Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649, 1651-1654
(1995)– Willem Frederik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
[1]Instructie van den gouverneur en stadtholder der provincie van Vrieslandt. - 1. Dat de heer stadtholder de heeren volmachten sal behoorlijcke respect ende ghehoorsaemheit lesen ende sich wel waeren om yetwes aen te vanghen striedende tegens de vrieheit ende souverainiteit van dien lande. - 2. Dat hij de reformeerde religie sal mainteneren, die op de sinode van Dordrecht is gearresteert. - 3. Dat hij met de heeren gedeputeerden sal mainteneren ende onderhauden, defenderen des landts privilegiën, wetten ende ordonnantiën. - 4. Dat hij met de heeren gedeputeerden goede acht sal hebben op de schansen, forten buyten en binnen de provintie. - 5. Dat hij mit de heeren gedeputeerden tsaemen sal vergeven alle chargiën die vacant sijn, uytgenomen die sich de heeren volmachten hebben gereserveert. | |
[2]6. In 't leger sal de heere stadtholder de vacante plaetsen vergeven, ingeboorne den uytheemschen voortreckende. - 7. Sall sich reguleren nae de instructie van de gedeputeerden, sooveul desselfs persoon aengaet, en onderholden vooral het 33ste point, dat luyt, dat de stadtholder gheen compagnie mach verleggen sonder weten van de heeren gedeputeerden. - 8. Sal sich te reguleren hebben nae de instructie van de raetsheeren, sooveul sijn persoon betreft. - 9. Sall gheen gouvernement ofte commandementen vergeven sonder weten van de gedeputeerden. - 10. Sal gheen landt moghen coopen in de provintie. - 11. Sal gheen survivantie noch transport moghen versoecken, op wie dat het sie. - 12. Sall gheen nieuwe versoeck moghen doen als hetgene hij hier gesworen heeft. | |
[25]Ga naar voetnoot1Jannuarius. - 1/11 januarii vridach Nieuwejaerdach heb ick tweemael in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - Het is stil mit de raetsbestelling afgeloopen; der is oock gheen meer wacht geweest. - Niemantz gesproocken, gelesen, alleen gegeten. 2/12 saterdach mijn peerden gereden, Haeren gesproocken, mit catolysche edelluyden gegeten. - Gelesen, bij ritmeester Haeren geweest, de avontz bij juffer Aisma. 3/13 tweemael in de kerck geweest, sondach. - De majoor [Hans Botterwech] seide mij, dat Jacob Stevens al ses van de magistraet op sijn sijde hadde, en had hij den zevenden kunnen krieghen, den solde hij het gheheel omgeset hebben. De ses sijn mit naemen: Jacob Stevens, Jan Ravens, Manninga, Gabbama, Swaelve, Beima, en Yetsma eighen swagher soude hem te licht hebben gevallen, als Zir Klaesen die 6000 gulden willen aenemen die hem gepresenteert wierde van Jacob Stevens en dat omdat Jacob Stevens Gabbama belooft had den lombert sijn octroy te verlengen, opdat sijn vrau 6000 gulden soude wederkrighen van de lombert, die hij aen haer te cort kompt. | |
[pagina 324]
| |
seggen van Sjouck Burmania, doch luisterde daer niet veul nae, gaf hem geen antwoort en liet hem alleen spreecken. - Bij juffer Burmania geweest, daer meer andere juffers waeren. - Bij Andla gegeten mit juffer Aisma, waeren vrolijck tot dess morgens om seuven uir. 4/14 januarii maendach om seuven uir eerst te bed gegaen, den heelen dach op het bedt geleit, had groote pijn in 't hooft. Kuyn schreef mij van de slechte presenten van den courvorst van Brandenburch en dat S.H. soo magnefijck waeren geweest. 5/15 dingsdach. Vringer seide mij, dat se te Harlingen heel wel tevreden waeren oover de electie der burgemeester en dat de burgeri wel tevreden wass, dat Hijmstra gheen burgemeester was geworden. - Andla gesien. - Alleen gegeten. - Albertus Hermanus, die ick borgemeester te Harlingen heb gemaeckt, seyde mij hetselfde van Hijmstra; het schient een hups man te sijn van verstant, oock van goet postuir. | |
[27]Predicant Hagius bij mij geweest, vond hem noch heel genegen voor Yetsma. - Mevrau Lyauckema gesproocken, die mij reeckommendeerde de afdoeninghe van het proces tegens Camstra. Sij seide, dat Tjalling Camstra had geseit, soolang die olde vrau leeft, sal ick se niet meer aenspreecken, maer laeten se in gerustheit, maer alse doot is, alsdan sullen wij het weder opsoucken; maer de vrau Lyauckema woude geerne uytspraeck hebben bij haer leeven, opdat sij en haer dochter [Sophie Anna van Pipenpoy] sich daernae kosten reguleeren. - Ick heb gelesen en veul in 't hoff gewandelt, alleen gegeten. 6/16 januarii woensdach is doctor Jacoby bij mij geweest, seide mij oock dat al de gemeinte wel tevreden waeren mit mijn electie, besonder omdat Hijmstra niet gekreghen had. - Ick ben in de kerck geweest, om de stadt gewandelt. - Mit Haeren en eenighe officiren gegeten. - Eeringa bij mij geweest om die saeck van het schrieverschap. - De heer Hottinga bij mij geweest, die mij bedanckte, dat ick hem geadverteert had dat de heer Haringma wolde cuypen in sijn griteni, en presenteerde mij sijn dienst. Daernae spraecken wij van de Fransche saecken, van de Munsterse handeling en van de Duytse saecken. | |
[28]Mijn Duytsche brieven afgedaen. Gelesen. Alleen mit Maré gegeten, die mij seide dat ick hier noch wel stonde bij de gemainte en burgeri. 7/17 januarii donderdach niet uyt geweest, geschreven. Grettinga bij mij geweest; verstond dat hij geen ongelijck had, wat hij gedaen had aengaende d'ooverschriving van Hijmstra. - Viersen van Sneeck bij mij geweest, geeft nu heel goede woorden; het iss hem leet watter nu geschiet iss voor desen, seit dat Haubois van alles oorsaeck iss, die het hem geraeden heeft, seggende ghij heb raetsheer Viersen en Jongstal. Ick heb raetsheer Nauta; laeten wij het weder aen het Hoff brenghen; die twe raetsheeren sullen ons der wel deur helpen, en wij sullen doen wat wij willen. - De heer Crack bij mij geweest, wees mij de acte die hij Fockens en Hans Lijckelma woude laeten teyckenen. - Alleen des avontz gegeten. In mijn stal geweest. 8/18 januarii vridach in de kerck gewest. Doitje Robijns bij mij geweest en bedanckt voor het burgemeesterschap. - Andla bij mij geweest. - De heeren gedeputeerden bij | |
[pagina 325]
| |
mij gegeten. Ulb Aluva, Haersma apsent. - Adrianus 6, paus, te Leuven gestudeert in een slecht arm collegie. - Ick ginck om vijf uir bij juffer Jouckema, daer veul jufferauwen en edeluyden waeren, aten pannekoecken tot saterdach drie uiren 's morgens. - Werp Jouckema meinde, dat Saeckema en Aluva elck op een halve stem solden komen als volmacht. 9/19 saterdach om vier uir te bed gegaen. - Gemmenich gesproocken, die mij de saeck van de Uyterbuyren recomandeerde te Franycker. | |
[29]Bruynsma gedeputeerde bij mij geweest, seide mij dat de heer Aluva mijn voorslach wel geviel om de griteniën af te doen en Haersma daernae door Boelens te gewinnen, oock dat hij de griteni van de Wolden wol mit mijn goedtvinden afdoen. - Mijn peerden gereden. - Ick recomandeerde Bruynsma de saeck van Franicker alsoock om de nuyen landtzdach van februarius uyt te schrieven. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Haubois tweemael bij mij geweest, brocht mij de resolutie van de Staeten des lantz, oock brieven van Munster en uyt Den Haghe. Was passelijck tevreeden oover mijne electie te Sneeck, gaf goede woorden. - Secretaris Lijckelma bij mij geweest, recomandeerde mij sijn persoon tot grietman in Oenema plaetz. - Sminia, die sloech mij Veuglyn voor om in sijn plaetz staet-general te sijn; doe ick dat niet goedt koste vinden, doe sloech hij de olde heer Albert Aisma voor om in Den Haech als staet-general te schicke in sijn plaetz, dat ick goedtvonde. De anderen waeren te jong, oock buyten experiëntie. - Hij had jalousie op Krack, Krack weder op hem, die geern staet-general woude sijn. - Sminia was heel confident, openhartich. - Ick las die Munsterse brieven en ginck niet uyt. Mit Andla alleen gegeten, die mij seide dat monsieur Sohnius te Groeningen ginck woonen. - De heer Crack bij mij geweest, die mij een acte liet lesen, die Hans Lijckelma geteyckent had en Fockens noch teyckenen soude, om de griteniën in Oostrego en Westrego niet buyten mij te vergeven. | |
[30]Crack recomandeerde mij nochmahls de secretaris Lijckelma tot de gritenie die vacant iss [Ooststellingwerf]. 10/20 januarii sondach tweemahl in de kerck geweest, aen S.H. prins Wilhelm geschreven aengaende de compagnie te peerde. - De heer Jongstal mij bedanckt voor de burgemeesters van Staveren en Hindeloopen. - Seide mij, dat Boschuysen de oude Haeren toegestaen had het staet-generaelschap van Westrego; hij presenteerde mij de volmacht van 't Bildt, om nae mijn sin die te stellen. Ick seide hem seer te bedancken; ick recommendeerde hem een eighenerf daer hij vast en seecker op gaen kost en staet op maecken. - Hij seide oock, dat Sohnius wel te Gronninghen in de regeringe mochte komen, dat Gulsing oock doot wass en Eissinga nu heel veul credijt hadde, die hem in de Stadt solde promoveren. - Burgemeester Yetsma bij mij geweest, die mij seide dat dess morgens, alse solden de magistraet maecken, soo quaemen se mit haer achten bij hem des nachts om twaelf uir en bleven tot vier om alles daer vast te stellen, en vandaer gingen se op het raedthuys. - Hij seide, dat Gabbama noch Hammama niet getwijfelt hadden, maer haer getrau gebleven waeren en dat alles heel still was toegegaen, sonder Jacop Stevens yetwess te seggen hadde gehadt; hij bedanckte mij nochmahl voor mijne | |
[pagina 326]
| |
voorsorge en presenteerde mij sijn dienst. - Hij beloofde mij dat van Bellanus of te doen, 't pensionnarisampt toekomende vridach. - Hij seide mij, dat die van Amsterdam heel beleeft aen de magistraet hier geschreven had. | |
[31]Jongstal seide, dat die van Gronninghen ende d'Omlanden wel tachtichduysent gulden hadden ooverghehauden aen gelt booven 'tgene dat se betalen mosten, en hadden het aen de armen gegeven. - Ick heb Bellanus ontboden en gesproocken van het pensionnarisampt en hem geseit hij moet alle rechtsaecken afleggen tegen de stadt, 'twelck hij doen sal. 11/21 maendach Bourum van Bellanuss saeck gesproocken, dat hij wil ofdoen; seide mij oock, dat se mit haer 8 bij Yetsma geweest waeren dess nachts om twaelf uir en alles vastgeset hadden en vandaer op het raedthuys gegaen. - De heeren van de Hoove hebben bij mij gegeten, waeren welgesint. - De heer Roorda bij mij geweest, sprack mij van de ligue garantieGa naar voetnoot2, van de aliantie mit Vranckrijck, seiden wij mosten Vranckrijck mainteneren in hetjenighe dat hij hadde, doch wij mosten ons niet te wijt engageren. Ick seide, wij moeten Vranckrijck niet te nae bij ons hebben, hauden de Spagniërs tuschen onss beyden, doch wij moeten het soo maecken, dat Vranckrijck haut wat hij heeft, opdat Spagniën daerdoor dess te swacker wort ghehouden, dat onsen erfviant iss, en wy daertegens iss, die haude ick voor geen goet patriot en diener van 't landt, dat wil ick wel rechtuyt seggen; hij woude niet rechtuyt spreecken en doe hij sach, dat ick soo resoluyt ging, brocht hij wat anders voor. - Daernae maeckte hij mij veul complimenten oover onss huys, seide dat hij mit bedroeftheit sach, dat S.H. sich daer ofsonderde en maeckte soo groote aliantie als mit Engelant en Brandenburch, dat hij mij te kort deed en dat ick dat niet gemeriteert had om de survivantie wil, alsoock om de saeck van de instructie van de Staeten-General en dat ick daerom niet nae Munster wass gekomen. Ick seide, dat ick te [32] Munster niet ben gekomen, iss de oorsaeck dat ick die qualiteiten niet had die gerequireert wierden en die mijn oom saligher hadGa naar voetnoot3. 't Is oock mijn geluck, nu heb ick mij in den oorloch bequaem gemaeckt en getoont, dat ick van 't huys ben. - Aengaende de survivantie, die weeten U.E. wel uyt wat reden dat geschiet is, omdat hier sooveul quaede luyden waerenGa naar voetnoot4. In Den Haech stond ick qualijck bij Haer Hoochmogende, waer soud ick mij keren. - Hij seide, dat de princess-royal paeps wierde opgevoet, dat de coninc [Karel I] paepsgesint wass en S.H. haer genegen, sprack vuyle vilaine praet, die ick van hem niet verwacht had, 'twelck hij al van Carel Roorda en Aitsma heeft, alle slime schelmen. - Ick heb Gabbama, Zier Klaesen, Sibbe Sibbess de saeck van Bellanuss gerecommendeert, die mij het verseeckert hebben. 12/22 dingsdach de schepen Dirck Claesen gesproocken, oock...Ga naar voetnoot5, alsoock Gammema | |
[pagina 327]
| |
en Raven oover de saeck van Bellanus, dat de magistraet desen dach heeft afgedaen, hebben Bellanus pensionaris gemaeckt. - De magistraet heeft bij mij gegeten te middach. - Bockema bij mij geweest, seit dat de Ammeraliteit van Amsterdam 36 schepen onder sich heeft en heeft tot uytgaef twaelf of 13 tonnen gautz. - De heer Sjouck Burmania bij mij geweest, recomandeerde mij de saeck van sijn soon aengaende de gritenie [Wymbritseradeel], wass heel beleeft, maeckte groote protestatie van sijn dienst en vruntschap; Eissinga wil hem de stemseedelsGa naar voetnoot6 van de gritenie geven. - Alleen gegeten mit Maré, seit dat Eissinga nu heel beleeft is, woud geern nu weder mit mij corresponderen. - In mijn stall geweest. 13/23 januarii woensdach is de heer Nijs bij mij geweest, recomandeerde mij sijn soon tot grietman van Wijnbritseradeel, sprack veul quaetz van Sjouck Burmania en wat hij van mij geseit had en hoe dat hij altijt tegens mij wass ingenomen geweest en dat ick niet beter kost doen als nemen Nijs tot grietman, die solde altijt mijn vrient en diener sijn. | |
[33]Ounia seide mij, dat vrau MartenaGa naar voetnoot7 haer proces geern had affgedaen, wolde request aen de heeren van 't Hoff presenteren. Camstra wolde haer nu wel laeten sitten haer leeven lanck. - Bellanus mij bedanckt, dat hij pensionnarius is geworden, seide dat se alle mit hem gegeckt hadden en meinden niet, dat hij het krighen solde, als Swelve, Beima, Tomae, Hees. - In de kerck geweest. - Een predicant van Worckum [Phocaeus Joachimi Stellingwerff] bij mij geweest, klaecht dat Inthema hem mit de magistraet uyt de stadt heeft gejaecht en heeten gaen. - Mit officiren gegeten. - De kerckenraet van Worckum claecht oock oover Inthema en de magistraet, haer tegens de ordre en buytens tijt afgesett hebbende. - Predicant Hagius bij mij geweest. - Graef van Pompeo ingeroepen mit trommeslach. - Homme en Goffe Camstra waeren bij mij, recommendeerde mij de afdoeninge van haer proces in revijs. 14/24 januarii donderdach. Ropertus sprack mij van de saeck van Worckum. - Een Schotsman Douglas, die S.H. heeft captein gemaeckt, gesien. - Op 't Collegie geweest, daer de saeck van de predicant te Worckum iss afgedaen; de kerckenraet had noch niet ingegevenGa naar voetnoot8. - De gesworen gemainte van dese stadt bij mij gegeten, sijn alle op Bourum sijde, alsoock de gheheele magistraet, en derven niet resolveren ofte voteren als mit sijn communicatie en goedtvinden. - Eén van haer lieden was te Lorette geweest bij Ancona, waer de papisten seggen dat het huysjen daer Maria de annuntiatie kreech van swanger te worden, door de engelen gedragen iss. - Ick seide aen Eissinga, dat Pompeo wel mochte gecasseert worden en dat hij most toesien en schriven de heer Roorda daervan. - Ick kreech de brieven uyt De Haghe van Servient. 15/25 jannuarii vridach Jacobi bij mij geweest, sprack mij van de stadt Harlingen. - Haubois bij mij geweest, seid dat Tjalling Eissinga nu heel beleeft was. - Hessel Roorda van Eissinga bij mij geweest, recomandeerde mij een man uyt sijn griteni tot | |
[pagina 328]
| |
schriver volgens resolutie der Staten des lants. - Ick ben in de kerck geweest. Swartzemburch major bij mij geweest. | |
[34]Tjalling Eissinga en Grettinga klaechden oover Bruinsma, dat hij yetwes wolde doen tegens de resolutie van de heeren gedeputeerde gegeven. - Sprack qualijck van Oenema en Beyma. - De magistraet van Franycker bij mij geweest, presenteerde mij haere stemmen op de lantsdach. - De predicanten hebben mit mij gegeten. - Oenema, Runia, Haersma bij mij geweest om de griteni. Haersma seide, dat Eissinga liever mit Crack soude gaen als mit Oenema, want Oenema kan niet uytrichten. - Bruinsma bij mij geweest, seide dat hij en Ulb Aluva noch wolden de griteniën in de Wolden ofdoen nae mijne meininge; hij klaechde oover Eissinga aengaende Jan Aluva gritenie, oover de dijcken. - Crack bij mij geweest, sprack mij weder van de griteni; hij woude Runia niet hebben. - Ick ben bij Haeren geweest. - Die van Worckum hebben mij haer stucken gegeven aengaende de kerckenraet. - Crack seide mij om negen uir, naedat ick alleen gegeten had, dat Eissinga had hem laeten seggen, dat Dauwe Alua had Ulb Aluva geschreven hij most Runia grietman maecken, 'twelck Eissinga doet om Crack van Aluva te trecken. En loopen die geschlachten nu hart tegens malkander. 16/26 saterdach. Ick heb de heer Yetsma de saeck van Worckum gerecommendeert, alsoock aengaende de schrivers die vacant sijn, en heb hem de requesten gegeven, die voor te stellen. - Vrau Aluva [Elisabeth van Althan] schreef mij een brieff oover de griteni van Tjerd Aluva, Ulb Aluva en Sickxma compagni op haer soon [Hans Willem van Aylva], en heb haer geantwoort. - De heer Fockens bij mij geweest, recomandeerde mij de secretaris [Augustinus Lijcklama à Nijeholt] tot gritman, seide hij wolde d'acte neffens Hans Lijckelma teyckenen, als Ulb Aluva en Bruinsma hetselfde oock deden, voorts of Bruynsma en Ulb Aluva afgingen, dan solden se neffens mij in de griteniën gaen en sonder mij daerin nietz te doen. Alse woort hauden, staen mijn saecken wel, soo niet, blieft het als het is, en sijn maer menschelijcke dingen daerin [35] dat se mij bedroogen hebben, dat ick niet licht geloof dat se doen sullen, want het sijn eerlijcke luyden. - In 't Mindergetal geweest, daer de Staeten van 't landt gescheiden sijn, sonder weder te komen, omdat den 25 jannuarii de stemminge in de dorpen sal geschiedenGa naar voetnoot9, daer een yeder geern present sal sijn, om weder volmacht te worden. - De heer Walta bij mij geweest, die op sijn olde manier begost te kijven, wold mij ooverstrijden ick had hem geseit, dat men hem voor de heeren gedeputeerden soud ontbyden, omdat hij soo liber en vrij sprack, 'twelck noit gedocht, en sloech hij het selfs voor. - Alleen gegeten. - Heucklum 't rijden verboden om sijn fijlteri en stauticheit. | |
[pagina 329]
| |
17/27 jannuarii sondach in de kerck geweest; de oude Haeren iss bij mij geweest, sprack mij van Randewijck obligatie en daernae van veul dinghen, van Den Haech, van 't hauwelijck van prins Wilhelm en mamoisel, van de Friesche regering. - Yetsma bij mij geweest, seide dat van Worckum wass ofgedaen, alsoock dat de heeren gedeputeerden en Grettinga de schrievers, die clachtich sijn, helpen en claechloos stellen. - De heer Crack bij mij geweest, seid dat Ulb Aluva en Bruinsma de teyckening sullen doen en de griteniën dingsdach vergeven. - Bij Damus Loo geweest, alleen gegeten. 18/28 jannuarii maendach is Intema mit de heele magistraet bij mij geweest van Worckum oover die questieuse saeck van de predicant en de kerckenraet en disputeerden daeroover. Ick seide si mosten de last van de heeren gedeputeerden volgen; soo niet, soo soude men daerin versien tot haer leedtwesen. - De predicant quam daernae, seide dat se hem weder ter stadt uyt hadden geset en wolden hem niet daer lijden, gaf een request oover. - Ick liet Dootje Robijns komen, liet hem het request leesen en seide hem dat Intema en de magistraet te toonen en haer te vraghen, oft se [36] de dispositie ende ordre van de heeren gedeputeerden wilden volghen. Ick seide haer, dat se dien solden volghen, want deden sie het niet, soo solde men tot haer leetwesen daerin versien, ende solde de heeren gedeputeerden het request toonen, die strackx daerop solden resolveren en die wel mainteneren en effectueren. - Soo quam Doitje Roubijns, Elcke Fettjes bij mij en noch één bij mij en seiden sie solden de ordre van de heeren gedeputeerden achtervolgen. - Ick heb de hopluyden van dese burgerij ende stadt bij mij ten eeten gehadt, en waeren wel tevreeden; der waeren twe die in Oost-Iendiën waeren geweest, die seyden datter sooveul profijt te doen was mit coophandel, diamanten en peerlen, dat mit weinich kan men veul gewinnen. - Van Dymen is van geboorte van Culemburch, ginck nae Oost-Indiën als adelborst, quam allenskes voort tot schriver, secretaris, daernae tot raedt en quam soo weder in 't vaederlandt en wierdt toe vanhier geschickt nae Oost-Iendiën als [gouverneur]-generael, 'twelck een groote fortuyn wass, temeer omdat hij hadde banckeroet gespeult. Van Dymen had wel acht, neghen tonne gautz geprospereert, had gheen kinder; zijn vrau [Maria van Aelst] iss weder getraut. - Ulb Aluva bij mij geweest, seit dat Eissinga geseit had van de minderjaericheit van Sjouck Burmania soon, sprack oock van de eighenerfde staet, dat die mit in de stemmen moghen sijn, soodat Eisinga op 't lest seide, de griteni [Wymbritseradeel] sal in gheen ses weecken vergeven worden; iss heel tegen Sjouck Burmania ingenomen. Hij wolde de griteniën in Westrego wel afdoen. Ick seide, ick wil de griteniën in Westrego wel afdoen, doch die van de Wolden moet oock ofgedaen worden en in soo een staet gebroocht, dat se kan ofgedaen worden, want de heeren Oenema en Krack hebben mij gebeden, dat se oock mach ofgedaen worden. - Ratheer Saeckema, Jouckema klaechden oover de magistraet van Franicker vanweghen de Uytbuyren en dat se 6 gulden op de floreen setteden, kreghen soo veul als de lantschap van de floreen. | |
