De reis van Sint Brandaan
(1994)–W.P. Gerritsen, Soetje Oppenhuis de Jong, Willem Wilmink– Auteursrechtelijk beschermdEen reisverhaal uit de twaalfde eeuw
[pagina 9]
| |
Ontmoeting met een heiligeMijn twee dochters waren er nooit erg happig op dat ik ze hielp met hun huiswerk: ze vonden dat ik er te veel bijvertelde, zodat de marteling onnodig lang ging duren. Maar ik liet me niet uit het veld slaan, voerde voor hun literatuurlijst Shakespeare met ze op en vertaalde voor datzelfde doel Van Sente Brandane. Aanleiding tot dat laatste waren de twee delen die ik van mijn vrouw en dochters cadeau had gekregen nadat ik ze zelf in het antiquariaat had laten liggen omdat ik ze te duur vond: E. Bonebakker, Van Sente Brandane, naar het Comburgsche en Hulthemsche handschrift. In deze editie van 1894 staan de twee Middelnederlandse handschriften die we van het verhaal over hebben naast elkaar afgedrukt. De kennis om ze echt te vergelijken ontbreekt me helaas, maar intuïtief heb ik altijd een voorkeur gehad voor het wat branieachtige Comburg, dat zich ook daarom zo goed voor een vertaling leende omdat het volledig is: van Hulthem ontbreken de eerste bladen. Hulthem vertelt wat ingehoudener. Waar Comburg heeft ‘Doe louch zeere Sente Brandaen’ (v. 1008) staat in Hulthem slechts ‘Doe loech Sente Brandaen’. In de Duitse versies lacht Sinte Brandaan helemaal niet, vanwege de hier en daar veld winnende opvatting dat lachen ongepast was voor geestelijken. De mededeling dat Judas zo gekweld werd vanwege zijn verraad ‘Dat dbloet van sinen hoghen scoot’ (v. 1464), dat het bloed hem uit zijn ogen schoot, is in Hulthem weggelaten, wellicht als zijnde een onsmakelijk detail. En van de zesduizend torens van een kasteel (Comburg v. 1729) blijven er in Hulthem maar zeshonderd over: men moest niet overdrijven, vond deze kopiist.
Als student had ik het reisverhaal van Brandaan leren kennen uit de editie van Maartje Draak (eerste druk 1949), met naast de middeleeuwse tekst de mooie vertaling van Bertus Aafjes. Die vertaling geeft voor vers 1008 ‘Toen schaterde Sinte Brandaan’ en bedeelt het kasteel met zeshonderd torens: in het eerste geval wordt Comburg gevolgd, in het tweede geval Hulthem. Dat komt doordat de vertaling parallel loopt aan een tekst die nu eens uit Comburg, dan weer uit Hulthem komt, een enkele keer zelfs uit een Duitse versie. Maartje Draak wilde op die manier een zoekgeraakte oudere bron zo dicht mogelijk benaderen, maar haar keuze van telkens de beste, de betrouwbaarste stukken is uiteraard subjectief.
Ik hield me bij mijn vertaling helemaal aan Comburg. Mijn werkstuk was voor het doel, de literatuurlijst van de meiden, goed genoeg. Maar de afstand tot de middeleeuwse tekst was, dat voelde ik wel aan, heel groot: de reus die geen christen wou worden werd bij mij een komische figuur die niet helemaal ongelijk had en het kasteel op de Mons Syone alsook de burchtzaal van de Walseranden waren bij mij iets te veel op de Efteling en het Avonturenpark Hellendoorn gaan lijken. Nu kon ik twee dingen doen: de vertaling nóg vrijer maken, met bijvoorbeeld in de hel een | |
[pagina 10]
| |
speciale, zeer gruwelijke afdeling voor muzikanten als Mantovani en James Last (volgens Felix Mendelssohn bestond er in de hel inderdaad zo'n afdeling voor water inde wijn doende arrangeurs) óf proberen dichter bij de oorspronkelijke tekst te komen. Ik besloot tot dat laatste en voor de hulp die daarbij nodig was wendde ik mij tot een van de auteurs van het boek De wereld van Sint Brandaan: prof. dr. W.P. Gerritsen. Die ging in Utrecht met een groep studenten aan de slag. Ik was daar bij heel wat middeleeuws-gezellige bijeenkomsten, waar toch ook hard gewerkt werd: mijn tekst werd regel na regel van commentaar voorzien en ik moest als huiswerk alles net zo lang herschrijven tot het hun goedkeuring kon wegdragen. De studenten waren nog maar half klaar met hun karwei, toen ze dit studieonderdeel mochten afsluiten. Maar ze gingen dapper door, in dienst van de wetenschap. Een kleine indruk van wat dit alles heeft opgeleverd geeft een vergelijking van Comburg verzen 116 en 145-152 met mijn oorspronkelijke en definitieve versie. Het wat langere fragment geeft een stukje weer van de ontmoeting met het pratende hoofd van een onthoofde reus.
