Flamenpolitik en aktivisme
(1974)–Lode Wils– Auteursrechtelijk beschermdVlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog
[pagina 12]
| |
2. het klimaat in de diaspora en in het bezette landEen groot deel van de 7,5 miljoen Belgen is uitgeweken tijdens de Eerste Wereldoorlog, en niet alleen de regeringsdiensten die in of bij de Noordfranse stad Le Havre verbleven. Het Duitse leger dat was verbitterd over de onverwachte tegenstand, en door paniek aangegrepen tengevolge van zijn eigen propagandavoorstellingen over vrijschutters uit de burgerbevolking, richtte op tal van plaatsen vreselijke verwoestingen aan en massale moordpartijen die aan meer dan 6000 burgers het leven kostten: Visé, Andenne, Dinant, Aarschot, Leuven, Dendermonde...Ga naar eind1 De bevolking stroomde in massa weg voor de naderende vijand. Naar schatting vluchtten 1,4 miljoen mensen naar het buitenland, vooral naar Nederland. De meesten van hen keerden nog in 1914 naar huis terug, of in 1915. Maar velen bleven of staken over naar Engeland en Frankrijk, waar bij het einde van de oorlog respektievelijk 110.000 en 325.000 vluchtelingen woonden, tegenover ongeveer 100.000 in Nederland. Daarbij kwamen nog de soldaten aan en achter het IJzerfront, de geïnterneerden in Nederland en de krijgsgevangenen in Duitsland, en de arbeidskrachten die door de bezetter waren weggevoerd. Bezet België was in drie delen gesneden waartussen het kontakt, om militaire redenen, tot het uiterste bemoeilijkt werd door de Duitse overheden. Het grootste deel behoorde tot het goevernement-generaal dat werd bestuurd vanuit Brussel. Maar het operatiegebied met inbegrip van de hele kust en Brugge, hing af van de marinedivisie met zetel te Zeebrugge. En dan was er nog het ‘etappegebied’ dat Oost-Vlaanderen en het grootste deel van Henegouwen omvatte, onder het bevel van het vierde leger met zetel in Gent. Die militaire | |
[pagina 13]
| |
instanties hingen rechtstreeks af van het opperbevel van het leger, terwijl het goevernement-generaal in Brussel er maar indirekte invloed op had.Ga naar eind2 | |
1. Spanningen tussen de burgersIn Nederland, Engeland en Frankrijk verschenen een groot aantal Belgische dag- en weekbladen, in het Nederlands of het Frans en sommige tweetalig. Het waren typische diaspora-bladen, die aan de soldaten en vluchtelingen nieuws wilden bezorgen uit het bezette vaderland, adressen van landgenoten in de vreemde, berichten over de aktiviteiten die door of voor hen werden ingericht, lijsten van gekwetsten, mededelingen uit het Staatsblad en dergelijke. Dat vormde hun hoofdinhoud, na het nieuws over het verloop van de oorlog. Alles werd gezien in het perspektief van de te behalen overwinning: optimistische oorlogsberichten, aanwakkeren van de strijdlust en van de haat tegen de overweldiger, met wie in geen geval mocht worden gekollaboreerd. Pacifistische uitlatingen leken erg op verraad. De godsvrede tussen de partijen werd zo entoesiast en zo stipt onderhouden, dat we op geen enkel van de onderzochte bladen een partij-etiket konden plakken. In de loop van de eerste helft van 1915 werden de berichten en brieven die ze uit het bezette land ontvingen veel schaarser, de Duitsers sloten toen de Nederlandse grens af met hoogspanningsdraad. Het internationale nieuws kreeg toen veel meer plaats, vooral de vraag of Italië zou gaan deelnemen aan de strijd. Bij de vluchtelingenpers waren er oude kranten die naar het buitenland verhuisd waren, zoals La Métropole die van Antwerpen naar Londen was overgestoken, samen met de Brusselse L'Indépendance Belge; de Brusselse XXe Siècle verscheen nu in Le Havre. Maar de meeste kranten waren nieuw gesticht, al werden ze dikwijls geredigeerd door uitgeweken beroepsjoernalisten. Die hadden begrijpelijkerwijze weinig goede woorden voor hun kollega's die in België onder de censuur van de gehate beul hun brood wilden blijven verdienen. Eind november 1914 protesteerde een vergadering van Belgische journalisten in Londen ‘avec énergie contre la félonie des administrations de journaux et des journalistes collaborant à des feuilles qui paraissent en ce moment sous contrôle allemand’Ga naar eind3. | |
[pagina 14]
| |