[pagina 330]
| |
gegeten. - Van H.H. een brief gekreghen, die mij de secretarius Scheltinga brochte, een voorschrievent voor de heer Runia. 19/29 januarii dingsdach. Ick heb niet gereden. - Boschuysen gesproocken, seide mij dat Haeren staet-general woud wesen. - Op 't Collegie geweest, om de griteniën af te doen, doch isser niet in gedaen door apsentie van de heer Eissinga, aen wien dat geschreven iss, om woensdach te tien uir de saeck af te doen. - De burgerveendrickx hebben bij mij gegeten. - Unia twemael bij mij geweest en mij een request van vrau Liauckema gebrocht tot afdoening van haer saeck. - Intema bij mij geweest, wass beleeft en wel tevreden, gaf goede woorden. - Oock twe burgemeesters van Worckum, gaven Inthema alle de schult. - Raetsheer Saeckema en Jouckema weder bij mij geweest om die saeck. - Bruynsma en Krack bij mij geweest om die saeck van doctor Barels; ick seide, ick moet recht spreecken gelijck in mijn gemoet bevinde; ick kan niet om Barels wille daer yetwess veranderen. - Sie solden van beyde sijden haere acte teyckenen en worden de saecke eens. 20/30 jannuarii woensdach ben ick in de kerck geweest, heb de heer Nijs gerecomendeert het revijs tuschen Camstra en Liauckema. - Op 't Collegie geweest, om de griteni van de WoldenGa naar voetnoot10 af te doen, en hebben begost de stucken te examineren. - Mit eenighe officiers gegeten, captein Douglas, die de coninck van Engelandt gedient had. - Raedsheer André versocht mij bij sijn vaeder te komen eeten te Franiker. - Sjouck Burmania recommendeerde mij sijn saeck, verwonderde sich dat Tjalling Eissinga sich apsenteerde, en meinde, dat hij sich te seer mit Nijs had ingelaeten, wass gantz niet wel tevreden op Tjalling Eissinga. - Sjouck Burmania seide mij, dat sijn soon sich verlooft hadde mit juffer van Jouckema, dat sie sijn soon een ring had gegeven en hij haer een golden keten van 600 gulden, en waeren alsoo aen malckander vast verbonden en dat in sijn Burmania presentie, oock dat de juffer hem gisteravondt om elf uir had geseit sie wol niemandt [38] anders hebben als de jonge Burmania, en soude desen avondt oovergaen bij Sjouck Burmania in sijn huys, seggende, als ick daer twe daghen geweest ben, soo sal mij mijn vaeder niet weder willen hebben. Ick wass wel verwondert ende gesuppreneert vanGa naar voetnoot11 dese dinghen, had niet gedacht dat de juffer, die sooveul qualiteiten en middelen heeft, sich aen soo een jonck mensch solde geven, daer de vaeder soo een loss hoofs iss en soo quaede renommee heeft van dronckenschap. Ick gelooff Jouckema sal blijde sijn en nemen nu een nieu wijff. - Naemiddachs op het College geweest en bevonden, dat doctor Barels niet in de stemmen iss. - Bij Haeren geweest; in mijn stal, alleen gegeten. 21/31 januarii donderdach is gedeputeerde Oenema bij mij geweest mit Runia, om de griteni [Ooststellingwerf] te solliciteren. Bourum bij mij geweest. - Sjouck Burmania bij mij geweest, die mij vertelde hoe juffer Jouckema gister om seuven uir uyt haer vaeders huys ginck in Burmania huys, adt des avontz mit haer en ginck mit de soon te bedde. Sjouck Burmania gaf haer desen morgen een present als sijn dochter. - Ick ginck op 't Collegie, alwaer Tjalling Eissinga quam, en wiert alles gelesen wat van Nijs wass ingegeven. Tjalling Eissinga was tegens Ducco Burmania en wold niet hebben, dat hij | |
[pagina 331]
| |
kost in de stemmen wesen om de minderjaericheit willen, doch de heeren en kosten tot het stemmen niet komen, omdat se noch niet in alles gereet waeren, en wiert vastgesett tegen vrijdach. - Ick adt mit Herema, Haeren, Ockingha en ginck te Rintzemergeest op slee bij de juffers, daer se veul van juffer Jouckema prateden. Mijn slee viel twemael om, deed mij seer. - Crack seide mij, dat nu alles gereet wass, dat Aluva, Bruinsma en hij haer weder malckander hadden acten gegeven en souden de secretaris stemmen. | |
[47]22 jannuarii/1 februarii vridach in de kerck geweest. Crack bij mij geweest, liet mij de teyckeninghen sien die tuschen Ulb Aluva, Bruinsma en Crack, Fockens, Hans Lijckelma gemaeckt waeren, dat nu heel wel staet, en iss de regeringe daerdoor voor een tijtlanck vast, doch soolang als 't duirt; men kan van het toekomende niet ordelen, voor dese tijt iss het welGa naar voetnoot12. - Ipe Dauma bij mij geweest, meint dat Jouckema sal trouwen en dat de saeck wel sal gevonden worden tuschen de dochter en vaer. - Op 't Collegie geweest en de saecken afgedaen aengaende de gritenie [Wymbritseradeel]. Ick stemde Ducce Burmania, de andere heeren altemael oock. Eyssinga: ick kan der niet tegen en mach 't wel lijden. - Oene Grovesteins, dat ginck oock vlack deur, alle heeren gedeputeerden. - Daernae stemde ick de secretaris Lijckelma. Eissinga seid, ick geef hem oock mijn stem. Oenema seide, ick geef se mijn swagher [Jacob van Runia]. Bruynsma, Aluva de secretaris. Haersma gaf geen stem, Crack secretaris, en wierden die drie griteniën [Wymbritseradeel, Hennaarderadeel en Ooststellingwerf] in een halfuir tijts vergevenGa naar voetnoot13. Oenema seide noch yetwess, maer kost het niet hooren, wass heel gealtereert. - Ick adt alleen mit Haeren, Herema, Aluva; voeren mit de slee nae....Ga naar voetnoot14 bij de twe juffers Pafferaet en waeren heel vrolijck en wel onthaelt. - Mit Maré des avonts gegeten, seide somighe waeren verwondert, dat Runia gheen grietman wass geworden, somighe seyden het wass wel. 23 jannuarii/ 2 februarii/ nae Cornjum te peerde geweest. Mit hetselfde geselschap van gisteren gegeten. - Mit juffer Burmania en andere juffers te Rintzemergeest geweest en waeren bij monsieur Aluva vrolijck. Alleen gegeten mit Maré. H.H. op haeren brief geantwoort wegen Runia. 24 jannuarii/ 3 februarii in de kerck geweest twemael. Aluva de cornel seide mij, dat Tjerd Aluva soude gestaen hebben nae de griteni van Oenma, had Ulb Aluva sijn woordt niet gegeven aen Runia om die grietman te maecken. Sij vraechden anders nae Runia niet en waeren mit Krack en de Wolden wel tevreden. - Bij juffer Burmania geweest, daer heel veul juffers waeren; alleen gegeten, bij juffer Hania geweest om acht uir des avontz, om haer te bidden dat se mede woude gaen nae Franicker bij André, [48] doch sie woude nievers nae hooren noch gheen reden verstaen en sloech het plat aff, de moeder oock, en bleef daer en bat se tot tien uiren, doch haer hooftjen hielt de ooverhandt en de opyniatriteit. | |
[pagina 332]
| |
25 jannuarii/4 februarii maendach heb ick mijn reeckeninge begonnen nae te sien en af te doen. - Om half tien nae Franicker geweest mit de sleede sonder juffer Hannia, daer gegeten, wel getracteert, en waeren vrolijck. André seide mij veul van sijn dienst en vruntschap, alsoock van het testament. Ick seide, mijnheer, ick ben alletijt u diener geweest, al heb ick u recommendatiën alletijt niet kunnen volghen. Ick weet, dat ghij eens qualijck op mij tevreden sijt geweest, doch het wass mijn schult niet, ick kost het niet doen, omdat het in 't beginsel wass en in die troubelen tijt. - Leewen te Franicker gesproocken, die sich heel beleeft tegens mij hielt, woude yetwess van het gouvernement van Gronninghen spreecken, doch ick wolder niet op antwoorden. Seide dat de Omlanden 14 duysent gulden inkomen hadden en hadden oover de 150 duysent gulden schulden gemaeckt, daer se de interes mosten uytbetaelen. - Seide oock, dat Eissinga te Gronningen nu geheel soude meester worden en dat hij de beste wass die daer in de regering wass; als Eissinga doot wass, soo wass de hele regering van de stadt wech. - Wij quamen om vijf uir weder te Lewarden en prateden wat mit de joffers. - Mit Maré gegeten. - Desen dach iss de stemminge in de dorpen geschiet tot volmachtenGa naar voetnoot15. | |
[49]26 jannuarii/5 februarii mijn reeckening heel afgedaen, en quam meer uytgegeven als ontfanghen 4950 gulden. - Op 't ijs geweest te Oldekerck. - Mit de juffers gepraet. - Brieven uyt Den Haghe gekregen. - Alleen gegeten. Desen dach heel fray weder geweest. 27 januarii/6 februarii woensdach in de kerck geweest. Mit cornel Aluva, Herema, Haeren om elf uir gegeten. - Mit de juffers te Rintsemergeest geweest; bij Jouckema juffer Haeren gevoert. Des avontz bij Ernst Aluva geweest, pannekoecken gegeten en tot twee uir daer geweest. 28 jannuarii/7 februarii donderdach om half acht weder opgestaen en mijn geprepareert tot het heilige nachtmahl. - Twe testamenten gecasseert ende verbrandt. - Alleen gegeten. - Jongstal seide mij, dat Boschuysen yetwess in sin had te doen tegens den eigenerf op 't Bildt [Steven Cornelis], doch sonder fondement, en als hij soo woude continueren, dan solden se een ander [Sjoerd Daams] in sijn plaetz brengen en nemen hem de profijten van de griteni. - Hij seide mij van Jouckema en 'tgene hij aen het Hoff had oovergegeven, en als hij woude, soo moste Burmania hem de dochter wedergeven. - De heer Nijs badt mij ten eeten tegen den avont dingsdachs toekomende, sprack mij van het transport sijnes ampts op sijn soon en dat hij noit de heeren volmachten ofte mij soude moeiyelijck sijn, om de heeren van de steeden eenich ampt af te eischen ofte pretenderen. Seide mij 'tselfde van Jouckema, die hem geseit had dat hij testement had gemaeckt tot prejuditie van sijn dochter. - Gelesen, alleen gegeten mit Maré, mijn peerden gesien. Tomas Michel heeft grauwe en swarte merriën gekoft. - Aen de coninghin van Sweden, Oxenstern brieven van dancksegging geschreven voor een passbrief voor mijn granen en coorn. 29 januarii/8 februarii vriedach in de kerck geweest. - Gauma iss volmacht, bij mij geweest, recomandeert sijn persoon tot een ampt. - Jongstal, om mij de stemming op Het Bildt te laeten sien, daer Boschuysen groote ongelijck heeft. - Mit eenighe officiren | |
[pagina 333]
| |
gegeten. - Jan Geertz van Dockum bij mij geweest, volmacht, begeerde een ampt, vertelde mij hoe hij op de galeye had geseten en hoe hij ontkomen wass geweest door een storm, dat de galeye strande. | |
[50]30 jannuarii/9 februarii saterdach mijn peerden gereden en om de wal gereden. Haeren liet mij sijn [zien] d'obligatie van Randwijck aengaende de majoorsplaetz. Seide mij, dat hij staet-general soude wesen in Boschuysen plaetz. - Jouckema en eenighe edelluyden aeten bij mij, doch der wiert van sijn dochter niet gesproocken. - Haringsma sprack mij van die saeck weghen Sjouck Burmania, om Jouckema daeroover te begroeten, vertelde mij oock 'tgene datter gepasseert wass, dat Burmania de juffer de vridachs maer sprack, alse des dingsdachs deur liep mit Ducco Burmania, een lichtveerdich stuck, dat Jouckema veul goet heeft mit fidecommisGa naar voetnoot16 beswaert. - Haringsma seide oock, dat se hetselfde mit Ulb Aluva voorhad, om wech te loopen. - In de kerck geweest tot de voorbereidungspredikatie des heiligen nachtmahls. 31 januarii/10 februarii sondach in de kerck geweest, het heylighe nachtmahl ontfanghen, daer ick Godt de heer voor bedancke van gantscher herten, en hoope hij sal mij sijnen heilighen geest geven, opdat ick die genaede noit mach vergheten ende hem danckbahrlijck dienen alle die daghen mijnes levens mit gedachten, woorden ende wercken; ahmen, het sie alsoo. - Alleen gegeten; wedrom in de kerck geweest. - Jouckema gesproocken vanweghen sijn dochter, doch hij wolde nievers of hooren, seide hij wolde haer noit sien in sijn huys noch Sjouck Burmania off Catrijn Entiss, en soude bliede sijn als men hem de tijding brocht dat sijn dochter doot wass. - Alleen gegeten. | |
[51]1/11 februarii maendach cornel Aluva bij mij geweest, seide mij dat Haersma quaet wass en sich niet wolde declaereren, of hij mit Aluva soude gaen, seid hij wold doen wat Boulens deede. Aluva wass bang en wist niet hoe het gaen soude. - Sijn broer Dau Aluva wil toekomende jaer gedeputeerde sijn. - Hij recomendeerde mij Ernst Aluva tot collnel-lieutenant. - Alleen gegeten. Haringsma de raetsheer bij mij geweest; sprack hem van Sjouck Burmania en Jouckema. - Nijs versochte de survivantie op sijn soon, dat ick hem ofraede en afsloech. - Viersen mij te bruiloft gebeden, wil mij ipecrasGa naar voetnoot17 schicken. - Aluva is quaet op Loo, badt mij dat hij geen ampt mocht krighen in de Wolden. - Albert Loo lang bij mij geweest, seit dat S.H. heel swack wort en afgaet, dat alle compagniën op 70 coppen sullen worden gestelt, de ruyteri op 60 en de compagniën die staen op de Fransche penninghen, afgedanckt. Twiefelde noch aen de vrede. - Seide dat Roorda de charge als commis-general had gekreghen tegens danck van de heeren van Hollandt en dat de Staeten van Hollandt een resolutie daertegens hadden genomen; hoe het nu sal afloopen, want hij moet te Amsterdam resideren, sal de tijt leeren. - De volmacht Jan Eevertz van Harlingen bij mij geweest. - Bourum iss volmacht te Lewarden, heeft mij oock sijn dienst gepresenteert, klaecht oover de heeren van den Hoove, dat se hem soo hardt vallen. - De gewesene gerichtschultuss | |
[pagina 334]
| |
van Groningen bij mij geweest, Magduel, seit dat Eissinga heel meester iss te Groninghen en alless aen sijn handt heeft. - Hij recomendeerde mij sijn saeck om nae Engelandt te gaen als agent vanweghen dit landt. - Alleen gegeten. 2/12 februarii dingsdach iss Templar van Harlinghen bij mij geweest, presenteerde mij sijn dienst als volmacht. - Fredrick Bothe volmacht van Boolswert. - De heer Pieter Greoltz en sijn adjonct [Ite Wibes] van IJlst, alsoock Ryntje Merckx. - Alleen gegeten. - Ritske Eissinga recomandeerde mij sijn saeck ende questie tegens Roorda, klaecht oover onwettelijckheit ende abuysen. - Bij de heer Walta geweest, die veul dinghen wost van S.H. en H.H. alsoock prins Wilhelm, seide die gheen goedt had en sijn staet niet kan hauden, dat die in verachting komt, als iss hij van een groot huys. | |
[52]Daernae dolieerde hij wedrom nae sijn oude gewoonte. - Bij de heer Nijs des avontz gegeten, tot 2 uir daer gebleven. 3/13 februarii woensdach in de kerck geweest. - Haubois liet mij een ontwerp sien van de heeren volmachten van de steden om mij de ampten van de steden te oovergeven. - Jongstal, Oosterse, predicant Hagius bij mij geweest. - De heeren van Franicker bij mij geweest, seiden mij dat Jouckema haer de onwaerheit naeseide, dat se gheen 6 gulden op de flooreen setteden, maer een halve gulden in 't halve jaer, in de stadt een daler. De schult wass al lang geweest, doch soo groot niet als men seide, 60 à 70 duysent gulden. - Pieter Greolds bij mij geweest om een ampt. - De heer Grettinga bij mij geweest om de heeren volmachten bijeen te krigen op vridach, Eissinga te ontbyden; anders wass alles wel. Hij seide als het geschieden kost, woude hij noch wel drie jaer sitten, doch stond er niet hart op. - Grettinga seide, hoe Crack en Oenema soo quaet vrundt waeren, dat de meeste luyden goedt vonden 'tgene daer gepasseert wass weghen de griteni [Ooststellingwerf] en Runia. - Yetsma bij mij geweest, seide mij dat Douwe Aluva wel tevreden wass mit het vergeven van de griteni, liet sich aen Runia niet gelegen sijn. - Spaen iss ritmeester geworden, seit dat alle de heeren staeten haer bij H.H. adressederen, d'ambassadeur Servient oock en dat bij S.H. nu weinich volckx compt, soodat se nu haest de regeringe aen de handt meint te hebben, doch ick sie niet dat het yetwes kan effectueren, want Hollandt, Zeelandt, Vrieslant sijn van die heumeuren niet ofte gevoelen om haer te laeten regeren, daer se seer gehaet iss. 't Sal prins Wilhelm oock quaet doen, die se uyt de regeringe haut, en sal der soo licht niet inkomen nae S.H. doot. Swackicheit en een quaeden raedt, all te groote ambitieGa naar voetnoot18. - Anders stondt het noch in den olden staet; den cuhrvorst van Brandenburch had op 't lest in Den Haghe gheen gelt en kost maer 6000 gulden van Amsterdam krigen, liet noch schulden en betaelde maer de helft op de handt. - Kuyn schreeff van de viconte sijn proposie aengaende Lessalbertine, doch kreech deselfde antwoort als van tevoorn gehadt. - Zuylekum en Van der Ley hebben seer hardt gekeven, omdat Van der Ley nu oock acte van compagnie schrijft en teyckent, 'twelck H.H. doet, die quaet op Sulekum iss, [53] doch geloove dat het Zelekum bij prins Wilhelm sal goet doen, als S.H. ooverleden iss. - Prins Wilhelm heeft de lieutenants- en cornetsplaetz oock vergeven van Spaen, doch weet niet hoe dat het gaen sal, een onvoorsichtelijck saeck. | |
[pagina 335]
| |
4/14 februarii donderdach sijn die van Hindelopen bij mij geweest. - Vringher om Templaers will. - Brieven nae Den Haech geschreven. - De heer André brocht mij veul brieven uyt Den Haech, seide mij dat Jouckema altijt een doleancier te Franicker wass geweest, dat hij de stadt in veul dingen ongelijck deed, dat sijn huirluyden hem geen huir opseiden en de huisen passelijck gaven, dat Jouckema veul meer ontfangen had als sijn hoff weert wass geweest en dat se sijn huys noch van floreen hadden ontlast. Seide Jouckema had ongelijck. - Grettinga seide de volmachten souden morgen de procuratiën ooverleveren. - Oosterse bij mij geweest. - De heeren reeckenmeesters bij mij gegeten en mit Doma gediscoureert aengaende de regeringe van het landt, om de vercopinge voor te comen, 'twelck ick seide onmogelijck wass te doen, omdat ick seide den prins, dat sijn de heeren volmachten, doen het selfs, off men most uyt elck quartir 4 off 5 seniores setten, olde luyden en heeren buyten de regeringe en partieschap. - Sijts Roorda bij mij geweest. - Jan Eevertz van Harlingen. - Jan Geertz van Dockum. - Bij vrau Aluva geweest. - Mit Spaen avontz gegeten, seid van S.H. swackheit, prins Wilhelm lossheit, H.H. authoriteit. 5/15 vridach Hettinga bij mij geweest om Ryntje Merckx. - Popma om sijn vader. - Cornel Aluva om Gauma en Haubois. - In de kerck geweest, vandaer op 't Collegie en mit de gedeputeerden gegaen in Oostrego caemer op het Landtshuys, de procuratiën ontfanghen van de heeren volmachten. Naedat het gebet gedaen wass, op 't College gekomen sijnde, die procuratiën buyten questie sijnde, afgedaenGa naar voetnoot19. Ritske Eissinga, Buttinga, Gravius en IJlst, Bildt in questie. - Mit eenighe officiren gegeten des middachs. | |
[54]Robertus [Sixti] en Johannes [Vomelius] bij mij geweest, om Zijrsma te recomanderen. - Haringsma seide, dat Jouckema Sjouck Burmania had laeten seggen, dat alles solde mitdertijt herstelt en geaccomodeert worden, en seide, dat hij meinde dat mijn veurspraeck daer veul goetz in gedaen had, recomendeerde oock all een burgemeester. - Nijs sprack van de stemminghe van Wijnbritseradeel. Ick seide, ick ben verwondert, dat ghij daer wat om doet, dewiele ghij het transpoort in sinn hebt. Nijs antwoorde, ick ben verandert van resolutie, mijn soon en mijn ander kinder, die sagen het niet geern. Ick seide, dat iss een anders, ghij hadt het eerst versocht; en ick wass niet wel tevreden, 'twelck hij merckte, en toonde of hem dat leet wass en of hij bang wierde. Hij weigert het nu, dat het hem gebeuren mach; wie weet off hij het een andermael kan opteneren en nae sijn sinn krighen, als hij het begeert. - Nae de middach op 't Collegie geweest, de questie van Ritske [van Eisinga] gevisiteert, en iss Sijts Roorda volmacht. - Buttingha en Hillema beginnen te examineren, en bleven tot half acht op 't Collegie. - Mit Andela gegeten, bij juffer Aisma geweest, gelacht, gepraet. 6/16 februarii saterdach Douwe en Hessel Aluva bij mij geweest, recomandeerden mij Gauma tot een ampt. - Seiden dat haer ampten weder vast waeren gestelt voor dit jaer, dat Douwe Aluva, Swartsemburch, Abraham RoordaGa naar voetnoot20, mit vieren eens waeren, hadden Boulens en Haersma geern bij sich om ses te worden; had Abraham Roorda | |
