór de Gentse Vlaamsche Post uitkwam. Ze is zeker een belangrijk instrument geweest van de Flamenpolitik. In het verslag van de Politische Abteilung van 14 mei 1915 staat dat ze een maandelijkse toelage ontving, evenals nog één hoofdstedelijk blad, Le Bruxellois. Die beide waren bovendien door het ministerie van Oorlog in Berlijn uitgekozen als bijzonder geschikte lektuur voor de Belgische en Franse krijgsgevangenen, en dagelijks werden respektievelijk 1800 en 16.000 eksemplaren daarheen verstuurd. In totaal drukte de Bruxellois op 58.000 eksemplaren en de Gazet op 15.000. Er werd voorgesteld om op Duitse kosten een rotatiepers ter beschikking te stellen van beide bladen. Zij en de Information brachten ‘helemaal uit zichzelf artikels, die ook door ons zouden kunnen geschreven zijn. En toch neemt hun oplage toe’Ga naar eind5. Dit laatste was niet verwonderlijk voor de Gazet, vermits er geen andere nederlandstalige krant verscheen in de hoofdstad. Bij de Gazet is het duidelijk, van het begin af, dat ze ook door Duitse propagandisten kon geschreven zijn, veel meer dan bij haar Gentse tegenhanger. In het eerste nummer heette het al dat de bondgenoten ons niet geholpen hadden; dat de koning en enkele verlichte staatslieden en generaals na de val van Luik op het Duitse vredesvoorstel hadden willen ingaan; dat het optreden van vrijschutters schrikkelijke gevolgen had veroorzaakt. We hadden moeten en kunnen vrede sluiten na Luik. En dat programma-artikel was ingeleid met de beschouwing: we willen ‘met ons geliefde Vlaamse volk samen overwegen wat ons in de huidige omstandigheden te doen staat’. Pas van 3 december af verscheen de Gazet elke dag. In dat tweede nummer werd de voorpagina gevuld met drie artikels: het eerste over de beschuldigingen als zouden de Vlamingen geen goede Belgen zijn; het tweede over ware patriotten die gebleven zijn en valse die vlucht- | |
[pagina 76]
| |
ten; het derde was een overname uit de Antwerpsche Tijdingen van de aanval van Adelfons Henderickx op de Métropole. In de volgende maanden was elk artikel en elk bericht bedoeld als Duitse propaganda, om het Duitse standpunt in de oorlog te steunen, de Geallieerden te diskrediteren, speciaal Engeland aan te vallen, de ouders en vrouwen van soldaten te demoralizeren, enz. Op de redaktie werden de meest fantastische ‘soldatenbrieven’ opgesteld en gepubliceerd met kommentaren, zoals op 11 december: ‘Arme jongens, die ginder, ver van huis, moeten vechten voor een land dat het hunne niet is’ en dat hun niet eens te eten geeft. De hoofdvogel in deze kategorie werd afgeschoten op 21 januari 1915. Toen meldde een Belg aan zijn lieve moeder dat ze zich aan de IJzer in leven hielden met het verslinden van rauwe groenten, rapen, enz., als ze die tenminste konden vinden.Ga naar eind6 Daarnaast stond een Duitse soldatenbrief, meldend ‘dat we ons zodanig hebben tegoed gedaan aan de rolmops, sardines, worst, chokolade en pralines, dat we er allemaal een zieke maag van hebben’. Bij die walgelijke kollaboratie stond van 13 december af te lezen: ‘Alle nummers van ons blad kunnen besteld worden ter drukkerij, of in het Vlaams Huis, Grote Markt 16.’ En van 18 tot en met 25 december werd een verklaring afgedrukt op de ereplaats: ‘Wie zal er ens een verwijt van maken dat wij eerst en vooral de belangen van ons Vlaamse volk voor ogen hebben en sommige zaken door een Vlaamse bril beschouwen?’ We willen vrede. ‘Onze woede keert zich alleen tot de politiekers die de oorlog ontketend hebben en wier schuld wij mede willen bekend maken... Onze leus is en blijft: voor God, taal en volk!’ In zijn brieven uit Brussel aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant betreurde Karel Van de Woestijne op 28 december dat ‘sommigen’ de tijd gekomen achtten om verdachtmaking tegen de vlaamsgezinden te zaaien, ‘terwijl vlaamsgezinden, en de voornaamste daaronder’ de godsvrede onderhielden.Ga naar eind7 Hij wist dus dat er anderen waren die dat niet deden. En het lijkt duidelijk door wiens kollaboratie die verdachtmakingen ingegeven waren. Op 3 januari 1915 werd het formaat van de Gazet vergroot en van dan af droeg het blad de leuzen ‘Voor Volk, Stam en Taal’ en ‘Omdat ik Vlaming ben’. De formaatvergroting werd zeker niet bekostigd uit de publiciteit, die bijna helemaal ontbrak; maar wel verscheen er van 10 februari af een opvallend grote reklame voor het Vlaams Huis. Wat stond er nog zoal te lezen in de Gazet? Een hoofdartikel over | |
[pagina 77]
| |
de rede van Maeterlinck in de Scala van Milaan, natuurlijk, waarin die de spreekbuis heette van ‘een hele Belgische partij, de fransdolle partij’. Over het antivlaams artikel van Gérard Harry, waartegen Borms had geschreven. Telkens weer dat de Vlamingen zich moesten verdedigen tegen de Waals-franskiljonse aanvallen, dat ze geen godsvrede mochten onderhouden. Die godsvrede was ook verbroken door het Brusselse stadsbestuur, dat sinds het uitbreken van de oorlog alles in 't Frans regelde, in tegenstelling tot ‘de achting voor onze taal aan de dag gelegd door het nieuw Bestuur’. Daarbij noteren we een aansporing aan de Brusselse flaminganten, op 2 februari, om uit hun ‘gevaarlijke slaapziekte’ op te staan naar het voorbeeld van de Antwerpse Groeningerwacht. Dat schijnt erop te wijzen dat er van de aktivistische groepsvorming in november, waarvan Faingnaert gewaagde, niet veel in huis was gekomen, want de Groeningerwacht babbelde maar wat, zoals we zullen zien. Op de volgende dag werd er ‘klare wijn’ geschonken door ‘de opstelraad’: wij zijn gesticht om Vlaanderen te verdedigen tegen zijn aanvallers, zie de overgave van Antwerpen, Maeterlinck en Harry. ‘Doch wij vertegenwoordigen geen enkele strijdgroepering; al wat wij schrijven is dus alleen in eigen naam.’ Bijzondere aandacht kregen vanzelfsprekend de Zuidafrikaanse rebellie en de terechtstelling van Fourie, met op 13 februari een veroordeling van de Belgische propaganda-delegatie ginds. De verdrukte Finnen en de onafhankelijkheidsstrijd van de Oekraïne werden niet vergeten. En wat later: Vlaanderen moet de gelegenheid grijpen die deze oorlog biedt, om zoals andere volkeren nu zijn eigen lot te bepalen. | |
3. Nog eens La Vérité sur la capitulation d'AnversIn verband met het auteurschap van het fameuze pamflet over de overgave van Antwerpen, moeten we aandachtig een artikel van ‘Goverd’ lezen in de Gazet van Brussel van 5 januari 1915. De lasterkampanje tegen Antwerpen, d.w.z. tegen het Vlaamse volk, is begonnen van de eerste dagen af van de oorlog. ‘Dat wij onder onze eigen landgenoten vijanden hebben, blijkt uit de mededeling die een bevriend en betrouwbaar persoon ons kortelings heeft gedaan. Van een Vlaming van aanzien heeft hij inderdaad vernomen dat | |
[pagina 78]
| |
een Belgische soldaat, die tevens Waal is en student, in het openbaar, en toevallig in het bijzijn van voormelde Vlaming, verklaarde dat hij gelukkig was van wat te Leuven en te Dendermonde was geschied [de vernieling van de stad] en dat hij wel hoopte dat Antwerpen, Gent, enz. hetzelfde lot zouden ondergaan. Na de oorlog kreeg Holland ook zijn deel, blijkbaar alleen omdat het door een Germaans volk bewoond wordt.’ Na dit getuigenis (?!) gaat Goverd verder: ‘Gedurende de beschieting van Antwerpen konden sommige dweepzieke heerschappen te Brussel hun vreugde nauwelijks verbergen. Ook hoopten zij stellig dat men de stad niet zou overgeven en dat ze bijgevolg tot gruis zou gemaakt worden. Gelukkig viel het anders uit. Ook kende de woede van velen, die van de krijg persoonlijk niets onaangenaams hadden te verduren, paal noch perk. Onmiddellijk werd de wens uitgesproken dat de legers der verbondenen, om Antwerpen terug te nemen, niets zouden ontzien en dat zij de Scheldestad met de grond zouden gelijk maken. Nu, daar Antwerpen een eersterangshaven is, en derhalve een geduchte mededinger van buitenlandse zeehavens, zou die wens wel kunnen verhoord worden... Onze wens is dat de Vlamingen ogen en oren wijd openzetten en dat zij niet aarzelen de lasteraars aan te pakken en openlijk aan te klagen. Ons blad zal daartoe met al zijn krachten medehelpen.’ Het bleef niet bij die belofte, want op 13 januari drukte de Gazet een brief van ‘S.’ af, die had horen zeggen door een Waal dat Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen zouden verwoest worden door de Geallieerden bij hun opmars. Waakt, Vlamingen! Diezelfde bedreiging, die natuurlijk nergens in de vluchtelingenpers te lezen stond, hebben we wel aangetroffen in het pamflet over Antwerpen, dat in februari massaal werd verspreid. Moeten we niet veronderstellen dat het op de redaktie van de Gazet van Brussel werd opgesteld of toch ontworpen, of door een van haar medewerkers? Of dat artikel en pamflet beide werden geschreven in de kantoren van het goevernement-generaal, en net zoals de brochures van Picard en beide Domela's ‘mit Hilfe unseres Vertrauensmänner-Systems im ganzen Lande verbreitet’? In de volgende jaren zou het herhaaldelijk terugkomen in de aktivistische propaganda, dat het Duitse leger Vlaanderen ervoor behoedde platgeschoten te worden, en zelfs dat daarom de wegvoering van arbeiders moest voor lief genomen worden. | |
[pagina 79]
| |
4. Een strooibiljet van Reinhard en JossonNergens maakte de Gazet van Brussel ook maar één naam van redakteurs of medewerkers bekend, hoeveel ‘klare wijn’ ze ook beweerde te schenken. Wel drukte ze op 4 februari de rede af die Frans Reinhard had uitgesproken bij het graf van Lodewijk De Raet op 28 november. Had hij die zelf daarvoor afgestaan? Hij was toen een 64-jarig amtenaar van het Brussels gemeentebestuur, van progressistisch-liberale origine maar al sinds 25 jaar aanhanger van de neutrale (hoewel overwegend vrijzinnige) Vlaamse Volkspartij, die in Brussel tevergeefs probeerde een voet aan de grond te krijgen, maar die dan toch enig nut had als zweep. Daarnaast speelde hij al evenlang een leidende rol in het Nationaal Vlaams Verbond met diens Vlaamse Volksraad, een studie- en drukkingsgroep die we kunnen vergelijken met de Vlaamse Volksbeweging nu. Op 19 februari 1915 nam de Gazet de tekst op van een strooibiljet dat Reinhard en Josson hadden laten verspreiden. De 59-jarige Maurits Josson was sinds een kwart eeuw de politieke strijdgenoot van Reinhard. Hij had als jong advokaat in het Brusselse gerechtshof de leiding durven nemen van de strijd voor de erkenning van het Nederlands, nieuwe taalwetten op de rechtspleging helpen afdwingen en toepassen. In de Transvaalse oorlog was hij sekretaris van generaal Smuts, en twee jaar krijgsgevangen gehouden door de Engelsen.Ga naar eind8 Hij had in 1913 een boek uitgegeven: Frankrijk, de eeuwenoude vijand van Vlaanderen en Wallonië; een eksemplaar van dat werk had hij aangeboden aan Willem II, de keizer van het ‘grote broedervolk’, aan wie hij destijds was voorgesteld toen hij student was in Bonn.Ga naar eind9 Over zijn gevoelens ten opzichte van onze grote buurlanden voordat de oorlog uitbrak, kan geen twijfel bestaan. In de notulen van Jong-Vlaanderen in Gent was op 25 januari gemeld dat Josson zou zorgen voor brieven uit Brussel in de ontworpen Vlaamsche Post; op 25 april zouden daar als vaste medewerkers uit de hoofdstad worden genoemd: Josson, Thelen en Reinhard. De oproep van Reinhard en Josson aan de Vlamingen begon met de lof van de Vlaamse soldaten aan de IJzer. ‘De franskiljons evenwel hebben nooit opgehouden de Vlamingen en hun rechtvaardige eis tot gelijkstelling met de Walen kwaadwillig te bestrijden... Die antinationale partij verheugt zich over de rampen die Vlaanderen teisteren en durft zelfs de hoop uitdrukken het door nog ergere rampen te zien treffen.’ (Dat was duidelijk een verwijzing naar wat | |
