Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 56]
| |
5. jong-vlaanderen in gentTerwijl in en rond Antwerpen die betwistingen aan de gang waren, was volledig los daarvan het aktivisme al ontstaan in Gent. Daar had de hervormde predikant Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard al in oktober 1914 enkele jongeren verenigd, met als doel de vernietiging van België dank zij de Duitse overwinning. Ze werkten in volledige geheimhouding en zouden pas in februari 1915 naar buiten treden, en dan nog zonder hun ware bedoeling bekend te maken, met de uitgave van een dagblad De Vlaamsche Post. | |
1. De ‘vader van het aktivisme’Domela was een Nederlander van Deense afkomst, die drie jaar in Schotland had gestudeerd, van 1895 tot 1898 predikant was geweest in Oostende, daarna in Odijk bij Utrecht, tot hij in 1903 naar Gent beroepen was. Zijn gemeenteleden daar waren voor 1/3 Vlamingen, voor 1/3 Nederlanders, en de overigen mensen uit zeven nationaliteiten, maar meest Duitsers.Ga naar eind1 Hij was een pangermanist die droomde van een vereniging van Duitsers, Noord- en Zuidnederlanders, Skandinaviërs en Britten in een bond van noordwesteuropese staten, onder Duitse leiding. Hij was bestuurslid van de Gentse afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond (A.N.V.), maar onder zijn talrijke publikaties kwamen er toch geen voor die met de Vlaamse Beweging verband hielden. In zijn gemeente werden ook Franse godsdienstoefeningen gehouden.Ga naar eind2 | |
[pagina 57]
| |
In 1918 beschreef Domela als volgt wat hem bij het uitbreken van de oorlog was overkomen: ‘Vlaanderen zonk al dieper weg in de nacht van de Franse, zelf ondergaande beschaving... Toen kwam de oorlog. Nu voelde ik plotseling: Het is 't ogenblik. België neigt ten val... Als deze wereldoorlog het monster, dat op 't Vlaamse volk zit, verbrijzelt, de hele Belgische-Brusselse-Koninklijke-ministeriëleparlementaire Waalse kliek voor eeuwig verplettert, zal Vlaanderen ontwaken... In Gods kracht greep ik met machtige hand een wegstervend volk aan, en blies in die halfdoden, die sinds eeuwen geen staatsvormende gave meer hadden, de levenwekkende gedachte van een eigen Staat Vlaanderen.’Ga naar eind3 De ijdele man heeft tijdens de rest van zijn lang leven nogal wat energie besteed om zijn verdiensten aan tijdgenoten en nageslacht bekend te maken. Daaraan danken we, behalve de uitgave van de notulen der groep die hij stichtte, ook de nodige gegevens om zijn ontwikkeling in de eerste oorlogsmaanden te volgen.Ga naar eind4 De oorlog verraste hem in Den Haag, waar hij logeerde bij zijn vader die hij rekende onder de vooraanstaande duitsgezinde intellektuelen van Nederland.Ga naar eind5 Hij keerde naar Gent terug, waar hij bevond dat een half dozijn van zijn gemeenteleden in het Belgisch leger dienden, evenveel in het Duitse en een paar in het Franse. Van meet af hoopte hij op een Duitse overwinning en verweet in zijn hart aan de flaminganten dat ze niet de zijde van Duitsland kozen tegen België. De gevangenzetting en uitdrijving van de meeste van zijn Duitse gemeenteleden, het plunderen van Duitse huizen door het gepeupel, waren niet van aard om zijn stemming te veranderen. Als hervormd zielzorger was hij vooral bezig met gekwetste Duitse krijgsgevangenen, en hij stond vol bewondering voor hun godsdienstzin, hun ontwikkelingspeil en hun vaderlandsliefde. Zijn haat tegen België en zijn verachting voor de bevolking ervan, ook de Vlamingen, waren duidelijk van Hollands-protestantse oorsprong. Hij vergaf België noch zijn afval van de 16e eeuw, noch die van 1830; indien heel Vlaanderen hervormd geweest was zoals Maria-Horebeke, zouden die scheuringen vermeden zijn. Dank zij zijn zorgen voor de gekwetsten kwam Domela onmiddellijk in kontakt met de Duitse overheden in Gent, kreeg een vrijgeleide om in heel Oost- en West-Vlaanderen zijn zielzorg voort te zetten en preekte voor het garnizoen. Tengevolge van de vlucht van zijn kollega's bleef hij in de volgende jaren ‘de enige officiële protestantse predikant voor West-Vlaanderen en het noorden van | |
[pagina 58]
| |
Oost-Vlaanderen’, zodat hij voor zijn politieke propaganda een uitzonderlijke bewegingsvrijheid kreeg. | |
