Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 40]
| |
4. de val van antwerpen en zijn nasleepVan het midden van de 19e eeuw af was Antwerpen uitgebouwd tot een formidabele vesting waarin het leger, de regering en de koning zich in geval van vreemde aanval zouden kunnen terugtrekken om er op vreemde hulp te wachten. De verplettering van die vesting, zonder dat ze ernstig weerstand had kunnen bieden, gaf onder de Belgen aanleiding tot polemieken die, volgens vele getuigenissen, onder de direkte aanleidingen tot het aktivisme moeten gerekend worden. | |
1. In het nationaal toevluchtsoordAl twee weken na de Duitse inval van 4 augustus 1914 verhuisden regering en koning naar Antwerpen, en al op 20 augustus viel Brussel. De vijand had Luik bij verrassing ingenomen en beschikte over geschut waarmee hij de forten van Namen verpulverde vanop zulke afstand, dat ze niet konden riposteren. Maar van die super-kanonnen bezat hij maar enkele stuks en hun transport en opstelling vroegen veel tijd. Hij trok ermee naar Maubeuge, en zo kreeg Antwerpen nog anderhalve maand de illuzie dat het oninneembaar was, zoals de legerleiding alsmaar herhaalde.Ga naar eind1 Vestingsoldaten die uit de hel van Luik ontsnapt waren, werden in Antwerpen in de gevangenis opgesloten opdat ze de goede gemeente niet zouden verontrusten.Ga naar eind2 Want daaraan bleef men zolang mogelijk voorliegen dat de Luikse | |
[pagina 41]
| |
forten nog standhielden. Kranten die de val van een fort durfden meedelen, werden voor enkele dagen geschorst.Ga naar eind3 In Antwerpen, misschien nog meer dan elders, waren de eerste oorlogsdagen en -weken gekenmerkt, ondanks de zekerheid van een spoedige overwinning, door een uitbarsting van haat tegen de Duitsers en van vrees voor vijandige spionnen.Ga naar eind4 De regering had de uitdrijving bevolen van de Duitse onderdanen uit de vestingen Luik, Namen en Antwerpen.Ga naar eind5 In feite werden in heel het land vele Duitsers opgepakt tijdens een paniekerige spionnenjacht, zoals in heel het land vernielingen in Duitse huizen en firma's voorkwamen. Een opgewonden pers berichtte iedere morgen juichend hoeveel spionnen er weeral waren binnengebracht in de Begijnenstraat (de gevangenis), hoewel advokaat Jozef Muls, die vertaler bij de krijgsraad was, ons meldt dat er bij zijn weten geen enkele veroordeling wegens spionage gebeurde, alleen gevangenname van de dienstplichtigen terwijl de anderen op de trein naar Nederland werden gezet. ‘Antwerpen voelde een echte haat tegen al wat Duits was,’ vervolgt Muls, ‘een haat sterker dan elders in het land, omdat de vijand hier zo hartelijk was onthaald geweest en zo vrij zijn gangen had mogen gaan’Ga naar eind6. De duizenden Duitse zakenlui en stafpersoneelsleden hadden in de havenstad hun eigen sociaal leven sterk ontwikkeld: ze telden er 46 verenigingen, met scholen, kranten, biblioteken en sociale werken.Ga naar eind7 Allerwegen gingen stemmen op opdat de uitdrijving die aan de gang was, definitief zou zijn: geen Duitse firma's meer in onze haven na de oorlog! De katolieke flamingantische volksvertegenwoordiger Van de Perre wilde nog in maart 1916 hen ‘buitenkegelen’, al wilde hij wel het Duitse hinterland van de haven bewaren.Ga naar eind8 De katolieke Métropole publiceerde einde augustus een reeks artikels: ‘L'avant-guerre. Le pangermanisme, les égarés’. De misleiden waren de Belgen en bijzonder de Antwerpenaars, die aan de Duitsers of pangermanisten hadden toegelaten zich vrij te nestelen in hun land en hun haven, als voorbereiding op de oorlog. Ze hadden er zelfs een afdeling van het Alldeutscher Verband kunnen stichten, met ‘la coöpération criminelle de quelques-uns de nos nationaux’. Onder de schuldigen die het zover hadden laten komen, werd ook de Vlaamse Beweging gelaakt, die van Jan-Frans Willems tot Pol De Mont met de Duitsers had verbroederdGa naar eind9, zodat zelfs bij de Fransen het jammerlijk misverstand kon ontstaan als zou het Vlaams maar een Duits dialekt zijn. | |