[pagina 80]
| |
de Gazet van Brussel op 5 en 13 januari had gepubliceerd, en misschien naar het pamflet over Antwerpen. Het is tekenend voor de verwarring van de geesten, dat zij daar inliepen). Die antinationale partij dus ‘verspreidt in de dagbladen en bij middel van strooibriefjes, op de openbare plaatsen en in de private gesprekken, de hatelijkste lasteringen tegen de Vlamingen, die zij voor lafaards en verraders uitschelden; zij laat kleine berichten aanplakken, waarop men deze woorden kan lezen: Schande over de Vlamingen! Zij heeft tot verscheidene voormannen van de Vlaamse partij naamloze brieven gericht, die met deze woorden eindigen: Ter dood. En om de kroon op haar loffelijk werk te zetten, voorspelt die antinationale partij aan het Vlaamse volk, als erkentenis voor het overwegend deel, dat het aan België's verdediging genomen heeft en nog neemt, een volkomen miskenning van zijn heilig taalrecht op elk gebied. Alle rechtgeaarde Belgen zullen met verontwaardiging met ons verzet aantekenen tegen die hatelijke kuiperijen, die de eer der Vlamingen krenken en tweedracht zaaien tussen Vlamingen en Walen’. Het stuk was gedateerd: Brussel, 12 februari 1915, en ondertekend: Fr. Reinhard, M. Josson. Dat Brusselaars hun machteloze woede over de Gazet van Brussel hebben willen lucht geven, ligt voor de hand, en dat ze het zouden gedaan hebben door dreigbrieven aan de bezoekers van het Vlaams Huis en door strooi- en aanplakbiljetten tegen de flaminganten, ware niet te verwonderen. Op 28 februari publiceerde Reinhard alléén een tweede open brief, waarin hij beweerde dat het pas was na maanden aanvallen, ‘sinds het begin van de oorlog’, dat Josson en hijzelf geantwoord hadden.Ga naar eind10 Hij was niet onoprecht. Sinds het begin van de oorlog waren er immers de polemieken over Antwerpen, de aanvallen op de gecensureerde pers, de rede van Maeterlinck, het artikel van Harry. Maar dat de dreigbrieven en de rest zouden dateren van vóór de Gazet van Brussel, schreef hij niet. Toch is ook die fabel later in de geschiedschrijving terechtgekomen. De oproep van Reinhard en Josson lokte natuurlijk weer reakties uit. De Vlaamsche Stem van Amsterdam drukte hem af op 25 februari. Maar op 1 maart nam hij een antwoord op van Leonce Du Catillon, de oud-daensist met weinig minder verdiensten voor de Vlaamse zaak dan beide auteurs. Die schreef: ‘Dat naamloze aanvallen zijn gebeurd om enkele Vlaamse voormannen en de Vlaamse | |
[pagina 81]
| |
beweging zelf hatelijk te maken, is maar al te waar, doch wie kan verzekeren dat zulks het werk is van franskiljons? Het fecit cui prodest is hier geen te verwerpen axioma. Het is zeer wel mogelijk, dat Duitse stokebranden de hand in het spel hadden, teneinde onenigheid te verwekken.’ De verschijning van de oproep onder de Duitse censuur was ‘streng af te keuren. De ondertekenaars hebben eenvoudig gearbeid voor... de koning van Pruisen’. De XXe Siècle van 6-7 juni 1915 verweet de auteurs, in antwoord op Borms die hen had opgehemeld, ‘leur servilisme à l'endroit des Prussiens’. En zo draaide de vicieuze cirkel voort, want hier was weer een nieuw bewijs voor de antivlaamse haatkampanje. Op 23 februari had Karel Van de Woestijne geschreven aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant (die in Brussel en heel Vlaanderen druk gelezen werd omdat ze ander dan Duits nieuws bracht), dat het eindelijk was toegestaan om nederlandstalige brieven te versturen, nu de censuur voldoende nederlandskundig personeel bezat. Die erkenning van hun taalrecht ‘dompelt sommige flaminganten in extatische verrukking... het vervult sommige Vlamingen met onstelpbare dankbaarheid, alsof