voor zich heen te kijken. Opeens kwam hij overeind en reikte naar den Bijbel op de plank.
Zijn trillende vingers bladerden naar een hoofdstuk heel in 't begin. Toen ze er aangekomen waren, bleven ze rusten bij een wonderlijken tekst: ‘En hij noemde zijnen naam, Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de Heer vervloekt heeft. “Dat was 't voor den dokter,” zeide hij, daar hebt ie naar uitgezien.’
Matthijs en Ida kwamen in die dagen zooveel ze konden. Dikwijls kwam Ida ook alleen en bracht wat vroolijkheid in Mevrouw Norden's en Betty's eenzame dagen. Want Wybo ging zooveel hem mogelijk was naar Erie. Ze zagen hem daardoor weinig en wisten alleen dat hij gruwelijk leed, zonder dat ze hem verlichting konden geven.
Ida bracht altijd wat mee; vroolijke, bonte lappen voor jurkjes, geld, dat ze ingezameld had, allerlei schatten, die ze bij Betty deponeerde.
‘Jij hebt het grootste huis,’ zei ze vroolijk, ‘alle schatten van Egypte breng ik bij jou, dan moet jij, net als onderkoning Jozef, maar zien dat ze in goede handen komen.’
Zoo hield Ida er Betty en Mevrouw Norden bovenop, in den tijd dat Wybo voor 't eerst scheen te vergeten dat hij een zusje had en een moeder, die hem niet konden missen.