| |
| |
| |
VII.
Het was toch goed van Wybo gezien, dat hij voor zijn moeder en Betty een gedeelte van Oom Norden's groote huis ingeruimd had, om samen te bewonen, met een huishouding, afgescheiden van de hunne, terwijl ze toch van elkanders bijzijn konden genieten zooveel ze wilden.
In één gezin leven had te groote bezwaren.
Hij mocht Erie niet den ganschen dag blootstellen aan den druk, dien zijn moeder zonder het te willen of te weten op de heele omgeving legde. Hij had haar lief en begreep als dokter hoe moeielijk haar strijd was, en toch kwam telkens nog zijn heele ziel in opstand tegen haar onevenwichtig tobben, dat een langzame vergiftiging van het leven werd.
Heelemaal opgelost waren de moeilijkheden niet, want Wybo had Betty verwend! Nu voelde Betty pas dat Wybo niet meer voor haar alleen bestond, en haar jaloerschheid op Erie streed met haar liefde voor Wybo.
Mevrouw Norden voelde zich ook wat teruggezet, omdat Wybo niet den moed gehad had, alles te laten zooals het was! Had Wybo dan zoo weinig vertrouwen in zijn moeder?
Want zij begreep wel, dat Erica als Wybo's vrouw nu de voornaamste plaats innam. Het tobben daar- | |
| |
over bracht weer schaduw over Betty en zoo bleven ze in een cirkel rondtobben, zonder te begrijpen, dat van dit verdriet zij zelf de oorzaak waren.
En Betty was niet meer het kleine, schreiende zusje, dat bij Wybo troost kwam zoeken en zich, o zoo gemakkelijk door hem liet troosten! Een misdeeld wezentje zooals Betty over haar vernielende jaloerschheid en haar verbittering heenhelpen was ongelijk veel zwaarder. In de schaduw groeide dat onkruid weliger dan in de zon en om zijn Erie deed het hem nu veel meer pijn dan vroeger, ook omdat hij de leelijkheid en slechtheid nu veel scherper zag.
Erica was het heelemaal met Wybo eens, en ze voelde zich sterk in haar taak om het licht in huis brandende te houden, dit groote, oude huis, dat niets gemeen had met hun zonnige Kerkhul.
Het licht, dat ze droeg was moeders lamp; het vaste geloof, dat het onaantastbaar bestond, de schoonheid, die door geen schaduw verdonkerd kon worden, in de liefde van Christus, die haar moeder zoo klaar gezien had, vóór ze ging sterven.
En zij had dit geloof immers bevestigd gezien door haar aanraking met den vreemden vioolspeler! Dit was het groote zoeken en het groote licht tegelijk dat door de heele wereld ging.
De vioolspeler had gesproken van het lied, dat door bleef klinken ook al werd het nacht. Dat lied zou voor ieder misschien wel een verschillenden klank hebben, maar een levenslied was het in ieder geval.
| |
| |
Misschien klonk het voor den kleinen Dominé wel altijd als een reislied, want ze had zoo heel sterk gevoeld, toen ze hem op dien middag vóór hun vertrek met zijn gezicht opgeheven, dat lied hoorde zeggen, dat dit er voor hem altijd was, en dat hij niet leven kon dan met zijn oogen naar de bergen. Zeker had hij 't ook moeielijk. Maar het was zoo wonderlijk, dat dit heel moeielijke het leven zoo heel schoon maakte, bij alle menschen, die ze ontmoet had. Waarin de moeite bestond, wist ze niet, maar dat deed er ook niet toe; en ze had een gevoel, alsof zij nu naast Wybo ingedeeld was in een troep dappere strijders en dat ze een schat droeg, waarvan ze de waarde nog niet heelemaal kende; al gaande en strijdende zou ze de beteekenis en de kracht van wat ze ontvangen had, wel gaan begrijpen, de parel zou in donker gaan glanzen, want een weg vol schaduwen moest ze volgen, dat had ze wel begrepen van het eerste oogenblik af, dat ze als Wybo's vrouw hier in huis was gekomen.
Elken dag ontmoette je hier de schaduw. Waar ze eigenlijk school, en hoe haar naam was, had ze nog niet kunnen uitvinden, ze wisselde onophoudelijk van gedaante; als je haar wilde grijpen, tastte je natuurlijk in de lucht! Dat was de moeilijkheid!
Daarom was het zoo heerlijk dat ze den dag met Wybo alleen beginnen mocht. Als hij van zijn vroege spreekuur binnenkwam en de ongerepte ontbijttafel zag, altijd met bloemen, werd de dag voor hem tot een feest.
| |
| |
Mevrouw Norden vond het geldverspillen al die bloemen!