het zowaar de meest-benijde gunst moest gelden. En daarbij nemen zij de gelegenheid te baat om allerlei rastwisten op te rakelen, om op nogal snoevige toon te wijzen op het deel dat de Vlamingen in deze oorlog genomen hebben, om nogmaals te smalen op dezen, die men, dewijl ze de rechtmatige eisen der Vlamingen ook in de tegenwoordige omstandigheden menen te moeten bestrijden, om hun gebrek aan vaderlandsliefde eerder beklagen moest. Want ja, ik weet het: het zijn enkele franskiljons, die met het oude nationale spelletje begonnen zijn, en ik heb ze te gepasten tijde aangeklaagd’. Maar laat ons nu toch geen familieveten uitvechten in aanwezigheid van vreemden.Ga naar eind11 | |
5. Twee mannen achter de schermenVolgens Faingnaert werd de Gazet van Brussel gesticht door Jozef Haller von Ziegesar en door Emiel Van Bergen. Nog in 1917 werd het blad geleid door hen beiden.Ga naar eind12 Op 18 juni 1915 werd Van Bergen als hoofdredakteur vermeld in een Duits stuk, en ook Faingnaert noemt hem zo. De plaats van Haller in het blad wordt nergens aangegeven. | |
[pagina 82]
| |
De muziekleraar Van Bergen was 29 jaar in 1914. Hij had toen al enkele artikels gepubliceerd in de flamingantische katolieke bladen Ons Volk, Hooger Leven en Dietsche Warande en Belfort, en samen met zijn broer Jozef bij het Davidsfonds een vertaling van de oorlogsnovellen van Detlev von Liliencron. Einde 1915 trad Emiel toe tot de Jong-Vlaamse beweging, die uit Gent was uitgezwermd.Ga naar eind13 In 1917 heette hij, als lid van de eerste Raad van Vlaanderen, hoogleraar te Gent. Hij noemde zich toen gewezen beheerder van de Belgische Anti-vrijmetselaarsbond.Ga naar eind14 Na de oorlog verbleef hij in Nederland en publiceerde nog over muzikologische onderwerpen. Zoals Domela in Gent, was het in Brussel Dr. Jozef Haller von Ziegesar die de eerste kontakten met de bezetter legde. Jozef Haller was geboren in 1870 als natuurlijk kind van de ons al bekende Baron Adolf Johann von Ziegesar. Deze had de moeder van zijn zoon laten trouwen met Haller, de koster van de evangelische kerk van het Rabot in GentGa naar eind15, maar hem later geadopteerd. Dr. Jozef Haller was rond 1900 leraar aardrijkskunde aan het ateneum te Gent, waar hij vlaamsgezindheid wekte bij zijn leerlingen, o.a. Karel Van de Woestijne en Marcel Minnaert.Ga naar eind16 In november 1898 verscheen in Van Nu en Straks een kritiek van zijn hand op het verslag van de driejaarlijkse prijskamp voor Nederlandse toneelstukken. In 1898-1899 richtte hij in verschillende Duitse steden een suksesrijke tentoonstelling in van eigentijdse Vlaamse schilder- en beeldhouwkunst. Hij werkte van meet af mee aan Germania, het tweetalige tijdschrift van zijn vader, en publiceerde daarin en ook in boekvorm Nederlandse gedichten en een toneelstuk Rollo van Moerland, dat in het Duits werd vertaald door Clara von Ziegesar. Uit dat gewrocht en uit andere bijdragen in Germania leren we zijn Germaanse sympatieën kennen. Na de dood van Baron von Ziegesar was de redaktie van het maandblad tot 1904 bij hem in Sleidinge gevestigd, maar hij was blijkbaar niet in staat om het recht te houden. Wel kwam hij erdoor in relatie met tal van flaminganten, onder andere met de latere aktivist Jef Hinderdael en met Willem Thelen, die regelmatige medewerkers waren. Dr. Haller werd leraar aan het ateneum te Brussel; in 1906 was hij in de hoofdstad kandidaat van de Vlaamse Volkspartij voor de Kamer. Hij behoorde dus tot de politieke vrienden van Josson en van Reinhard die in dat jaar voorzitter was van de partij.Ga naar eind17 In het | |
[pagina 83]
| |
Brusselse aktivisme heeft hij een eersterangsrol gespeeld, niet alleen bij de voorbereiding, maar tot 1918 toe. | |