Ook in het bezette land zelf was men het ver van eens over de houding die de toestand vereiste: wat was kollaboratie, of tot hoever mocht die gaan? Pas op 1 maart 1915 zouden in Brussel de meeste postbedienden het werk hervatten, op aansporing van de regering uit Le Havre. Tot zolang hadden ze die ‘kollaboratie’ geweigerd, omdat ze daartoe een loyauteitsverklaring tegenover de bezetter moesten ondertekenen; duizenden brieven waren sinds augustus blijven liggen.Ga naar eind4 In Luik en Brussel, die al in de eerste weken van de oorlog in Duitse handen waren gevallen, was de publikatie van alle bestaande kranten opgeschort, in de hoofdstad op uitdrukkelijk verzoek van burgemeester Adolphe Max.Ga naar eind5 Maar Antwerpen en Gent waren pas twee maanden later onder de voet gelopen, en daar bleven tal van kranten verder verschijnen, in Antwerpen zelfs op aanraden van de waarnemende burgemeester Louis Franck. De aanvallen van de emigrantenpers waren niet alleen gericht tegen de nieuwe bladen die onder de bezetting waren gesticht, meestal franstalige, en die zonder meer ‘Duitse’ organen heetten, maar ook tegen de traditionele die zichzelf niet opgeheven hadden: L'Ami de l'Ordre in Namen; De Nieuwe Gazet, De Gazet van Antwerpen, La Presse en Het Handelsblad in Antwerpen; Le Bien Public, Het Volk, De Gazet van Gent en Vooruit in Gent. Vermits kranten uit Nederland en elders het bezette gebied bereikten en omgekeerd ontstonden er perspolemieken. Over het algemeen trouwens bestond er geprikkeldheid tussen beide hoofdgroepen van de Belgische bevolking, de burgers die uitgeweken waren en degene die waren gebleven of teruggekeerd. De ‘blijvers’ waren geneigd aan de ‘vluchters’ te verwijten dat ze goed gevoed en veilig de dans ontsprongen, en aan de anderen de ontzettende vraagstukken overlieten van de bezetting, de honger, de werkeloosheid, de oorlogsbelastingen, de algemene ellende, in één woord de taak om de volkskracht te redden.Ga naar eind6 Sommige uitwijkelingen daarentegen verdachten alwie in België het normale leven trachtte op gang te houden, van gebrek aan vaderlandsliefde en van dienstbaarheid aan de vijand: ambtenaren, gemeentelijke mandatarissen, enz. Het heette dat de Brusselse minister van State, Charles Woeste, ervan beschuldigd werd dat hij voor de oorlog betrekkingen met Duitsers had onderhoudenGa naar eind7. Zeker werd hem verweten dat hij had voorgesteld om de toelating van de bezetter te vragen voor het uit- | |
[pagina 15]
| |
trekken van een overheidssubsidie ten behoeve van de wezen.Ga naar eind8 Algemeen bekend zijn de verdachtmakingen tegen degenen die over een vrede door vergelijk durfden spreken zolang de vijand territoriaal in het voordeel stond; en tegen de socialisten die, zoals Camille Huysmans, de Internationale Arbeidsvereniging wilden in leven houden, onder meer door de bijeenroeping van een socialistische konferentie in Stockholm. Een overtrokken patriottisme en haat tegen de Duitsers leidde zelfs herhaaldelijk tot aanvallen op de neutralen die... neutraal durfden blijven. Schreef Marie-Elisabeth Belpaire later niet in haar mémoires: ‘Niet altijd even aangenaam was voor ons de lezing der Hollandse dagbladen. Hun bezadigd neutrale toon werkte prikkelend op de zenuwen van hen die in 't branden van de strijd leefden... De passieloze toon had iets tergends voor ons en wij waren niet ver af er een produitse neiging in te ontdekken. Dat was trouwens ook het geval met de woorden van de nieuwe Paus, in zijn pogingen om vrede te stichten.’Ga naar eind9 De Antwerpse volksvertegenwoordiger Van Cauwelaert kreeg een steek onder water in La Belgique van 8 maart 1916, omdat hij Belgisch redaktielid was van het Nederlandse katolieke tijdschrift De Beiaard. Het verschijnen daarvan was met sympatie begroet door de katolieke Kölnische Volkszeitung, wat volstond om te blokletteren: ‘de beiaard ou les cloches pro-boches’.Ga naar eind10 Op 13 maart 1915 werd in Brussel een koncert gegeven door koren en een orkest uit Keulen. De hoofdstedelingen boycotten die Duitse manifestatie. Een hoogleraar van de U.L.B., de franstalige filozoof Georges Dwelshauvers die in Duitsland gestudeerd had en een Duitse zwager had, vertoonde er zich toch. Prompt werd hij door zijn kollega's uitgestoten, wat bekend geraakte in de pers. De ‘bescherming’ die hij dan kreeg van de Duitse overheden, die gelukkig waren dat ze een ‘volgeling’ hadden gevonden, deed de rest. Bij de heropening van de universiteit in november 1918 moest hij zijn ontslag nemen; hij sleet zijn leven verder in het buitenland.Ga naar eind11 | |
