Het oude huis was toen aanvaard als een noodzakelijk kwaad, dat van haar groote geluk niet los te maken was. Nooit had ze het wezenlijk in bezit genomen; want nemen is toch een innerlijke daad, zooals iedere uiterlijke daad een innerlijke bedoelt!
Een oogenblik stond ze stil om te luisteren.
‘Wil je het schoone leven niet uit mijn doorboorde handen aannemen?
Het draagt het merkteeken van mijn wonden, dat kàn niet anders, maar het schaadt niet aan het heel-lichte, witte, integendeel! het geeft daaraan zijn schoonsten glans, de glans van liefde.’
‘Ik neem het aan, ik neem het aan,’ fluisterde zij; onwillekeurig vouwde ze de handen en dacht aan haar doode kindje en aan het ledige vertrekje naast haar slaapkamer boven.
‘Alles, alles neem ik aan, niets daarvan uitgezonderd, ik zie het merkteeken van uw handen.
Het schaadt niet aan het schoone leven, in liefde is het geheiligd.’
Aan haar diepe blijdschap en aan haar krachten, die zich op ditzelfde oogenblik schenen te vernieuwen, zoodat ze met haar ouden veerkrachtigen tred, de straat kon oversteken voelde ze dat het anders alles in haar geworden was.
Zelfs de schaduw kon je liefhebben, als je daardoor de gelegenheid ontving van je liefde bewijs te geven. -
- Wybo's rijtuig stond voor. Ze keek door het raam van de spreekkamer naar binnen, er zat niemand meer.