6. Aktivistische organizatie en verzet ertegenIn juni 1915 begon in Brussel de georganizeerde samenwerking van flaminganten met de bezetter. Samen met Haller en Van Bergen heeft daarin de 41-jarige leraar - volgens andere bronnen: handelaar - Jacob Lambrichts het initiatief genomen, een Nederlands-Limburger die in 1913 door keuze de Belgische nationaliteit verworven had. Hij was voorzitter van de Katolieke Vlaamse Bond van het arrondissement. De geheime vergadering die Lambrichts en vijf anderen op 18 juni hielden met Duitse officieren en ambtenaren, heette samengeroepen om te handelen over de toepassing, maar meteen ook al over de verbetering van de taalwetgeving op het onderwijs. Er werd bovendien een algemene bespreking gehouden ‘over de toestand waarin de Vlamingen zich op dat ogenblik bevonden en over hun betrekkingen met het Duitse rijk’, en er werd beslist tot voortzetting van die kontakten. De aanwezigen hoopten op een Duitse overwinning in de oorlog om hun Vlaamse wensen te realizeren. Ze telden één liberaal in hun midden, advokaat Bogaerts, en vijf katolieken. Dat waren naast Lambrichts, die optrad als leider van de groep, de priester Verdoodt die aalmoezenier was van een hospitaalGa naar eind18, de ambtenaren De Jaegher en Jozef Van Bergen en diens broer Emiel Van Bergen van de Gazet van Brussel. Die aktivisten stichtten een Vereniging van Vrienden der Vlaamse Zaak om de kollaboratie te bestendigen. Ze telde 14 leden; Lambrichts was voorzitter, Emiel Van Bergen sekretaris. De vergaderingen werden geregeld bijgewoond door Duitse officieren, en bovendien werd Haller von Ziegesar benoemd tot ‘afgevaardigde bij de Duitse regering te Brussel’. Het eerste ontwerp van programma op lange termijn werd opgesteld door Haller met een officier, maar hun bepaling dat uiteindelijk Wallonië zou moeten vervlaamst worden door inwijking, werd door de groep verworpen.Ga naar eind19 Lambrichts trachtte zijn Katolieke Vlaamse Bond van het arrondissement Brussel in het aktivisme te brengen. Op 8 juli vergaderde die voor de eerste maal sinds de oorlog, op initiatief van de voor- | |
[pagina 84]
| |
zitter die optrad als enige spreker. Tot hun verrassing hoorden de getrouwen hem een pleidooi houden om van de bezetter de toepassing van de taalwetten te vragen, temeer omdat de franskiljons de godsvrede ‘op een schandelijke manier geschonden’ hadden door hun pamfletten. Maar volksvertegenwoordiger G. Borginon protesteerde ertegen dat de vergadering was samengeroepen in oorlogstijd, en dat de Bond zich tot de bezetter zou wenden.Ga naar eind20 Ook van elders werd er verzet georganizeerd, zelfs vanaf de IJzer door aalmoezenier Jan Bernaerts die onderpastoor was in Sint-Jans-Molenbeek. Op 3 juli had die al geschreven aan Frans Van Cauwelaert: ‘Mijn zuster meldt me dat Jacq. Lambrichts in Duitse bladen schrijft tegen Italië “in naam van de Vlamingen” en dat de Van Bergens ook floreren. Droeve verraders! Lafaards, die vroeger niet duldden dat onze voormannen diplomatisch (d.w.z. doelmatig en niet hals-over-kop) de strijd voerden.’ En op 24 september: ‘Ik heb naar mijn mannen te Molenbeek geschreven af te breken met J. Lambrichts.’Ga naar eind21 Toen op 15 november 1915 de Bond opnieuw samenkwam, voor het eerst sinds 8 juli, verzette een deel van de aanwezigen zich tegen verdere werking. De anderen zetten door, maar ontwrichtten daardoor de vereniging.Ga naar eind22 Het verzoekschrift van katolieke aktivisten uit het bisdom Mechelen aan de paus, tegen kardinaal Mercier, werd in 1917 behalve door Lambrichts als voorzitter van de Bond ook ondertekend door de penningmeester Ariël De Jaegher, de sekretaris H. Troosters en het bestuurslid Mertens.Ga naar eind23 We weten niet of dit al vooroorlogse bestuursleden waren, dan wel aktivisten die zich opwierpen als bestuur van een vereniging die nog alleen op papier bestond. | |