2. De groep Jong-VlaanderenIn zijn oorlogsdagboek had Domela al in september genoteerd, tussen klachten over het patriottisme van de meerderheid der Gentse flaminganten: ‘Toch zijn de duitsgezinden hier talrijk, maar zij zwijgen en verenigen zich alleen in het geheim.’ Twee dagen na de Duitse intocht van 12 oktober begon hij besprekingen met enkele jonge radikale flaminganten, meestal vrijzinnigen, waarvan hij er sommige in het A.N.V. moet gekend hebben. Een aantal van hen waren gegroepeerd rond de scheepsdokter Jules Van Roy, meestal mensen die de invloed van Prof. Mac Leod hadden ondergaan en die buiten de politieke partijen stonden, zo wist de h. Leo Picard ons in 1972 te vertellen.Ga naar eind6 Onder zijn evangelische gemeenteleden zou Domela een deel van zijn aanhang werven, waarmee hij zich een leidende positie kon verzekeren in de eerste aktivistische groep van Gent: zo de onderwijzer F.J. Rens; J. de Boevé, ‘een protestantse jongen die door Domela werd meegebracht als pion’ volgens Picard, en zijn eigen zoon Edzard. Op 24 oktober hield Jong-Vlaanderen, zoals de aktivistische groep zich noemde, haar eerste vergadering, met tien aanwezigen.Ga naar eind7 Domela beheerste de groep, hij werd trouwens tot ‘leider’ gekozen, en deed meteen zijn beginselen aanvaarden: samenwerking met de Duitsers om België te vernietigen en de oprichting van een Vlaamse staat in een pangermaanse bond. De 21-jarige, pas gepromoveerde bioloog Marcel Minnaert en de bijna 26-jarige student in de geschiedenis Leo Picard, die beiden aktief waren in de studentenafdeling van het A.N.V.,Ga naar eind8 wierpen tevergeefs op dat het doel toch Groot-Nederland moest zijn. Al zou er in de volgende vergadering nog getwist worden over de formulering van de doelstellingen, allen legden zich toch neer bij teksten die onmiskenbaar een pangermanistisch programma inhielden. De konkrete uitwerking daarvan zou op niets anders kunnen uitdraaien dan de inlijving van een, in het beste geval nederlandstalig, koninkrijk Vlaanderen in het federale Duitse keizerrijk. Zelfs werd op 7 december aanvaard dat een eventuele verduitsing een minder kwaad zou zijn dan het voortbestaan van België. | |
[pagina 59]
| |
Hoe is die groep, met daarin twee literatoren, de 26-jarige leraar aan een middelbare school Antoon Thiry uit Lier, en de 28-jarige Reimond Kimpe, die als kondukteur in Lier werkte, tot zulk een stellingname gekomen? Op 13 november, toen Minnaert weer pleitte voor toenadering tot Nederland, zegde Kimpe ‘dat alle hulp uit het oosten moet komen’. Ook hier zullen we rekening moeten houden met de schok van de oorlog en de Duitse overwinning, die hen zoals anderen uit hun evenwicht geslagen heeft. Maar het bestaan van hun pangermanistische strekking in de Vlaamse Beweging kan niet geloochend worden. Ook al moeten we die relativeren door ze gedeeltelijk toe te schrijven aan Domela, die een fascinerende invloed schijnt te hebben uitgeoefend. Van enkele leden kennen we al vooroorlogse antibelgische uitlatingen. In het vrijzinnig studentenblad De Goedendag had Picard in 1907 er tegen geprotesteerd dat het A.N.V. de nationale feestdagen hielp vieren, en in het nummer van maart 1913 had Minnaert geschreven: ‘Wij voelen niets, absoluut niets voor België, waar we behandeld worden als lakeien, als slaven.’Ga naar eind9 Sommige leden van de groep hadden meegewerkt aan een tijdschriftje, eigenlijk een periodiek pamflet, De Bestuurlijke Scheiding, dat in mei, juni en juli 1914 was verschenen in Gent. ‘In de etter uwer rottende partijpolitiek verstikt gij, onwaardige vlaamsgezinde politiekers! Achteruit, gij laffe belovers en laaghartige verraders!’ In zulke bewoordingen was het blaadje uitgevallen tegen de taalwetterij, de vernederlandsing van de Gentse universiteit inbegrepen, en tegen haar voorstanders Van Cauwelaert, Franck en Huysmans. Wat het verstond onder bestuurlijke scheiding, had het nergens gezegd. Het noemde ook geen enkele naam van redakteurs of uitgevers. Naar Leo Picard ons schreef op 20 februari 1973, was het ‘vooral het werk van A. Thiry. Sevens en Fons Van Roy werkten ook mee, geloof ik. Zelf was ik abonnee, maar voelde niet veel voor de zaak’. Marcel Minnaert noemde zich later een van de mede-uitgevers.Ga naar eind10 Alfons Van Roy was een broer van Jules. Alfons Sevens zullen we weldra ontmoeten als de felste tegenstander van Jong-Vlaanderen. Ook in eigen schoot zou er al in 1915 een scheuring ontstaan, omdat een sterke minderheid van de groep geen antibelgisch programma bleef verdedigen. Voor de student Picard lijkt het duidelijk, bij lezing van de notulen, dat het er hem vooral om te doen was hoofdredakteur van een krant te worden nu de universiteit gesloten was en hij trouwplannen had.Ga naar eind11 | |
[pagina 60]
| |