[pagina 42]
| |
Om deze aanval te verstaan, moeten we ons herinneren hoe Pol De Mont en anderen zich hadden ingespannen voor de samenwerking van de flaminganten met de Duitse kolonie in Antwerpen en Brussel, onder meer inzake steun aan de Boeren van Zuid-Afrika. De Mont, die sinds 1904 konservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten was, zou geen deel nemen aan het aktivisme, maar er zich ook niet openlijk tegen verzetten. Voor het bestuur van Antwerpen tijdens de oorlog was het van het grootste belang dat er, met instemming van koning en regering, een Interkommunale Kommissie werd opgericht om het bestuur van de agglomeratie te koördineren en ‘om het stadsbestuur bij te staan’. In feite ging het vooral om een krachtiger leiding te scheppen dan die van de 70-jarige onbeduidende burgemeester, over wie in de straten gezongen werd Tot voorzitter van de Kommissie werd Louis Franck benoemd, een liberaal gemeenteraadslid en volksvertegenwoordiger. Franck was een 46-jarige advokaat, die internationale faam had als specialist in het zeerecht. Hij was pas laat in de aktieve politiek gegaan, maar had zich in het parlement de plaats veroverd van leider der vlaamsgezinde liberalen. Tijdens en na de val van de stad zou hij als haar hoofd optreden; zijn benoeming tot schepen in 1915 gaf daar een meer officiële kleur aan. Ondervoorzitter van de Interkommunale Kommissie was senator Ryckmans, met wie de katolieken, dank zij de godsvrede, ook een vinger in de politieke pap kregen. De meest aktieve leden waren de direkteur van de Nationale Bank Carlier en de handelaar E. Bunge. Erg veel interkommunaals was er dus niet aan, het was een komitee van notabelen. Tijdens de volgende maanden vergaderden de vier genoemden tweemaal per dag met het kollege van burgemeester en schepenen.Ga naar eind11 | |
2. Kapitulatie door de burgerlijke overheidOp 28 september begon de vijand zijn aanval op de vesting, die hem heel weinig bloed moest kosten, want hij kon vanop veilige | |
[pagina 43]
| |
afstand de forten één voor één verpulveren. Na een goede week had hij de buitenste verdedigingsgordel vernietigd van Broechem tot Walem. In de nacht van 6 op 7 oktober trok het gros van het Belgische veldleger zich terug over de Schelde, het hoofdkwartier werd verlegd naar Sint-Niklaas. In de namiddag van de 7e volgde koning Albert, die aan de bevelhebber van de vesting, generaal Deguise, bevel gaf de stad tot het uiterste te verdedigen. Van de buitenste ring waren immers nog intakt de forten en veldschansen van Berendrecht tot Oelegem in het noorden en van Breendonk tot Bornem in het zuiden; dan was er nog de tweede ring met de forten van Schoten tot Hoboken en met die van de linkeroever; plus de oude wallen dwars door Berchem en Borgerhout. Maar van een verdere verdediging kwam niets in huis, onder invloed van drie faktoren. De Duitsers vielen het terugtrekkende Belgisch leger in de flank aan tussen Wetteren en Dendermonde, en kregen op de 7e 's morgens vaste voet op de linkeroever van de Schelde in Schoonaarde, waar ze een brug bouwden. Om aan omsingeling te ontkomen, moest het Belgisch leger achteruit naar het kanaal Gent-Terneuzen. In de nacht van 8 op 9 oktober verlieten de laatste veldtroepen Antwerpen en vernielden achter zich de pontbrug die van het Steen naar de linkeroever liep. Een tweede faktor in de snelle overgave was de ontmoediging van de vestingtroepen en hun officieren, die wisten dat de tweede ring en de vestingmuur nog veel méér verouderd waren dan de eerste. Waarom zich daarin laten vermorzelen of gevangennemen als ze in de onmogelijkheid waren om zich te verdedigen? Er waren bevelhebbers die hun forten vernielden en aftrokken om het veldleger te vervoegen. In het bevel van de vesting als geheel kwamen schromelijke tekorten voor, en zelfs werd het kontakt met de burgerlijke overheid verbroken. De derde faktor was dat de Duitsers van de avond van 7 oktober af aanhoudend de woonwijken bombardeerden, waaruit de bevolking en de vluchtelingen die van elders naar Antwerpen waren afgezakt, bij honderdduizenden naar Nederland stroomden. Op twintig plaatsen laaiden branden, die niet meer behoorlijk konden bestreden worden bij gebrek aan waterdruk en omdat brandweerlui zoals anderen op de vlucht waren geslagen. In de vroege morgen van 9 oktober, nadat het veldleger achter zich de pontbrug had opgeblazen, besloot de | |