2. Het oorlogsdagboek van Stijn StreuvelsEen ander voorbeeld van de overprikkelde atmosfeer waarin het aktivisme zou ontstaan, is de rel rond het dagboek In Oorlogstijd van Stijn Streuvels.Ga naar eind12 Bij het uitbreken van de oorlog begon Streuvels, | |
[pagina 16]
| |
die al sinds negen jaar leefde van zijn pen, een kroniek te schrijven omdat hij voorzag dat er nu geen belangstelling meer zou zijn voor gewone bellettrie. Zoals de meesten verwachtte hij dat de strijd na enkele weken of maanden zou voorbij zijn.Ga naar eind13 Zolang wilde hij oorlogsverslaggever spelen, maar niet voor een krant, wel voor een boek dat hij achteraf zou laten verschijnen. Hij kreeg geen toelating om het gevechtstoneel te betredenGa naar eind14, maar spoorde en fietste nogal wat rond. In zijn eigen streek tussen Kortrijk en Oudenaarde was er ook wat te beleven, want van 22 augustus tot 17 oktober vormde die een niemandsland waar Duitse en Belgische patrouilles rondzwierven en soms in botsing kwamen. Daarna kwam de Duitse bezetting, en van 2 tot 16 december ging Streuvels zijn gezin in Nederland opzoeken. Er was dus wel voldoende gevarieerde stof. Het hoofdtema in het boek vormden trouwens niet de feiten, maar de stemming onder de bevolking en de overwegingen van de auteur. Die waren heel nuchter, zonder enig patriottisch patos, integendeel zelfs. Er kwamen openlijke pacifistische belijdenissen in voor, een uitspraak voor dienstweigering, bedenkingen waar nu de Vlaamse sympatie voor Duitsland gebleven was en de afkeer van het goddeloze Frankrijk en van de Britten die Transvaal hadden ingepalmd.Ga naar eind15 Verder vele en harde kritieken op het gedrag van allerlei overheden, op de geestelijkheid waaronder met name op Hugo Verriest, op de houding van de vrouwen en van de bevolking in het algemeen, op de overdrijvingen in de Belgische pers over de Duitse gruwelen. Van de Duitsers werd beschreven hoe die bij hun verkenningen in het niemandsland burgers gijzelden en vóór hun rangen plaatsten om de Belgen te beletten te schieten; hoe ze in Sint-Eloois-Vijve en Deerlijk boeren doodschoten en hoeven in brand staken, omdat ze de soldaten niet gezien hadden die op hen gevuurd hadden, enz. Nadat de bezetting gebeurd was, voelde de bevolking zich opgelucht dat het onweer was overgedreven, al begonnen toen plagerijen van de bezetter. De officieren die op het Lijsternest werden ingekwartierd waren heel hoffelijke en gekultiveerde heren, met wie Streuvels genoeglijk kon praten en van wie hij met een tikje weemoed afscheid nam. Zijn uitgever Veen in Amsterdam, die aan zijn vrouw en kinderen maandenlang gastvrijheid geboden had, vroeg in december het dagboek te mogen publiceren. Streuvels zal dat zoveel te liever gedaan hebben, omdat er aan de oorlog geen einde te zien was, maar aan | |
[pagina 17]
| |
zijn geld wel. De tekst zou vijf jaar later veel minder belangstelling wekken! Van 12 maart tot 7 mei 1915 verschenen vier boekjes, die de periode van 29 juli tot einde november 1914 besloegen. Ze verwekten een storm, vooral omdat de Duitse pers er met welgevallen sommige passages uit citeerde, en ze verdraaide om te bewijzen dat er wél vrijschutters waren geweest. Nog meer kwaad bloed zette het dat Streuvels (om een pas voor Nederland te bekomen en zijn gezin te kunnen terughalen, maar dat wist niemand, natuurlijk) uittreksels had afgestaan aan het aktivistische blad De Vlaamsche Post, waaronder precies het stuk over de officieren. Maandenlang werd zijn dagboek omstreden in de Nederlandse pers en die van de Belgische vluchtelingen.Ga naar eind16 In De Vlaamsche Stem van Amsterdam, die nochtans op 21 februari een vaderlandslievend uittreksel had opgenomen, publiceerde René De Clercq zijn gedicht Geen Vriendschap onder den Helm, dat Streuvels zou grieven tot op het einde van zijn leven. Vijf dagen later, op 26 maart, hekelde de hoofdredakteur van dat flamingantische blad, Alberic Deswarte, ‘met verontwaardiging... zulke dubbelzinnigheid, zulke flauwhartigheid’, en wreef hem de verzen van De Clercq nog eens onder de neus: ‘Heten de beulen broeders,
Wordt er een zwaard betrouwd