[pagina 336]
| |
geern tot gedeputeerde; ick riet haer Carel Roorda te laeten sitten of Donia daer te setten of Boulens gedeputeerde te maecken, 'twelck niet wel kosten vinden, omdat Boulens en Roorda elck gedeputeerde wil wesen. - Bruinsma en Ghemmenich bij mij geweest, om mit mij oover te legen dat van IJlst, van de compagnie peerden en van Ehringa schriverschap. | |
[55]Eeringa bij mij geweest om het schriverschap. - Fredrick Bote om een ampt. - Om neghen uir op 't Collegie gegaen en nae lange dispuyten tuschen Buttinga ende Boritius iss Hillema volmacht geworden; het heeft Hillema 1500 gulden gekost. - Mit catolijck eedelluyden gegeten. - Mit mijn peerden wesen wandelen. - Spaen iss ritmeester geworden. Eisinga wold er yetwes tegen hebben, maer wost niet te seggen. - Walta schreef een vuylen brief aen de heeren gedeputeerden. - Mit Bourum ooverleit van de ampten, de heeren volmachten van de steden; seide Haubois wass goet voor staet-general, Gauma ofte Dauwe Simes tot gedeputeerde. Seit dat Haubois een quaeden naem heeft bij de heeren van corruptie, oock bij Ulb Aluva in geen goede opinie. 7/17 februarii sondach twemael in de kerck geweest, mit officiren gegeten. - Abraham Roorda bij mij, sprack van de gritman Lijckelma, dat die van auts recht hebben gehadt om de diensten van het geslacht Lijckelma, dat se de griteni [Ooststellingwerf] altoos mochten besitten. - Sprack van Gauma en Jan Evertz uyte steden. - En had niet veul te seggen. - Seide dat die van Hollandt sijn neef noch tegen waeren; de ses provintiën hadden hem gestemt, doch die eene provintie hielt het tegen, 'twelck wass tegens de Unie ende de gewoonte. - Bij juffers geweest. 8/18 maendach iss Haubois bij mij geweest mit de burgemeester van IJlst oover de questie van tegens Popma. - Douwe Simons oover de ampten te spreecken. - Ick adt om tien uir, naedat ick geschreven hadt, en voeren de juffers elf uir mit de coetz uyt; wie reden te peerdt en quaemen te één uir bij gritman Dauma te Hallum, waeren vrolijck; om drie uir brocht ick Sjouck Burmania mit sijn vrau en juffer Jouckema in Dauma huys en maeckte de vrede. - Catrijn Entes en Sjouck Burmania, die bedanckten mij seer voor het faveur dat ick haer en haer kinderen alletijt betoont had, seiden sij en haer kinderen waeren meer aen mij verobligeert als aen yemantz in der werelt, en sij en haer kinderen souden mij ten allen tijden dienen waer se kosten, nae haer vermoogen. Die juffers wech sijnde, droncken wij noch wel een uir mit Sjouck Burmania en Dauma, maeckten de pays. | |
[56]9/19 februarii dingsdach Oosterze bij mij geweest, Inthema. - Jan Aluva grietman mit sijn secretaris [Annius van Haersma], klaecht oover Grettingha en Eissinga, dat se haer ongelijck hebben gedaen. - Wijlant klach oover de jonge Baerdt en sijn secretaris Aetsma. - De jonge Nijs oover de stemming van Wynbritseradeel - De menist [Hobbe Jans Baerdt] klaecht oover de vier winckeliers, dat sijluyden ooverbetaelt hebben, maer dat se gheen reeckening kunnen te sijn [zien] krigen van de boeckhauders. - Uma seide dat se de verkoping van de vrau van Staeckenbroeckx goederen noch sullen op...Ga naar voetnoot21 drie maenden. - De drie ontfangers bij mij gegeten. Viersen seide dat, als men gerst | |
[pagina 337]
| |
ofte terve in een put worp en als dat waste, soo wass de putt feninich door dat cruyt. - De heer Ulb Aluva bij mij geweest, wass heel ingenomen tegens de heer Walta, seide dat hij catolijck wass geweest, oock dat hij van den besten adel niet wass, dat hij in sijn griteni [Baarderadeel] meer gunst had als Walta en een eigenerf tegens sijn danck had gestelt, dat Walta in kleinachtinge quam, omdat hij sich altemits soo geckelijck aenstelde. - Hij wil eerst de griteni van Wonseradeel vastsetten op sijn persoon, eer hij de sijne afstaet; ick riet hem, dat hij de sijne eerst wilde afstaen, 'twelck hij niet geraeden vond; hij verseeckerde mij van sijn vrientschap en bedanckte mij van mijn genegentheit, die ick toonde tot sijn persoon. - Hij seide oock, dat Walta achterlijck geteert hadGa naar voetnoot22. - Hasius bij mij geweest, recomandeerde mij Buttinga van Amsterdam tot D'Oostijnsche Compagni en Haubois tot gedeputeerde. - Ulb Aluva recomandeerde mij Gauma tot gedeputeerde. - Op 't Collegie geweest en de procuratiën van Wynbritseradeel afgedaen, alsoock van 't Bildt en IJlstGa naar voetnoot23. Eissinga wass voor Nijs, had Gravius geern afgekeert, doch liet het vallen, doe hij sach dat de andere heeren eens waeren. - Jongstal seide, dat Walta voor Nijs, Viersen, Scheltinga en Saeckema geklaecht had oover Grettinga en had aen die heeren de accorden willen geven tuschen Grettinga en Walta, die de procureur-generael [Wibrandus Geldorpius] [57] belast hebben die van de heer Walta te ontfanghen. - De heeren Bourum, Fredrick Boote, Haubois hebben mij de acte gebracht aengaende de vergevinge van de ampten der steden, van de heeren volmachten getijckent, die veul breder geëxtendeert iss geweest als oyt tevoorn, want daer staet in, de ampten nu vacant en die dit gheheele jaer sullen komen te vaceren, stellen se tot mijne dispositie en goedtduncken. - Ytsma bij mij geweest, alsoock Grettinga, wolden geern weten wy de ampten soude krighen en welcke ampten, doch ick seide haer niet. - Andla bij mij geweest. 10/20 februarii woensdach de heer Hans Lijckelma bij mij geweest, verseeckerde mij van sijn dienst en vruntschap, alsoock van de zaementlijcke heeren van de Wolden, en bedanckte mij, dat Lijckelma wass gritman geworden. - Gauma bij mij geweest om een ampt. - Ziersma desselve gelijcken. - De heer Hottinga presenteerde mij sijn dienst en vruntschap en recommandeerde mij Jan Eeverts tot ammeraliteit t' Arlingen. - Collonel Aluva seide mij dat 1 Boulens, 2 Haersma, 3 Dauwe Aluva, 4 Swartsemburch, 5 Aisma, 6 Abraham Roorda een acte geteyckent hadden om toekomende jaer in aliantie te gaen. 7 Frans Eissinga hebben se oock, alsoock meinen se in 8 Collummerlandt yetwess te doen mit Tjerd Aluva, alsoock in Saeckema griteni mit Sjoert Aluva. - Hij recomandeerde mij Gauma tot gedeputeerde. - In de kerck geweest. - Haubois sprack mij aen, meint gedeputeerde te worden. - Sicco Grovestein bij mij geweest, seide hij wass noch buyten de correspondentie en hij woste noch niet, of hij nae het raetsheerschap soude staen. Ick riedt het hem. - Hij recomandeerde mij Copius en Ziersma. - Fredrick Bothe bij mij geweest, oock die van IJlst. - Mit officiren gegeten. - Jongstal seide mij, dat Haubois had geseit, doe men de acte soude verschriven, men mach het jaer '48 en '49 daer al mit in setten. - Ick vraechde Jongstal, wie hij liefst had, sijn oom [Joost Jongestall] off Douwe Simons, tot het monstercommissaris; hij wold het gaen | |
[pagina 338]
| |
sien, en doe hij wederquam, kost hij se niet bijeen krighen ofte accorderen. Soo seide hij ick mocht se allebeyde voorbij gaen voor dit jaer. | |
[58]Hij wass heel bekommert, want Jongstal sijn oom keef, de oude Haren keef en Jongstal vrau kreet om Haeren sijn quaetheit. - Templar bij mij geweest, om een ampt te hebben. - Jongstal liet mij seggen, dat in Westrego de ampten waeren omgeset, Bruinsma mede; Boschuysen hielt het staet-general aen sich noch open, ick mein dat het Haeren sal hebben. - Ick heb de ampten van de steden desen avont omgeset ende geschreven, gedeputeerde Gauma, staet-general Haubois, ammeraliteit Broer Heres, munstercommissarisGa naar voetnoot24 Jan Evertz, reeckemeester Ziersma, 't Mindergetal Bourum, Oosterzee. - De heer Viersen heeft mij ter bruyloft gebeden. 11/21 februarii donderdach Uma bij mij geweest, seit dat vrau Staekenbroeckx goet noch sal opgeholden worden. - In mijn stal geweest, om half negen bij juffer Hottinga gegaen, waer alle de juffers quaemen en reden mit de coetz om half tien nae Ferwert, waer wij een weinich nae elven quaemen. Sjouck Burmania ontfinck ons heel wel, tracteerde ons heel wel en dede mij groote presentatiën en protestatiën van sijn dienst en duyrende vruntschap, alsoock sijn vrau Catrine Entes, seggende ick had haer tot verscheiden tijden sooveul eer bewesen en vruntschap gedaen, dat sie het noit weder kosten verdienen. - Ducke Burmania deed niet als kussen, seide sijn vrau [Edwert van Juckema] niet één woort. - Om half tien reden wij vandaer en quaemen te 12 uir des nachts in de stadt. - Sjouck Burmania wiert droncken, ginck te bed. Ipe Dauma en Burmania sullen de geboden laeten gaen te Sneeck en Fervert toekomende dingsdach en woensdach; men sal sien, wat Juckema doen sal. - Popma quam bij mij bij juffer Hottinga, om een ampt te hebben; hie wass te laet. 12/22 vridach iss Broer Heres bij mij geweest, heeft mij bedanckt, dat ick hem had een ampt gegeven, alsoock Jan Evertz. Haubois quam oock bij mij, bedanckte mij, toonde mij goede myne, doch in 't hart docht hij wat anders en had sich tegens anderen beklaecht, dat ick hem de gedeputeerdeplaetz had belooft, maer niet gegeven. | |
[59]Aluva colonel bedanckte mij van Gauma wegen. - In de kerck geweest. - Ziersma mij bedanckt mit presentatie sijns dienst. - Gauma oock, seide hij soude trau sijn en nemen gheen geschencken noch vercopen se niet en doen in wichtighe saecken niet buyten mijn kenniss; hij wass heel bliede en gecontenteert, want hij verwachtede niet gedeputeerde te worden. - Baerdt, Focken en den nieuwen grietman Lijckelma sijn bij mij geweest, presenteerden mij haer dienst vanweghen acht griteniën, vruntschap en correspondentie tot allen tijden en bedanckten mij, dat ick op haer versoeck Lijckelma had grietman gemaeckt, seiden ick soude oover haer all sooveul te seggen hebben en uytrichten als mit de heeren van de steden. - Lijckelma teyckende het almenack van de Wolden, hetwelcke sij weder opnieus hadden aengenomen en malckander belooft te holdenGa naar voetnoot25. - Sij spraecken mij oock om Ernst Aluva lieutenant-collonel te maecken. - Eeringha bij mij geweest, wass niet tevreden, dat se hem hadden dat schrieverschap | |
[pagina 339]
| |
gegeven. - Mit Aluva en eenighe officiers gegeten. - Oosterse bij mij geweest, was wel tevreden, dat Haubois niet had gekregen, waeren goede maetz en vrienden. - Gemmenich seide mij, dat hij sijn neef Kingema geern tot cornet woud maecken van Spaen, de cornet [Hendrick Schalbroeck] weder lieutenant. - Pieter Greolts bij mij geweest, wass wel tevreden, seid hij bleef mijn vrundt, all had hij niet gekregen. - Widefelt iss quaet, dat Haubois niet heeft gekreghen, maer durft mij niet seggen. 13/23 februarii saterdach die brieven van Munster gelesen. Mijne peerden gereden. - N.B. Niet te vergeten, dat mij Wydefelt niet bedanckt heeft, dat ick op sijn recomandatie Ziercksma heb een ampt gegeven, en geloove uyt quaetheit, dat ick Haubois geen gedeputeerde heb gemaeckt, 'twelck hij dochte en liet sich verluyden, of hij daer [60] oorsaeck van soude wesen, en ginck uyt die reden alletijt mit hem wandelen, om de lyden dat des te meer doen te geloven, had Haubois gedeputeerde geworden, dat het door hem ofte sijn recommandatie gekomen wass. - De heeren Bruinsma en Grettingha bij mij geweest in de pekyrplaetzGa naar voetnoot26 oover d'overdrachte van eenighe schrivers, oock van de lieutenants- en cornetsplaetz van Spaen, die Kingema sal krighen, en sullen sij het hem geven desen morgen. - Mit eenighe edelluyden, die catolijck sijn, gegeten. - De major Hans Botterwecht seide mij, dat alle werelt welgesint wass in de stadt en nu heel still, oock dat se wel tevreden waeren mit die electie die ick gedaen had oover de ampten en besonder omdat Haubois gheen ghedeputeerde was geworden, die heel gehaet iss om sijn hooveerdicheit en stoutheit. - Andla seide mij 'tselfde oock en had geern oover twe jaer het raedt-van-staeteschap van de steden door transpoort ofte ooverdracht. - Sminia blieft staet-general drie jaer, wass wel tevreden mit Lijckelma, seide oock dat de tzaementlijcke heeren van de Wolden oock wel gecontenteert en gerust waeren neven mij. - Seide dat Loo aen Andringa en hem 4000 gulden had gepresenteert voor sijn ampt als staet-general, alsoock aen gritman Roorda als raet van staet 4000, maer gheen van beyden willen het doen, en sal Loo weder nae Den Haghe gaen, sonder yetwes te kunnen koopen. - Sminia seide oock, dat Haubois ongelijck had, niet wel tevreden te sijn, want ick hem veul eer dede hem alletijt in ampten te holden, dat aen niemant haest geschach. | |
[61]14/24 februarii sondach tweemaehl in de kerck geweest, ahn prins Wilhelm geschreven ahnghaende Spaens cornet [Ignatius Saeckles van Kingma]. - De heer Walta bij mij gegeten, vertelde de authoriteit van den viceroy van Napless [Rodrigo Ponde de Leon]. - Bij juffer Hannia geweest, bij de ritmeester Haeren. Op de bruloft geweest van den reekenmeester Viersen mit Scheltinga dochter, tot één uir vrolijck geweest; de jonge ontfanger Scheltinga seide mij oock van de grootheit van Naples, datter wel 5 of 6 maehl hondertduysent menschen in waeren, een fraye stadt, drie kastelen, groote macht van de viceroy. 15/25 maendach grietman Dauwe Aluva bij mij geweest, seide dat ses griteniën geteyckent hadden, gelijck cornel Aluva mij lestemahl geseit had, dat Eissinga voorgaeven sie hadden vier griteniën bijeen, maer hij kost niet sien wy het wesen soud. Sie hadden voor in Swartsemburchs grietenie te kuypen, alsoock in Ferveradeel, maer | |
[pagina 340]
| |
meinde sie solden niet opdoen, en sie sollen heur oock yetwes te doen geven in Lewerderadeel; der sal toekomende jaer een harde cuperi sijn in Oostrego en Westrego. Mijn saecken staen wel, want ick heb de heeren van de Wolden ende de heeren van de steden ahn de handt; de Eissinga en Aluva sullen mij allebeyde aensoecken, om mij op haer sijde te krighen, dat ick wel moet menageren. - Van Het Bildt, seide Aluva, hadden de Eissinga wedrom voor om de olde Bildtluyden haer stemmen weder te geven, 'twelck ick geloof dat haer niet ahn sal ghaenGa naar voetnoot27; Boschuysen soeckt het, omdat hij mit Jongstal onnees iss geworden. - Ick heb Andla ahn de handt mit het raet-van-staeteschap, 'twelck oover twee jaer ahn de heeren van de steden kompt, 'twelck hij begeert dat ick hem alsdan sal laeten toekomen op één of d'ander manir. | |
[62]Viersen heeft mij wedrom gebeden, seit dat Oenema niet voor de maent may sal in de stadt komen. - Widefelt seit mij noch niet, maer siet noch seurGa naar voetnoot28, doch sooveul niet als hij gedaen heeft. - Alleen gegeten mit Maré, die seit dat alles wel staet, merckt oock dat Widefelt quaet iss, doch heeft hem niet geseit van die saeck. - D'ontfanger [Frederick van Grovestins] bij mij geweest, seit dat de cantoren wel staen, wass verlegen mit de lijfrenten, recomandeerde die saeck. Alsoock om sijn broer Sicke raetsheer te maecken. - Ropertus bij mij geweest. - Gedeputeerde IJtsma seide, dat Haubois qualijck tevreden wass, dat hij gheen ghedeputeerde wass geworden, wass bliede mit Gauma; anders was het heel still. - Weder op de bruyloffGa naar voetnoot29 geweest en vrolijck geweest tot 's morgens te ses uiren mit Douma, Scheltinga, Fockens, Haersma, gefixet en gedanst, mit Py-moy gediscoureert en nam mij aen voor haer diener. 16/26 dingsdach tot twaelf uir geslaepen. - Jongstal bij mij geweest, seit sie willen Klinckebijl raetsheer maecken, doch hij meint het te beletten. - Seid dat Wydefelt heel quaet iss, omdat Haubois geen gedeputeerde iss geworden. - Boulens bij mij geweest, seit dat hij de acte mit sijn sessen geteyckent heeft, Aluva, Boulens, Haersma, Swartzemburch, Roorda, Aisma; Eissinga geven hem goede woorden, doch hij blieft bij Aluva. - Dy van Franicker bij mij geweest. - Oosterze seit dat se den brief van die van Hollandt beantwoort hebben, en willen de heeren volmachten, dat alle gecommitteerden die in Den Haghe sitten, dat die sullen verreisen, om de gecommitteerden van dese provintie in de Staeten-Generael bij te wonen mit haer advijs ende raedt. - Jongstal, d'olde Nijs, Saeckema, Glinstra, Jepema voor ende d'andere, Viersen, Jongstal, Haringsma, André. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, seit dat de heeren Staeten hadden geantwoordt ahn de heeren Staeten van Hollandt om all haer gecommitteerden in Den Haghe te schicken, om mit de Staeten-General oover de vrede te delibererenGa naar voetnoot30. - Hottinga had een ontwerp voorgebracht om de heeren gedeputeerden | |
[pagina 341]
| |
een instructie te maecken oover de vercopinghe der ampten, daer Hessel [63] Roorda van Eissinga en Baerdt strackx toe gesint wahren en stemden het toe. - Sie behoorden oock yet te maecken tegen het coopen van de raetsheerschappen en de secretarissen van de griteniën. - Ick geloof als Crack dat verstaet, hij sal wel quaet sijn op Baerdt. 17/27 februarii woensdach in de kerck geweest. De heeren van het Mindergetal bij mij gegeten. - Jongstal seide mij, dat het heel af wass van Klinckebijl, Tomae ende Solckema tot raetsheer in Westrego en dat Eetsma nu op het toneel quam om raetsheer te worden, alsoock Grovesteins. - Hij seid dat de olde Haeren nu niet wolde staet-generael worden toekomende jaer, al kost hij, en wass heel quaet op Boschuysen. - Raetsheer Ockinga wass bij mij. - D'ontfangher Grovestein sprack van sijn broers saeck; hij wass droncken, seide dat Klinckebijl niet hebben sol noch Tomae. - Ick riet hem, dat hij aen Ulb Aluva soud schrieven, die nu bie Tjerd Aluva wass, opdat hij sich mit sijn oom kost bespreecken. Waltinga wass niet goet; van Andla wost hij niet; Boschuysen en de boer van 't Bildt waeren goedt. - Wydefelt sprack mij van Walrich; het wort wat beter. 18/28 februari donderdach is Bourum bij mij geweest, seit datter jalousie iss tuschen Baerdt en Krack, en willen malckander niet aenspreecken. - Hessel Roorda, Hottinga, Axma hadden geweldich uytgevaeren tegens Krack, Reinert Oetjes en tegens Gauma sijn armoede ofte behoefticheit. - Hij seide oock van Grovesteins, dat hij woude raetsheer wesen, en meinde dat de Aluvani het solden opholden tot toekomende landtsdach, om Grovestein des te meer ahn haer te verbinden en mit hem vast te gaen in de regering ofte gedeputeerdeplaetz. - Acht heren van de volmachten bij mij gegeten, en seide Jepema, die in de Ammeraliteit te Rotterdam sitt, dat den admirael [Maarten Harpertszoon Tromp], vice-admirael [Witte Corneliszoon de With] mit al die capteins te water sijn ofgedanckt, behalven ettelijcke convoyers. | |
[64]Ick vernam oock, dat se meest goedt Frans waeren ende niet genegen om buyten Vranckrijck vreede te maecken. - Glinstra bij mij geweest, recomandeerde mij een man tot vroetschap te IJlst, alsoock datter maer in toekomende tijden halve stemmen ofte 3/4 van stemmen mochten gelden, 't ander bijvallende stemmen. - Glinstra meinde dat Grovesteins solde raetsheer worden en dat sie daerdoor noch all uyt de correspondentie blieven souden, wandt Aluva en Grovesteins maecken vier griteniën; als Waltinga, Andla of 't Bildt daerbij iss, soo sijn sie het meester. - Grettinga klaecht oover Walta aengaende de meulen die hij besteet had en wold se daernae niet aennemen ofte betalen, ontschuldich[de] sich van niet genoten te hebben als een schrieverschap. - Gemmenich bij mij geweest, sprack mij van de cornetzplaetz, of hij nae Wesel soude gaen; ick seide van jae, hij most sich laeten voorstellen; hij had gehoort, dat prins Wilhelm daer al in versien had; ick seide ick had het oock gehoort, doch het kompt hem niet toe te vergeven. - Copius sprack mij om mit part te hebben aen het pachtampt van | |
[pagina 342]
| |