7. BesluitHet ontstaan van het aktivisme in Brussel lijkt ons in grote hoofdzaak de vrucht te zijn van negen maanden Duitse propaganda, die in de hoofdstad vroeger en duidelijker werd gevoeld dan elders. Faingnaert verbergt het niet: de Flamenpolitik kwam tot uiting in ‘tal van kleine feiten... b.v. zekere maatregelen aangaande het gebruik der Vlaamse taal door het Duits bestuur, het doorlaten van Noordnederlandse dagbladen, de vlaamsgezinde artikels in de Duitse pers, de | |
[pagina 85]
| |
stichting van de Gazet van Brussel [hij wist dus wie de echte stichter was] en de opvallende voorkomendheid van sommige Duitse beambten te Brussel en elders tegenover Vlamingen. Doch vooral de oprichting van een bijzondere afdeling voor Vlaamse aangelegenheden...’Ga naar eind24. Voor hun propaganda in de Gazet van Brussel, voor het verspreiden van kwakkels als die over Buisset en over La capitulation d'Anvers, enz., maakten de Duitsers vooral gebruik van Haller von Ziegesar, Thelen en Lambrichts, drie vlaamsgezinden die niet uit Belgische ouders geboren waren. Maar waarschijnlijk van november 1914 af konden ze voor de Gazet toch ook rekenen op Emiel Van Bergen (geboren in Hoogstraten). Zoals in Gent was er dus van meet af een antibelgische kern, die niet door de Flamenpolitik moest gewonnen worden. Op 1 augustus 1915 rapporteerde von der Lancken aan Berlijn: de meeste Vlaamse parlementariërs zijn voor het herstel van de oude toestand, tegen het aannemen van Duitse gunsten. ‘Op dit ogenblik verzamelt de socialist Camille Huysmans, in verstandhouding met de klerikaal Frans Van Cauwelaert en met de hoogleraar Vermeylen, in Brussel in het geheim handtekeningen voor een verklaring in die zin. Maar de meest bekende leiders van Vlaamse verenigingen hebben tot nu toe geweigerd de verklaring te ondertekenen.’Ga naar eind25 Huysmans had op 16 juli deelgenomen aan een vergadering in Den Haag, waar uitgeweken flaminganten een soortgelijk manifest opstelden onder leiding van Van Cauwelaert. Het Brusselse manifest wees Duitse gunsten af, deed een oproep tot godsvrede en stelde vast dat zekere alhier opgedoken bladen welke onder de dekmantel van taalstrijd andere dan Belgische belangen dienden, geen enkele fraktie van de Vlaamse Beweging vertegenwoordigden. Het werd ondertekend door August Vermeylen, Alfons Hegenscheidt, Camille Huysmans, Isidoor en Herman Teirlinck, Nestor De Tière, Karel Van de Woestijne, Louis Franck en anderen.Ga naar eind26 Moeten we niet veeleer zeggen dat hier ‘de Vlamingen het initiatief namen’? Dat neemt niet weg dat in augustus 1915 te Brussel niet meer de eensgezindheid werd bereikt waarmee in februari te Gent de flaminganten het aktivisme hadden afgewezen. Lambrichts zou erin slagen een deel van de Katolieke Vlaamse Bond mee te slepen, zij het door er een heel andere taal te voeren dan hij binnenskamers hield bij de Duitsers. In de Vlaamse Volkspartij was Haller thuis en hij zou er Reinhard, Josson en anderen op zijn hand krijgen, die naïefweg | |
[pagina 86]
| |
geloof hechtten aan de Gazet van Brussel en andere Duitse propaganda. Al in de 19e eeuw waren de flaminganten nergens zo radikaal als in de verfránste hoofdstad. Daar zou het aktivisme in verhouding meer aanhangers winnen onder de oudere vlaamsgezinden dan elders. Het zou er toch duidelijk een minderheid blijven. Zoveel temeer bleef het aktivisme een minderheid onder het Vlaamse publiek van het Brusselse. Hoewel de Gazet een monopoliepositie bezat als nederlandstalig dagblad in de hoofdstad, had ze in juli 1917 maar een oplage van 16.000, en 30.000 op zondagen. Daarentegen had zijn franstalige tegenhanger die door de bezetter gesubsidieerd werd, Le Bruxellois, toen een oplage van 100.000 en 's zondags van 110.000, hoewel er een gamma van franstalige dagbladen verscheen in de hoofdstad.Ga naar eind27 Toch zou het aktivisme, vooral juist in Brussel, een echte haat wekken tegen de Vlaamse Beweging. |
|