Eer nog de tranen der moeders,
Eer nog de lijken koud?’Ga naar eind17
In hetzelfde blad kwam André De Ridder erop terug op 7 augustus: het gold het produkt van ‘een literaire verziekelijking, de literatuur gedreven tot in het maniakkerige, dat weerzin wekt’. De Belgische Standaard in De Panne insinueerde dat Streuvels Duitse sympatieën koesterde, verweet hem de moed van de Vlamingen in twijfel getrokken te hebben ‘en hen voorgesteld als zouden ze maar een domme, dwaze kudde schapen zijn’Ga naar eind18. Nog in mei 1916 kreeg hij in hetzelfde blad een veeg uit de pan van pater Juul Callewaert, omdat zijn boek ‘teerde op een misplaatst individualisme’Ga naar eind19. Intussen had Vrij België, het weekblad van Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste Jr., op 7 augustus 1915 een veroordeling door August Van Cauwelaert overgenomen uit De Belgische Standaard: ‘In de grootste periode van onze geschiedenis heeft onze grootste hedendaagse prozaschrijver gestaan buiten zijn volk. Als schrijver heeft hij een slecht boek geschreven, als mens een slechte daad verricht.’ In verschil- | |
[pagina 18]
| |
lende frans- en nederlandstalige bladen werd hij zelfs van verraad beschuldigd. Het moest sommigen voorkomen dat het hier ging om franskiljonse aanvallen op een Vlaamse schrijver, en zo stelden aktivisten het natuurlijk voor.Ga naar eind20 La Métropole had ‘mis en opposition la conduite différente des publicistes flamands et wallons sous la botte allemande’, maar op een beschuldiging van antiflamingantisme vanwege De Vlaamsche Stem van Amsterdam krabbelde ze terug en meldde dat, indien de gepubliceerde dagboekbladen niets bevatten wat een Teutoon kon kwetsen, het naar verzekerd werd anders stond met het geheel van het werk.Ga naar eind21 Er blijft toch het vermoeden dat sommige vluchtelingenkranten, of toch één, L'Echo Belge, hun verontwaardiging meer zouden ingetoomd hebben indien het om een franstalig auteur was gegaan. Hoe moeten we nu het hele geval beoordelen? Frans Van Cauwelaert trof ons inziens de juiste toon, toen hij schreef: ‘Ik zal niet zeggen dat Streuvels zijn oorlogsboek ongeschreven had moeten laten... Maar hij had in geen geval zijn handschrift aan de drukker mogen leveren.’Ga naar eind22 Met zijn afkeer van patriottische bedwelming was Streuvels op zijn tijd vooruit; na de oorlog zouden weldra alle auteurs in die richting evolueren.Ga naar eind23 Zijn werk werd in het bezette gebied verboden, vermoedelijk omwille van de passages over gijzelaars en wraak voor onbestaande vrijschutters. Maar zijn boek bevatte tal van gedeelten die demoralizerend waren voor de Belgische soldaten en burgers, en werd terecht aan het front verboden. Door het te publiceren vóór het einde van de oorlog, tegen zijn eerste opzet in, had hij gedaan zoals die ‘stomme boer’ waarvan hij sprak, die door zijn loslippigheid Duitse verkenners hielp ontsnappen. Door zijn kritieken op de rustende pastoor Verriest, die aan de eerste ulanen wijn en sigaren aanbood en die in een gesprek met Streuvels het Duitse optreden vergoelijkte, lag Streuvels aan de basis van aanvallen op de Pastor van te lande in de vluchtelingenpers, die door flaminganten als uitingen van een antivlaamse kampanje zouden worden aangevoeld. Wel moeten we ermee rekening houden dat Streuvels, op het ogenblik waarop hij de uitgave toezegde aan Veen, nog niet kon weten dat er een Flamenpolitik in de maak was. Om te besluiten: de tegenstelling tussen de uitwijkelingen en degenen die in het bezette land gebleven waren, en de patriottische opgewondenheid van de bevolking in het algemeen, hebben bijgedragen om het klimaat te scheppen waarin allerlei mensen naar | |
[pagina 19]
| |
kollaboratie konden gedreven of gelokt worden. De hyperpatriottische aanvallen op een muziekliefhebber als Dwelshauvers, op een nuchter verteller als Streuvels, op joernalisten-om-den-brode, op plichtsgetrouwe gemeentelijke mandatarissen, en op al wie in het bezette land gebleven was, werden natuurlijk uitgebaat door de bezetter. Het is in dit oorlogsklimaat van overprikkeling, waarin zovelen aan de anderen gebrek aan vaderlandsliefde of aan moed verweten, waarin iedereen zich langs alle zijden aangevallen voelde, dat het aktivisme ontstond. In hoever gebeurde dat onder invloed van een antivlaamse kampanje? Of bestond die maar in de voorstelling van flaminganten die, zoals iedereen, over hun zenuwen waren? Of was ze soms een uitvindsel van de Duitse propaganda en die van de aktivisten? Of een mengsel van realiteit, inbeelding en propaganda? | |