[pagina 44]
| |
burgerlijke overheid de stad over te geven vermits ze geen kontakt meer kreeg met de bevelhebber. Daartoe werd beslist door een vergadering van de provinciegoeverneur, het kollege van burgemeester en schepenen, de Interkommunale Kommissie en de (Spaanse) deken van het konsulaire korps. De delegatie naar de vijand bestond uit Franck, Ryckmans en Devos, vergezeld door de Spaanse konsul. Om 17.40 u. ondertekenden ze in Kontich de overgave, niet van de stad maar van de vesting, tegen de middag van de volgende dag, 10 oktober. Het ging dus om de overgave van de overblijvende forten, de linkeroever inbegrepen. De Duitse bevelhebber had dat geëist onder bedreiging dat hij anders de beschieting ogenblikkelijk zou hervatten. De burgerlijke overheden beseften wel dat het hun later de kogel zou kunnen kosten, dat zij zomaar een vesting overgaven, maar ze zagen geen andere keuze. Ze bedongen dat de ontwapende burgerwachters niet krijgsgevangen zouden genomen worden. Franck, die de leiding had gehad van de onderhandelingen, ging met Devos in de nacht van 9 op 10 oktober de bevelhebbers van de forten verwittigen. In dezelfde nacht stuurde de bevelhebber van de vesting, generaal Deguise, die zich op de linkeroever in het fort Sinte Marie bevond, generaal Werbrouck naar de Duitsers om over de overgave te onderhandelen. Die werd naar het stadhuis gebracht, waar hij rond 8 uur 's morgens op aanraden van Franck, Devos en Ryckmans de Overeenkomst van Kontich ondertekende.Ga naar eind12 Zo had dus de ‘oninneembare’ vesting, waarvoor het land zich sinds generaties zware uitgaven getroost had, welgeteld 13 dagen standgehouden. De tweede ring, waarrond in de vorige maanden huizen en bomen waren geveld en het landschap in een woestenij werd herschapen om het schietveld open te leggen, had niet of nauwelijks geschoten. Bovendien waren een 30.000 soldaten in Nederland geïnterneerd, gedeeltelijk tengevolge van fouten van de opperste legerleiding en van Deguise. Geen wonder dat de verontwaardiging groot was en er felle polemieken ontstonden. In Brussel ‘la consternation fait place à une colère irraisonnée. On parle de trahison et d'incapacité. Les Anversois, en un instant, deviennent suspects à beaucoup, et, sans réfléchir, on les accuse déjà d'avoir contraint les défenseurs à capituler pour n'avoir pas à subir les horreurs d'un bombardement!’, zo noteerden oor- en ooggetuigen op 10 oktober. En nog in 1918 spraken ze van ‘nos amis les Anversois, que bien des gens, un peu partout, représentent comme plus ou moins | |
[pagina 45]
| |
germanophiles, parce que leur port, avant la guerre, vivait d'une clientèle internationale, surtout allemande’Ga naar eind13. Na de oorlog zouden de kommandanten van de forten, die op verzoek van Franck en Devos hadden gekapituleerd, voor de krijgsraad worden gedaagd maar vrijgesproken. Nog in 1931 achtte koning Albert het niet beneden zijn waardigheid het voorwoord te schrijven voor een boek, waarin de bevelhebber van Antwerpen en de opperste legerleiding werden aangevallen omdat door hun schuld Antwerpen drie dagen te vroeg zou zijn overgegeven.Ga naar eind14 Dat pleidooi was dan nog heel weinig overtuigend. In feite had de koning, zoals Leopold III in 1940, de neiging om de taak van ons leger te beperken tot het verdedigen van het eigen grondgebied, en daarbij het risico te nemen om te worden afgesneden van de Entente-legers. Dus hoefde Antwerpen niet zo vlug ontruimd te worden om die afsnijding te voorkomen. Hij kon zich beroepen op het Engelse verlangen om Antwerpen zolang mogelijk te verdedigen. De legerleiding, die zich harerzijds kon beroepen op het aandringen van haar Franse kollega's, had evenals minister de Broqueville vooral een afsnijding willen voorkomen en daarom tijdig willen terugtrekken naar de kust. Vermoedelijk heeft de houding van de koning bijgedragen tot het verlies van de 30.000 geïnterneerden, dus van een groot deel van het leger. | |