Intussen was het toch maar zo dat Jong-Vlaanderen, zonder handtekeningen voorlopig, stukken stuurde aan de Duitse pers en op 19 december aan de keizer, waarin het verklaarde dat de Vlamingen ‘onder de hoge leiding van Uwe Majesteit trouwe grenswachters van het machtige Germanendom’ wilden worden. Die tekst werd door Berlijn aan von Bissing overgemaakt, welke op 10 januari antwoordde aan de kanselier: ‘Ik kan niet genoeg waarschuwen voor een overschatting... van zulke fantastische toekomstdromerijen.’Ga naar eind12 We weten niet of ze daarna in Berlijn nog veel aandacht hebben besteed aan de brieven van januari. Daarin vroeg Jong-Vlaanderen, nog altijd anoniem, aan de Duitse regering om de universiteit van Gent te heropenen in het Nederlands en de bestuurlijke scheiding door te voeren als voorbereiding op een koninkrijk Vlaanderen; en aan de keizer dat hij Vlaanderen bij het rijk zou aanhechten en ‘bij de genade Gods over haar zou heersen’. Domela persoonlijk legde intussen kontakten met de Duitse overheden, zoals de groep op 27 oktober beslist had. Naar hij op 12 december meedeelde ‘had hij verschillende malen een politiek onderhoud met de te Gent bevelvoerende, goedgezinde generaal Jung. Een sterke en blijvende steun vond hij bij de burgerlijke regeringsintendant voor Oost-Vlaanderen Ecker’. Wannyn klaagde daarentegen over Duits onbegrip dat de stichting van een Jong-Vlaams blad bemoeilijkte. | |
3. De stichting van De Vlaamsche PostToch werd in de vergadering van 19 januari 1915 de beslissing genomen om een dagblad uit te geven, waarvan Picard de hoofdredakteur zou zijn, maar dat ‘voorshands nog geen principiële kwesties zou kunnen behandelen’. Volgens Picard zou tijdens de eerste twee maanden de duitsgezindheid nog niet aan bod komen. Allen stemden in met Omer Steenhaut, die aanraadde om van meet af de Engelse eigenbaatpolitiek aan te vallen, en met Domela's voorstel om ‘vooral de franskiljons aan de kaak te stellen, als slechte vaderlanders en verraders’ (m.a.w. om te verkondigen dat ze België aan Frankrijk wilden uitleveren?). Jong-Vlaanderen bleek voor het blad over ruime financiële middelen te beschikken, waarvan de herkomst niet werd aangeduid. Onder | |
[pagina 61]
| |
meer zouden Picard en later Domela naar Nederland reizen om medewerkers te werven. Volgens het verslag van Picard op 25 januari waren de meeste flaminganten daar slecht gestemd, maar hij had toch een aantal Nederlandse en Vlaamse korrespondenten gevonden. Tegen 4 februari werden een aantal Gentse vlaamsgezinden bijeengeroepen om hun het blad voor te stellen en hun medewerking te vragen; ‘de heer Sevens wordt algemeen niet gewenst geacht’. Alfons Sevens was een 38-jarige radikale flamingant, een goede bekende van de groep Van Roy. Met sommigen van hen was hij bij de jongste verkiezingen in Gent met een ‘Vlaams blok’ opgekomen; hij was uitgever van een strijdblad, De Witte Kaproen. Hij kwam toch naar de vergadering, en Hyppoliet Meert vertelde een half jaar later aan Frans Van Cauwelaert het gebeurde.Ga naar eind13 Het blad werd door de stichters blijkbaar voorgesteld als een verdedigingsmiddel tegen de antivlaamse aanvallen zoals het pamflet over de kapitulatie van Antwerpen. ‘Fons Sevens kwam al gauw uit zijn schulp. “Men wil ons eenvoudig een valstrik spannen”, zei hij. “De Heren welke De Vlaamsche Post willen stichten maken hun propaganda met Duitse automobielen, zij zijn met auto's van de Kommandantur naar H. Verriest en Stijn Streuvels gereden, de medewerker van Het Laatste Nieuws is door de Duitsers rondgevoerd om de verkopers van Het Laatste Nieuws te gaan opzoeken en ze te verplichten van het nieuwe blad rond te venten. En de Duitsers willen bedektelijk ook de middelen verschaffen.” Waarna hij de vergadering heeft verlaten. In die voorwaarden heeft H. Meert aan de heren Picard en Minnaert ten zeerste afgeraden om een blad uit te geven. Deze heren loochenen wel elke financiële medewerking van de Duitsers’, buiten de vervoerdiensten, en Meert geloofde hen. Op de vergaderingen van Jong-Vlaanderen van 5 en 9 februari heerste verslagenheid. De daensistische advokaat Hector Plancquaert, waarop ze gerekend hadden als één van de vier vaste redakteurs, had zich in de publieke vergadering tegen hun plannen uitgesproken. Onder invloed van Sevens had ook de man die voor het plaatselijk nieuws moest instaan, zich teruggetrokken. Moesten ze niet alles uitstellen? Ze besloten toch voort te gaan, maar nu ze geen enkele bekende flamingant meer onder hun medewerkers telden, zouden ze geen namen vermelden op hun blad. Zou de geldelijke hulp, die Dr. Speleers en anderen hadden toegezegd, nu niet wegvallen? Ze zaten in financiële moeilijkheden. En was het wel wenselijk gebruik te maken ‘van door de bezettende overheid verschafte verkeersfacili- | |
[pagina 62]
| |