3. De hoofdfiguren in de antivlaamse kampanjeHet voorgaande is geen retorische vraag. Het is gemakkelijk om verschillende voorbeelden aan te halen van bedreigingen voor Vlaanderen, die doorheen heel de aktivistische propaganda hebben dienstgedaan en die een halve eeuw later nog door de geschiedschrijving worden meegezeuld, hoewel ze hun gevaarlijk karakter maar kregen door een overprikkelde inbeelding en/of door moedwillig misverstaan met propagandistische bedoelingen. Dat is duidelijk het geval met de drie voorbeelden die als de meest doorslaggevende in bijna heel de literatuur terugkomen, onder meer bij Basse, Van Cauwelaert en Elias. Deze schrijft: ‘Met de oorlog (...) ontstaat thans een vaderlandse bezieling, die een uitgesproken anti-Vlaamse inhoud wil geven aan de Belgisch-vaderlandse gedachte. Maurice Maeterlinck, in Vlaanderen berucht door een zeer misprijzende uitlating over de taal van de flaminganten, verklaarde in een meeting, in de Scala te Milaan (verslag Le Figaro, 2 dec. 1914) dat België de Latijnse beschaving gered had en in Le Petit Journal (21 dec.) schreef een bekend joernalist Gerard Harry over L'union morale et verbale des races waarin hij verkondigde dat Vlamingen en Walen in de toekomst zouden verbonden worden door het betoverend anti-germaans verband van de Franse taal. De klap op de vuurpijl was een artikel van R. Colleye, bekend wallingant, over L'Avenir de la Belgique latine in het Engels tijdschrift The Nine- | |
[pagina 20]
| |
teenth Century (aug. 1915) met de konklusie: “La Belgique de demain sera latine ou elle ne sera rien”. Het lijdt geen twijfel dat deze en tal van gelijkaardige teksten en uitlatingen die door de regering niet werden tegengesproken, voor menig Vlaming de aanleiding geweest zijn om ook tijdens de oorlog niet inaktief te blijven en zich voor te bereiden om een toekomst af te wenden die, in deze geest gezien door al wat macht had in de staat, noodlottig scheen te zullen worden voor de Vlaamse zaak.’Ga naar eind24 Tot hier Dr. Elias. Colleye - eigenlijk heette hij De Weerdt - was in het voetspoor van zijn vader al jong aktief geworden in de wallingantische beweging; in 1915 was hij 25 jaar oud. Het wallingantisme verdedigde de franstaligheid van heel België en was in essentie een antiflamingantische beweging. Het waren inderdaad die opvattingen die hij in het aangehaalde artikel had uitgedrukt, een ergerlijke inbreuk op de godsvrede. (Hij had dat gekruid met spot voor de ‘âme belge’ en met de bewering dat België per ongeluk ontstaan was, vermits de bedoeling van 1830 een annexatie bij Frankrijk was geweest.) Hij werd niet alleen gelaakt in de franstalige vluchtelingenpers,Ga naar eind25 maar op het matje geroepen door de Belgische gezant in Londen, Paul Hymans, die ervoor zorgde dat de Britse propagandadiensten weigerden een boek van Colleye uit te geven. Deze trok naar Frankrijk en stichtte er in februari 1916 een weekblad, La Wallonie. Op Belgisch verzoek werd het onmiddellijk verboden door de Franse militaire overheid. Let wel, het werd niet geschorst voor één of meer weken, maar verboden, wat totaal uitzonderlijk was.Ga naar eind26 Colleye stichtte dan een nieuw weekblad, L'Opinion Wallonne, maar de Belgische regering zorgde voor een tegenzet: ze bekwam dat een Belg werd toegevoegd aan de Franse censuur in Parijs, die L'Opinion Wallonne regelmatig pluimde. En zelfs in die vorm werd de verkoop van het blad aan het Belgisch front verboden, zodat de soldaten het alleen via postabonnementen konden betrekken. In september 1919 zou ook de verzending per post naar de bezettingstroepen in Duitsland verboden worden, waardoor de helft van de abonnementen met één slag verloren ging. Intussen was Colleye tijdens de oorlog bekeerd van zijn imperialistisch verleden, en voorstander geworden van een federalisme waarin de Vlamingen vrij de eentaligheid van hun eigen landsgedeelte zouden kunnen vestigen. Hij had via Hendrik Borginon kontakten gelegd met de Frontbeweging, wier orgaan, Ons Vaderland, goede maatjes was geworden met L'Opinion Wallonne. Ook na de oorlog werkte | |