Mevrouw Norden vond, dat je wel zien kon, dat ze een kweekersdochter was, gewoon met bloemen te spelen.
Zij lachte maar wat, als ze bedekte aanmerkingen daarover hoorde. Alsof een kweekersdochter ooit met bloemen speelde! Die wel het allerminst! Maar dat kon Mevrouw Norden niet weten en in dit opzicht had ze Betty gelukkig tot bondgenoot. De dagen in het oude huis gingen dan ook veel sneller voorbij dan ze gedacht had, want de wachtensuren waren te kort voor al haar zorgende liefdegedachten en in Wybo's bijzijn voelde ze zich gedragen door zulk een sterk geluk, dat het was alsof de tijd zich uit ging spannen tot eeuwigheid.
De avonden, als Wybo tenminste niet weggeroepen werd, waren het heerlijkst.
Dan zaten ze meestal in Oom Nordens studeerkamer, met zware gordijnen en een mollig kleed, waar je alles heel stil kon doen, en waar iedereen vanzelf wat zachter praatte, terwille van de oude boeken, die hier aan 't woord mochten komen, en waar je zelfs met Mevrouw Norden en Betty stil kon zitten, zonder dat 't pijn deed, zooals je met Moeder had kunnen doen. Hier had de schaduw bijna nooit toegang, of, als ze er kwam, kon je ze hier het gemakkelijkst verdrijven.
Toch, eens op een Zaterdagavond in Juni drong ze binnen en liet zich bijna niet afwijzen.
| |
| |
Mevrouw Norden en Betty hadden zich bij hen gevoegd, ze zaten voor de opengeslagen ramen, die het uitzicht hadden op een met klimop begroeiden pakhuismuur, die hun tuintje afsloot. Het regende zachtjes een echte milde zomerregen. Er stegen geuren omhoog van de bloeiende jasmijn beneden. Mevrouw Norden en Betty handwerkten, Erica leunde in haar stoel met de handen achter haar hoofd gevouwen. Ze zag wat bleek. Dien heelen middag was ze bezig geweest voor een arm patiëntje van Wybo, dat naar buiten moest. Nu zat ze met Wybo te overleggen, hoe ze dat kind het beste over konden brengen.
Toen kwam opeens de schaduw binnen met een brief van Matthijs voor haar.
Ze las hem haastig door, haar wangen kleurden zich onder 't lezen hoogrood.
‘Matthijs heeft het gedaan,’ zei ze, terwijl ze den brief aan Wybo overreikte, ‘hij heeft zijn besluit genomen, hij gaat uit den dienst.’
‘Dat wist ik al lang,’ triomfeerde Betty.
‘Wist jij het? Hoe wist je dat?’
Betty genoot van Erie's verwondering. ‘Van Matthijs zelf natuurlijk, hij heeft het me verteld op den dag vóór je trouwen, toen we allemaal bij Harold en Phine waren.’
‘Daar begrijp ik niets van,’ zei Erie, ‘dat is niets voor Mat! Hij heeft nog nooit iets voor me verzwegen, we waren altijd bij elkander en we vertelden elkaar alles.’
| |
| |
‘Geloof je me niet?’ snibde Betty, ‘je denkt zeker, dat alles 't zelfde blijft, als je trouwt, je was natuurlijk zoo met Wybo bezig, dat Matthijs je niet wou storen. Natuurlijk voelt hij, dat je nu in de eerste plaats van Wybo bent,’
‘Maar wat maakt dat voor verschil? Dat heeft toch tusschen Mat en mij niets veranderd, wat heeft dat er mee te maken?’
‘Lieveling,’ suste Wybo, ‘ik denk, dat het Matthijs veel gekost heeft, eer hij tot die beslissing kwam, en daarom spreekt het toch vanzelf, dat hij er jou op dat oogenblik niet mee wilde bezwaren.’
‘Maar Betty moet ook niet zoo... zoo...’
‘Zóó... zóó,’ prikkelde Betty, ‘wat doe ik nu weer? ik vind het heel natuurlijk, dat Matthijs behoefte had er met iemand over te praten.’
‘Dat je er niets van verteld hebt, kind’ viel Mevrouw Norden in.
‘Ik kan zwijgen als het moet,’ genoot Betty.
‘Mòcht je er dan niet over spreken?’
Er was zulk een pijnlijke trilling in Erie's stem, dat Wybo's voorhoofd zich fronsde; hij keek ongerust van haar naar Betty.
‘Dat niet bepaald, maar ik zie niet in, waarom ik, wat Matthijs mij vertelt, aan de groote klok moet hangen.’