Joannes Rheen. - Burgemeester Bourum seit dat in 't Mindergetal niet gepasseert iss, dat Hottinga nu still iss ahnghaende den eedt en instructie der heeren gedeputeerden, dat Hessel Roorda en Hottingha seiden, wij moeten den landtsdach haest sluyten; en kunnen se toekomende weeck eindighen, doch Bourum meint het iss om haest weder bijeen te komen, alsoock dat Hottingha vrees heeft voor het raetsheerschap, dat Aluani en Grovesteins eens sullen worden; Hessel Roorda en Hottinga sijn loss, veranderen haere discoursen dicwils, en kan men gheen staet op haer maecken. - Fockens begint oock op Baerdt te raesen en te kieven, omdat hij begint te mercken, dat hij en andere willen de heeren gedeputeerden haer authoriteit benemen, daer se sich tegen sullen kanten. - Eissinga, Baerdt, Hottingha willen den landtsdach geern continueren [65] alsoock nae Den Haech geschickt sijn, of in apsentie de Staeten in 't Mindergetal besoigneren. - Secretaris Scheltinga en Nijs bij mij geweest om de Accademie tot Franiker ahngaende 4 professoren. 19 februarii/1 meert vrijdach is Oosterze bij mij geweest, om mij te spreecken van somighe dinghen, van de predicant, van Swartzemburch en Grovesteins. - In de kerck geweest. - Op 't Landtshuys geweest, daer de heeren de saecken aengaende den vrede voorhadden. - Alsoock van de professoren van Franicker. - Van een vierdepart van de stemminghe, dat niemantz meer sich sal toereeckenen ofte kunnen gelden als het vierdepartt van een plaetz. - Van de spooren van de waghens. - Mit acht heeren gegeten van de volmachten. Reen en Andla kregen woorden. - Andla gaff mij sijn stem voor het raetsheerschap en presenteerde die van Waltingha. - Loo quam bij mij, nam afscheit om nae Den Haghe te gaen, seide hij most den 10 daer waersenGa naar voetnoot31 niewe stijl; hij heeft ditmael niet gekoft oft kunnen opdoen bij de heeren van de Wolden, soodat hij nu particulier iss. - De heeren van de steden hebben Meintzma, Gauma, Inthema bij mij geschickt, om mij te spreecken oover de heeren professoren, en heb haer Banck en Mol gerecomandeert. - D'ontfangher Grovestein bij mij geweest, seit dat Ulb Aluva gekomen iss, woude hem spreecken, seit dat ick hem oock eens spreecken soude. - D'oude Haeren bij mij geweest, begost mij te spreecken, off ick niet wel op hem tevreeden wass en quaede opinie van hem had, 'twelck hem heel bedroefde en leet wass, badt mij ick solde het hem seggen, want hij kost soo niet leeven. Ick seid, monsieur Haeren, ick weet nievers af, ick ben u diener en vrundt; soo ben ick altijt geweest, soo leef ick mit u, gelijck ghij siet, en soo sal ick alletijt doen. Jongstal had hem geseit van de staet-generaelplaetz en van de majoorsplaetz, dat ick daerof gepraet had, oft het mij niet aengenaem wass geweest. | |
[66]Ick heb rechtuyt gesproocken, gelijck een vrundt hoort te doen, die yemantz waerschaut. - Daernae had hij het op Jongstal, wass heel quaet op hem, sprack van sijn lossicheit en dat hij niet oprecht mit hem had gehandelt en het meer mit Boschuysen geholden als mit hem. - Hij hielt het nu meerder mit Assuerus van Viersen en toonde sich, als de griteni van Het Bildt vacant wierde, dat hij meer voor Assuerus van Viersen soude sijn als voor Jongstal, want sij der allebeyde daernae sullen staen, vacant sijnde. - Wij scheiden op 't lest goet vrundt, en geloofde hij mij meer als die quaede rapporten, | |
[pagina 343]
| |
wass nu gerust, soud alletijt mijn vrundt en diener wesen, gelijck hij van ons huys alletijt geweest wass. Ick bleef desgelijcken. - D'ontfanger Grovestein weer bij mij geweest, seide mij dat hij Ulb Aluva gesproocken had; die had hem geseit, dat hij all verlooft wass mit het raedsheerschap, 'twelck hem onverwacht voorquam; hij meinde dat het op Aetsma was gemundt. - Ick sprack Ulb Aluva oock, die mij oock seide sich verlooft te hebben mit sijn oom Tjerd Aluva op iemantz, doch hij noemde hem niet, doch sie waeren noch mit Hottinga en Sjouck Burmania niet eens. - Hij sprack weder van het transpoort van sijn ooms griteni [Wonseradeel]. Ick seide hem dat Tjalling Eissinga quaet wass geweest, dat Ulb Aluva gedeputeerde wass gebleven, en maeckte soo all quaeder genegentheit neffens malckander. Alleen gegeten dess avontz. 20 februari/2 meert saterdach Jan Gerckes gesproocken, die mij seide dat het niet profitelijck solde sijn voor het landtschap, dat het slijck van Dockum verkoft en bedijckt wierde, omdat veul landt in drie griteniën solde onder water lopen en dat de vaert nae Dockum heel soude mit slijck gevult worden. Oock iss het landt binnen legerGa naar voetnoot32 als buyten, soodat men de sluysen niet wel kan maecken, omdat se te hooch moeten sijn, alsoock de deuren van de sluys niet bestant kunnen sijn, omdat men se te groot en hooch moet maecken, om de schepen mit opstaende masten daerdoor te vaeren. - Ick seide dit alles aen Marcelis Govertz, die der niet tegens wiste te seggen; hij woude andere luyden soucken, die daerop wel souden antwoorden en wederleggen die reedenen. | |
[67]Mit een deel catolijcke edelluyden gegeten. - Te peerdt te Britsum wesen wandelen bij juffer Jouckema, en wij quaemen Sjouck Burmania tegen, die gheheel droncken wass. Catrijn Entess woude mij spreecken. Alleen gegeten. 21 februari/3 meert sondach tweemael in de kerck geweest. - Om de stadt wesen wandelen. - Des avontz mit Herema, Spaen gegeten en tot 12 uir vrolijck geweest. 22/4 maendach sommighe brieven gelesen. - Bij de heer Schuirmans wesen eeten mit de heren Van Viersen en Scheltinga, en waeren vrolijck. - Ick disputeerde voor de heeren gedeputeerden, dat se soowel d'officiën mochten vercopen als de grietzluyden, de secretariën en de raetzheerschappen, en hadden veulderhande discoursen, oock van Damus Loo. - Des avontz waeren wij bij Jongstal vrolijck en prateden. 23 februarii/5 meert dingsdach dess morgens om half acht bij juffer Steernseel gegaen, waer alle de andere juffers oock quaemen, en voeren mit de koetz naer Sixbirum bij juffer Martena, bleven daer tot 4 uir, ick tot 5, waeren vrolijck en quaemen te half acht in de stadt; de juffer had het geselschap daer geern gheholden, maer wij wolden, kunden noch moesten. 24 februari/6 meert woensdach in de kerck geweest; de heer van Amelant bij mij geweest ten eeten. - Tjalling Eissinga van Marsum heeft dat geschrift gelesen dat anno 1643 gemaeckt was tuschen hem, Aisma, Grovesteins, Hiddema. - Grovestein bij mij geweest, seide kost hij geen raetsheer worden, soo woud hij sien, dat hij het noch kost opholden dit jaer, seide dat, als hij vier griteniën had, Botnia woud de vijfde sijn. - Sjouck Burmania vrau heel lang bij mij geweest, sprack mij van veul dinghen, | |
[pagina 344]
| |
recomandeerde mij de saeck van juffer Jouckema en haer vaeder, om de vaeder noch eens te spreecken, dat hij het hauwelijck woude consenteren. | |
[68]Catrijn Entes. - Sie sprack mij van Julius Eissinga, Tjalling [van Eisinga], Frans [van Eisinga], van haer moeder. - Op 't lest presenteerde se mij haer dienst en vrientschap van haerentweghen, haer man en sonen in alle voorvallende gelegentheit en tot allen tijden en dat sich haer man soo niet meer solde laeten verleiden, als hij tot noch toe gedaen had, om sich tegen mij te stellen, 'twelck doch sonder reden iss geweest, en ick had haer daerentegen soo veul vruntschap gedaen, dat se al haer leven aen mij verbonden sijn in alle voorvallende occasiën. - Lenier kompt van Osenbruck, vertelde mij wat daer gepasseert wass, dat hij meinde het soll vreede worden. - Seide het godtlooss leven van de soldaten in Duytzlandt. - Van de coningin van Sweden en sijn reiss. - Van de vijf ooverraeden...Ga naar voetnoot33 en noch van 25 off 26 rijxraeden, behalven de rijxstenden, de graeven, d'edelluyden, de steden en bouren. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien. 25 februarii/7 meert donderdach iss de heer Oosterzee bij mij geweest, Douwe en Hessel Aluva oover het lieutenant-collonelschap. - Sjouck Burmania seide mij, dat Ulb Aluva, Hottinga en Sjouck Burmania niet hadden voorgestelt van het raetsheerschap, niemant willende d'eerste sijn. - Oock dat, als Hottinga en Sjouck Burmania Ulb Aluva hadden aengesproocken om de correspondentie te vernieuwen en weder vast te setten, dat alsdan Ulb Aluva sich niet wolde declaereren ofte sien meninge seggen, 'twelck haer achterdencken geeft, oft Ulb Aluva sich soude willen retireren en mit het raetsheerschap een ander aliantie maecken, en sullen Ulb Aluva harder aentasten. - Sjouck Burmania soude bij Camstra ontboden sien, en seide niemantz kost sijn saecken weder herstellen als hij, bij Juckema; daerom most hij bij hem komen. Ick geloove dat Camstra dat doet om een raetsheer nae sijn handt te krieghen door Hottinga en Sjouck Burmania. | |
[69]Ulb Aluva wass niet wel tevreden op Waltinga en Andla om Sicksma wil. - Sjouck Burmania, Hottinga, Waltinga, 't Bilt; de vijfde hoopt hij te krighen. - Ulb Aluva, Tjerd Aluva, Jan Aluva, Grovesteins, Eissinga op 't Landtshuys geweest, en sijn der rapporten geschiet. - Mit eenighe volmachten gegeten, van de vrede gepraet. - Nae den eeten wedrom op het Landtshuys geweest en heb die saecken van Hagha en van de ongerepartieerde troupen gerecommendeert, en sijn die op het pampier gebrocht om te rapporteren. - Den heelen naemiddach iss mit de winckeliers toegebracht. - De heer Donia van Munster gekomenGa naar voetnoot34, versoeckt audiëntie, en sijn der die vreemde opinie hebben en glosserenGa naar voetnoot35. - Bij de juffers geweest, bij juffer Haeren, en wass beleeft. - Vosbergen gekomen om de compagnie, dat ick vrees sal haperieGa naar voetnoot36 causeren mit S.H. - Bij de heeren van de steden gegeten en vrolijck geweest; Haubois seide mij Cempe Donia had oover mij geklaecht, alsoft ick mijn olde vrunden verliete, en seide Haubois | |
[pagina 345]
| |
dat se hem aensochten, meinende dat hij woude doliëren, doch hij sal het sich wel wachten, want hij kan niet uytrichten. - Ick quam om 12 uir tehuys. 26 februarii/8 meert vridach Sibe Sibe en doctor Jacobi bij mij geweest om het treckpadt. Oostheim bij mij geweest. - In de kerck geweest. - Op het Landtshuys, daer de heer Donia gheen opening wolde doen van een secreet point voor de hele vergadering, gelijck in Oostrego caemer, gelijck de heren staeten goedt vonden en stelden het uyt tot toekomende dingsdach. - Wedrom eenighe heeren bij mij gegeten; Saeckema wass lustich. - De heer Donia bij mij geweest, vertelde mij 'tgene tuschen de Spaensche en de Francen gepasseert wass, liet mij het secreet oock lesen aengaende Piombino en Porto LongoneGa naar voetnoot37. - Klaechde oover de heeren Nederhorst, Knuyt, Pau, van correspondentie aen beyde canten; hij ontschuldichde sich seer van quaede tonghen en niet ontfangen te hebben. | |
[70]Vosbergen gaff mij brieven van H.H., prins Wilhelm, heel beleeft, noch een brief van Seer - Den heelen naemiddach gelesen en van de heer André brieven gekregen. - Eernst Aluva collnel-lieutenant gemaeckt. 27 februarii/9 meert saterdach. Donia seide gister, dat monsieur de Longville hat geseit dat de prins van Condé het generaelaetschap in Italiën had aengenomen en mit een machtich leger nae Milaenen soude gaen en den hertoch van Boullion in Cataloniën en dat de Fransen in de oorloch souden continueren. - Die volmachten van IJlst bij mij geweest, klaechden dat se wolden te IJlst een vroesman maecken in haer apsentie. - Douwe Simons bij mij geweest, bedanckte mij voor die commissie om te teyckenen de schepen, wass nu weer wel tevreden. Jongstal iss noch quaet op hem, op mij en den raetsheer Jongstal. - Sibe Sibe, doctor Jacobi bij mij geweest, hebben mij bedanckt vanwegen het treckpadt; sie hebben contentement bekomen. - Sie spraecken oock van de inkomende en uytgaende waeren. - Ulb Aluva en Yetsma bij mij geweest, seiden mij van de compagnie van Pompeo, wat mij daeraf docht, en gaven mij een resolutie van 't jaer 1637 aengaende de Fransche, Engelsche en Schotse compagniën, seiden volgens die resolutie kost S.H. die compagniën niet vergeven, wolden se Vossbergen niet toe...Ga naar voetnoot38 en sullen se hem weigeren. - Ulb Aluva bleef alleen bij mij lang, seid mij niet als van het transpoort van sijn ooms griteni [Wonseradeel]. - Mit catolijcke edeluyden gegeten. - Ick kreech brieven uyt Den Haech, dat S.H. heel sieck wass en den koninck van Engelandt aen het Parlement oovergelevert wass. - Ick reedt bij de heer Donia, die mij seide alle hetgene hij mij vrijdach geseit had, oock de questie tuschen hem en den heer Van der Holeck, die Donia heetede liegenGa naar voetnoot39. - Donia seid als dit lant vast bleef staen op het Ooverquartir van Gelderlandt, dat de Spaensen het souden laeten volgen aen desen staet, alse dan verseeckert waeren, dat wij vreede souden maecken. | |
[pagina 346]
| |
[71]Ick sach Donia sijn jonge vrau. 28 februarii/10 meertz sondach tweemael in de kerck geweest, bij juffer Steernseel geweest en de juffers gebeden tegen morgen in mijn huys pannekoecken te willen eeten. - Mit Heerema, Haeren gegeten, gewandelt, seiden Ebinga & Donia de rijckste edelluyden te sijn van'dt landt. | |
[73]Martius. - 1/11 maert maendach heb ick de heeren Frans Eisinga, Hottingha, Baerdt en Bourum bij mij gehadt en heb haer volgens begheren den brieff laeten sien die de heer Donia van Munster had gebrocht, om haer advijs en meinung dahrop te hooren, off men het ahn de Staeten van het landt soude openbaeren ofte dat men secret hauden, en naedat wie van neghen tot half elf wahren bijeen geweest, hebben sie die saeck in deliberatie genomen tot nae middach, om mij andtwoordt te seggen. - Wie hadden noch veul discoursen van Vranckrijck, van Engelandt, Duytzlandt alsoock van de ligue garantie, en wahren heel bliede, dat ick haer hoop gaff dat, als wie de religie in de Meyerie noch eischsten, alsoock het Ooverquartir van Gelderlandt, dat wie die wel souden krigen, mitz dat wie den vreede maeckten mit SpagniënGa naar voetnoot40. - Alleen gegeten. - Mit Widefelt van mijn secretariss [Philip Ernst Vegelin van Claerbergen] gesproocken, alsoock van mijn particuliere saecken en van sijn reiss nae Amsterdam. - Frans Eisinga en Hottinga sijn bij mij geweest, seiden als ick het goet vond, soude de heer Donia mit sijn rapport noch inholden tot vridach off saterdach. | |
[74]En de heeren souden ondertuschen de resolutie laeten formeren ahngaende het Ooverquartier van Gelderlandt en de religie in de Meyeri van Den Bosch, om haer gedeputeerden daer last van te geven, dat hebbende, alsdan te sluyten mit Spagniën, Vranckrijck te garanderen in Franckrijck en Vlaenderen en in de andere gewesten te assisteren mit volck en gelt. - Vrau Aluva, Jongstal, Aeluva, Ockinga quaemen bij mij, daernae alle de juffers en waeren lustich tot des nachts om drie uiren. 2/12 meert dingsdach tot acht uir geslaepen. Op 't Landthuys geweest, daer nochmahls geresolveert wiert om het Ooverquartier van Gelderlandt te eischen en de religie vrie, oock een serieusen brief te schrieven aen alle de provintiën. - Mit Hauwerda en officiren gegeten; Hauwerda seide mij, dat Frans Eissinga sal het huys te Wirdum vooruyt hebben, gelijck Julius Eisinga, daernae noch een broeder. - Hettinga bij mij geweest om de vroetsman tot IJlst, oock om sijn quartiermeestersplaetz, oock om meer compagniën te hebben onder sijn regiment. - Brieven aen Sijn en Haer Hoocheit geschreven, prins Wilhelm. - Bij Hemmema gegeten des avontz mit goet geselschap. 3/13 meert woensdach in de kerck, op 't Landtshuys geweest, daer de heer Donia sijn rapport dede heel wel en begeerde drie, vier heeren uyt de volmachten om haer het secrete point te openbaeren. - Eenighe heeren volmachten bij mij ten eeten gehadt. - | |
[pagina 347]
| |
Nae den eeten weder boven geweest, de Munsterse saecken geadjusteertGa naar voetnoot41. - Ick kreech brieven uyt Den Haeghe, dat S.H. in dootznoden [75] iss sonder eenighe hoop op weder op te komen. 4/14 meert donderdach Hottinga, Dau Aluva bij mij geweest om de captein van mijn jacht; S.H. is desen morgen om vijf uir gestorven mit goedt verstandt, heel christelijck en wel bereitGa naar voetnoot42. - In 't Mindergetal geweest, daer de vier caemers eens sijn geweest oover de resolutie van de religie in de Meyerie, 't landt van Kuyck en 't markysaetschap [van Bergen op Zoom], alsoock oover de guarantie neffens Vranckrijck, om daerop te sluyten. - Mit eenighe heeren gegeten en Herema gequelt oover de religie, die seer in Swartzemburchs griteni gekuypt heeft voor desen en kost daer in de stemmen brengen wien hij wilde. - Bruinsma seide mij sie hadden Vosbergen afgewesen en bedanckt voor sijn moite, en hij recommandeerde mij sijn soon tot ritmeester. Ick hielt het noch wat op, sonder hem yet te seggen, moet eens sien hoe het gaen sal. - Baerdt seide, vandaech iss S.H. doodt, soo sal Vosbergen geen ritmeester worden; en ick ben van contrari opinie, men behoort S.H. die eer aen te doen, dat men hem sijn laeste signature, alhoewel disputabel, uyt cortoisie noch toegeeft en consenteert. - André seide mij, als de predicanten bij S.H. quaemen, deedt hij niet als vloecken en sweren en seide noch veul andere exorbitantien en grouwelijckheden; dit iss abuys en qualijck gerapporteert. - Hessel Roorda van Eissinga ende Wijckel bij mij geweest om de schrijferschappen van Reinerdt Oetjes, Eeringa en [Hidde] Piter[tilla]. - Oock van de winckeliers, beyde oover de heeren gedeputeerden klaegende. - Seide oock die van Oostrego hadden geresolveert, en verstonden dat Vosbergen gheen ritmeester soude sijn, omdat S.H. geen macht had de compani in guarnisoen sijnde, te vergeven, oock omdat hij een Zeew wass, die Veltrir qualijck getracteert hadden in de Ammeraliteit te Middelburch. - Ick seide, van Vosbergens saeck weet ick noch niet, hebbende hem gewesen aen de heeren gedeputeerden. Aengaende het schriverschap en de winckeliers, daer ben ick mit de heeren van 't Mindergetal eens en heb altijt tegens de heeren gedeputeerden daerin geweest. | |
[76]Ick sprack Ytsma oover die saecken, die dermit verlegen wass, seide 't wass tegen sijn stemme en wille. - Alleen gegeten, in mijn stal geweest. 5/15 meert vridach heb ick in de kerck geweest. - Piter Greoltz bij mij geweest om de questie te IJlst. - Spaen bij mij geweest om de wedue van ritmeester. Lendenar. - Op 't Landtshuys geweest, alwaer de gecommitteerden haer afscheit kregen om nae Den Haghe te ghaen oover de Munsterse saeck. - Ick kreech brieven, dat S.H. in dootznoot lach, had affgescheit genomen van sijn kinder, de Staeten-General, de Staeten van Hollandt. - Mit eenighe heeren gegeten. - D'ontfangher Grovestein bij mij geweest, seid dat bij sijn cantoir sal ooverschiet 113.000 in julio; sijn ontfang iss 14 tonnen gautz, Scheltinga 6 tonnen gautz, ergo 2 milion in 't jaer, Viersen 40 duysent gulden jaers tot ontfang. - André bij mij geweest, om affscheit te nemen, seide dat Hottinga | |
[pagina 348]
| |
hem geseit had als S.H. quam te sterven, dan mosten de Vriese heeren mij voorslaen om general van de ruyteri te worden, en wold mijn meinung daervan weeten. - Ick: ick bedanck U.E. en de heer Hottinga voor die goede genegentheit, doch ick kan niet goet vinden om twee reden, eerst dat die generalplaetz van de ruyteri noit uyt het huys Orange sal gaen en voor een soon bewaert worden. - 2 ten anderen soo iss graff Mauritz lieutenant-general, auder als ick en van een huys 'twelck niet gaen sal willen, die oock vrienden in Hollandt heeft. Ick vriefve mij aen die coorde niet; wil het graf Mauritz doen, dat kan ick lieden; ick sal het niet doen. - Ick sal maendach nae Den Haghe ghaen, om te sien wat daer omgaet. - Oosterze heeft van mij affgescheit genomen. 6/16 meert saterdach. - Jongstal meint, dat Aitsma sal raetzheer worden; Hottinga wass ahn Ulb Aluva verbonden. - Hij seide ick kost wel swieghen en openbaerde niemant mijn sinn. - In 't Mindergetal spraecken se nochmahl van de compagnie peerden en lieten de heeren gedeputeerden weten, dat se die aen Vosbergen niet souden geven. Eissinga seide ick moch se geven wy ick wolde, als het maer aen Vosbergen niet wass. | |