teiten’? Daarover waren de meningen verdeeld; in de loop van de volgende maanden zouden de notulen toch voortdurend vermelden dat Domela ‘per auto’ op propagandareis geweest was. Tenslotte, was het wel geraden om de aangekondigde tweede vergadering met vlaamsgezinden te laten doorgaan op 11 februari? Er werd beslist dat daar ‘voor de genodigden de eenvoudige verklaring der redaktie zou worden voorgelezen, zonder verder in te gaan op tegenwerpingen van welke aard ook’. Maar het liep weer mis, zoals Hyppoliet Meert later aan Van Cauwelaert vertelde. Boudewijn Maes, een ambtenaar van de telegrafie die op de eerste vergadering was aanwezig geweest, ‘kwam daarover Meert vinden. Zij gingen onuitgenodigd naar een tweede vergadering, van welke zij hadden vernomen, en trachtten nogmaals de jonge heren, maar even vruchteloos als de eerste maal, tot beter inzicht te krijgen’. Op 10 februari stuurde Alfons Sevens een cirkulaire aan de abonnees van zijn gestaakte Witte Kaproen, waarin hij de beschuldigingen herhaalde die hij op de voorbereidende vergadering had geuit. ‘Trouwe Vlamingen, opgepast voor de verraders! Werkt De Vlaamsche Post tegen. Helpt Vlaanderen inlichten.’Ga naar eind14 Nog voor het verschijnen van De Vlaamsche Post publiceerden de Gentse flamingantische leiders de verklaring dat zij en hun vlaamsgezinde vrienden met dat blad niets te maken hadden: voor het Willemsfonds: de algemene voorzitter G.D. Minnaert (een oom van Marcel Minnaert, hoofdinspekteur van de Gentse gemeentescholen) en de voorzitter van de Gentse afdeling Prof. Paul Fredericq; voor de Vlaamse Liberale Vereniging: voorzitter C. De Bruyne, schepen van Gent; voor het Davidsfonds: voorzitter Alfons Siffer, schepen van Gent; voor het A.N.V.: de arts Reimond Speleers, voorzitter van de afdeling Gent, en de ateneumleraar H. Meert, sekretaris van de tak België; voor het Nationaal Vlaams Verbond: advokaat Leonard Willems, voorzitter. Het stuk kon door de censuur gesmokkeld worden en verscheen op 20 februari in de Vooruit; het werd bovendien als vlugschrift verspreid.Ga naar eind15 In de vluchtelingenpers werd De Vlaamsche Post nu het hoofd van jut. Zo in de Londense Métropole van 19 maart, die de genoemde verklaring afdrukte: ‘Entre ces chefs connus du mouvement flamand et le quatuor Nieuwenhuis, Wirth, Minnaert, Picard (de uitgevers van het “journal pseudo-flamingant, mais plutôt germanophile”), | |
[pagina 63]
| |
les Gantois n'auront pas un moment d'hésitation. Quoique fassent Graevell et ses acolytes, ils ne transformeront jamais le mouvement flamand en un mouvement pangermaniste!’ Maar de Métropole zelf en haar kollega's in het buitenland hadden teveel gefulmineerd tegen alle bladen in het bezette land, en het woord pangermanist te kwistig rondgestrooid, dan dat ze nu nog invloed konden hebben terzake, tenzij een averechtse. Het eerste nummer van De Vlaamsche Post kwam uit op 21 februari en kondigde aan: 7 nummers per week op 8 bladzijden. Dat was abnormaal vóór de oorlog, toen de meeste dagbladen maar op vier pagina's verschenen, en zoveel temeer in een tijd van papierschaarste. Maar het ontbrak niet aan de nodige steun; zo werd in Geraardsbergen op 27 februari aangeplakt: ‘In Gent is een nieuw dagblad De Vlaamsche Post verschenen... De heren burgemeesters zullen zorgen voor de meest mogelijke verspreiding van dit dagblad in hun gemeente. Aan de heren burgemeesters zelf wordt de lezing van dit blad zeer aanbevolen. Voorname gebeurtenissen in de gemeenten moeten aanstonds ter Kommandantur gemeld worden. (get.) Barnewitz, Oberst Leutnant, Kommandant.’Ga naar eind16 Zoals afgesproken, liet de redaktie haar bedoelingen niet onmiddellijk blijken. Ze beweerde in haar eerste nummer dat ze alleen tot doel had erover te ‘waken dat geen duimbreeds van ons tot hiertoe met veel moeite verworven Vlaamse recht verloren ga’ en daarom ‘het Vlaams gevoel bij allen steeds wakker te houden’. Ze vond stof genoeg om haar offensief voor te bereiden: de vluchtelingen die niet wilden naar huis komen; de zaak van de overgave van Antwerpen; de rebellie in Zuid-Afrika en de terechtstelling van Joppe Fourie; de noodzaak om het Vlaams leven te hervatten; bakkeleien met de antiduitse flaminganten van De Vlaamsche Stem in Nederland; verweer tegen de ‘hatelijke kampanje’ in de vluchtelingenpers tegen Woeste; overname van artikels uit Nederlandse bladen waarin de eenheid van België werd in vraag gesteld; over de Ierse kwestie; afwijzen van de godsvrede als een ‘kerkhofvrede’, neen, we moeten ons verdedigen tegen onze aanvallers van la Belgique latine; demoralizerende ‘soldatenbrieven’. Pas op 28 maart kwam het eerste principiële artikel van Picard: het Vlaamse volk moet in België ‘zijn hele vrijheid opeisen’. Hij schreef verder in federalistische, niet antibelgische zin. Ondanks die voorzichtige start, ging het De Vlaamsche Post niet voor de wind. Domela vertelde later hoe Prof. Fredericq aanvallen | |
[pagina 64]
| |