3. Perspolemieken onder AntwerpenaarsGeen wonder dat er onder de Antwerpenaars zelf herrie ontstond over het optreden van de burgerlijke overheid die de vesting had overgegeven en, vooral, die daarna aan administratieve kollaboratie deed en de vluchtelingen opriep om terug te keren. Drie kranten, de katolieke Métropole in Londen en de vrijzinnige La Belgique en L'Echo Belge in Nederland, werden door Antwerpenaars geredigeerd en richtten zich bijzonder tot een Antwerps publiek, dat immers massaal was uitgeweken. Hun beoordeling van het gebeuren in hun moederstad draaide in feite rond de persoon van Franck, die het bestuur van de stad en de agglomeratie domineerde. Hij bleef de man over wie de Antwerpse betrekkingen met de bezetter liepen, die waarnemende burgemeesters benoemde in 22 verlaten gemeenten, die de terugkeer van de vluchtelingen organizeerde, in één woord, die het gezag | |
[pagina 46]
| |
vertegenwoordigde in het Antwerpse, totdat hij door de Duitsers zou worden gedeporteerd op aktivistisch verzoek. Bij de bevrijding werd hij minister van Koloniën en later goeverneur van de Nationale Bank. Om drie redenen, die elk op zichzelf dwingend waren, moesten Franck en zijn medewerkers de vluchtelingen oproepen om naar hun stad terug te keren. Vooreerst om het normale leven te herstellen voor degenen die gebleven waren. Dan om de ontheemden die niet over geldmiddelen beschikten uit hun miserie te helpen. Tenslotte om in te gaan op de verzoeken van de Nederlandse autoriteiten, voor wie een miljoen vluchtelingen een ondraaglijke last betekenden. Franck verstuurde, tesamen met de bezetter, een oproep waarin de veiligheid van personen en goederen werd gewaarborgd en waarin speciaal de bakkers, slagers en kolenhandelaars werden aangemaand om hun bedrijvigheid te hernemen, zoniet zouden er van hogerhand maatregelen worden genomen betreffende hun handel. Franck zelf kwam herhaaldelijk in Nederlandse grenssteden de vluchtelingen toespreken en er beroep doen op hun vaderlandsliefde en hun Sinjorentrots. De Interkommunale Kommissie en het Stadsbestuur stelden spoorwegmateriaal en -personeel ter beschikking om de repatriatie mogelijk te maken, enz. Maar was het van Belgisch standpunt uit wenselijk dat de vluchtelingen terugkeerden, zoals de bezetter wilde? Velen meenden het tegendeel: laat de Duitsers maar zitten met een lege stad! Het was toch ook uit de vluchtelingen dat het fel geslonken leger moest aangevuld worden. De regering zweeg, maar sommige ministers waren tegen de terugkeer gekant.Ga naar eind15 Rond die zaak ontstonden nu felle perspolemieken. De grote aanstoker was de Journal des Réfugiés die van 15 tot 21 oktober verscheen in Bergen-op-Zoom, en daarna in Rotterdam waar hij op 11 november als titel aannam La Belgique (Journal des Réfugiés). Hij werd opgesteld door redakteurs van de liberale Antwerpse Matin, waaronder Jacques Wappers op de voorgrond trad, een konservator aan het Museum van Schone Kunsten, dichter en dramaturg. In het vierde nummer van de krant, van 18 oktober, had hij de lof gezongen van het nationalisme: wie nu de Belgen zou willen verdelen, was een verrader. In het volgende nummer van 20 oktober zette hij een verdelingskampanje in, die hij niet meer zou stopzetten zolang we zijn blad gelezen hebben, tot einde juli 1915. Franck was zijn hoofd van jut. Hij begon met de overname van | |
[pagina 47]
| |