[pagina 21]
| |
hij samen met de Vlaamse nationalisten voor een gemeenschappelijk federalistisch doel.Ga naar eind27 Hoe moeten we nu de uitspraak van Colleye uit augustus 1915, over ‘La Belgique de demain sera latine ou elle ne sera rien’, beoordelen? Als de mening van al wat macht had in de staat? Of, zoals Dr. Van de Perre schreef, als de uitlating van ‘een jonge flierefluiter’ waarover sommigen zich opwinden? ‘Ook vind ik het zo mis vanwege sommige Vlamingen, dat ze gekheden door sommigen uitgekraamd, als ernstig opnemen. Een ander woord past toch niet voor de uitlatingen b.v. van De Weerdt, die zoveel herrie hebben verwekt.’Ga naar eind28 Men geve er aandacht aan dat het hier gaat om herrie onder de Vlaamse vluchtelingen; zoveel temeer kon de Duitse propaganda die zaak opblazen in het bezette land. Nu het geval Maeterlinck. De Belgische regering verzocht diverse vooraanstaanden propaganda te gaan voeren in de geallieerde en de neutrale landen, bijzonder in de Verenigde Staten. Doel was, ten eerste morele steun te winnen en ook financiële hulp ten bate van de vluchtelingen en voor de aankoop van Amerikaanse levensmiddelen voor het bezette land. En ten tweede de oorlogsinspanningen van de bondgenoten te stimuleren, eventueel bij te dragen om de neutralen tot de oorlog over te halen. De gezanten werden met zorg gekozen. In Nederland waren o.a. volksvertegenwoordiger Van Cauwelaert en minister Poullet aktief. Na de februarirevolutie zou een socialistische delegatie bestaande uit Emile Vandervelde, Louis De Brouckère en Hendrik De Man Rusland gaan bewerken om de strijd niet te staken. Naar de door rebellie ondermijnde medestander Zuid-Afrika werden de volksvertegenwoordigers Van de Perre van Antwerpen en Standaert van Brugge gestuurd, om er een beroep te doen op de solidariteit van de Dietse stam. In Italië, waar bijzonder de socialisten zich verzetten tegen deelname aan de oorlog, maakten o.a. de socialistische literatoren volksvertegenwoordiger Destrée en Nobelprijswinnaar Maeterlinck zich verdienstelijk. Zij deden er uiteraard een beroep op de gevoelens van Latijnse solidariteit, net zoals in Roemenië. Van de Perre's gelijkaardig beroep op de Dietse solidariteit was bekend aan de flaminganten, ook aan de aktivisten die hem erom zouden aanvallen. Waarom ergerden sommigen zich dan aan Maeterlincks woorden, tenzij uit overprikkeling, of om propagandistische motieven, of uit een mengsel van beide? Mengsel dat niet alleen bij aktivisten, maar ook bij loyale flaminganten als Van Cauwelaert voorkwam. | |
[pagina 22]
| |
En tenslotte Harry. Ook zijn tekst was, zoals die van Colleye, ergerlijk voor elke vlaamsgezinde. Ook die verscheen niet in een Belgisch vluchtelingenblad, maar in een buitenlands orgaan, als een louter individuele daad. We weten niet hoe dik de sigaar was die hij zal gerookt hebben op de ambassade, maar wel dat hij niet gerecidiveerd heeft. Hij was uit Engelse ouders geboren in Parijs, en pas op zijn twintig jaar naar Brussel gekomen als journalist bij de liberale Indépendance Belge. Vanaf 1894 werkte hij bij de liberale Petit Bleu die een propagandist was van een anti-vlaamsgezind en op Frankrijk georiënteerd Belgisch nationalisme. In 1908 had hij die krant verlaten wegens meningsverschil met de eigenaar, en sindsdien kwam hij aan de kost als onafhankelijk publicist. Hij was gehuwd met een Belgische, maar verwierf nooit de Belgische nationaliteit.Ga naar eind29 We weten dat ook in het aktivisme, en zeker in het ontstaan ervan, heel wat mensen een rol gespeeld hebben die geen Belg waren of niet door geboorte, omdat zij zich uiteraard minder lieten gelegen liggen aan de godsvrede tussen de Belgen. Maar hoe kan een liberale Engelse journalist gelden als de inkarnatie van al wat macht had in de Belgische staat, tijdens het 31e jaar ononderbroken katolieke regering? | |