[77]Ick sprack mit collonel Aluva aengaende de compagnie te peerdt en seide, de heeren van Oostrego hebben mij door Hessel Roorda van Eissinga laeten weten, dat se verstonden dat Vosbergen hier wass mit een acte van S.H. Soo begeerden se men solde se hem niet geven, maer een ingesetenen. Maer wat dunckt u, colnel, omdat het sijn laeste teyckening iss, dat men het een maent off twe ophielt en gaf het dan uyt consideratie van S.H. laeste teyckening voor een danckbahrheit van sijne diensten aen het landt gedaen. Aluva seide, dat kan wel gaen, ick sal het mit Dauwe Aluva eens ooverleggen, hoop het sal noch gaen mit fatzoen, dat S.H. handt gerespecteert wordt en dat het door mij geschiet, 'twelck bij H.H. en prins Wilhelm wel sal genomen worden. - Hottinga seide laestmael, gelijck de grietzluyden hier in 't kleine cuypen, soo cuypen de coningen mit steden, provintiën, groote geschencken; 't is al één ding, 't eene iss van grooter aensien als het ander en iss oopenbaerder; anders isser een yeder all effenfeul ahn gelegen. - Ick moet Baerdt spreecken oover de compagnie, Crack, Ytsma en hauden se noch op en Baerdt communiceren datgene collonel Aluva heb geseit aengaende de compagni van Pompeo. - Ick moet de heeren gedeputeerden oock spreecken van de schrieverschappen, alsoock van de winckeliers en van mijn reiss, de olde Haeren oock daeroover spreecken. - De heer Baerdt gesproocken oover de compagnie van Pompeo, off men die niet om S.H. weghen, dewiele het sijn laeste teyckening iss geweest, nae sijne dispositie soud vergeven nae een maent ofte twe; soo heeft hij mij belooft, als de heeren gedeputeerden het maer ophielden en ick het dan versochte om die reden, soo wolde hij sijn best doen in sijn goo, dat de heeren van de Sevenwolden toestonden volgens S.H. acte te vergeven. - Hij meinde oock, dat de Staeten-General de instructie van prins Wilhelm geweldich soude besnoyen en nemen hem de gouvernementen aff, de regimenten; de Francen, Engelsen stelde hij in twijfel, en de Hollanders en Zeewen de raetzbestelling. - Haeren bij mij geweest, vond goet dat ick nae Den Haghe ginck, om veul [78] reden, en soude wel genomen worden; vond oock goet die voorslach aengaende Vosbergen. - Collonel Aluva bij mij geweest, seide mij dat hij sijn broeder | |
[pagina 349]
| |
Dau Aluva gesproocken had, die hem belooft had dat hij sijn best woude doen in Oostrego caemer om de compagnie van Pompeo nae een maent of twe, omdat het S.H. laeste teyckening wass geweest, volgens S.H. dispositie te vergeven op Vosbergen, soodat ick bijkans twee goon heb, behalven de steden; in Westrego moet ick oock arbeyden, doch secreeter. - Hij seide dat Tjerd Aluva soude volmacht in Colmerlandt worden. - Dat se noch in Oostrego één bleven die geteyckent hadden. Hij vernam dat Hessel Roorda van Eissinga, Tjalling Eisinga van Marsum en [Tjalling van Eisinga] van de Raerd nu wehr eens wierden, die tevooren heel oneens wahren geweest; Waltinga liep veul mit Tjalling van Marsum. - Een deel catolijcke edelluyden bij mij gegeten. - Secretarius Scheltinga brocht mij eenighe pampiren van Munster. - Te peerdt wesen wandelen. - Ytsma gesproocken en hem gerecomandeert de compagnie te peerdt op te holden, 'twelck hij doen wil. - Alsoock vanwegen Copius, dat hij een half van 't collect kriecht. - En Reinert Oetjess te seggen van het schrieverschap, om Eringa, Petertille te consenteren. - Bij d'olde Haeren gaen praeten, daer gegeten en vrolijck geweest tot 12 uir, Pymoy gequelt en om een lint gebeden. 7/17 meert sondach Krack gesproocken en die oock van de compagnie te peerdt gesproocken, alsoock van Copius, 'twelck hij heeft aengenomen te doen. - Hij klaechde oover Baerdt, dat hij te apsoluyt woude gaen, en solde dat stutten. - In de kerck geweest. - Osinga bij mij geweest, sprack mij van mijn faveur in de griteni van Wonseradeel. Ick seide hem ick wass belooft aen Ulb Aluva. - Hij seide mijn oom hadt Ockinga oock belooft, doch hij mocht wel lijden, dat Osinga vaeder grietman wierdt. - Mit Haeren en eenighe officiren gegeten. In de kerck geweest. - Ytsma weder gesproocken ende 'tselfde van gisteren hem voorgedraghen. - Raetsheer Ockinga sprack mij oock van de griteni van Tjerd Aluva, seide der soude groote cuyperi wesen, woud sijn broeder daer wel in hebben. | |
[79]Walta claechde oover Walteri en wass heel qualijck tevreden, wil hem in volle vergadering aenspreecken. - Bij juffer vrau Aluva geweest. - Bij d'olde Haeren, bij Jongstal en Walta, om afgescheit te nemen. - Alleen gegeten; Herema quam mij genacht seggen. - De broeders van Camstra baden om afdoening van haer process en mijn advijs schriftelijck, als ick apsent wass. - Bij vrau Aluva geweest en afgescheit genomen en bij Jacomijn Loo, in 't bed gesien. 8/18 maendach ben ick om half ses van Lewarden gegaen en te acht uir te Harlingen gekomen het treckpadt langs, in 't schip gegaen en te half negen afgevaeren van Harlingen mit heel goede wint, te ses uir des avontz te Amsterdam gekomen en te negen uir des avontz t'Haerlem, daer Heucklum mede quam, die mij t'Amsterdam tegenquam, gaf mij brieven uit d'Hage. 9/19 meert dingsdach om ses uir op de waghen gaen sitten en te half één in Den Haghe gekomen. Graef Hendrick, graf van Solms en graf Mauritz quaemen strackx bij mij, en vond gantz gheen droefheit oover S.H. ooverlijden. - Ick bestelde mijn kleet aen Peronnau. Rummen quam oock bij mij. - Ick ginck bij Kuyn, die mij seide dat ick noch wel te hoove stond en dat alles wel wass, H.H. seer bedroeft. - De heer Roorda quam bij mij, seide mij dat prins Wilhelm general te lande en ter zee wass gemaeckt, gelijck | |
[pagina 350]
| |
het S.H. gehadt heeft, en sonder instructie tegen vermoeden van alle menschen, dat hij yetwess had laeten aenteyckenen aengaende Vrieslandt en mijn persoonGa naar voetnoot43. - Ick ginck bij de gravin van Culemburch, die haer huys verkoft heeft in Den Haghe, heel bleeck vrau, cyvijl, en bleef daer tot 12 uir des nachts. 10/20 woensdach om half acht op 't hoff gegaen, de ceurvorst gesien, die vertrock, alsoock S.H. prins Wilhelm, die ick de raw beklaechde alsoock geluckwenste mit het generalschap te lande en te waeter. - Hij vraechde mij nae het werck van Munster, hoe datselve in Vrieslandt stond, alsoock van de compagnie van Pompeo aengaende Vosbergen. | |
[80]Ick sprack S.H. oock van Swartsemburch, die coronel te maecken in Iselsteins plaetz, doch ick vonde hem daer niet toe genegen. Woud Dona dat regiment geven en Welder het sijne. Ick badt hem voor Swartsemburch uytreden, doch hij nam se niet aen. - Ick liet H.H. mijn dienst presenteren en vraghen oft men haer sijn [zien] kost, doch sie excuseerde sich tot des avontz; de courvorstin woude mij sijn [zien], doch ick wass al afgegaen. - Ick adt mit de heer van Brederode, sach de grevin van Hanau, van Donau. Ginck op 't hoff, sach de courvorstin ende de princess-royal, H.H. oock, die heel bedroeft wass; ick beklaechde H.H. groot ongeluck en troostede H.H. daernae soo wel als ick kost; ick adt bij de Riengraf des avontz en sach de koningin [Elizabeth Stuart, koningin van Bohemen] dien avontz. 11/21 meert donderdach Vileers vroech bij mij geweest, heer Vosbergen, heer Raetsvelt, die mij seide het contract van hauwelijck te hebben van S.H. prins Wilhelm en de princess-royal; hij toonde heel mijn vrient te wesen. - Welder en eenighe officiren bij mij geweest. Ick ginck op het hoff, adt mit de heer van Brederod. Ginck bij de Rijngravin, bij de vrau van Obdam, bij de vrau van Somerdijck, daer ick speulde mit de olde vrau [Petronella Borre] tot neghen uiren toe. 12/22 meert vrijdach quam de heer van Somersdijck bij mij mit Wassenaer, de graf van Solms, Humme, en deurde dat continuelijck tot middach. Ick ginck op 't hoff, adt mit de heer van Brederod. - Ick ginck bij madamoisell en madamoisel Henriette, die schoon en groot sijn; van daer ginck ick te huys en bleef tot ses uir in huys; gaende op 't hoff, sach H.H., die passelijck wass. - Ick adt des avontz bij Kuyn, waeren lustich, en ginck de gravin van Culemburch noch genacht seggen en bleef daer tot 12 uir. 13/23 saterdach bij S.H. om monsieur Pleuren sijn paspoort. Bij monsieur de Servient geweest, die mij veul van de ligue guarantie sprack en de seeckerheit en nootwendicheit van dien. Wij spraecken oock van de Italiaensche oorlogen uyt [81] GuichardijnGa naar voetnoot44, en stond heel wel mit Servient. - Ick ginck bij Kuyn eeten, en waeren heel lustich drie uir. Ick ginck bij de vrau van Beverweert, in mijn huys en soo op het hoff. Ick adt dess avontz alleen, wijs mijn voeten, liet mij raseren en ginck vroech te bed. | |
[pagina 351]
| |
14/24 sondach in de kerck geweest, S.H. niet. Mit de heer van Somerdijck lang gewandelt en mit hem gesproocken van S.H., sijn regering en comportement en hoe sich H.H. behoort te draeghen in dit landt neffens haer soon en S.H. wedrom neffens de moeder. Daernae spraecken wij van de ligue guarantie, van den vrede en hoe wij onss neffens Vranckrijck en Spagniën behooren te draegen in de dangereusen tijt, hebbende Vranckrijck tot een vrient en Spagniën heel leech. - Ick ginck daernae op het hoff, adt bij de heeren Boshuysen en André, waeren vrolijck tot acht uir. Coenders waster oock, wass heel beleeft, beklaechde 'tgene hij voor desen gedaen had neffens mij persoon. Ick ginck noch bij graf Hendrick praeten tot 10 uir. 15/25 meert maendach veul visiten gehadt, Aquilius en veul officiren, Welder; bij graf Hendrick gegeten, de heeren Nederhorst en Rintzwoud; bij vrau Korck geweest. Op het hoff, H.H. gesijn [gezien]; ick bleef op 't hoff tot acht uir, sprack mit juffer Grotepe, die mij seide van dess cuhrvorstin constantie, bedroefniss en quellinge, dat se den man niet liefhad noch kost krigen. - Bij mevrau Varyck geweest, die mij 'tselfde oock seide en dat de cuhrvorstin geen gelt had gekregen van de cuhrvorst, en vreesde sie dat het een ongeluckich hauwelijck soude wesen. - Borckdorf wost yet van den prins van Talmont vriage. - Sie gaf mij hoop tot Albertine, maer sonder fondement. | |
[82]16/26 meert dingsdach is Vosbergen hier geweest, de heer Eck en heeft hij mij bedanckt vanweghen Gelderlandt, gelijck oock alle de commiteerden vanweghen het Ooverquartir van GelderlantGa naar voetnoot45. - Graf van Solms, d'agent van Brandemburch en veul andere officiren. - Verbolt sprack mij van de Lymers, seit dat prins Wilhelm sich genegen laet schienen of hij Goch, de Duyfel en Nergena nu wil hebben, 'twelck een saeck mit de Lymers iss van gelijcke natuir en op een fatzoen gegeven, soodat ick noch hoop heb, en heeft mij gebeden prins Wilhelm daervan te spreecken, en belooft mij van tijt tot tijt te adviseren, hoe het in Gelderlandt staet, en in die provintie sijn debvoiren te doen tot goeden uytganck. - In den Raedt van Staet geweest. - Alleen gegeten. Servient lang bij mij geweest, die mij seide sijn wedervaeren mit de gecommitteerden van de Staeten-Generael, oock sijn cincere genegentheit tot de vrede en van de coningin [Anna van Habsburg], versoeckende alleen de garanti om des te seeckerder vrede te hebben, soowel Vranckrijck als wij, en om dat te betoonen, seide hij, messieurs, bride-moy si court que vous peuvez, en tels pointz que vous trouvez necessaires, et en qouy vous avez quelque schrupul. Ick seid hem hij most die schrupul aen de Staeten wechnemen, dat het Vranckrijck geen ernst wass vrede te maecken, en spraecken duydelijck en claer van sich te laeten briderenGa naar voetnoot46; hij bedanckte mij en seide hij soude het bij geschrift stellen op de beste forme. - Mit Rummen gewandelt, die mij seide, dat ick most Albertine sien te krigen om reden van het huys en van staet. Prins Wilhelm was swack; het kost gebeuren, dat hij geen kinders kreech of storf, dan wass ick menschelijckerwijse de naeste erfgenaem in alles, soowel in 't goet als in de scharge. Ick moet voorsichtich mit prins Wilhelm te werck gaen; hij iss dangereux, en moet mijn best doen om Albertine te krigen. - Mit H.H. gesproocken oover de garantie | |
[pagina 352]
| |
en Fransche saecken; vond haer noch heel tegens de Francen ingenomen, alsoo seer als te Bergen, voerende deselfde termen vanweghen S.H. persoon, en wass heel voor de Spaensen, die haer de rau beklaecht hebben door Philippe Leroy en een Pau mit lange mantelsGa naar voetnoot47, dat H.H. heel aengenaem wass; had geen geloof in 'tgene Servient seide. Servient had H.H. groote voordelen gepresenteert en laeten presenteren, om H.H. te gewinnen, doch sie iss teseer tegens de Fransen ingenomen. | |
[83]Servient begost mij oock van het interest van mijn huys te seggen en dat hetselve in den oorloch meer aensien en respect en credijt hadde als in vreede, doch ick antwoorde hem gantz niet daerop en liet het henengaen, of ick het niet verstonde. - De heer Roorda bij mij geweest, vertelde mij het wedervaeren tuschen de gecommitteerden van Haer Hoochmogenden en Servient, die noch niet gecontenteert wass mit het voorstel van Haer Hoochmogenden, versocht nochmahls de guaranti en seide men solde hem soo kort binden en brideren mit pointen vast te stellen, dat de Staeten niet te vreesen hadden, dat Vranckrijck Spagniën oorsaeck sal geven tot ruptur of dese landen wijder in oorloch te brengen of holden. 17/27 woensdach iss de heer André bij mij geweest, seide dat hij nae het testament begost te soecken. - Roorda had hem gesproocken om Aetsma raetsheer te maecken. - Beveren recommandeerde mij sijn soon tot captein mit presentatie van sijn dienst en de stadt van Dordrecht. - Ripperda vertelde mij, hoe hij soo vrij wass geweest mit den hertoch van Longeville en dat hij alles had weder terecht gebracht, als hij niet wel wass tevreden geweest, klaechde oover Pau, Knuyt, Meynerswijck, dat se Spaens waeren, d'andere neutrael, Nederhorst, Ripperda Frans. - De heer Raetsvelt bij mij geweest, toonde mij veul vruntschap en genegentheit, wass op vetter Hendrick gebeten. - Op 't hoff geweest; S.H. wass krancklijck. - Ick ginck mit Obdam bij Ferens eeten, des avontz oock. Mit haer in H.H. huys geweest, dat besien. - Vrau Korck iss bij mij geweest oover Deckers compagni. 18/28 donderdach Boschuysen bij mij geweest, seide mij dat hij en Viersen het eens waeren mit Haeren en de munte tegens Jongstal, dat hem vreemt sal voorkomen. - Is de heer van Somersdijck bij mij geweest, en wandelden van 8 uir tot elf uir, spraecken van Albertine, van S.H. prins Wilhelm, dat hij most lanckmoedich sijn en beleeft, niet haestich. | |
[84]Van H.H. douari, daer bij 38 duysent gulden noch 15 iss gekomen, behalven noch 30 duysent gulden, die de drie dochters sullen hebben. - Hij sprack mij van Walta. Ick sprack hem van Vosbergen saeck, alsoock van Iselstein, Swartzemburch regiment te peerdt. Somerdijck seide, dat Haerlem, Leyden, Tergau goet genegentheit hadden tot Vranckrijck, de andre steden van Hollandt gantz gene, besonder Amsterdam en Dort. | |
[pagina 353]
| |
- Bij graf Hendrick gegeten, mit de groom gelacht ende gesongen; bij Kuyn geweest. - Bij de vrau van Brederode gegeten, sprack mij van S.H. regement en hoe hij sich behoorde te reguleren. - Seide dat in 't begin van S.H. saliger regering seiden se, dat hij niet bequaem wass om te regeren, maer om de damess op te wachten. Sprack oock van Haersolt en de heer van Brederode questie. 19/29 vridach meert een deel officiren bij mij geweest. In de kerck geweest. - Bij Boschuysen, die mij seide S.H. saliger jonck sijnde, lang sliep, altemetz bij prins Mauritz adt, meest thuys; sijn moeder [Louise de Coligny] regeerde hem eerst wel wat, maer doe prins Mauritz doot wass en hij de regering had, gantz niet. - Op 't hoff geweest, S.H. niet gesien. Bij Servient gegeten, wass van geen veul discoursen aen taefel. Voer daernae mit mij nae Delft. In de koetz hadde men verscheiden discoursen van Italiën, van Savoyen en de hertoch van Savoyen. - Ick ginck bij Goethals, die mij seide dat, doe prins Mauritz storf, doe wass Leyden, Haerlem en noch een stadt aen mijn heer vaeders sijde en stemden hem oock mede, doch mijn heer vaeder hielt sich still, sprack niet om het gouvernement, en alsoo kreech het S.H. saliger. - Hij vreesde oock, dat Hollandt, Zeelandt door haer verschil yet anders in sin hadden alse seiden, en dat het wass om tijt te gewinnen om sich te bedencken, op wat manir dat se S.H. in 't gouvernement souden besnoeyen, dat Rotterdam en Alckmaer, daer S.H. de vroetschappen stelt, all daervan gesproocken hadden om hem dat te ontrecken, 'twelck wel andere steden oock in sinn hebbenGa naar voetnoot48. | |
[85]Amsterdam schickte S.H. saliger wel oover een getal van 14, om 7 schepen daeruyt te kiesen, doch die van Amsterdam teyckenden der seuven uyt die 14 mit titteltjes die se wolden hebben, en daer ginck S.H. noit buyten, seggende de magistraet tot redenen, wij hebben de andere seuven tot andere bedieningen van doen; en wass S.H. altemitz quaet, werpende het geschrift wech, seggende, schrieft het gelijck se het hebben willen. - Op 't hoff geweest, H.H. niet gesien. - Alleen gegeten des avontz. 20/30 saterdach bij de heer Roorda geweest, die mij seide de heer Servient noch niet gecontenteert wass, dat Hollandt wel soo nae sal komen mit haer resolutie als Vrieslandt, doch sonder verobligeert te sijn en uyt goede genegentheit tot Vranckrijck, en geloofde dat deselfde resolutie de uytterste en laeste sal wesen daer Hollandt toe te brengen sal sijnGa naar voetnoot49. - Hij seide mij Stricklandt gesproocken te hebben, die nu kortz uyt Engelant wass gekomen, seide dat se den coninck noch eens souden voordraghen om het Covenant te teyckenen; woude hij hetselfde niet teyckenen, vreesde hij dat se een vreemde resolutie souden nemen tot Sijn Majesteits naedeel en het Parlementz | |
[pagina 354]
| |
verseeckering. Stricklandt seide oock, dat de partie van de presbiteriënten stercker wierde en wass als de independentenGa naar voetnoot50. Voorts wass Roorda heel cyvijl en beleeft, en nam afscheit van hem. - André en Boschuysen. - Ripperda seide mij, hoe Bicker, Keiser, Boreel soo ingenomen waeren tegen Vranckrijck, en als men yet voorbracht, waeren sie als advocaten voor Spagniën, en veul van de steden van Hollandt, oock eenighe uyt de ridderschap, Obdam, Van der Mijlen, Mateness. - Seide oock dat S.H. de compagni behoorde te geven van Decker aen den soon van Beveren uyt veele reden en oorsaecken, besonder in dese tijt en gelegentheit, daer hij vrienden van doen had en noch nieu en versch in de regering quam, sonder bevesticht te sijn. - Welder seide dat S.H. 3 miljoen 2 tonne gautz schuldich wass, had 307 peerden op de stall, most 2 tonnen gautz interest betaelen. - De heer van Somersdijck seide dat prins Philips [Willem] en prins Mauritz testament beyden nu uyt waeren en dat S.H. daervan kost disponeren nae sijn welgefallen, doch prins Mauritz sijn testament iss van de heeren Staeten geregistreert, die executeurs van hetselve sijn, N.B. - Des middach alleen gegeten en geschreven tot vier uirenGa naar voetnoot51. | |
[86]Mit Obdam ende Keiser een lange conferentie ghehadt 4 tot 7 uir, en maeckte Keiser een groot discours van alle tractaten mit Vranckrijck van 't jaer '30, '32, '35, '44 en seide, dat de committeerden van Haer Hoochmogende alles wel geëxamineert hebbende, besonder het 6 en 9 articel, kosten niet vinden dat desen staet aen Vranckrijck meerder verbonden wass te garanderen als Vranckrijck selfs en in de Nederlanden, begeerde op mij ick soude in Vrieslandt sooveul uytwercken, dat de Staeten van Vrieslandt bij haere resolutie bleven en Vranckrijck niet meer volchden, want Hollandt soude sich wel mit Vrieslandt voegen en haer resolutie naevolghen, maer Hollandt, Zelandt, Vrieslandt mosten eerst vaststellen, dat men hem niet wider verobligeert wass als in Vranckrijck en Neerlandt te garanderen; de rest van subsidie oft seeckours wass uyt civyliteit en beleeftheit, goede genegentheit tot Vranckrijck. Ick andtwoorde, naedat Keiser wel een uir had alleen gesproocken, mijnheer, om U.E. te andtwoorden op hetgene hij mij voorgedragen heeft, soo sal het onnodich sijn te verhaelen 'tgene U.E. van de tractaten heeft geseit; sal alleen seggen dat de Edelmogende Heeren Staeten van Vrieslandt, examinerende de tractaten, oover de garanti heel perplext waeren en sich heel bekommert vonden, hoe sij sich in dese swaere en wichtighe saeck solden draghen, want sij sich vonden te doen te hebben mit twe de machtichste coningen die daer waeren, den één haer allieerden en vrundt, den anderen haeren ouden viant, die nu uyt noot goede woorden gaf, doch sie trauden Spagniën niet, 'twelck de trèves van anno 9Ga naar voetnoot52 heeft uytgewesen, alsoock het seggen van Noirmond, die seide de coninck van Spagniën kost dese landen noit quiteren; hij mocht het seggen, hij soud doch geen woort hauden. Sij wilden Vranckrijck geern tot vrundt hauden en | |
[pagina 355]
| |