een artikel uit de Daily Mail volgens welke Antwerpen zou overgeleverd zijn door Duitsers die er verbleven; die Britse krant zal de naam van Franck nogal Duits gevonden hebben, wellicht die van Ryckmans en Devos ook: in Engeland heerste in 1914 ook een spionnenpsychose waarbij een Duits of Nederlands klinkende naam al heel kompromitterend was.Ga naar eind16 Daar knoopte Wappers aan vast dat Franck de vluchtelingen was komen oproepen om terug te keren: ‘L'homme qui s'est improvisé président de “la commission intercommunale”, forgée de toute pièce par lui pour les besoins d'une mauvaise cause, le pangermanisme avéré, qui croit parler au nom d'une population dont il a muselé le bourgmestre.’ Na citaten uit Francks toespraken besloot hij: ‘L'homme est jugé.’ Nog in hetzelfde nummer verscheen al een vergelijking tussen Franck en de Brusselse burgemeester Max, die op 26 september naar Duitsland was gedeporteerd en daardoor even vaderlands geworden als de vluchtelingen. Het spreekt vanzelf dat in de hatelijke persoonlijke kampanje die het blad voerde in zijn talloze Antwerpse kronieken, al gauw het verwijt opdook dat burgers zich niet hadden in te laten met de overgave van een vesting, en dan nog hadden ze langer moeten wachten, want nu hadden ze er waarschijnlijk toe bijgedragen dat tienduizenden soldaten zich hadden moeten laten interneren. Hoewel sporadisch de moed en de goede bedoelingen van Franck werden erkendGa naar eind17, heette hij over het algemeen een onvaderlands personage, bovendien naïef als hij geloofde dat de Duitsers hun woord zouden houden om de teruggekeerden niet gevangen te nemen. In elk geval moest het na de oorlog uit zijn met de politieke karrière van ‘Oberbürgermeister Dr. Ludwig Franck’, en zouden de schuldigen gestraft worden. Felle aanvallen werden bovendien gericht tegen de dagbladen die in Antwerpen verschenen, wier medewerkers ipso facto dienaars van de vijand heetten. Dat de Antwerpsche Tijdingen antwoordden dat ze verschenen op verzoek van het stadsbestuur en de Interkommunale Kommissie (dus van Franck), was natuurlijk olie op het vuur. En evenzeer dat ze de verdediging opnamen van Franck en de vluchtelingen terugriepen. Ja, ze hekelden herhaaldelijk de kapitalisten die in het veilige buitenland hun patriottisme vierden met dagelijkse feestmalen. De Antwerpse katolieke volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert, die namens de regering de Belgische belangen behartigde in Nederland, was zowel door de Nederlandse autoriteiten als door | |
[pagina 48]
| |
Franck aangezocht om mee de vluchtelingen voor te lichten. Hij hield ook een aantal toespraken in die zin en werd daarom niet alleen door het Journal des Réfugiés, maar ook door La Métropole bestempeld als één van de ‘émissaires des Allemands en Hollande’Ga naar eind18. In de Indépendance Belge van 24 november nam de socialistische volksvertegenwoordiger Terwagne zijn kollega in bescherming en noemde de aanval onrechtvaardig. Over het algemeen was de Métropole veel voorzichtiger in het afkeuren van de Overeenkomst van Kontich en van Francks ‘politique de conciliation’ dan het Journal des Réfuiés en later La Belgique. Bij gelegenheid erkende ze ook Francks verdienstenGa naar eind19, al wees ze erop dat er in Antwerpen gijzelaars werden genomen en dat men er van honger omkwam. Ze staakte de polemiek ook veel vroeger. L'Indépendance Belge publiceerde op 31 oktober een uitvoerige beschrijving van de gebeurtenissen te Antwerpen, waarin ze de nadruk legde op de gunstige inhoud van de Overeenkomst van Kontich. Ze bezong daarbij in alle talen de moed en het verantwoordelijkheidsgevoel van Franck. Op 6 november publiceerde L'Echo Belge een soortgelijk artikel van een vaste medewerker, de Antwerpse advokaat Charles Bernard. Dit blad nam geen deel aan de propaganda tegen de terugkeer naar huis en had zelfs op 23 oktober het verschijnen van de Antwerpsche Tijdingen met lof begroet. Maar later zou het die krant, zoals alle andere in het bezette land, een pruisischgezind orgaan noemen en zou het ook het beleid van Franck herhaaldelijk beknibbelen.Ga naar eind20 De andere gekonsulteerde