Ga naar margenoot+Als die legende mi vertrac
Ga naar margenoot+zoals me de legende zei
Ga naar margenoot+zoals de biografie me zei
Ga naar margenoot+Doe bemaendijt wel diere
Bi Gode vele sciere
Dat hi hem dade verstaen
Hoe zijn leven was ghedaen.
Thoeft jeghen Brandane sprac
Ende seide: Al doet mi onghemac
Ic wilt di segghen saen
Hoe mijn leven was ghedaen.
Ga naar margenoot+Brandaan vroeg bij de Here
het hoofd enkele keren
of't hem wou doen verstaan
hoe het hem was vergaan.
Het hoofd zei tegen hem:
'Ik ben niet goed bij stem.
Misschien zult u verstaan
hoe het mij is vergaan.
Ga naar margenoot+Brandaan bezwoer het hoofd bij de Here
om zich terstond tot hem te keren,
zodat het hem zou doen verstaan
hoe 't in zijn leven was gegaan.
Waarop het grote hoofd dan zei:
| |
[pagina 11]
| |
Heel wat moeite kost het mij
om u thans te doen verstaan
hoe het met mij is gegaan.
Bij Comburg 116 heeft Aafjes: ‘gelijk de legende vermeldt’. Hij heeft dus, evenals ik in eerste instantie, over het hoofd gezien dat ‘legende’ pas veel later de betekenis kreeg van verdichtsel. In het fragment over het reuzenhoofd moest bij mij helaas de grap over het niet zo goed bij stem zijn vervallen, maar dat de tekst zoals die is geworden heel wat dichter bij het oorspronkelijke staat dan wat ik eerst had, lijkt duidelijk. Nu Aafjes: Sinte Brandaan vroeg aan het hoofd
hoe het van zijn lijf was beroofd.
Hij vroeg dringend, dat het getrouw
zijn levensloop vertellen zou.
Het hoofd keerde zich om en sprak:
Al doet het mij veel ongemak,
ik vertel u, zoals zij is,
heel mijn levensgeschiedenis.
Aafjes heeft gekozen voor een heel ander type versvorm dan het middeleeuwse, namelijk voor versregels waar het niet om het aantal accenten, maar om het aantal lettergrepen gaat. Bij staand rijm zijn dat er altijd 8 (zie boven), bij liggend rijm (dat veel minder voorkomt) 9: Dit was het volk der Walscheranden,
dat gewapend was met wolfstanden.
Eenzelfde werkwijze als in Gorters Mei (10, soms 11 lettergrepen) en in Awater (10, soms 11 lettergrepen) van Martinus Nijhoff, van wie Aafjes adviezen kreeg voor deze vertaling. Ik heb het middeleeuwse heffingsvers willen handhaven, dat je nu nog op straat aantreft: Raád eens wié ik tégenkwám:
Jópie mét haar eígen mán.
Raád eens wié ik tégenkwám:
Annemariéke mét haar eígen mán.