Spagniën leech en buyte staet om haer quaet te kunnen doen in toekomende tijden, want de heeren Staeten van Vrieslandt hebben geen goedt ooghe op Spagniën, trauwen hem niet, vresen als hij sich erhaeltGa naar voetnoot53 heeft, dat hij haer des te machtiger weder sal aentasten. - Alleen gegeten. André om negen uir bij mij geweest. - De cuhrvorstin gesproocken. - Juffer Grotepe seide mij in een schuyt ghehoort te hebben, dat de Gronningers S.H. niet wilden hebben tot stadthauder, maer mij, dat S.H. saliger mij ongelijck had gedaen, mij het gouvernement ontreckende, en hadden niet wel van S.H. gesproockenGa naar voetnoot54. - S.H. heeft al twe cornels gemaeckt, graf Hendrick en Cillegray. - Ferens seide mij, dat Montroos hier onbekendt wass, ginck nae Vranckrijck, dat Sijn Majesteits saecken qualijck stonden, en riepen altemetz, alse des conincks soon saghen, den hertoch van Jorck, dat iss ons coninck. - Spiring gesproocken. - Hollant, Zellant, Vrieslant geven 82 in 't hondert, seide Keiser; als die 3 provintiën één sijn, de andre moeten dan wel haer resolutie volgen. | |
[87]En Vranckrijck dan gheen vrientschap mit ons hebbende, soo waeren dese landen in een seer soberen en slechten staet, en als wij hem geen contentement geven, soo sal hij dit landt tegen Spagniën niet garanderen, 'twelck dan wel beklaecht soude worden; nu in 't begin heeft het geen noot, maer in toekomende tijden moet men toesien, en dan sal het den last draghen, dan sal het te laet sijn sich oover de precipetatiGa naar voetnoot55 te beklaeghen. - Aen de ander sijde seggen de heeren Staeten van Vrieslandt, dat het heel nodich iss dat dese landen vreede hebben om veul reedenen, want sie vinden dat de finantiën door den continuerlijcken en langduirigen oorloch heel in disordre sijn en de provintiën verarmt, en daerom nodich sich te verhaelen en aesem te scheppen. - Oock omdat se de occasie, die haer soo favorabelijck gepresenteert wordt, niet willen versuymen en Spagniën bij sijn woordt te vatten vanwegen sijn presentatiën, die dese landen heel vrie stelt en seit noit yetwess darop te pretenderen sullen, oock omdat het beginsel van den oorloch iss om een seeckeren en vasten vreede te hebben. - Ten derden begeren sie Vranckrijck soo nae niet tot een buyrman, maer wel tot een vrundt en alieerden, en willen wel, dat Spagniën swack en machteloos sijnde, tot een scheitsman blieft. - Ten vierden om de religie, want Spagniën wechgejaecht sijnde, soo solde die redenen opholden, dat onse catolijcken gespagnoliseert waeren, en souden Vranckrijck begeren dat wij haer meerder liberteit gaven, 'twelck niet raetsaem iss, want anders souden se lichtelijck de Francen bijvallen. Om dese redenen alle, seide ick, mijnheer Keiser, begeren de heeren Staeten van Vrieslandt den vrede, doch een seeckeren, een vasten en geduyrigen vreede, dat se niet licht weder in oorloch mogen komen, want eens uyt den oorloch sijnde en wedrom daerin komende, soo sal het driemael sooveul kosten als daerin te continueren. - Om een seeckeren vrede te hebben, soo moet men Vranckrijck tot een vrundt en geallieerde houden en Spagniën leech, of wij doen een misslach. Wat moite heeft men anno 1635 gehadt om hem in den oorloch te brengen, en nu hij soo veul gemeriteert heeft bij de gemaine saeck, wil men hem nu voor het | |
[pagina 356]
| |
hooft stooten. Dat kunnen de heeren Staeten van Vrieslandt niet goet heeten. Oock iss hij mit Sweden soo machtich, dat hij sich noch al redoutabel sal maecken. | |
[88]Keiser seide, de heeren Staeten van Hollandt sijn oock van die meining, dat men Vranckrijck behoorde contentement te geven, maer hij wil niet, hij brengt alletijt wat nuys en wil ons maer in den oorloch holden tot sijn profijt en onse schaede en om de Spaensen heel wech te jaegenGa naar voetnoot56. Ick antwoorde, het iss te vresen, doch hij doet groote eeden en beloften en presenteert sich te laeten brideren soo nae men wil, om te toonen dat hij den vreede oprecht meent. Vraecht hem en spreeckt mit hem, wat hij daermede wil seggen, dan sal men wel sien, of het sijne meining iss, en verbindt soo nau als doenlijck iss, de heeren hebben doch gauwe en habyle luyden genoech, laet se daerop speculeren en slaen sulcke nauwe conditiën voor, daermede dat ghij kundt verseeckert sijn en niet soo licht weder in den oorloch gebrocht worden. - Soo ginck dese conferentie af; daernae spraecken wij van het Ooverquartir van Gelderlandt en recomandeerde haer die saeck heel serieuselijck, wat dienst het soude sijn voor het landt, besonder voor de vijf provintiën die op de frontiren sitten en den aenstoot van den oorloch eerst voelen moetenGa naar voetnoot57; Keiser vreesde, dat den vrede daerdoor soude achterblieven. Ick verseeckerde haer van neen en seide, als de 7 provintiën eens sijn en het ernsthaftich eischen, soo sult ghij het krigen, maer wil Hollandt niet, soo weet ick wel dat wij het niet krigen, want Pygneranda seide verleden jaer al, waerom gaet het leger nae Venlo. Staet het daerop, wij sullen het aen de Staeten geven en het heele quartir van Gelderlandt, doch ick sach wel dat hij daer gheen...Ga naar voetnoot58 toe had. - Hij lass een brief van Pau, aen hem geschreven; Keiser seide mit een haesticheit, ick heb Philippe Leroy noit gesproocken. - Oock seide Keiser, ons leger sal dit jaer niet te velde gaen; Hollandt sal der altijt niet toe geven. Willen de 6 provintiën te velde gaen, kunnen se doen; Hollandt sal niet een deut betaelen. Ick seide, de andere provintiën kunnen niet te velde gaen, of Vranckrijck most acht ofte 10 miljoen ooverschicken. Hij seide, sij hebben het selfs wel van doen, want Servient heeft maer achtduysent gulden ontfangen tot sijn keucken in de plaetz van sooveul tonnen gautz als men gesecht heeft. Des te minder sal hij hier kunnen corrumperen in 't landt, seide ick. | |
[89]Alsoo scheide ick van hem, hem recommanderende de saeck van het Ooverquartir van Gelderlandt en hij mij de saeck van het vaststellen van niet meerder verbonden te sijn aen Vranckrijck als in Vranckrijck te garanderen en Neerlandt. Dat wijder geschach, wass uyt civiliteitt. Ick seide, mijn credijt iss weinich, mijn heeren principaelen die sullen op de wichticheit van de saecke letten en den dienst van het landt en een seeckeren en vasten vrede. - Ick seide oock, in onss landt sijn veul van opinie, dat als het vrede wort, het land sal afslaen en de waeren. Keiser seide, ick meine van neen, wandt wij sullen veul capitalen aflossen; soo krijcht de gemeinte gelt, die sal het weder aen land besteden; soo sullen de huysen en wahren wederom opslaen en de landen. - | |
[pagina 357]
| |
Keizer iss heel quaet Fransch, goedt Spaens. Obdam oock, doch die sprack heel weinich. | |
[90]Bij André en Boschuysen geweest, die mij seiden dat de heeren van Hollandt bij Roorda oock en hadden gecomiteert om sich mit haer te voeghen in het vastsetten en niet geobligeert te sijn, Schaep bij André, Obdam, Keiser bij Boschuysen, Stellingwerf, Ruis bij Roorda, en afscheit van haer genomen. - Bij Spiring geweest, die mij seide dat de saecken mit Beyeren afgedaen waeren en dat het onvoorsichtich voor dit landt wass sich niet te resolveren, want Sweden en Vranckrijck waeren heel nae verbonden en geresolveert om den oorloch te continueren, als men haer geen satisfactie geeft aengaende de garantie, en sullen een goet leger maecken van Turaine troupen, Coningsmarckx, landtgravin [Amalie Elisabeth van Hanau-Münzenberg], Gassion, en men seit sterck van Loraine mit de Francen geaccordeert te sijn, behalven de afdanckte troupen van de Beyersche, die sullen se op onse frontiren brengen en verderven onss landt. - Sweden eisch nu noch 3 ampten van den cuhrvorst van Brandenburch, 3 miljoen en een jaer lanck inquartirung in het Rijck. - De cuhrvorstin gesproock, gelacht en gepraet, daernae alleen; claechde seer oover Maucken, die sie noch niet mach lijden, seide mij dat se nu wel mit H.H. stond. - André quam noch om 9 uir des avontz bij mij, sprack mij van Tancken, die nu milder wass en civiler in sijn eisch, verseeckerde mij van sijn dienst en correspondentie, oock die saeck van het testament nae te soucken. | |
[91]21/31 sondach meert tweemahl in de kerck geweest, S.H. voor de eerste mael des naemiddachs; hij reedt daernae door de stadt, riep mij om bij hem te sitten en den graf van Solms niet, reedt door den heelen Haeghe, wass vrolijck en discoureerde van Fransche, Duytsche, Italiaensche saecken. - H.H. voor den eeten genacht geseit, die mij veul eer aendede, verseeckerde mij van haer vruntschap en goede genegentheit en dat sij daerin soude continueren; oock seide H.H., dewiele het ongeluck van S.H. overlijden haer ooverkomen was, soo begeerde se op mij ick soude doch daerom mijn genegentheit tot haer niet veranderen, maer continueren haer vrundt en diener te sijn, want sie wel wost dat ick haer alletijt genegen was geweest. Ick seide, mevrau, ick hoop niet dat U.H. andere opinie van mij heeft, want ick alletijt U.H. diener ben geweest; daerin sal ick continueren soolang ick leeve, want ick ben U.H. diener niet geweeest om haer fortuyn, maer om haer goede qualiteiten, deuchden, perfectiën en civiliteit die U.H. mij alletijt bewesen; als ick anders dede, soo wass ick ondanckbaer en soude de memori van S.H. saliger te cort doen, die U.H. soo geërt en geëstimeert heeft; daerom kan U.H. staet op mij maecken van haer getrauwen diener te blieven. - Wij spraecken oock van de Fransche saecken, en vond H.H. noch seer tegens de Francen ingenomen, meer tot de andere sijde, wunste om de vreede, seide, leefde S.H. noch, de kleine provintiën die souden sich soo breet niet maecken of sulcke staute resolutiën tegens Hollandt nemen derven. Ick nam doe mijn afscheit van H.H. - S.H. weder incomende van de wandeling, ginck ick mit hem in sijn kamer, hem seggende dat ick op mijn vertreck stond, of hij yetz woude bevelen. Ick badt hem sijn genegentheit en affectie, | |
[pagina 358]
| |
die hij mij alletijt gedragen had, te willen continueren; hij wass cyvijl tegens mij. - Hij vertelde mij, hoe dat de heeren Staeten-Generael noch gedisputeert hadden om hem een instructie te maecken, als hij in Haer Hoochmogende vergadering wass gekomen, oock dat hij gealtereert wass om den eedt te doen, maer doe hij in de vergadering wass gekomen, sweech een yeder still en hij deedt den eedtGa naar voetnoot59. | |
[92]Hij seide, sij sullen mij noch een instructie maecken, maer ick vraegh er niet nae. Ick seide, U.H. moet sommige steden aen de handt krigen door beneficiën, en die sullen het wel beletten; andere uyt hoop van benefici sullen het oock naelaten. - Hij seide mij oock, hoe Knuyt soo bang wass, dat hij geseit had, al wat mij mijn meesters voorseggen, dat sal ick naeseggen, all willen se hebben, dat ick sal seggen dat wit swart iss, ick sal het doen; en S.H. liet hem altemitz heel contrari seggen als hij van tevooren gesustineert had. - Ick adverteerde S.H. van de practijcken van Hollandt en Zeelandt en dat hij most intijts toesien, of sij solden hem onder dat pretexst handel maecken en veul autoriteit benemen, en seide hem van Rotterdam en Alckmaer, dat dy der al van gesproocken hadden. - Beveren gesproocken, die mij bedanckte, dat ick sijn soon aen S.H. had gerecomandeert, verseeckerde mij van sijn vruntschap en genegentheit, alsoock van de stadt van Dordrecht, hoopte dat sijn soon soude captein door mijn recommendatie worden, daer hij mij de eenigste oorsaeck van soud toekennen. Ick seide, mijnheer Beveren, mocht ick de acte teyckenen, U.E. soon soud al captein sijn; 'twelck hem wel gevijl [geviel]. - Somersdijck seide mij genacht, verseeckerde mij van sijn dienst en vruntschap, sprack mijn van Vosbergen, en ick sprack hem van Swartzemburch. - Cuhrvorstin, vrau van Brederod, Albertine, gravin van Hanau, vrau van Somersdijck, van Dona genacht geseit. - Ick ginck in Armaveille huys mij vercleden en ginck om half negen op de waghen sitten, voer nae Haerlem, waer ick te 5 uir dess morgens quam. - Ick seide S.H. prins Wilhelm mijn wedervaeren mit Keiser en Obdam, die daer seer oover verwondert wass en seide, die van Zelandt sijn soo heel niet eens mit Hollandt en sijn wat van een differente opinie; daer hij mij kenniss van sal geven en schicken mij die van Zeelandt haer resolutie. | |
[93]22 meert/1 april maendach dess morgens om 5 uir te Haerlem gekomen, te acht uir te Amsterdam, te neghen uir zeil gemaeckt, en quaemen des avontz bij Enckhuysen, daer wij ancker wierpen. 23 meert/2 april dingsdach. Wij maeckten om 3 uir dess morgens seil, kregen goede wint en quaemen te een uir naemiddachs te Harlingen, gingen de stadt heel om mit de burgemeesteren en quaemen des avontz om half seuven te Lewaerden. - De captein van het jacht iss een hubs cerel, heeft sich wel versocht, heeft in Indien gedientt, in Vranckrijck en ooverall. 24 meert/3 april woensdach is Osinga bij mij geweest, recommandeerde mij sijn saeck, seide dat hij in de derde stemm meinde te komen. - Ulb Aluva seide, dat Osinga niet in de stemmen kost komen, maer Tjerd Aluva, Ulb Aluva en een eigenerf, versocht op | |
[pagina 359]
| |
mij de resignatie toe te staen. - Seide dat Osinga kuypte mit Lolcke Aisma en haer suster, die door de griteni [Wonseradeel] herom liepen bij de bouren en lieten sich kussen van de boeren op de mont en aen de armen. - Hij Ulb Aluva seide, dat Hottinga voor Osinga wass en Walta en Tjalling Eissinga heel eens, en willen captein Walta weder in Ulb Aluva griteni hebben. Botnia staet er oock nae, doch Ulb Aluva had Sicksma geern. - In de kerck geweest. - Collonel Aluva claechde oover Ulb Aluva, dat hij Sicksma weder in sijn griteni wilde tot gritman hebben, daer hij gheen dienst kost af trecken, want hij noit volmacht kan worden, maer van Botnia wel, die veul landt en vrienden daer heeft, en daerom had collonel Aluva in Ulb Aluva plaetz Botnia. - Piter Walta heeft geseit, wil Botnia van de Aluva gaen, soo wil hij hem in de stemmen helpen, soo niet, soo sal hij te[gen] Botnia sijn, 'twelck Botnia niet doen wil. | |
[94]De heer Donia bij mij geweest, liet mij eenighe brieven van Munster sien, van Pau en de Spaenschen geschrevenGa naar voetnoot60. - Mit officiren gegeten. - Bourum bij mij geweest, seide dat Baerdt geseit had men most den landtsdach sluyten, wandt er niet veul te doen wass als de saecken van Munster. - Bruinsma insisteerde noch op het ritmeestersampt, die ick mit een dilatoire antwoort afschafte. - Vosbergen gaf mij de brieven van S.H. - Jongstal vertelde mij dat oock van Walta gesecht te hebben tegens de Aluva te willen gaen. Jongstal wass oock voor Botnia. - Hij seide mij oock, hoe se te Gronningen soo quaet op S.H. tevreden waeren en dat het haer leedt wass de survivantie wechgegeven te hebben, die sommighe nu wel in dispuyt solden willen trecken, alse dorsten ofte dat haer yemantz daervan aensprack. - Ick seide Jongstal wat mij Boschusen van het kuypen in Het Bildt geseit had, dat hij, Haeren, Viersen eens waeren. 25 meert/4 april donderdach iss cornel Aluva bij mij geweest, die mij seide dat se weder doende waeren geweest mit de compagnie van Vosbergen en dat Hessel Roorda daer een resolutie wolde tegens genomen hebben, 'twelck Dauwe Aluva belett had mit sijn vrunden. - Hij seide dat Ulb Aluva begost nu wat te luysteren om Sicksma te laeten vallen en Botnia weder tot gritman in sijn eighen griteni te maecken. - De heer Crack, die beloofde mij Vosbergen ritmeester te maecken; vond hem noch heel wel tot mij genegen, alsoock om Ulb Aluva gritman in Wonseradeel te maecken, maer hij klaechde oover Bruinsma, dat die wolde de compagnie te peerde tot recompensie van Ulb Aluva hebben. - De heer Nijs bij mij geweest oover Liauckema en Camstra process, en sullen de heeren raeden provinciael gereet wesen tegen maendach toekomende over acht daghen 5/15 [95] april, om alsdan het process te expediëren en te stemmen tot afdoeninge. - Glinstra de griffir verhaelde mij 'tselfde oock. - Alleen gegeten. - De heer Baerdt gesproocken en hem nochmahls gerecommandeert de persoon van Vosbergen, omdat het Sijn Hooheitz laeste teyckening iss geweest, die sijn best dahrin wilde doen. - Hottinga beloofde mij desgelijcken. - Hessel Roorda van Eissinga oock, seide, transeat voor ditmahl cum ceteris erroribus. - Juckema, Saeckema bij mij geweest om haer process mit die van Franycker. - Secretaris Scheltingha seide mij, dat de heeren Staeten niet bijeen waeren, en behoefde niet booven te komen. - Ulb Aluva klaechde oover Bruinsma, badt mij ick soude Bruinsma | |
[pagina 360]
| |
spreecken en disponeren hem anders, want hij de compagnie peerden doch niet krigen kost, doch woud hij niet, soo solde ick Bruinsma seggen, dat de heer Aluva dan het transport niet solde pretenderen en vinden het niet goet van Bruinsma, die volgens acte anders belooft en verbonden wass. Ulb Aluva begost Sycksma laten te vallen en wil Botnia nu wel hebben tot gritman in sijn griteni. - Hij klaechde oover Walta, dat die mit Tjalling Eissinga soo hart liep. - Ytsma seide mij, dat Ulb Aluva had geseit, als ick woude, soo wolde hij Vosbergen ritmeester maecken; dat had Crack, Gemmenich oock gesecht; wass noch seer tot mij geneicht, maer hij had oock gehoort, dat Bruynsma wolde de compagnie te peerdt hebben. - Tjalling Eissinga lang bij mij geweest, die mij wedrom begost te spreecken van de voorgaende correspondentie [96] en hoe leedt dat het hem wass, dat hij soo tegens mij had geloopen in de saeck van LewardenGa naar voetnoot61, begeerde ick soude het vergeten. Ick seide, mijnheer, men moet de gepasseerde dingen niet meer gedencken. - Hij sprack van Tjerd Aluva griteni, wy dan Ulb Aluva griteni soud weder hebben. Ick seide, mijnheer, dat weet ick niet, Ulb Aluva heb ick Tjerd Aluva griteni belooft, sooveul aen mij iss, dat doe ick alle werelt, gelijck U.E. aen Sjuck Burmania, Grovestein gesien heeft. Wil mijnheer off sijn broeder [Hessel Roorda van Eisinga] hetselfde oock doen, ick ben bereit om de heeren te dienen; doch hij bedanckte mij, hij woude het noch selfs bewaeren. - Op 't lest seide hij, hoe sal het mit Ulb Aluva griteni gaen. Of Walta neef en noch een Walta derin quam in de stemming neffenss Botnia, wie sal het dan hebben. Ick seide, ick heb daer noch niet op gedocht. Tjalling Eissinga seide, als het Botnia niet krijcht off yemant die tegens de Aluva gaet; soo wass hij wel tevreden, maer soo het Botnia krijcht off yemantz die mit de Aluani gaet, soo waeren sij der heel achter en sagen wel, dat ick de heeren van Eissinga hateden. Ick seide, mijnheer, men moet dan sien hoe het gaen sal; de tijden kunnen veranderen. - Hij sprack mij, hoe het te may mit Fockens en Hans Lijckelma gaen sal, of hij mit haer in correspondentie soude kunnen gaen; hij woud heel getrau sijn. Ick seide, mijnheer, ick heb Fockens en Hans Lijckelma lang niet gesproocken, wil het mit haer ooverleggen, maer ghij most mij vast staen en bedrigen mij niet, gelijck mit de heer Crack. Tjalling Eissinga seide, hoe leedt mij dat iss, weet ick am besten en wat ick daerom geleden heb en wy daer oorsaeck af iss, dat weet ick wel, doch het iss mijn eigen schult, seide hij. Ick had selfs moeten wijser geweest sijn, maer sal in [97] toekomende in sulcke faulte en labirinte niet meer vallen. In 't scheiden recomandeerde hem de saeck van Vosbergen en dat het S.H. laeste wille iss geweest, of hij het bij sijn broeder wilde recommenderen, dat de heeren Staeten het nu toelieten om aen Vosbergen te geven voor het laeste mael; hij nam het gewillich aen en schickte mij dien avont noch de brief van S.H. aen de heeren gedeputeerden, alsoock de commissie van S.H. saliger. - Tjalling Eissinga iss heel tegens de Aluvani ingenomen ende bang en daerom soeckt hij mijn vruntschap, want hij vreest dat de Aluva haere banden vast krighen en jaghen de Eissinga uyt het Collegie ende regering. 26 meert/5 april vridach iss de heer Bruinsma bij mij geweest, dien ick seide dat Ulb Aluva begeerde, dat hij hem sijn begeren van het transport soude toestaen; hij seide, | |
[pagina 361]
| |