bladen lieten zich niet in met de Antwerpse ruzie, maar de XXe Siècle loofde Franck op 5 december. Zo deed ook het Antwerpse sluikblad De Vrije Stem.Ga naar eind21 Maar dat belette niet dat hij nog in maart 1915 in opspraak werd gebracht in de Kongolese persGa naar eind22, en dat nog einde 1916 volksvertegenwoordiger Van de Perre protesteerde dat de ‘persslangen’ moesten ophouden met hun aanvallen.Ga naar eind23 La Belgique en L'Echo Belge, die vanuit Nederland de gemakkelijkste verbinding hadden met het bezette land, gingen van alle onderzochte vluchtelingenkranten het meest tekeer tegen de bladen die zich aan de Duitsers onderwierpen, en vooral natuurlijk tegen die van Antwerpen die hun lezers het meest interesseerden: Handelsblad, Nieuwe Gazet, Gazet van Antwerpen en La Presse. La Métropole in Londen was veel minder aktief, de andere onderzochte bladen nog minder. Maar de afkeuring was algemeen. | |
[pagina 49]
| |
In zijn voortdurende hekelingen van de Antwerpse overgevers en kollaborateurs, heeft het Journal des Réfugiés tenminste driemaal de Vlaamse Beweging aangevallen.Ga naar eind24 Op 24 oktober, toen Franck en Van Cauwelaert mochten delen in de liefelijkheden aan het adres van de Antwerpsche Tijdingen. Op de volgende dag, toen het ging tegen de ‘pangermanistes, amis de M. Franck qui naguère appelaient par la bouche de M. Pol De Mont l'avènement des Prussiens en Belgique et qui s'occupent aujourd'hui de repeupler à leur profit la ville d'Anvers... Nous avons dit et nous continuons de dire... que le “flamingantisme” n'est inspiré en Belgique que par un sentiment: celui de la haine qu'une poignée de meneurs et de gloires locales... ont vouée à la France, à la culture française et à la langue de Voltaire’. Op 7 november kregen zowel de katolieke partij als de Vlaamse Beweging hun deel in het verraad van het Handelsblad dat verscheen onder de Duitse censuur. Op 5 november 1914 reageerde de katolieke volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx in de Antwerpsche Tijdingen. Hij beschuldigde ‘de fransgezinde bladen’ ervan dat ze de godsvrede verbroken hadden. Die franskiljons die de mond vol hebben van het vaderland, dienen in feite Frankrijk dat ons zozeer in de steek gelaten heeft. Speciaal beschuldigde hij de Métropole dat die Antwerpenaars aanviel omdat ze naar hun stad waren teruggekeerd en er dit ‘Vlaams’ blad uitgaven. En dat ze in Londen voortging met de flaminganten van pangermanisme te beschuldigen, alsof het erkennen van de grootheid der Duitse kultuur pangermanisme was. Maar de flaminganten zouden ook in alle omstandigheden voortgaan met het verdedigen van hun volkseigenheid en van hun nationaal recht om in eigen taal te worden onderwezen en bestuurd. Op 13 november reageerde de Métropole weer, afgaande op het Journal des Réfugiés van 10 november; ze heette Henderickx ‘traître’ en ‘félon’, viel Pol De Mont aan die in de Antwerpsche Tijdingen schreef en daardoor zijn pangermanisme bevestigde, en hekelde het verraad van La Presse. De Kölnische Zeitung nam Henderickx' artikel ook over op 11 november, met kommentaar. Op 24 november drukte de XXe Siècle van Le Havre het daaruit over; volgens hoofdredakteur F. Neuray werd Henderickx door de Duitsers betaald om zo te schrijven.Ga naar eind25 Ook later vonden we zowel buiten als in La Belgique nog teksten in de aard van degene die de verontwaardiging van Henderickx gewekt hadden. La Métropole van 23 december kondigde de stichting | |
[pagina 50]
| |
