dat hij overbracht, bevredigend zijn, want Phyllis zag er zeer voldaan uit, toen zij het las.
Kort daarop werd het bezoek aan Scheveningen bepaald. De beide zusters zagen er onweerstaanbaar uit, toen zij met Van Buren vertrokken.
Zij zouden daar den dag doorbrengen, want de Nederlanders zoeken steeds zoolang mogelijk van het gezelschap hunner vrienden te genieten en ik kon slechts hopen, dat een zekere uitdrukking in hare oogen, toen zij uit den tonneau van de roode auto nog eens omkeek, beduidde, dat Nell liever bij een der anderen was achtergebleven.
Ware zij te Rotterdam gebleven, en had ik haar moeten bezighouden, dan had ik mijn aanzoek stellig gedaan. Nu bracht ik die uren vrij mistroostig door, telkens bedenkende, hoe onze geheele tocht nu spoedig ten einde zou loopen, zonder dat ik nog iets bij Nell gevorderd was. Thans bleef ons nog slechts het bezoek aan Zeeland over, dat hoogstens enkele dagen in beslag zou nemen. En daarna? Voor het allerlaatst naar Rotterdam terugkeeren, afscheid nemen, misschien wel de boot verkoopen; althans Phyllis had het in het begin voorgesteld, toen het eind nog zoo ver af was en onbestemd scheen.
Tante Fay bleef in hare zitkamer, bewerende veel te schrijven te hebben en Tibe bewaakte haar deur. Van Brederode ging, zonder naar een verontschuldiging te zoeken naar oude kennissen en zoo kreeg ik in mijne verlatenheid een voorsmaak van de toekomst. Ik herinnerde mij den prins in het tooversprookje, wien men drie citroenen gegeven had, zeggende, dat elk daarvan eene schoone sylphide bevatte, die hem zou verschijnen als hij den rand harer gevangenis wegsneed. Zij zou hem om een teug water vragen en indien hij haar voor altijd wenschte te behouden, moest hij onmiddellijk gehoorzamen, of wel zij zou verdwijnen om nooit weder te keeren, ook al smeekte hij daar nog zoo vurig om. Toen de prins den eersten citroen opensneed was de feeëngestalte, die zich aan zijn blikken vertoonde zóó verblindend, dat hij geheel en al verbijsterd, haar verdwijnen liet. Hetzelfde overkwam hem met de tweede en het was slechts door de grootste zelfbeheersching, dat hij de derde schoone tot bruid behield.
‘Ik ben niet zoo goed voorzien als die prins,’ zeide ik bij mij zelven, ‘maar als een gewoon sterveling moest ik mij reeds gelukkig achten twee citroenen te hebben ontvangen, waar hij er drie had; maar zoo ik ook de tweede sylphide laat ontsnappen, is alle hoop voor mij voorbij.’