publiceerde in De Vlaamsche Stem, hoe Leonard Willems en Prof. Vercoullie hem kwamen bezweren om te stoppen, hoe hijzelf en Minnaert uit het bestuur van het A.N.V. werden gewipt, ‘een groot aantal onzer vrienden werden angstig en zwegen jarenlang’Ga naar eind17. In de vergaderingen van Jong-Vlaanderen werd op 11 maart gesproken over het gebrek aan advertenties; ondanks veel geronsel vulden die inderdaad nog geen halve bladzijde, wat erg weinig was. Op 15 april: ‘Er wordt over geklaagd dat de verkoop van het blad dagelijks achteruit gaat, dat de verkopers op geheimzinnige wijze bewerkt worden, en de een na de ander afvallen, en dat vertrouwensmannen ontbreken. Wat de geldmiddelen betreft: er is thans 4.000 fr. reservekapitaal.’ In 1972 verklaarde ons de h. Leo Picard: we hebben soms tot 10.000 nummers verkocht, omdat we door een gunst van de Duitsers de lijst van de Belgische gesneuvelden mochten publiceren. Volgens het overzicht dat de Politische Abteilung op 14 mei 1915 naar Berlijn stuurde, had De Vlaamsche Post de laagste oplage van alle Gentse bladen: 8.000, tegenover 20.000 voor de Vooruit, 35.000 voor Het Volk, 45.000 voor De Gentenaar, 8 à 9.000 voor Le Bien Public.Ga naar eind18 En dat met acht bladzijden in plaats van vier, nadat ze op 5 april hun formaat vergroot hadden, en bijna zonder inkomsten uit publiciteit! Wat zou er van het reservekapitaal nog over zijn? Zowel Jong-Vlamingen als Duitsers verloren er hun geduld bij, temeer omdat de stemming van de bevolking nog ‘verslechtte’ door de Italiaanse oorlogsverklaring aan Oostenrijk op 23 mei. Op 26 mei arresteerden ze Alfons Sevens en Boudewijn Maes als mede-auteurs van een strooibiljet waarin de anti-vaderlandse drijvers (van Jong-Vlaanderen en De Vlaamsche Post, dat was duidelijk) werden aangevallen, en bevestigd ‘dat alleen in een vrij en onafhankelijk België een vrij en gelijkberechtigd Vlaanderen mogelijk, ja denkbaar is’Ga naar eind19. Die aanhouding was niet het gevolg van een plotse opwelling; het gebruik van dat middel was al tweemaal besproken op de vergaderingen en niet zomaar terloops, vermits de notulen het vermelden. Al op 12 december 1914, zo gauw de groep kontakt had gekregen met de bezettende overheden, verklaarde R.J. Rens: ‘De Duitsers kunnen de franskiljons breken. De wegzending van mannen als P. Fredericq, burgemeester Braun, schepen De Weerdt, Pirenne e.a. zou moeten worden gevraagd en niet moeten worden gerust voordat deze verkregen is.’ Op 22 mei ‘bestaat er ook verschil [van mening] over de verhouding tot de Duitsers. De heer Picard meent, dat de | |
[pagina 65]
| |
bezettende overheid Vlaanderen geheel vrij moet laten in zijn evolutie. Hiertegenover menen de heren Steenhaut en Thiry, dat de Duitsers hardhandiger moeten optreden tegen de franskiljons’. Bedoeld waren natuurlijk de flaminganten die de Post kelderden. Op 23 mei ontstond ‘een heftige woordenwisseling’ tussen Kimpe, Thiry en Steenhaut aan de ene kant, en Picard aan de andere over de te volgen koers van het blad, zodat Picard verklaarde dat hij zou aftreden als hoofdredakteur. Op 28 mei verklaarde hij zich gesterkt in dat besluit: ‘Er zijn sedert de vorige vergadering weer dingen gebeurd, die hem nopen, niet meer aan het hoofd van de krant te blijven. Hij stelt zelfs de vraag, of het gewenst is, het blad te laten voortbestaan, nu de hoogst ongewenste arrestatie van Boudewijn Maes en Alfons Sevens plaats heeft gehad. Men vertelt in de stad, dat deze arrestatie is geschied wegens de houding, die zij tegen de Vlaamsche Post hebben aangenomen. Dr. Wirth [de Duitser die, namens de bezetter-alseigenaar van het blad, in de redaktie zetelde] was bij de arrestatie aanwezig, naar hij zeide op bevel van von Keudell [de verantwoordelijke voor de censuur in Gent]. De meerderheid der vergadering is er voor, dat beide gearresteerden weer in vrijheid worden gesteld. Alleen de heer Steenhaut merkt op, dat hij de arrestatie gerechtvaardigd vindt, en dat men de invloed ervan tegen de Jong-Vlaamse Beweging niet moet overschatten.’ Tot daar de notulen. Sevens zou worden gedeporteerd naar Duitsland tot in november 1918.Ga naar eind20 Maes werd vrijgelaten; hij zou in 1919 worden verkozen tot volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij. | |
4. Eigendom, redaktie en koers van het bladOver de financiering van de Vlaamsche Post zijn de notulen van Jong-Vlaanderen bijzonder zwijgzaam, blijkbaar met opzet, maar het loont toch de moeite om de verspreide gegevens samen te brengen. Er blijkt dan dat de Duitsers het blad als hun eigendom beschouwden, wat erop wijst dat zij het gefinancierd hadden. Dat een Duitser als vertegenwoordiger van de eigenaars zitting had in de redaktie. En dat de bekende scheuring in Jong-Vlaanderen hierop neerkwam, dat Picard en enkele anderen bereid waren om de door de bezetter opgelegde voorzichtigheid in acht te nemen, terwijl Domela met de | |
[pagina 66]
| |