aan van een nieuw ‘Duits’ blad in Antwerpen: ‘Ce journal paraîtra en langue française et s'appellera L'Avenir. Il sera imprimé chez A. Devos, rue Rouge, sous la direction, paraît-il, d'un ancien agent de change en déconfiture connu pour son flamingantisme rabique.’ Dit stukje werd overgenomen in Le XXe Siècle van 29 december. Volkvertegenwoordiger Terwagne had het in twee brieven die in L'Indépendance Belge verschenen, over pangermanisten van vóór de oorlog die zich nu rouwmoedig op de borst konden kloppen; op 24 november verklaarde hij dat Van Cauwelaert daar niet bij was, op 5 januari 1915 dat er wel enkele flaminganten bij waren, bij zover dat de Duitsers zich erover hadden kunnen verwonderen dat ze niet met open armen werden onthaald. Was er dus inderdaad een antivlaamse kampanje aan de gang? Die indruk ontstaat omdat we hier teksten hebben samengebracht uit de vele honderden gelezen nummers van vluchtelingenbladen. Buiten het kortstondige Journal des Réfugiés werd er zeker geen kampanje gevoerd, maar waren er wel een aantal geïsoleerde uitlatingen in sommige kranten. Genoemd blad, een reïnkarnatie van Le Matin, trok zich de godsvrede niet aan, ja vond in de oorlog wapens om zijn tegenstanders te lijf te gaan als verraders, terwijl het schepen Strauss loofde die uit een beter hout gesneden was.Ga naar eind26 In elk geval werd het optreden van het Journal mede ingegeven door anti-vlaamsgezindheid. Van 23 oktober tot 8 november werd, door een beslissing van de militaire overheid, de verspreiding van het blad verboden in de grensstreek.Ga naar eind27 Vermoedelijk omdat het de vluchtelingen ervan weerhield naar huis terug te keren, zoals de Nederlandse autoriteiten wensten. In La Belgique, zoals het blad van 11 november af heette, vonden we geen aanvallen op de Vlaamse Beweging meer en kwamen ook de kritieken op de overgave en de kollaboratie van de pers minder op de voorgrond.Ga naar eind28 Waren de redakteurs wat geschrokken van de reakties in de Antwerpse kranten? Hadden ze ondervonden dat ze in hun konflikt met de Nederlandse autoriteiten geen steun kregen van Belgische zijde omwille van hun weigering om de godsvrede te onderhouden? Of waren ze van Belgische kant onder druk gezet, zodat ze daarom hun titel en hun koers wijzigden? Dat ‘de franstalige pers’ een antivlaamse kampanje voerde tijdens de eerste oorlogsmaanden, is even juist als dat de emigranten dagelijks banketteerden, zoals de Antwerpsche Tijdingen óók schreven. Dat wil zeggen, het is voor méér dan 90 procent overdreven. We moeten er | |
[pagina 51]
| |
natuurlijk mee rekenen dat de bladen uit het bezette gebied en die uit het buitenland mekaar niet ongehinderd konden lezen. Beide partijen gingen soms voort op teksten uit de tweede of de derde hand, vertaald in het Frans of het Duits, voor wat het bezette land betrof zelfs overgetypt en tegen dik geld verkocht als ‘het’ nieuws uit het buitenland, met liefst de bevestiging van de aanstaande Duitse ineenstorting... Voorlopig staan twee punten vast. Een reïnkarnatie van Le Matin heeft tijdens de eerste weken na de val van Antwerpen herhaaldelijk en openlijk de Vlaamse Beweging aangevallen. Ook in La Métropole en Le XXe Siècle zijn enkele teksten verschenen, in verband met de polemiek rond de overgave van Antwerpen en haar nasleep, waarvan het in het licht van de Flamenpolitik duidelijk zou worden dat ze beter niet verschenen waren. Want de flaminganten waren allergisch voor een herinnering aan de pangermanistische strekking die in hun beweging bestond vóór de oorlog.Ga naar eind29 Zij waren prikkelbaar, zij voelden zich bedreigd, en wat de historicus van nu geen kampanje kan noemen, was er in hun ogen wél een; dat is de tweede en belangrijkste vaststelling.Ga naar eind30 | |
4. Een ophefmakend pamfletBehalve de vluchtelingenpers heeft ook een pamflet, La vérité sur la capitulation d'Anvers, een rol van betekenis gespeeld in het scheppen van een klimaat dat gunstig was voor het aktivisme. Er cirkuleerden veel pamfletten tijdens de oorlog, vooral in de eerste maanden. La vérité werd massaal verspreid in februari 1915.Ga naar eind31 Het noemde zich een tekst die was verschenen in De Tijd van Amsterdam en overgenomen door La Métropole in Londen; in een andere versie heette het een uittreksel uit de Parijse Le Temps van 5 januari. Antwerpen werd daarin, in de trant van het vroegere Journal des Réfugiés, gehekeld als een eerloze, geldzuchtige stad, die de vesting had overgeleverd aan de Duitsers, tegen het bevel in van de militaire overheid om nog 36 uur stand te houden. Dat had meegebracht dat 30.000 Belgische soldaten zich moesten laten interneren. Franck, Ryckmans en Devos waren in Den Haag voor een tribunaal van de Belgische regering gedaagd, en de eerste had daar uit de mond van minister van State Hymans gehoord dat hij als verrader de kogel | |