4. De achtergrondDe uitspraken van Maeterlinck, Harry en Colleye-De Weerdt aan de ene kant, en aan de andere de deining die ze onmiddellijk hebben verwekt onder de vlaamsgezinden, ook onder velen die loyaal of zelfs vurig Belgisch zouden blijven gedurende heel de oorlog, tonen aan dat de godsvrede geen absoluut begrip was. Ook wie alles wilde terzijde zetten voor het herstel van België, vocht uiteindelijk toch voor ‘zijn’ België: voor de socialist één met algemeen stemrecht, voor de katoliek één met financiële gelijkstelling van de scholen, voor de flamingant één met een eentalig Vlaanderen, enz. En ieder wist dat ook de anderen hun doelstellingen behielden. Dat bepaalde mee het klimaat. De flaminganten waren dus, zoals iedereen, ongerust over de bedoelingen van de overkant, en dat zoveel temeer nu België bondgenoot was van Frankrijk en dus de frankofiele strekking uiteraard de wind in de zeilen had. In de laatste twee decennia vóór de oorlog was in een aantal | |
[pagina 23]
| |
franstalige kringen zich een nationalisme gaan manifesteren: in de waardering van de kolonizatie en het leger, de eis tot opgave van de verplichte neutraliteit, kritiek op het parlementair stelsel en het partijenregime, maar bewondering voor de koning en uitspraken voor een regering van nationale unie, wil tot herwinnen van Luxemburg en tot versterking van onze militaire positie door een verbond met Nederland, waardoor de militaire gevolgen van het verlies van Zeeuws-Vlaanderen en Limburg zouden worden ongedaan gemaakt. Dat nationalistisch milieu was overwegend links en frankofiel, en er gingen antiflamingantische stemmen op. Uit dat milieu kenden de vlaamsgezinden liberale journalisten als G. Harry, Roland de Marès en Jean Bary die enige uitstraling gaven aan de beweging, waarvan ‘het uiterst marginale karakter in het Belgische politieke leven van voor 1914 evenwel niet meer kan betwijfeld worden’Ga naar eind30. Ouder was de wallingantische beweging, die was ontstaan als een reaktie op de opdringende taalwetgeving, en die vooral aan linkse zijde was doorgebroken vanaf 1884, uit verzet tegen dertig jaar Vlaams-katolieke regering. Door zijn oproep tot bestuurlijke scheiding, in feite tot federalisme, had Jules Destrée in 1912 bijgedragen om haar een meer specifiek-Waalse inslag te geven, en in die lijn zou Colleye evolueren tijdens de oorlog. Verweven met de wallingantische beweging die toch grotendeels bleef strijden voor de franstaligheid van heel België, was het antiflamingantisch verweer van de Luikse hoogleraar Maurice Wilmotte,Ga naar eind31 de direkteur van de Brusselse Revue de Belgique en animator van kongressen en verenigingen voor de verdediging en verspreiding van de Franse taal. In die lijn stonden franskiljonse Vlamingen als Maeterlinck, en langs daar kon ook aansluiting worden gevonden bij het Belgisch nationalisme. Wilmotte zelf zou in de oorlog meer naar het wallingantisme evolueren. Met als achtergrond de scherper wordende tegenstelling tussen Frankrijk en Duitsland in het begin van de 20e eeuw, werd in de anti-flamingantische uitlatingen van wallinganten en van sommige Belgische nationalisten ook de voorstelling opgenomen, als zou de Vlaamse Beweging maar een onderdeel van het pangermanisme zijn. Om die aanvallen te verstaan, moeten we weten dat rond 1900 een Duitser, Baron Adolf Johann von Ziegesar, zich had ingespannen om het gevoel van Germaanse verwantschap tussen Duitsers en Vlamingen, dat oud was in de Vlaamse Beweging, te versterken. Hij was een oud-officier van het Pruisische leger, veteraan van de | |
[pagina 24]
| |
oorlogen tegen Oostenrijk en Frankrijk. Op 32-jarige leeftijd was hij in 1881, op uitnodiging van de Belgische regering, leraar Duits geworden aan de atenea van Gent, daarna Aarlen en tenslotte Brussel.Ga naar eind32 Hij bleef een vurig Duits patriot die het Auslanddeutschtum in België trachtte te organizeren en te bezielen. Tegelijk wilde hij het ertoe brengen om niet langer de verfransing in de hand te werken, maar om naast het Duits alleen het verwante Nederlands te gebruiken en zich met de Vlaamse Beweging te verbinden. Met dat doel stichtte hij in 1898, met financiële steun van het Alldeutscher Verband, het tweetalige maandblad Germania. Dat propageerde bovendien een alzijdige toenadering tussen Vlaanderen en Duitsland, behalve op het politieke vlak waar die alleen opslorping zou kunnen betekenen. von Ziegesar kende enig sukses. Vooreerst in zijn eigen stad Brussel, waar hij kon aanleunen bij De Distel, een liberaal letterkundig genootschap waarin al in de jaren 1880 verschillende Duitsers en Brusselaars van Duitse afstamming, samen met flaminganten, een op Duitsland