meerderheid vasthield aan onmiddellijke propaganda voor de vernietiging van België. Na de onthullingen van Sevens over de Duitse steun aan het blad, bespraken de Jong-Vlamingen op 9 februari 1915 hun financiële moeilijkheden. Ze vreesden dat de voorziene hulp van Dr. Speleers en anderen zou wegvallen. Dat zal inderdaad wel gebeurd zijn, want Speleers ondertekende enkele dagen later het manifest van de Gentse flaminganten die verklaarden dat zij en hun vrienden niets met het blad te maken hadden. Op 9 maart gaf Domela verslag over zijn reis naar Nederland, waar hij ‘met afwisselend sukses’ geld gezocht had. Dat is alles wat we vernemen. Er zat dus misschien geen Vlaams geld in het blad, en weinig of geen Nederlands. Zeker geen frank van Domela, want dan had hij het in de volgende veertig jaar van de daken verkondigd. In dat licht moeten we de teksten lezen over de onderhandelingen met de Duitsers. Op 12 december 1914, wanneer de eerste kontakten waren gelegd, klaagde Wannyn: ‘In de pogingen tot oprichting van een eigen onafhankelijk Vlaams blad worden de Jong-Vlamingen bemoeilijkt (sic) door sommige minder goed begrijpende Duitse overheidspersonen. Het is nog twijfelachtig, of zij, dan wel de beter gezinden de overhand zullen behouden.’ Waren de minder goed begrijpenden niet bereid om veel geld te steken in de zaak die een Hollandse dominee en enkele onbekende jongeren hun kwamen voorspiegelen? Dat blijft een open vraag. Op 9 februari lezen we ‘dat de censuur het verschijnen van het blad nog niet heeft goedgekeurd. De Duitse regering heeft verklaard, geen overeenkomst met de Jong-Vlamingen te willen sluiten, doch vrij te willen blijven staan’. Betekent dit dat de Duitsers geen kontrakt wilden sluiten waarbij ze het eigendomsrecht van Jong-Vlaanderen zouden erkennen over een blad dat met Duits geld werd gefinancierd? Wij zien geen andere verklaring. Na enkele weken was er zeker al nieuw geld nodig, gezien de slechte verkoop, het tekort aan publiciteit, het verschijnen op acht bladzijden, de vergroting van het formaat die op 11 maart onmogelijk heette om financiële redenen, maar die veertien dagen later toch werd aangekondigd. Van waar kwam dat weer? Op 8 april rees er hoop dat ze zouden kunnen versmelten met Het Vlaamsche Nieuws van Antwerpen. Maar het bleek al op de volgende vergadering dat die ook op Duits geld dreef, zodat er geen mogelijkheid inzat om financieel minder afhankelijk te worden | |
[pagina 67]
| |
van de bezetter. ‘Men bespreekt de mogelijkheid van het geheel onafhankelijk maken der Vlaamsche Post van elke drukker-uitgever, dus het oprichten van een eigen drukkerij. Daarvoor zou 30.000 fr. nodig zijn.’ Intussen had op 1 april de eerste openlijke botsing plaatsgegrepen over de inhoud van het blad. Dat naar aanleiding van Picards artikel van 28 maart, waarin hij geschreven had dat de flaminganten de Belgische staatseenheid aanvaardden. Thiry, Domela en Steenhaut wezen ‘op het gevaar van dit artikel, dat lijnrecht ingaat tegen het doel van de Vlaamsche Post’. De onenigheid nam toe en kwam begin mei opnieuw scherp tot uiting. ‘Een aantal artikelen heeft ook de verontwaardiging der Duitsers opgewekt. Ten dele zijn deze artikelen door de censuur geschrapt, ten dele zijn ze ook doorgeslipt, maar hebben dan bij de Duitsers een storm doen opsteken. Naar aanleiding hiervan zegt de heer Domela dat het niet goed is, dat het Jong-Vlaamse orgaan meer moeilijkheden met de Duitsers heeft dan de duitsvijandige pers. Hij wijst erop, dat de Jong-Vlamingen meer moeten doen dan een blad schrijven. Hun invloed tot in februari was misschien groter dan thans, al hadden zij toen geen blad.’ En Domela verweet dan aan Picard een hele reeks artikels waarin die zich tegen de stichting van een Vlaamse staat had uitgesproken: op 30 maart, 5, 11 en 27 april. In het licht van wat we later vernemen, o.a. uit de notulen en vanwege de Politische Abteilung, was dit schijnbaar dubbele konflikt er één enkel. De Duitsers lieten de antibelgische en pangermaanse stukken van Domela en anderen niet door, terwijl Picard bereid was om te schrijven volgens hun voorlopige richtlijnen van gematigdheid. Immers, na het verdwijnen van Picard uit de redaktie, zou de Politische Abteilung rapporteren aan Berlijn dat ‘het de taak van de censuurdiensten blijft, de al te heftige uitingen van alduitse gezindheid eerder te milderen dan aan te moedigen, met het oog op de algemene politieke toestand’ (in Europa? of in België? of in beide?). Bovendien ‘binnen de eigenlijke vlaamsgezindenkring (Vlamenkreis) doet natuurlijk de uitgesproken produitse richting van de Vlaamsche Post enigszins afbreuk...’Ga naar eind21. In de loop van mei 1915 namen de spanningen binnen de groep snel toe, zodat op de 23e Picard aankondigde dat hij per 1 juli wilde aftreden als redakteur. Op de 28e werd een verzoeningsvergadering gehouden. ‘Er wordt over gesproken of ook een Duitser lid van de Groep kan zijn, en men neemt algemeen aan, dat dit niet kan. | |
