Woord vooraf
Als het aan de negentiende-eeuwse literatuurhistorici had gelegen, zou Van Sente Brandane waarschijnlijk nooit tot de klassieken van de Nederlandse letterkunde zijn gerekend. ‘Zonderlinger mengelmoes van allerhande feiten, met zoo weinig innerlijke waarde, is nauwelijks aan te wijzen’, oordeelde W.J.A. Jonckbloet. Pas in de jaren dertig van de twintigste eeuw is men de Brandaan als een juweel van middeleeuwse verhaalkunst gaan beschouwen.
In 1941 lanceerde W. Gs Hellinga, toen wetenschappelijk adviseur van de uitgeverij J.M. Meulenhoff - hij zou later een roemrucht hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam worden -, een plan voor een uitgave, die vergezeld zou moeten gaan van een vertaling in verzen. Voor het maken van de teksteditie deed hij een beroep op de neerlandica-keltologe Maartje Draak; voor de vertaling benaderde hij, via Martinus Nijhoff, de jonge dichter Bertus Aafjes. Toen het manuscript van het boek enkele jaren later gereed was, verhinderde de oorlogstoestand de publikatie. Door allerlei omstandigheden werd het 1949 voor De reis van Sinte Brandaan, uitgegeven door Dr. Maartje Draak en herdicht door Bertus Aafjes, eindelijk het licht zag. Vrijwel iedereen die in de afgelopen veertig jaar de Brandaan heeft gelezen, heeft zijn kennismaking met de recalcitrante heilige te danken aan deze ‘klassieke’ editie.
In 1991, vijftig jaar na Hellinga's initiatief, zocht een van zijn leerlingen, de dichter Willem Wilmink, contact met een leerling van Maartje Draak, de mediëvist W.P. Gerritsen. Hij vertelde hem dat hij aan een nieuwe vertaling in verzen van de Brandaan naar het Comburgse handschrift werkte. Een eerste schets was klaar; Wilmink vroeg Gerritsen deze te controleren op fouten bij de interpretatie van het Middelnederlands. Gerritsen stelde een aantal leerlingen voor om gezamenlijk Wilminks conceptvertaling door te werken. Christien Bok, Patrick van Es, Soetje Oppenhuis de Jong, Inger Leemans, Nelly van de Leur-Leentvaar, Erwin Mantingh, Guus Moussault, Remco Sleiderink en Caspar Wansing gaven gevolg aan de uitnodiging. Tijdens de eerste fase van het werk kwam deze werkgroep eens in de twee weken bijeen, waarbij steeds een vijftigtal verzen van origineel en vertaling kritisch werden vergeleken. Wilmink ontving telkens een verslag van de bevindingen van de werkgroep en repliceerde, vaak per kerende post, met een herziene versie van het betrokken tekstgedeelte.
Tijdens de gesprekken tussen de dichter en zijn filologische helpers werd het plan geboren om origineel en vertaling, naar het voorbeeld van de editie-Draak/Aafjes, die niet meer in de handel is, naast elkaar uit te geven. Het moest een boek worden dat de Brandaan toegankelijk zou maken voor een publiek van belangstellende leken, maar dat ter zelfdertijd studenten een authentieke, niet herspelde, tekst zou voorleggen en de weg zou wijzen naar de omvangrijke literatuur over het gedicht. Terwijl Wilmink de laatste hand aan zijn vertaling legde, belastte de werkgroep zich met de editie van de Comburgse Brandaan-tekst en zorgde voor woordverklaring en toelich-