georiënteerd muzikaal leven ontwikkeld hadden.Ga naar eind33 Maar ook in Antwerpen en Hoboken, waar de twee andere sterkste Duitse kolonies gevestigd waren, ontstond er een begin van samenwerking met flaminganten. De ateneumleraar en dichter Pol De Mont was hier de bezieler langs Vlaamse kant; hij was ook een ijverig medewerker aan Germania en had kongressen van het Alldeutscher Verband bezocht.Ga naar eind34 Vooral de gezamenlijke hulp aan de door Engeland aangevallen Boerenrepublieken, waarheen vanuit Antwerpen een gemengde Vlaams-Duitse ambulance van 49 man werd uitgestuurd, vormde een band tussen alduitsers en vlaamsgezinden. Maar von Ziegesar stierf op 17 mei 1901; tijdens zijn langdurige ziekte waren de kontakten blijkbaar al verslapt; zijn blad, dat aanvankelijk levendig en gevarieerd was, ging aan het kwijnen, al bleef het nog verschijnen tot 1905. Wel mag het niet geringschattend worden afgedaan: het bezat een flinke kern trouwe medewerkers, en veel toevallige. De idee van stamverwantschap met Duitsland sprak blijkbaar vele flaminganten aan. Maar de sympatie voor Duitsland werd weer geschokt door het akkoord dat de regering van Berlijn sloot met Londen om de Boerenrepublieken aan hun aanvaller over te laten - zelfs kreeg generaal Roberts een Duitse onderscheiding - wat in Germania werd gehekeld, o.a. in december 1900 door de Brusselse advokaat Willem Thelen. Zeker is dat de Boerenoorlog en zijn nasleep - want pas | |
[pagina 25]
| |
achteraf kwamen al de Engelse wreedheden aan het licht - juist in de flamingantische milieus een antibritse stemming hebben geschapen. Laat Germania al in 1905 doodgebloed zijn, de herinnering bleef leven aan het persdebat dat het blad had uitgelokt in 1899-1900 over een toetreding van België en Nederland tot het Zollverein. Een idee waarvoor Duitse pangermanisten tijdens de volgende jaren bleven ijveren, en waarvoor ze gehoor vonden in de Duitse administratie. In 1905 en de volgende jaren had de jonge liberale journalist Eugene Baie, van Le Petit Bleu, een kampanje op touw weten te zetten voor een Belgisch-Nederlandse toenadering, waarvan echter niets in huis kwam omdat in Nederland de pro-geallieerde, anti-Duitse bedoeling werd afgewezen. Wanneer Nederland vlak voor de Wereldoorlog de Scheldemonding versterkte om zijn neutraliteit te verzekeren, wekte dat in België wrevel en wakkerde het verlangen aan om Zeeuws-Vlaanderen te herwinnen. Over het algemeen was de verhouding tussen beide landen slecht, vooral n.a.v. de kanalizatie van de Maas.Ga naar eind35 De reakties van vlaamsgezinde zijde tijdens de oorlog op de uitspraken van Maeterlinck, Harry, Colleye en anderen moeten tegen heel deze achtergrond van binnen- en buitenlandse politiek gezien worden. De flaminganten zagen in die uitspraken een voortzetting van een vooroorlogse strijd tegen de Vlaamse Beweging, in een toestand waarin het feitelijk bondgenootschap met Frankrijk, de oorlog met Duitsland en de versterking van het Belgisch nationalisme een bedreiging voor de Vlaamse Beweging vormden. Dat alles nog temeer omdat er een einde ging komen aan het dertigjarig monopolie van de katolieke partij, die duidelijk tegen de ‘demagogische’, laïcistische Franse republiek gekant was. Geleidelijk zou er een regering van nationale unie worden gevormd, wat betekende dat de twee linkse partijen, die ideologisch evenzeer pro-Frans waren als de katolieke anti-Frans, mee aan de macht zouden komen. De liberale partij was bovendien een uitgesproken tegenstander van de Vlaamse Beweging, al kregen de vlaamsgezinden er sinds 1900 eindelijk een voet aan de grond. Maar ook als we rekening houden met deze omstandigheden, blijven de reakties van vlaamsgezinde zijde op de uitspraken van Maeterlinck e.a. duidelijk overtrokken, tengevolge van een geprikkelde oorlogsatmosfeer, of met andere woorden, tengevolge van het eigen Vlaams ongeduld om aan de godsvrede te blijven | |
[pagina 26]
| |
vasthouden. Achter de ‘verdediging’ tegen opgeschroefde of zelfs ingebeelde aanvallen, zat een offensieve wil. We besluiten dat de gangbare voorstelling over een anti-Vlaamse kampanje op feiten steunt, maar zeker overdreven is. Er blijft te onderzoeken: hoeveel werkelijkheid, hoeveel inbeelding vermengd met een offensieve geest, en hoeveel Duitse propaganda? |
|