[pagina 68]
| |
Dr. Wirth had zich namelijk als lid der Groep voorgedaan, terwijl hij aanvankelijk had gezegd, slechts tussenpersoon bij de onderhandelingen met de Duitse overheid te willen zijn. von Keudell, de chef van Dr. Wirth, acht zijn lidmaatschap der Groep eveneens onmogelijk.’ Hier naderen we de kern van de zaak. Wirth was een genaturalizeerde Duitser, die als geboren Nederlander was aangesteld in de censuurdienst van Gent; hij was het die in december 1914 de eerste brief van de groep aan de keizer had doorgestuurd. Op de vergadering werd dan verder gepraat over de arrestatie van Sevens en Maes, die was gebeurd in zijn aanwezigheid. Op 3 juni: ‘De vraag wordt besproken of de Vlaamsche Post wel als eigendom van de groep Gent der Jong-Vlamingen kan worden beschouwd. Men heeft bij de oprichting de financiële verhoudingen niet precies geregeld, en kan hierop dus geen stellig antwoord geven.’ Dat lijkt ons op zichzelf al stellig genoeg inzake de financiering. Gezien het nakende ontslag van Picard werd het staken van het blad overwogen, maar Domela oordeelde dat ‘wanneer Jong-Vlaanderen de uitgave der Vlaamsche Post zou staken, zouden anderen ermee voortgaan’ (de Duitsers?). Besloten werd dat de redaktieraad zou gevormd worden door Domela, Minnaert en Picard, en dat ze zich geen lid zouden laten opdringen door de censuur. ‘De heer Picard klaagt er nog over, dat Dr. Wirth zich blijft voordoen als lid van Jong-Vlaanderen.’ Op 5 juni ging het in hoofdzaak over de censuur, aan wier wensen de redaktie soms niet kon voldoen. Domela, Picard en Minnaert zouden erover gaan spreken met von Keudell. Op 12 juni ‘wordt nog meegedeeld dat te Brussel in het algemeen het voortbestaan van de Vlaamsche Post wordt gewenst’ (door de Duitse overheden, die ze desnoods zelf zouden uitgeven?). Op 6 juli werd weer aan Picard het verwijt gemaakt ‘dat nog steeds teveel in Belgische richting wordt geschreven’. Er werd voorgesteld ‘dat thans de verhouding tot Dr. Wirth definitief zal worden geregeld. De heer Wirth, inmiddels ter vergadering verschenen, zegt, dat hij steeds in de eerste plaats groot-Nederlander is geweest, en slechts om dit groot-Nederlanderschap te verdedigen, in Duitse dienst is getreden. Hij wil, indien de vergadering van mening is, dat hij noch van de Groep, noch van de redaktiestaf der Vlaamsche Post officieel deel kan uitmaken, zich gaarne in vriendschap terugtrekken. Opgemerkt wordt nog, dat hij nooit officieel lid is geweest; alleen raadsman in sommige aangelegenheden’. | |
[pagina 69]
| |
Maar als Domela meende dat de Duitsers hem zomaar de redaktie zouden laten van het blad dat zij gefinancierd hadden, dan was hij mis. Of Wirth nu al dan niet ‘officieel’ lid was van de redaktie, de Duitsers bepaalden wat er geschreven werd, en door wie. Van 23 juli tot 3 augustus werden in de groep weer eindeloze palabers gehouden over de richting van het blad. De meerderheid, namelijk Domela, Kimpe, Steenhaut, Thiry, Pintelon en Rens, eiste nu het aftreden van Picard die de lijn van de groep niet volgde. Hij was ‘uit Holland beïnvloed’ zegde Domela, waarschijnlijk doelende op Gerretson zoals we later zullen zien. Picard noemde het antibelgisch pangermaans programma van oktober 1914 ‘een moment in de ontwikkeling van zijn vlaamsgezindheid. Bij hem is de evolutie voortgegaan, terwijl de anderen op hun oude standpunt zijn blijven staan. De regering te Brussel en de vrienden in Holland staan op hetzelfde standpunt als hij’. Voor de eerste keer was het grote woord eruit, of beter erin, nl. in de notulen: Picard schreef zoals de Politische Abteilung het wilde. En vermits de Duitsers eigenaar waren van het blad, had de meerderheid nu al vier maanden vruchteloos geklaagd. Zoals Domela er in 1918 aan zou herinneren: ‘de Duitse burelen in Brussel... wisten Leo Picard te gebruiken’ om een federalistisch programma te verdedigen in het blad, in plaats van een antibelgisch.Ga naar eind22 En inderdaad, nu de meerderheid dan toch had doorgebeten... bleef alles zoals het was: Picard (met Wirth?) schreef rustig verder, terwijl de Politische Abteilung verzoeningsvoorstellen deed, die in feite de koers van het blad onveranderd zouden gelaten hebben.Ga naar eind23 Maar Domela had nog een pijl op zijn boog. Tegen de voorzichtige politiek van Brussel deed hij beroep op de militaire overheid van het etappe-gebied in Gent. Nog in augustus ging hij daar zijn beklag maken bij graaf Westarp: we begrijpen niet ‘waarom de Duitsers de heer Picard behouden in ons blad’, hij die ‘altijd spreekt van het Duitse gevaar’. Domela had sukses: ‘Graaf Westarp antwoordde... geheel met de heer Domela te zijn, en de heer Picard te willen uitschakelen. De heer Domela sprak hierop een goed woord voor hem, om niet te scherp tegen zijn persoon op te treden.’ Picard zou in september naar Nederland (moeten?) uitwijken. Op 26 en 28 augustus en op 2 september kwam Jong-Vlaanderen weer bijeen om opnieuw een overeenkomst te zoeken. Tenslotte werd er gestemd over een niet nader genoemd arbitragevoorstel van J.L.M. | |