Steeds vier heffingen per regel en een willekeurig aantal onbeklemtoonde lettergrepen. Comburg bestaat grotendeels uit regels van drie en van vier heffingen en daar heb ik me aan willen houden. Mijn vertaling bevat minder lettergrepen dan die van Aafjes (al is het aantal in het geciteerde fragment precies gelijk), maar wel wat meer dan Comburg: het middeleeuwse Nederlands was korter dan het onze, denk ik. De middeleeuwse teksten hebben hele rijmen en ook, zoals het geciteerde springtouwliedje, halve rijmen. Er wordt zeer onbekommerd gerijmd, zoals in Hulthem 1843, 1844: | |
[pagina 12]
| |
Ja en scrivet niet Johannes,
Hoe Thomaes, die Gods man es,
Ook wat dit aspect van de vormgeving betreft heb ik me middeleeuws gedragen.
Brandaan is een christelijke verwant van Sindbad de Zeeman, die evenals hij een eiland tegenkwam dat geen eiland was, maar een grote vis. En van Odysseus, wiens sirenen nog bleken te leven toen Brandaan langs hun woonplaats kwam. Maar nog meer verwant is Brandaan aan die Ierse reizigers, op zoek naar bijvoorbeeld een eiland zonder boosaardigheid, waar ze dan jaren verbleven om later te merken dat die jaren eeuwen waren geweest. De Ieren reisden, ook in werkelijkheid, in de vroege Middeleeuwen naar Amerika, naar Groenland, langs allerlei betoveringen waarvoor men later een natuurlijke verklaring vond: gletsjers, geisers. In een van die Ierse reisverhalen pleegt een reisgenoot een diefstal, net als in Van Sente Brandane. Maar we kunnen in de editie-Draak lezen dat die Ierse dief niet, zoals Brandaans makker, door een duivel naar de hel wordt gesleept. De Ier komt op een ouderwets-magische manier aan zijn einde: de kat die het enige levende wezen was in het door de reizigers bezochte kasteel ‘sprong dóór hem heen als een vurige pijl en verbrandde hem tot as’. Van Sente Brandane is een spannend boek en ook een heel geestig boek, al weet je niet altijd of het op de tijdgenoten allemaal wel zo grappig overkwam als op ons. Er zijn spannende en uiterst wonderlijke avonturen. En dan is er Brandaan zelf, geen min of meer abstracte bleekscheet, maar een man van vlees en bloed, die zich dikwijls kwaad maakt, ook op God, gauw tot tranen toe geroerd is en veel te vlug met zijn oordeel klaarstaat, anders had hij toch ook dat boek niet in het vuur gegooid waarin hij ongeweten alle wonderen al was tegengekomen van de reis die hij zou maken. Met het hemelse en het heilige gaat hij huiselijk om, zoals we het in de Middeleeuwen vaker zien, waar de beeldhouwers van de kathedralen midden tussen de heiligen een plaatsje vonden voor een mannetje met kiespijn (Wells) of een half in elkaar gezakte dronkelap (Den Bosch: maar die kan ook, net als de Bossche erwtenman, een grapje zijn van een latere restaurateur).
Mijn vertaling is zoals alles wat ik schrijf voor alle leeftijden. Opa's en oma's kunnen eruit voorlezen aan hun kleinkinderen, meesters en juffrouwen kunnen het verhaal in de klas vertellen om de leerlingen alvast in de stemming te brengen voor hun schoolreisje naar Terschelling. Middelbare scholieren lezen het reisverslag in één avond uit en hebben er dan een sieraad voor hun literatuurlijst bij. Studenten Nederlands kunnen vergelijkingen trekken tussen vertaling en oorspronkelijke tekst en kunnen uit de commentaren heel wat leren over de Middeleeuwen. Voetballers kunnen het boek meenemen op trainingskamp en kapiteins op hun reizen langs eilandvissen, meerminnen en sirenen. Hoogleraren met emeritaat zul- | |
[pagina 13]
| |
len de vergelijking trekken tussen deze Brandaan en Brandaan zoals zij hem altijd hebben gekend, uit dat prachtige standaardwerk van de vrouw aan wie dit boek is opgedragen.
WILLEM WILMINK 26 juni 1993 |
|