ick sal het in consideratie nemen. Ick seide hem, mijnheer, mij dunct dat ghij dat niet behoort op te holden om redenen, want ghij hebt het aen Sjouck Burmania gedaen, veul meer behoort ghij het aen Ulb Aluva te doen; wat de compagnie te peerdt belangt, die kundt ghij niet krigen, want de edelluyden lijden dat niet; op die reden beloofde hij mij Ulb Aluva contentemen te geven. - In de kerck geweest. - Op 't Landtshuys geweest, alwaer ick de saeck van Vosbergen in 't Mindergetal heb voorgestelt en gerecomandeert, omdat het S.H. saliger laeste teyckening iss geweest, off Haer Edelmogende niet gelieven in de consideratie van S.H. diensten sijn laeste wille te achtervolgen ende in 't werck te stellen. - Soo hebben Haer Edelmogende geresolveert, dat om die redenen sie ditmael S.H. teyckening souden achtervolgen, maer niet meer en schrieven daeroover nu aen S.H., dat hij gelieve dit in danck aen te nemen, doch dat in toekomende tijden 'tselfde niet meer sal toegestaen [98] worden ofte goedtgekent, want de heeren Staeten wolden de provintie haer recht voorstaen. Ick bedanckte Haer Edelmogende voor die eer aen mij bewesen, dat se het op mijn versoeck hadden afgedaen, 'twelck soude soucken wedrom te verdienen. - Ulb Aluva schreef mij en versocht mij op het Collegie te komen vanweghen de griteni [Wonseradeel], doch ick kost niet, bleef in het Mindergetal. - Ick hoorde rapport doen op eenighe pointen, en kregen de extraordinariss troupen een derde part van haer achterstelling. - Mit collonel Aluva en major Swartzemburch gegeten. - Ulb Aluva bij mij geweest, die mij bedanckte dat ick Bruinsma had gedisponeert om de griteni van Wonseradeel op Ulb Aluva te helpen ooverdraghen, badt mij om acht uir op 't Collegie te komen. - Een man van Copenbruck gesproocken, seit dat de vijf dorpen aen één sijde van het vleck leggen, datter gheen ander nering iss als brauwers en wel 30 brauwerijen, brauwen niet als bruyhaenGa naar voetnoot62. - Casembroot en de schout van De Haghe sijn hier gekomen. 27 meert/6 april saterdach heb ick rijden wandelen. - Joncker Unia seide mij, dat hij meinde dat Jepema en Glinstra voor hem souden sijn etc. - Op 't Collegie geweest, alwaer de compagnie van Vosbergen wiert vergeven en de resignatie van Tjerd Aluva geaccordeert en Krack mit Bruinsma commissariss gestelt. - Mit enighe edelluyden gegeten. - Mit de calesch wesen wandelen. - Avontz mit Casembroot, de schout, Herema gegeten. - Frens seide mij, hoe het te Cleef soo slecht en poover toeginck en wat mangel van gelt daer wass. 28 meert/7 april sondach tweemael in de kerck geweest. - Boschuysen seide mij, dat Hollandt soo wijt gekomen wass als Vrieslandt neffens de garanti, doch Servient had het niet aengenomenGa naar voetnoot63. | |
[99]André schreef mij datselfde en seide, dat 8 steden in Hollandt begosten sich aen te stellen, oft se sich tot de garanti souden verclaeren, doch Amsterdam wasser noch heel hart teghen en wolde op generley manir te velde gaen. - Bij juffer Aluva geweest. - Colonel Aluva seide mij, dat sijn broeder in alle dinghen mit mij eens soude sijn, als ick hem maer liet haelen, oock dat Ulb Aluva sich nu beter tot Botnia liet geneghen sijn. - Mit Casembroot, Herema avontz gegeten. | |
[pagina 362]
| |
29/8 maendach ben ick nae Blije geweest mit Herema en Jongstal, dess avontz bij Jongstal gegeten en mijn spijs laeten haelen, mit Pymoy gewandelt, 3 goutguldenGa naar voetnoot64 in 't huys gegeven. 30 meert/9 april dingsdach d'ingenieur Paul gesproocken. - De heer Walta oover sijn questie mit Walteri, wil in het Hoff audiëntie hebben. - De ritmeester Weyer wegen sijn quaede betalinge. - De heer Nijs gesproocken weghen Walta audiëntie in 't Hoff, badt mij mit Walteri te spreecken. - Claechde mij oover eenighe venen te duir gekoft te hebben. - Casembroot badt mij Haringsma te spreecken weghen afdoeninge sijner proceduren, will het op vijf raetsheren setten. - Mit Casembroot en den balliou alleen gegeten, van de vrede gepraet en van de vrijheit, hoe dat die misbruyckt wordt bij sommighe regeerders en burgemeesters van de steden tot groote tiranni van d'ingesetenen. - Haringsma, die seer oover de jonge Baerdt en sijn secretaris onwettelijckheeden klaecht. - Bockema van IJlst gesproocken, die mij seide van den vroetsman; ick seide, die ick gerecomandeert heb, die sal ick meinteneren; 'twelck hem vreemt voorquam. - Een predicant van Harlinghen bij mij geweest, om kenniss te maecken en om te praeten, seide dat alles nu wel stonde in die stadt, waeren heel gerust en vreedtsaem. - Ick klaechde oover somighe in Hollandt, die soo goedt Spaens waeren, dat het twe, drie menschen doen, en als het daernae qualijck geluckt, soo iss het te laet te beklaghen, en dan loopen se [100] uyt het landt in vreemde landen en steden, en dan moeten de vreemde comen, waghen heur goedt en bloet voor het landt, en als het dan in vreede iss, soo komen se weder en willen het grooste gesacht hebben, want voor 70 oft 60 jaeren liepen de luyden nae Embden, Hamburch, Engelandt, en sijn der veul in ballingschap gebooren. - Ick seide oock van Bickers harde regering, 'twelck een tirannie meer gelijckt als een wel bestelde regering. - Ick heb Walteri gesproocken en gebeden Walta te spreecken, om voor te komen, dat hij niet in den Raedt [Provinciaal] quam neffens Walta in 't disputeren, 'twelck hij doen wilde. - Bourum gebeden de resolutiën te doen teyckenen van de heeren van de steden, alsoock om te letten, dat de resolutie aengaende de extraordinariss troupen wierde gesett op een derdendeel van haer qouta. - Alleen gegeten, mij gesmeert. 31 meert/10 april woensdach in de kerck geweest. Gauma bij mij geweest. - Walteri seide dat Walta had geëxcuseert hem te spreecken, sprack daernae van Swartsemburchs baronnieschap in Duytzlandt. - Haeren bij mij geweest en gegeten mit Casembroot ende Herema. - Ick ben rieden wandelen tegen den avontz. - De balliou van Den Haech seide mij, dat Den Haghe groote privilegiën had, kost doch niet in de Staeten van Hollandt komen, dat hij prins Mauritz wel gekent en dickwils gesproocken had. - Solliciteurs uyt Den Haghe. | |
[pagina 363]
| |
audiëntie verkrigen. - Alsoock dat de heeren geliefden maendach om seuven uir booven te komen, opdat het process van Liauckema en Camstra in één cessie mocht afgedaen worden. - De heeren hebben mij door de heer griffier Glinstra wederom laeten seggen, dat se de heer Walta gheen audiëntie en kosten geven, omdat het gheen gebruyck en wass. - Aengaende het ander wolden se om seuven uir booven komen en sijn [zien] of men de saeck kost afdoen. - Bourum seide dat Hottinga had geseit, Osinga iss in de stemmen en hij moet grietman wesen van Wonseradeel, het kost wat het kost. Wij sullen het raetsheerschap deraen waghen, het curateelschap in Tjerd Aluva plaetz, jae selfs mijn gritenie. Wij moeten de hoochmoet van Ulb Aluva nedersetten van onss prinsjen. - De heeren van de steden hebben veul resolutiën geteyckent. - Aengaende het derdepart van de militie der extraordinariën troupes, dat iss vastgeset. - Hasius lang bij mij geweest, seide mij oock van de onwillicheit der Omlanden tot S.H. - Caesembroot en den baillou sijn vertrocken. - Nijs bij mij geweest, ritmeester Wijers. - Hemmema bij Walta geschickt, om hem rapport te doen van Glinstra seggen, 'twelck hem vreemt voorquam en heel qualijck nam. | |
[104]Mit Hemmema alleen gegeten, sprack mij veul van des graven van Oost-Vrieslantz plompheit. - Te begraffeniss geweest mit burgemeester Beima, daer heel weinich vrunden waeren. - Sicco Grovestein sprack mij van het raetsheerschap, oock van de ligue guaranti, daer hij sich toe liet genegen sien, badt mij bij hem ten eeten. - Ulb Aluva seid mij, dat Tjerd Aluva, Ulb Aluva en een eigenerf in de stemmen wahren en Osinga niet, die maer 5 dorpen had, badt mij om afdoening. - Ick sprack hem om Grovestein raetsheer te maecken, daer hij eerst niet aen wilde, doch doe hij sach dat ick daerop insisteerde, gaf hij het beeter koop en liet schienen, of hij het doen wolde mit fatzoen en behendicheit, willende Klinckebijl en Tomae niet stemmen en Hottinga en Burmania doctor Solckema niet stemmende, kost hij sich retireren. - Hij seide dat Hottinga en Burmania allebey gelt souden geniten van de twe advocaten. - Ick seide hem Wonseradeel, Grovesteins, Jan Aluva, Botnia soude wel bijeen komen; hij liet sich aengaen of hij niet vreemt daeraf wass, sijnde niet wel op Hottinga tevreden, en als Syksma wil, soo kan Hottinga gheen volmacht worden. 2/12 april vrijdach is de heer Osinga bij mij geweest, seit dat hij 13 dorpen heeft en noch vier in dispuyt, meint in de stemmen te sijn, begeert ick soude neutrael sijn. - Hij seide mij hem wass aengeboden alletoos gedeputeerde te...Ga naar voetnoot65 en noch andere saecken, als hij woude Aisma collonel maecken, doch hij stembde Oenema. | |
[105]Trijntje-moy [Entens] sprack om een tracktement. - Piter Greoltz bedanckte mij, dat ick haer te IJlst had gheholpen mit den vroetzman. - In de kerck geweest. - Op het Landtshuys, daer mij wierd geseit, dat Tjerd Aluva gisteravondt om acht uir wass gestorven, dat Ulb Aluva handel sal maecken en Osinga in de stemmen brengen. - De heeren van het Mindergetal hebben bij mij gegeten, en haer bedanckt Vosbergen ritmeester gemaeckt te hebben. Ick seid haer, dat ick nae Den Haghe ghinck. - Ick vond haer geneghen tot de generale garantie, en soude mit weinich moite daertoe konnen | |
[pagina 364]
| |
komen, doch ick heb het nu niet willen urgeren om redenen en omdat de heeren Keiser, Obdam het op mij begeerden in Den Haghe. - Donia bij mij geweest, wil niet vertrecken sonder gelt nae Munster voor onderholt. - Osinga badt mij om mij neutrael te holden, om niemantz van de heeren gedeputeerden te spreecken aengaende Ulb Aluva; ick seyde, ick sal hem stemmen, doch niemantz spreecken. - Ulb Aluva quam daernae oock, badt mij om afdoening; ick sprack hem van Botnia, daer hij nae begost te luysteren, alsoock van Grovestein tot raetheer, gaf mij goede andtwoordt en oopening. - Ick ontboodt Grovesteins, die mij bedanckte, en seide hem, ghij moet mit Tjalling Eisinga, Jan Aluva eens blieven. - Dess avontz om neghen uir kompt Grovestein noch bij mij, seit Ulb Aluva gesproocken te hebben, die hij passelijck vond en seer gebeten op de heer Hottinga, woud van Sjouck Burmania niet, die hem had belooft het gedeputeerschap te continueren. | |
[106]3/13 april saterdach Bourum bij mij geweest om eenighe teyckeninghen. - Ipe Dauma. - Dauwe Aluva sprack mij om Botnia grietman te maecken; ick seide, stuirt Ulb Aluva, dan iss het gedaen; hij wass heel wel en presenteerde mij sijn dienst. - Ulb Aluva sprack weder van afdoening van de griteni [Wonseradeel]; ick seide hem, ick ben gereet, als de heeren gedeputeerden booven komen, ick doe het mit. Ghij moet Haersma hebben; Haersma sal wel wesen. Ick sprack hem van joncker Botnia en wonde heel veul op hemGa naar voetnoot66; hij gaf sooveul te verstaen als dat hij het doen wilde. - Oock van Grovestein en Tjalling Eissinga; hij seide, als Burmania derin kan comen, soo iss het wel. - Haersma, horende mijn meinninghe, wass gereet om Ulb Aluva te stemmen; als hij Talling Eissinga de gedeputeerde had gesproocken; kost hij voor de middach niet, woude hij om 5 uir des avontz. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Haersma quam naer den eeten, seide mij, als ick gereet wass, wolde hij om vijf uir op het Collegie de heeren gedeputeerden vergaderen; ick seide van jae. Voortz seide hij, dat Eissinga had geseit, gaet uyt de stadt; maer hij woud niet. - Aluva had hem geseit, doe Oenema gritman wierde, doet ghij het niet, soo ben ick en de mijne verloren, want alsdan ghaen de Wolden mit de Eissinga, en dan binnen de Aluva heel der buyten gesloten. - Tjalling Eissinga de gedeputeerde seide tegens Haersma, dat ick de onder bin, daer bindt ghij en Oenema schult aen; en wass heel quaet op Haersma; die holt het mit Aluva en declareert [107] sich nu, dat de teyckeninge een ende heeft. - Eissinga seide, Boulens iss een Aluva-man; soo hebben wij niet op Haersma. - In de kerck geweest tot de voorbereidung des nachtmahls. - Om vijf uir op 't Collegie gegaen en de griteni aen Ulb Aluva gegeven mit de heeren Haersma, die president was, Bruisma, Crack; Tjalling Eissinga quam als wij gestemt hadden, seide of een doot man mit in de stemmen wass; wij seiden, Osinga iss in de derde stem geweest in de plaetz van Tjerd Alua. - Wesen wandelen daernae. Flamings wedue 20 gulden doen hebben. 4/14 april sondach dess morgens in de kerck geweest, het avontmael ontfangen; nae middach oock in de kerck. - Vrau Martena bij mij geweest om haer process. - Ebinga en Paffenroy oock om het process, sijnde borge. - Mijn Duytzse brieven gelesen. - Heel | |
[pagina 365]
| |
alleen gegeten en mij geprepareert tegens morgen, om het process van de heeren Camstra en Liauckema af te doen, en het bij geschrift gestelt. 5/15 april maendach ben ick om 7 uir op de Cantselerij gegaen, alwaer de heeren waeren die oover het revijs van Camstra en Liauckema mooghen sitten, Nijs, Viersen, Jongstal, Saeckama, Haringsma, Glinstra, Jepema, André; naedat het gebedt gedaen, begost de jongste raedt sijn advijs en soo op de rije tot mijn advijs toe, en heeft de vrau Martena de possesie ghehauden, en sijn de heeren van de Hoove bij de sententie van anno 1618 gebleven ende gepersisteert, en duirde het tot half twaelf. - Alleen gegeten mit Maree. - Vrau Martena iss bij mij geweest en heeft mij bedanckt, dat sie soo goede uytkompst van haer saecken heeft ghehadt. - De gerichtschultess [Abraham Isbrandi Mellinga] seide dat 2 misdaders solden gepijnicht worden volgens sententie van den krigsraet. | |
[108]Bourum lang bij mij geweest, seide mij hoe dat Hessel Roorda van Eissinga en Hottinga soo quaet waeren geweest, als Ulb Aluva de griteni van Wonseradeel kreech. - Eisinga: ick ben blijde, Sijn Excellencie weigert niemantz de ooverdracht, soo kan ick de mijne oock eens ooverdraghen. - Bourum seide, hoe Saeckema soo quaet op Bellanus wass en soo op hem schimpte. - Unia presenteerde mij een peerdt vanweghen mevrau van Martena, doch ick sloech het aff. - Ick adt alleen mit Maree des avontz en lass mijn Duytse brieven. 6/16 april dingsdach ben ick 's morgens te peerdt rijden wandelen. - Secretaris Scheltinga liet mij de brief sijn [zien] die vanwegen de Staeten van Vrieslandt ahn de heer Roorda soude gaen, daerin stond dat dese provintie S.H. niet langer willen toestaen de Schotten, Francen en Engelse compagniën. - De gerichtschultus seide mij, dat een soldaet wass gecondemneert te hanghen, en sal de justici als morgen geschieden. - Mit officiren gegeten. - De heer Roorda bij mij geweest, toonde sich off hij voor de garantie wass, doch ick gelooff hem niet. - Sprack van Vranckrijckx swackheit en dat se den oorloch niet langher souden kunnen staende hauden uyt mangel van gelt. - Toonde sich sehr genegen op onsse sijde en voor ons huys, sijn oude praet; sijn neef kompt hier. - Den man van Copenbrug gesproocken. - Herema gesproocken. - Mit Herema gegeten des avontz. - Mit juffer Epema gepraet, gewandelt. | |
[109]7/17woensdach quam Scheltinga bij mij, seide mij hoe dat de heer grietman Oenema soo subijt ooverleden wass, begeerde mijn stem tot de griteni voor sijn soon d'ontfanger en Runia. - Crack quam oock bij mij, seide mij desgelijcken, badt mij oock om mijn stemm en om de substitutie. - In de kerck geweest. - Op 't Collegie gegaen, waer de substitutie op Crack wiert vastgesett en op Tjalling Eissinga van Marsum voor Ulb Aluva griteni. - Der iss een soldaet gehanghen door de crijchsraet. - De capteins wierdt 100 gulden tot peene gesett die moetwillens uyt de crijgsraet bleven. - Raetsheer Saeckema bij mij geweest, sprack mij van de predicant en Une Roorda. Oock seide hij mij, hoe dat Homme Camstra hem soo quaelijck en ongehauden bejegent had oover het afdoen van het process tuschen Camstra en Liauckema, wass quaet op de Camstra; sie praeten ooverall heel loss en vrije. - De heeren van den Raedt hebben alle tesaemen | |
[pagina 366]
| |
bij mij gegeten, waeren vrolijck. - Nae den eeten rijden wandelen en beyegende Jongstal; mit hem gevaeren, des avontz daer gegeten en vrolijck geweest tot 12 uir toe; Py-moy wass daer oock, wass heel cyvijl en beleeft, gaf mij een lindtje. 8/18 donderdach lang geslaepen. - Walta bij mij geweest, claechde oover de heeren van den Hoove, dat se hem audiëntie geweygert hadden, wil schrieven tegens Walteri. Sprack nae sijn oude gewoonte. - Douwe Aluva sprack mij oover Botnia, dat hij die geern tot grietman had, doch klaechde oover Ulb Aluva, dat die Sicksma wolde hebben. Ick seide, Ulb Aluva heeft ongelijck, doch brengt Botnia in de stemmen. | |
[110]Haubois seide mij, hoe dat se soo hardt cuypen in Ulb Aluva griteni en meinen drie te brenghen, twe Walta en Tjalling Eissinga van de Raedt. - Tjalling Eisinga had sich oover mij beklaecht, dat hij mijn goede gratie quijt wass en die niet weder kost krigen ende daerom onder leggen mit sijn vrunden. - Seide oock van Sjouck Burmania, dat Juckema van Cataryne Entess heel qualijck sprack, wat Oenema weleer gedaen had. - Walteri had geseit, ghij bendt oorsaeck van Aluva en Kuycks doot; wilt ghij den 3 derbij leggen. - Veul brieven gekreghen van André en Somerdijck, die gelesen. - Heel alleen gegeten. - In den hoff gelesen. Mijn Duytse brieven afgedaen, rijden wandelen. Jongstal beyegent, die op 't Bildt wass geweest, doch niet gesproocken. Mit Haeren ende Mauryck gegeten, gewandelt op de wall. - Inthema bij mij geweest, ginck nae Worckum. - De oude Baerdt wass heel quaet oover Crack en klaechde seer oover de substitutie die hij had aengenomen, die Baerdt toequam, omdat het alletijt gebruyckelijck iss geweest, dat die grietsluyden Oenema, Baerdt malckanderen hebben gesubstitueert geweest. Ick leide all de schult op Crack, en scheiden wij goede vrunden. 9/19 april vridach in de kerck geweest, brieven van Munster gelesen. - Doctor Wijckel sprack mij aen weghen de griteni in de Wolden [Schoterland] voor sijn persoon. - Ick ginck bij de heer Walta eeten ongebeden, waer juffer Ebinga wass en juffer Haeren en Viersen oock ongebeden quaemen; waeren den geheelen dach vrolijck en aten des avontz bij Hemmema, daer vrau Martena oock quam. - Juffer Hannia, Burmania waeren quaet op juffer Haeren, omdat sie des naemiddachs niet bij haer quam. | |
[111]10/20 april saterdach dess morgens rieden wandelen mit mijne peerden nae Cornjum. - De heer Bourum bij mij geweest, seide mij datter een landtsdach was uytgeschreven tegens dingsdach oover de Munsterse brieven hier gekomenGa naar voetnoot67. - En de catolijcke edelluyden bij mij gegeten. Hommo Camstra liet mij seggen hij woude niet meer bij mij eeten, ick maeckte hem de soppen all te vett; hij iss op mij quaet, dat hij het process verloren heeft. - Scheltinga brocht mij de brieven van Munster, seide dat den ontfanger Scheltinga, Runia en een bijsitter in de stemmen solden commen, Crack niet, iss te seer gehaet en gevreest. - Andringa de gritman recomandeerde mij één die Helema heet, die oock in de stemmen meint te comen; oock meint hij, dat Hans Lijckelma in de stemmen solde comen. Ick seide, mijnheer, ick vreese, dat door dese griteni [Schoterland] scheuring sal komen in de Wolden, ick recomendeer u de | |
[pagina 367]
| |