[pagina 70]
| |
Eggen. Dat werd aanvaard door Picard en de zijnen, nl. J. Van Roy, Boulangier en Primo, en eveneens door Minnaert. Maar het werd geweigerd door Domela, Steenhaut, Thiry en Rens; Pintelon onthield zich. Omdat, blijkbaar ‘pour les besoins de la cause’, ook Domela's zoon Edzard aanwezig was en meestemde, werd het verworpen bij staking van stemmen. De invloed van de etappe-overheid was dus sterk genoeg om Picard nu te doen toegeven, terwijl Domela het been kon stijf houden. De verslagenen verlieten nu Jong-Vlaanderen, en de redaktie werd in september overgedragen aan J. De Boevé, Kimpe en Thiry. Zoals we al lazen, betreurde de Politische Abteilung die gang van zaken, en gaf ze aan de censuur opdracht om te blijven remmen. Maar het blad bestreed nu openlijk het voortbestaan van België. Einde maart 1916 zou de redaktie worden afgezet door de Politische Abteilung en door een nieuwe vervangen. Een strijd om het eigendomsrecht, waarbij Jong-Vlaanderen weer werd gesteund door de lokale militaire overheid, eindigde op 5 mei met de staking van het blad. | |
5. BesluitHet aktivisme werd ingezet te Gent door een pangermanistische Nederlander die enkele jongeren rond zich verenigde welke tot dan toe, zomin als hijzelf, een rol van enige betekenis hadden gespeeld in de Vlaamse Beweging. Hij kon hen van meet af een programma doen aanvaarden voor een koninkrijk Vlaanderen binnen het Duitse keizerrijk. Zijn Hollands-protestantse haat tegen België hebben sommigen gedeeld vanuit hun Vlaamse overtuiging, en in die zin een breed spoor getrokken in het Vlaams nationalisme. Het goevernement-generaal legde aan hun blad voorlopig een niet-antibelgische, federalistische koers op. Ook van Nederlandse zijde werd er in die zin aangedrongen en sommige leden waren bereid die richting te volgen. De Jong-Vlamingen werkten van oktober 1914 tot januari 1915 in het geheim, om in februari uit te pakken met een dagblad dat, volgens Leo Picard in 1972, uitsluitend door de bezetter werd gefinancierd zoals alle aktivistische bladenGa naar eind24 en waar die eigenaar van was. Een Duitse aangestelde was, zij het niet ‘officieel’, lid van | |
[pagina 71]
| |
de redaktie. Hetgeen van de Duitse bemoeiingen uitlekte, was voldoende om een krachtige en eensgezinde reaktie van de Gentse flaminganten uit te lokken, waardoor het blad een mislukking werd. Jong-Vlamingen hebben dan, na besprekingen in de schoot van de groep en hoewel Picard er zich tegen verzette, twee van die flaminganten doen arresteren. De harde antibelgische kern kon in augustus-september 1915 de militaire overheid van het etappegebied tegen Brussel uitspelen, zodat zij het blad in handen kreeg, terwijl de man van het goevernement-generaal, Picard, naar Nederland uitweek. De Jong-Vlamingen stonden volledig geïsoleerd van de gevestigde Vlaamse Beweging. Alhoewel hun werfterrein zich uitstrekte over Oost- en West-Vlaanderen, konden ze maar één man met enige bekendheid winnen tijdens driekwart jaar, de Oostendse dichter en arts Eugeen Van Oye. Dat was een persoonlijke vriend van Domela uit diens Oostendse tijd. Hij was gehuwd met een Duitse, had een Duitse schoonzoon en in 1911, 1914 en 1916 werden hem kleinkinderen geboren in Bonn, terwijl ook ‘de trouwe dienstbode van het doktersgezin’ een Duitse was.Ga naar eind25 Behalve voor het dagblad werden de Jong-Vlamingen nog voor wat anders gebruikt door de Politische Abteilung. Die berichtte aan Berlijn dat in de loop van mei, juni en juli 1915 brochures waren verschenen van Picard, Domela en diens zoon: ‘Diese Schriften und die programmatischen Aufsätze der Vlaamsche Post werden mit Hilfe unseres Vertrauensmänner-Systems im ganzen Lande verbreitet.’Ga naar eind26 Kunnen we nu, voor wat Gent betreft, de stelling bijtreden dat er van Duitse inwerking op een ontwaken van de Vlaamse Beweging niets te merken is? De Gentse vlaamsgezinden voelden zich pas voor een dilemma gesteld nadat de bezetter bijna een jaar lang het initiatief had genomen met zijn Flamenpolitik. Een onderdeel daarvan was de krant die hij stichtte met zijn geld, met door hem bepaalde koers en door hem aanvaarde of opgedrongen redakteurs, waaronder een Duitse ambtenaar. Laten wij nu nagaan wie er het initiatief nam in Brussel, in Antwerpen en in Nederland. |
|