‘Ik heb je toch lekker uit het bed gehengeld,’ zei Keesje voldaan, en toen begonnen ze samen te wedijveren, wie 't eerste klaar zou zijn.
‘Jij kan lekker niet zoo gauw als moeder,’ critiseerde Keesje.
‘Ja maar, moeder is ook zoo vlug,’ prees Erie.
‘Moeder heeft zoo'n groote kam,’ triomfeerde Keesje, ‘die heb jij lekker niet!’
‘Neen, natuurlijk niet, maar moeder is ook ‘moeder.’
‘Gaan we straks, tante Erie?’
Keesje was opèens met zijn hartje thuis. Nu gauw, gauw! vóór het verlangen het plezier de deur uitjaagt.
‘Natuurlijk gaan we straks! eerst een lekkere boterham eten met Grootvader, en dan Barta en Hendrik goedendag zeggen...’
‘En dan Pit-tah,’ voltooide Keesje, ‘en dan in den trein!... Tuut! Ik heb nog een spoorkaartje, tante Erie.’
‘Goed vent! wat maken we hard voort!’
‘Ja we maken erg hard voort, Moeder is al zóó lang alleen!’
...‘Zou het niet te vermoeiend voor je zijn,’ vroeg Matthijs Brand bezorgd. Zijn Erie zag zoo bleek, en haar oogen hadden een ongewonen glans.
‘Neen vader, neen, laat me maar, ik moet mijn krachten toch ééns beproeven!’
Zoo ging ze met hem heen. ‘Dag Keesje’... Heel de korte treinreis heen en terug, herhaalde ze het; Dag Keesje! dag mijn klein manneke!’... als ik weer thuis ben..., maar nu kromp de afstand