‘Is het dat, wat je bedoeld hebt?’ riep ik.
Hij knikte; maar zijn hand rustte op den hefboom en de bovendeuren begonnen open te gaan.
Alb keek bijzonder goedaardig en een voorbeeld aan hem nemend, keerde ik mij af van den echtgenoot mijner tante, en deed net, of ik hem hoorde noch zag.
‘Wacht maar!’ brulde de echtgenoot mijner tante. ‘Starr, Van Brederode - schurken!’
Hij was aan land gegaan en liep langs den rand der sluis.
‘Als hij op een van die booten springt en zoo op ons afkomt!’ mompelde ik.
‘Dat zal hij ook, als hij kan, maar...’
Rudolf had nog niet uitgesproken, of mijn bang vermoeden bleek gegrond te zijn. Sir Alec was met een enkelen sprong boven op eene schuit. Mijn hart dreigde ditmaal voor goed stil te staan. Wij hadden nog twee schuiten voor ons uit, de grootste in de sluis en wij waren er niet in geslaagd ze voorbij te komen, aleer de deuren opengingen. Thans konden wij niet meer ontkomen, voordat zij in het kanaal waren en in dien tusschentijd kon er een heel treurspel afgespeeld worden aan boord van de Mascotte.
Maar, zooals Van Brederode ons reeds had verteld, de waterwoning van een Hollander is hem even heilig als zijn kasteel, en toen de forschgebouwde, onstuimige Schot; ongenoodigd en verwoed op die groote schuit neerkwam, begon de schipper van zijne zijde te razen. Hij vloekte; zijn keeshond blafte; zijn kinderen schreeuwden; zijn vrouw schold den indringer uit; zijn knecht moest het roer overnemen en, nog voordat Sir Alec op een ander vaartuig had kunnen springen, kreeg hij het te kwaad met de geheele familie.
De Hollander kende geen Engelsch, de Schot geen Hollandsch, en in zijn angst ons door de sluisdeuren te zullen zien glippen, poogde mijn oom zijn stevigen vijand op zijde te duwen.
Dit verergerde de zaken natuurlijk. Indien Sir Alec de Hollanders van nabij had leeren kennen, zooals ik, zou hij verstandiger zijn geweest. Zijn duw werd met woeker teruggegeven, en het laatste wat wij van hem zagen, toen andere booten ons het tooneel van den strijd verborgen, was eene heldhaftige poging zich door een reuzensprong te bevrijden van een dikken schipper en eene nog dikkere schippersvrouw, die hem telkens weder aanvlogen.
Andermaal slaakte ik een zucht van verlichting en naar Van Brederode's gelaat te oordeelen, meende ik, dat ook hij weer hoop begon te koesteren den wedstrijd te winnen. Wij waren