‘Betty...’ waarschuwde Wybo.
‘Nu, dat is de zuivere waarheid! maar jij kiest natuurlijk partij voor Erica’.
‘Och wat, partij kiezen,’ zei Wybo verdrietig.
| |
| |
‘Maar Wybo, wat heeft dat kind nu weer gedaan?’ begon Mevrouw Norden zenuwachtig te verdedigen, ‘laten we er toch niet meer over praten! We waren immers aan 't overleggen, hoe we Dirkje het best weg konden krijgen.’
‘Ja, over Dirkje waren we aan 't praten.’ Erie kwam overeind, terwijl ze dit zeide, ze spande alle krachten in om door de stilte heen te breken, die haar plotseling omsloot.... ‘Dirkje, me dunkt, ik moest haar zelf maar even wegbrengen, Maandag-morgen, dan kan ze den Zondag nog rustig thuis zijn, en.... we....’ toen raakte ze, zonder dat ze 't merkte weer in dien cirkel van stilte, en zat zwijgend voor zich uit te staren, haar handen gevouwen in haar schoot.
‘Ja, dat lijkt mij ook 't beste,’ hielp Wybo, ‘Maandag dus, dan ga ik er morgen even aan.’
‘Wat zijn jullie vervelend,’ pruttelde Betty; het beviel haar alles behalve, dat ze zoo weinig genieten kon van haar overwinning, ‘ik vind het toch nog al een gewichtig besluit, dat Matthijs genomen heeft.’
‘Dat is het zeker. Maar Betteke, we zullen wachten met er over te praten, tot Matthijs hier komt, dan kan hij zelf vertellen, hoe hij er toe gekomen is. Wat helpt het, of wij hier gissingen zitten te maken’.
Betty werd boos. ‘Ik begrijp 't al weer,’ insinueerde ze.
Erica zat maar stil voor zich uit te staren, haar pijnlijke aandacht gericht op iets, dat zich beangsti- | |
| |
gend aan haar opdrong: een gevoel, alsof ze door haar zijn in dit huis afgesneden was van het leven waar ze in wortelde, een leven van volop vrijheid en zonneschijn, dat door geen droefheid of lijden arm gemaakt kon worden, en dat ze overgeplant was in een kleinen armoedigen tuin, waar jaloezie haar bittere wortels had geslagen, die alles wat er verder leefde, dreigde te verstikken.
Ze schrok zoo hevig van de gedachte aan zulk een mogelijkheid, dat ze Betty's hatelijk-doen er door vergat. Ze wou opstaan en voor het open venster knielen om frissche lucht in te ademen, er was frissche lucht in overvloed.
In plaats daarvan bleef ze gebannen op haar stoel.
‘Afgesneden, beteekent langzaam doodgaan,’ voltooide haar snelle intuïtie.
Maar door den geweldigen overslag, herstelde zich tegelijk weer het evenwicht. ‘Dat was onmogelijk, belachelijk.’
‘Maandag dus....’ hoorde ze zichzelf zeggen, ‘ik zal zorgen, dat alles in orde is,’.... nu was ze weer heelemaal thuis,.... ‘ik zal zorgen, dat alles gemakkelijk en goed gaat, laat het maar gerust aan me over, Wybo,’ zei ze en haalde diep adem. Toen kon ze opstaan en naar het venster gaan, er uit leunen en de zachte regen op haar gezicht laten vallen. ‘Kom, Betty,’ zei ze hartelijk, ‘je weet niet hoe heerlijk het buiten is,.... even.... voor we naar bed gaan.’
‘Wat ben jij een type,’ lachte Betty opeens
| |
| |
verteederd, en kwam naast haar voor het venster knielen.
Ze lei haar handen met uitgespreide vingers op het kozijn. ‘Zacht hé? echte zomerregen! Wat ruikt de jasmijn sterk!’
‘Ja, en je moet eens opletten hoe vreemd de witte bloemen lichten tegen dien donkeren klimopmuur, kijk toch eens, Wybo!’
Wybo kwam achter haar staan. ‘Prachtig,’ zei Wybo, maar hij keek niet naar den jasmijn, hij keek naar het blonde hoofd buiten het venster en vatte de hand, die op de vensterbank steunde.
‘Heerlijk, hé....! ademhalen en nog eens diep ademhalen. Met haar hand in die van Wybo was het leven toch oneindig wijd en oneindig licht!
Hoe was het mogelijk, dat er zoo even zulk een vreeselijke gedachte in haar opgestaan was.
Neen, over hun liefde had de schaduw geen macht.
|
|