[pagina 52]
| |
verdiend had. Tot slot luidde het: ‘Antwerpen, er is een straf die gij niet ontlopen zult... De vesting die gij aan de vijand verkocht hebt om haar te sparen, zal door de bondgenoten tot de laatste steen worden neergeschoten... Wat u betreft, gij noodlottig vlaamsgezind drietal, uw naam zal bij het nageslacht afgrijzen verwekken, en uw daad zal de ogen der Vlamingen, der ware Vlamingen openen. Het tijdperk van het flamingantisme is geëindigd.’Ga naar eind32 Het pamflet maakte indruk, o.a. op Gentse flaminganten zoals Hyppoliet Meert.Ga naar eind33 In Nederland nam De Vlaamsche Stem een brief op met uittreksels eruit. Het Kollege van Burgemeester en Schepenen en de Interkommunale Kommissie protesteerden met een verklaring dat hun houding volledig werd goedgekeurd door de regering; in Nederland bevestigde minister Poullet dat publiek, met veel lof.Ga naar eind34 Julius Hoste Jr. schreef in het Journal des Débats van 16 april, in een stuk dat de ronde zou doen van de franstalige vluchtelingenpers, dat het pamflet hem Duits maakwerk leek. Dat werd in het buitenland herhaaldelijk geschreven over de pamfletten die de vlaamsgezinden ongerust maaktenGa naar eind35, ook door het officiële Bureau Documentaire Belge.Ga naar eind36 Zeker is, dat de Duitse propaganda in gebreke zou gebleven zijn als ze zulke stukken niet verspreid had. Een positieve aanwijzing krijgen we, wanneer we zien dat een essentieel element uit het pamflet nergens elders voorkomt in de polemieken rond de val van Antwerpen dan in de Duitse propaganda. Die beweerde namelijk dat in oktober 1914 de Engelsen Antwerpen niet hadden willen opgeven, opdat hun handelskonkurrent zou vernietigd worden. En ze voorspelde dat bij een terugkeer van de Geallieerden heel België zou verwoest worden, speciaal de Vlaamse steden in het algemeen en Antwerpen in het bijzonder. Die voorstelling vinden we in een door de bezetter gefinancierd orgaan, de Gazet van Brussel. We vermoeden dat daar de auteur van het pamflet moet worden gezocht. We komen erop terug in een volgend hoofdstuk. Hier moeten we nog de vraag stellen waarom de regering zolang gewacht heeft om publiek haar vertrouwen in Franck uit te spreken, en in het algemeen waarom ze niet of niet krachtiger heeft ingegrepen tegen die troebele polemiek waarin de Duitsers zaten te vissen? Terwijl einde juni 1915 minister Poullet zelfs meende te weten dat zijn kollega van Binnenlandse Zaken, Berryer, die tegen de terugkeer van de vluchtelingen gekant was, La Belgique van Wappers financieel ondersteunde.Ga naar eind37 Heeft de koning hierin een rol gespeeld? Het verlies van de geïnterneerde soldaten was vermoedelijk mede | |
[pagina 53]
| |
veroorzaakt door zijn beleid; in 1931 prefaceerde hij het werk van generaal Galet waarin daarvoor zondebokken werden gezocht. Hij zag misschien niet ongaarne dat het publiek in Franck een zondebok zocht. Temeer omdat hij het precieze verloop van de gebeurtenissen in Antwerpen na zijn vertrek niet kon kennen.Ga naar eind38 Minister Poullet arriveerde pas in februari 1915 in Nederland; in maart loofde hij publiek de Antwerpse gemeentelijke overheden; ten laatste begin april wisten de Antwerpse ateneumleraars - en de andere rijksambtenaren vermoedelijk ook - dat de regering van hen eiste dat ze de richtlijnen van Franck en Ryckmans zouden volgen. Toch blijft de vraag: zou Poullet tegen de ambtenaar Wappers niet opgetreden zijn als Franck een katoliek geweest was? De Belgische gezant in Den Haag, de geboren Gentenaar baron Fallon, was blijkbaar niet geschikt voor zijn taak. |
|