eenicheit ende vreede. - Ick reedt mit Herema uyt en reede neffens de koetz van vrau Jongstal tot Hallum praeten, sprack Sippke Burmania, Herema, Haeren; aeten bij mij. 11/21 sondach in de kerck geweest; Reichman afgeveerdicht. Ick ben door Godess segen ende genaede soo wel als ick in lange tijt geweest ben; ick hoop onse Here Godt sal mij daerbij erholden, dien ick voor die genaede en alle anderen danckbahrlijck daervoor sal dienen mijn leeven lang mit gedachten, woorden en wercken mijn leeven lanck, sooveul in mij iss. Godt doe mij sijn genaede en segen daerbij, dat ick in dit voornemen mach volherden. - Naemiddachs weder in de kerck geweest. Mit Potter en eenighe officiren gegeten. Nae de predicatie om de stadt gewandelt, bij juffer Hannia geweest en accordt mit de juffer gemaeckt om maendachs uyt te vaeren nae Wommels bij grittman Grovestein. 12/22 april maendach de min genacht geseit, freulen Anna van Portegal een boeck en hondt vereert en geschickt. - Mit de juffers om half negen uytgevaeren, juffer Eissinga te Marsum mitgenomen, te half één te Wommels gekomen, alletijt door goede weyden rijdende en fray goet landt, daer gegeten, wel getracteert geweest en vrolijck geweest; [112] een deel van onss geselschap wass droncken. - Juffer Hannia seide mij van gritman Hottinga dochter, dat se sich woude op het hoy verhangen en wierdt door d'assestent belett. - Des avontz quaemen wij om acht uir tehuys; ick adt mit Haeren, en brocht mij Welefelt een brief van S.H., die ick dingsdach weder affeerdighe ende beantwoorde weghen eenighe saecken. 13/23 april dingsdach heb ick Hans Lijckelma gesproocken, die mij seide dat Krack van de griteni [Schoterland] desisteerde en recommandeerde sijn persoon. Ick seide, ghij moet Fockens hebben, als ghij die krijcht, soo gaet ghij vast, maer om Fockens te hebben, moet ghij Hellema, Teyens [schoon]soon, weder in de stemmen brenghen in u griteni, soo sal het Focken seeckers doen. Hans Lijckelma quam der niet geerne aen, doch als het anders niet sijn kost, dan solde hij sich laeten geseggen, vermerckte ick wel, doch tegens sijn borst; hij was voor doctor Wijckel en soud mij laeten weten Krackx wedervaeren mit Fockens. - Ick vermaende hem mit Fockens eenich te blijven en malckander vice versa t'accomoderen. - Brieven van André gekreghen aengaende de vredehandeling ende Pau sijn rapportGa naar voetnoot68. - S.H. mit Welefelt geantwoort, die om 2 uir iss vertrocken, naedat hij mit mij gegeten had en mij S.H. en H.H. leeven beschreven. - De heer Abraham Roorda bij mij geweest, sprack van de garanti, om sich mit Hollandt te accomoderen; ick seide mijn redenen ter contrariën en dat men niet alleen op het present moet sijn [zien], maer op het toekomende en dat men gheen vreede behoort te maecken buyten VranckrijckGa naar voetnoot69. Mijne redenen waeren, omdat, als wij vreede maecken buyten Vranckrijck, hij den oorloch mit Spagniën continuerende, soo sullen de beyde croonen den oorloch moede worden; dien moede sijnde, sullen se vreede maecken ende aliantiën tesaemen en | |
[pagina 368]
| |
voegen haere waepenen tesaemen uyt haet van de religie, Spagniën vanweghen den auden haet en Vranckrijck uyt spijt, dat wij buyten hem hebben vreede gemaeckt; sullen ons dan aentasten, en dan hebben wij mit groote en machtighe luyden te doen, die ons licht souden kunnen vermeesteren. Dan hebben wij gheen garand, ghene vrunden, want de oude vrunden sijn veracht, en groote en machtighe vianden; hij hielt de andere parthie, en kosten het niet eens worden. - Hij begost op het interest van het huys Nassau te spreecken, daer ick hem op dese manir antwoorde ende protesteerde ick vooreerst, dat ick ons huys interes niet en aensaege, maer den dienst van het landt, want wij sijn maer particulire [113] en kunnen ooverall terecht komen. Wij hebben onse goederen, Godtloff sulke reputatie, dat wij alletijt kunnen wel geraecken en door den oorloch voortkomen. Hebben onse voorolders yet gemeriteert aen het landt, daerin hebben se wel gedaen en de saeck door Godes segen tot een goedt einde gebrocht, en doe alle werelt vluchtede, doe quaemen die in 't landt en hebben het staende geholden; hadden die doe nae Hamburch, Bremen, Embden en andere plaetzen gevlucht en in ballingschap gebooren geweest, waer soude de vrieheit wesen, waer soude de religie en de Unie sijn. Uyt dese redenen alle soo kunnen U.E. wel sijn [zien], dat ons huys niet haerselfs, maer het landts beste gesocht heeft, 'twelck sij door haer bloedt hebben betoont, want men weet wel hoeveul datter door desen oorloch van ons huys sijn doodt gebleven. Dewiele dan, mijnheer, onse voorolders het gedaen hebben ende door Godess segen soo wijt gebracht, dat Spagniën dese landen den vreede moet aenbieden, wij haere naekomelinghen in haere chargiën succederende, soo succederen wij oock in den ijver en genegentheit om dit landt te dienen en te mainteneren en te conserveren in 'tgene dat onse voorolders mit haer goedt en bloet hebben verkregen door Goodes seghen. Daerom spreeck ick rechtuyt en wil mijne contiëntie quijten, seggen oprecht mijn meininghe ende opinie, gelijck ick achte tot de meeste dienst, ruste en seeckerheit van het landt te behooren. En segge dat dit landt moet vreede hebben om de machteloosheit van penninghen, uytgeput door den oorloch. Om Vranckrijck niet naeder te krighen tot een buirman, want sijn naebuirschap deucht niet, alsoock om de religie wille, want Spagniën wech sijnde gejaecht, soo haut die reden op, dat onse catholijcken te goet Spaens sijn, 'twelck Franckrijck wetende, soude sich van onse catolijcken in sulcke geval willen dienenGa naar voetnoot70. | |
[115]Edelmogende Heeren, 'tgene lange van Uw Edelmogende iss verwacht geworden, iss nu eintelijck gekomen, want door Servientz komste in Den Haghe heeft men alle daeghen tegengesien sijn propositie en die aengaende de ligue guarantie, daer Vranckrijck haer heel veul aen gelegen laet sijn, gelijck men haer gheen ongelijck kan geven, als sijnde voorsichtighe raetsheren, 'twelck Uw Edelmogende aen haere cant oock moeten doen, sijnde [ziende] eerst op haer best profijt, seeckerheit ende daernae opt Uwer Edelmogende allieerden, opdat ghij u die tot vrienden kunt hauden en blieven alsoo in eendracht, sijn redoutabel aen uwen viant. Deselve saeck heeft voor desen al | |
[pagina 369]
| |
voor geweest, en doemaels hebben Uw Edelmogende deselfde bevonden een wichtighe saeck, daermede verlegen geweest, niet wel wetende het beste te kiesen, omdat se aen beyde sijden periculeux en dubieux is, want ghij heb mit Spangniën, Vranckrijck te doen, twe machtighe koninckrijcken, de eene u viant, de ander een alieerde; de eene iss machtich, de ander swack, doch hij kan weer machtich worden en sich weder erhaelen. Vranckrijck iss gheen goede buyrman, kan sich niet still hauden, iss oock door sijn macht redoutabel. Daerop dient geresolveert, wat Uw Edelmogende am besten sullen doen. Voor mij, ick ben te gering om daervan te ordelen, doch omdat het de saeck vereist en mijn schuldicheit iss, sal ick volgens eedt en plicht, sooveul als ick verstae, dat tot het landts beste sal dienen, mijne meininge seggen, sonder eenighe interest aen te sien of eyghenbaet, laetende het tot Uwer Edelmogende wijsen raedt wat se dan sullen willen doen ende elck in 't besonder. | |
[116]De saecken van dit landt nae mijn beduncken staen soo, wij moeten vreede hebben, want de provintiën sijn arm en van middelen uytgeput, oock omdat wij Vranckrijck niet naeder moeten hebben, omdat hij machtich iss, een rijck coninckrijck, en brave officiren en goede soldaten heeft, die den oorloch wel verstaen, en om gelt kunnen se Switzers en Duytzen krighen sooveul alse van doen hebben, ten derden omdat in onse provintiën veul papisten sijn, die wij niet souden kunnen weigheren de vriheit van religie, als de Spagniërs wech waeren, en door het middel van papisten, gevende haer Vranckrijck hoop van groote benefitiën, soude hij haest op haer sijde sijn en worden onss te sterck en jaghen ons ten lande uytGa naar voetnoot71. - Spagniën die moeten wij tuschens ons beyden hauden tot een scheitzmuir, doch leech, arm ende swack, opdat hij ons gheen quaet kan doen in toekomende tijden. - En dat mijns bedenckens nae niet beter geschieden kan als mit de ligue guaranti, want haut Vranckrijck wat hij heeft, soo iss Spagniën swack, doch op seeckere conditiën, die men dan moet opsetten. - En wy [wie] soude onse guarand en borge wesen tegens Spagniën als wij Vranckrijck niet mit onss hebben, en tsaemenderhandt kan men Spagniën dwinghen; den eenen moet den anderen helpen. - Maecken dese landen vrede buyten Vranckrijck, soo offenceert ghij Vranckrijck; hij blieft mit Spagniën in den oorloch 3 of vier jaer, sij worden den oorloch moede door faulte van middelen, maecken vreede en aliantie, voeghen haere waepenen bijeen door haet van de religie en Spagniën door den ouden haet, Vranckrijck door het affront dat het geschiet iss, dat wij vrede hebben gemaeckt buyten hem, sullen dese landen tsaemenderhandt aentasten. Dan heeft dit landt mit twe machtighe coninghen te krijgen, daer gheen goede uytkomst af iss te verwachten. Dan hebben wij geen guarand, gheen vrunden, want de oude vrunden sijn veracht, en Spagniën heeft mit dit landt niet goetz in sin, hij mach seggen wat hij wil. Ick kan Spagniën niet trauwen, want men kent hem van langher handt in dese landen, en hoe hij mit andere heeft getracteert, gedissimuleert en sijn tijt waergenomen, als hij gekost heeft en haer dan ooverrompelt en bedroogen, iss genoech bekent en in de historiën te lesen. | |
[117]De heeren moeten niet op een jaer ofte twee sien, maer op toekomende tijt want | |
[pagina 370]
| |
Vranckrijck sal en kan dit affront niet vergeten, 'twelck hij sal resenteren als hij gelegentheit heeft, 'twelck Spagniën geerne altijt sal aennemen, als het hem Vranckrijck presenteert, want Spagniën laet sich aen Vranckrijck of dit landt niet gelegen sijn. Hij soeckt maer scheuring te maecken en den eenen door den anderen te slaen, dese landen ofte Vranckrijck; het iss hem all eens, hij heeft se gelijcke lief. - De heeren hebben het exempel van Dennemarcken en Sweden, ghij hebt de Sweden soo geholpen, dat Sweden nu te machtich iss. Men moet soo precipitant niet sijn in sulcke hooge wichtige verresiende saecken; de gemeinte moet er daernae te veul om lijden en uytstaen; de heeren vuylen het niet. - Franckrijck heeft veul gemeriteert en door instantelijck ahnhauden van Knuyt en Pau, hoewel ongeerne anno 1635 om dese landen wil en op haer versoeck mit Spagniën gebroocken; die kan men en behoort men soo licht niet te verlaten. Verlaet ghij hem, het sal dese landen berauwen, want Franckrijck kan alletijt vrede krigen van Spagniën, als hij wil en dan kan hij sich revangeren door Spagniën, gelijck hij daer veul middelen en gelegentheit toe heeft. Spagniën weder op sijn sijde te krigen, gevende hem maer yets weder dat hij nu van hem besit, daer Spagniën graech nae sal sijn [zien]. - U.E. hebben gesien, dat alletijt als Vranckrijck Frans I, Spagniën Carel V, Venetiën en andere princen, republycken hebben vreede gemaeckt, dat se op dieselfde tijt hebben nae vrunden omgesien, omdat de vreede vast en seecker mocht wesen, opdat die niet mocht ingebroocken worden, hebben aliantiën gemaeckt, verbintnissen, contributiën vastgeset, om de troupen alle maent te onderholden, oock om een schat ofte vooraad van gelt te maecken, om gereet te sijn, of yemantz de vrede inbrack, gelijck keiser Carel V, de paus [Paulus III], Venetiaen, Naples, Mylaen deden en Vranckrijck, Engelandt, de Swytsers aen haere kant, maer Vranckrijck offancerende, soo doen U.E. heel contrari ende stelt u saecken in een dangereusen en periculeusen staet. - Men behoort sijn best te doen om Vranckrijck te contenteren en hem tegemoet te voeren de nootwendicheit van de vreede, de scharsheit van de provintiën en hem tot de vreede te raeden ende te versoecken en sooveul satisfactie te geven als doenlijck iss door een ambassade en expresse besendinge, [118] want als Vranckrijck vast staet op de guarantie en dese landen op haere opinie, dat se daer niet aen gheholden sijn, soo sie ick gheen beter middel als de ambassade; wil Vranckrijck noch niet luysteren, soo moet men van twe quaeden eene kysen en het minste; 'twelck nu 't minste quaet iss, dat laet ick alle verstandige oordelen. | |
[119]14/24 april woensdach in de kerck geweest. Boschuysen bij mij geweest, seide dat Ulb Aluva gantz niet in sijn griteni [Baarderadeel] soude te seggen hebben en dat se Peter Walta, Tjaert Walta, Botnia souden in de stemmen brengen. - Yetsma seide mij, dat se de schriverschappen solden aen Eringa en Pitertilla vaststellen. - Haersma recomandeerde mij Scheltinga d'ontfanger; ick seide, sijt [ziet] dat ghij Fockens krijcht; hij woud sijn best doen, hij seid Hans Lijckelma kost niet in de stemmen komen, maer Hellema wel, de swagher van Teyens. - Lewen heeft mit mij gegeten en eenighe officiren; seide mij, dat de regering te Gronninghen heel wass omgeset. Alberda lach nu onder, Sickinga oock, die licht iss in 't veranderen van partij. - | |
[pagina 371]
| |
Abraham Roorda weder bij mij geweest, seide mij 'tselfde van gisteren, wass heel tegens Franckrijck ingenomen en heel van de opinie van Hollandt. Meint niet, dat Vranckrijck den oorloch kan continueren door mangel van gelt ofte penninghen, en dat gelooft hij vastelijck en stelt het sich voor en dat wil hij verdedighen, doch ick heb het hem wederleit en met reden geconvinceert, doch hij wolde sich niet geven oovertuicht. - Ulb Aluva bij mij geweest, bedanckte mij dat ick hem tot de gritenie van Wonseradeel had geholpen, verseeckerde mij van sijn vrientschap, seide mij hij woude de secretaris van Wonseradeel [Minne Hillebrands] geern veranderen, ofte ick niemantz daertoe hadde te recommanderen; hij wolde hem geerne aennemen. - Hij sprack mij niet eens van de griteni die hij heeft gehadt [Baarderadeel], maer wel van die van de Wolden [Schoterland], wy daer commissaris soude worden. - Haubois sprack mij lange van de ligue guaranti; vond hem seer genegen om Vranckrijck contentement te geven, en soude de saeck eens ooverdencken en sonderen de heeren van Oostrego en Westrego, of die noch soo goedt waeren alse geweest sijn, om Vranckrijck contentement te geven; Hessel Roorda, Tjalling Eissinga van Marsum, Hottinga waeren wel tot Vranckrijck genegen. - Hij seide oock, dat de gedeputeerde Tjalling Eissinga aen Peter Walta, Botnia, Tjaert Walta een eedt hadden afgenomen om noit mit de Aluva te gaen, maer alletijt tegens haer, wy van driën gritman wierdt. | |
[120]15/25 april donderdach is de predicant bij mij geweest, Feycke-oom [Oedsonius], om voor den soldaet te bidden. - Ick recomandeerde de heer Haubois, of hij aen het Mindergetal wolde voorstellen, dat wij de soldaten door den krijchsraet uyt het landt mochten bannen, 'twelck hij doen soude, tot bevrijdinge van de ingesetenen. - Ick reedt nae Belckum, ginck in all de stallen. Adt bij Hemmema mit Potter, en waeren vrolijck. - In 't wechrijden sprack ick tot Swartzemburch aen, bleef daer een uir. In 't wechrijden seide mij Herema, hoe hij den grietman Swartzemburch alletijt wass tegens geweest, had tegens hem gekuypt, hem uytgefordert en geaffronteert en woude hem noch wel eens uytkuypen. - Hemmema heeft op de Velouwe drie quetsuren bekomen. 16/26 april vrijdach is de heer Bourum bij mij geweest, seide datter weinich heeren van 't landt bijeen waeren en datter noch niet wass gedaen. - De heren Keiser en Stellingwerf, gekommitteerde van Haere Grootmogende, deden mij vraghen, oft se mij wel kosten te spreecken komen, en quaemen om acht uir bij mij, bleven tot half tien, soodat ick niet in de kerck ginckGa naar voetnoot72. - Keiser vertelde 'tgene Pau had gerapporteert in Haere Grootmogende vergaedering aengaende 't hauwelijck tuschen Spagniën en Vranckrijck, oock van de brieven van den coninck, don Francisco de Melo, de viceroy van Naples, die door Van der Burch sijn gedeciferert, van S.H. en d'Estrade anno 1646 gepasseert aengaende 't hauwelijck, alsoock wat de heer Pau gehoort heeft uyt de mont van twe van de France plenipotentaerissen aengaende het hauwelijck. - Daerna de aliance van Vranckrijck mit de paus [Innocentius X], om de religie uyt te roeyen en van Engelandt te beginnen. - Oock hoe dat sich Vranckrijck in Duytslandt tegens die van de religie stelde, dat Hollandt om deselfde redenen voor Vranckrijck bevreest wass en begeerde den vrede mit Spagniën te sluyten, om van Vranckrijck door dat hauwelijck | |
[pagina 372]
| |
niet geprevenieert te worden om mit Spagniën te handelen, als Spagniën sal sijn [zien] dat dese landen niet mit hem sullen willen handelen, gedronghen sijnde door grooten noot. - Hij seide oock, Hollandt wil niet meer oorlogen, all hadden se geltz genoech, soo willen se doch niet te velde uyt redenen van staet, om Vranckrijck niet naeder tot een buirman te krigen, oock uyt vreese van de religie; en versochten, dat ick de provintie woude bijwonen, om haer te bewegen sich mit Hollandt te conformeren om den vreede eerstdaechs te helpen te bevorderen en te sluyten. - Stellingwerf voechde daerbij dat, doe H.H. dese resolutie hadde gehoort, dat se heel verblijt wass geweest en had geseit dat dit S.H. intentie [121] oock wass geweest, en hoopte dat de andere provintiën sich daermede confirmeren. - Ick stelde de heeren tegemoet, ofte het dienstich voor het landt solde sijn buyten Vranckrijck te sluyten, uyt vreese hem te offenceren en daerdoor mittertijt Spagniën, Vranckrijck tegelijck tegen ons ste krighen. - Keiser antwoorde, Hollandt soeckt Vranckrijck contentement te geven, doch als Vranckrijck niet wil, soo moeten wij uyt onse ooghen sien en maecken vreede. Vranckrijck moet wel volgen; hij kan den oorloch alleen niet staende holden tegens Spagniën buyten onss, en als de Beyervorst dat siet, die sal oock wel veranderen van 'tgene hij mit Vranckrijck en Sweden gedaen heeft. - Hij, Keiser, seide oock, dat alle de steden van Hollandt eenich daerin waeren en dat se daer vast bij bleven, en soo scheide dese conferentie. - Om tien uir hadde de heeren Keiser en Stellingwerf audiëntie in Oostrego caemer, alwaer Keiser het woordt dede en sprack heel duydelijck, heel eloquent, sonder te haperen. 1. verhaelde eerst van de rang, hoe Vranckrijck die gedisputeerdt had. - 2. daernae dat Hollandt mit Cataloniën niet gelijck wolde sijn geholden in trèvess ofte vrede door de differentiën van de saeck, alsoock door den langhen oorloch die dese landen gevoert hebben voor haer vriheit, religie en unie. - 3. daernae sprack hij van de teyckening te Munster en wat daeraen dependeert. - 4. op 't lest quam hij op Pau, van sijn rapport, dat hij mij vandaech oock had gedaen aengaende 't hauwelijck mit Spagniën, sprack van S.H. en Destrade anno '46 en wat hem twe van de heeren France plenipotentiarisen hebben geseit aengaende 't hauwelijck te Munster. - 5. verhaelde, dat in 't jaer '35 de aliantie mit Vranckrijck gemaeckt, het 6 en 9 artiquel gexamineert, men bevond niet geholden te sijn aen de ligue guaranti wijder als in Vranckrijck en Vlaenderen en dat Hollant daer heel eens in waeren en daer niet solden ofgaen, en soo de andere provintiën niet en wilden, soo solden se daervan protesteren ontschuldich te sijn van alle onheilen daer tuschen de provintiën daeruyt souden komen te ontstaen. - 6. seide dat Hollandt door den oorloch soo uytgeput wass en het continuel negotiëren, dat het onmogelijck wass om langer te oorlogen, want sie mosten al te groten interest hoeden en alleen soecken om die te kunnen betaelen. Soo hadden Haere Grootmogende gheen gelegentheit noch gelegentheit om langer te oorlogen, en al hadden se geltz genoech, soo wolden sij doch uyt materi van staet niet te veld gaen, om Vranckrijck niet naeder te krigen, en de heeren Staeten mochten sich dit vast voorstellen en gelooven, dat Hollandt niet te veld sal gaen en niet een stuyver daertoe sal contribueren, het gae hoe het gae. | |
[122]Versochten de heeren Staeten van Vrieslandt uyt alle dese redenen, dat se | |
[pagina 373]
| |
geliefden de goede handt aen het gemenebesten te hauden en helpen de vreede te bevorderen, daer soo lang nae gewunst wass en soo lang oover geoorlocht, opdat sie van de Francen niet wierden voorgekomen en Sweden, die mit Portegael den heelen trafyc ofte negotie sochten aen sich te trecken. - Vranckrijck de religie niet gunstich sijnde. - En door lange wachten soude dit landt komen in een miserabelen staet, niet bequaem tot den vreede ofte tot den oorloch. - En dat men nu redelijcke conditiën cost krieghen, daerom versochten de heeren Staeten van Hollandt men solde dese gelegentheit niet voorbij laeten gaen, want die voorbij sijnde, solde deselfde niet soo licht wedrom kunnen gevonden worden. - Stellingwerf insisteerde oock seer veul op de vrede en seide, amicus Plato, amicus Socrates, sed magis amica veritas. - Amicus Gallus, amicus Swaecus, sed magis salus populi suprema lex esto. - En duirde dit tot bij eenen; Keiser vergat de credentiebrief oover te geven. - Ick adt gantz alleen. - De gerichtschultuss bij mij geweest. - Ick ginck om vier uir in 't Mindergetal, doch der wiert niet gedaen als dat als vastgesett om woensdachs weder te komen. Pau sijn rapport quam uyt De HagheGa naar voetnoot73 en wierdt gelesen. - De crijgsrat kreech permissie van uyt het landt van Vrieslandt een schelm te moogen bannen, dat noit tevooren iss geweest. - Ick liet Veugling een compliment maecken aen de heeren Keiser en Stellingwerf, dat ick haer niet besocht had; het wass te laet geworden. - Den coning van Vranckrijck regeert een deel eesels. - Spagniën een deel mans. - De keizer een deel coninghen. - Engelandt wort geregheert van sijn 600 koninghen. - Sjouck Burmania seide mij op Grovestein tot het raetsheerschap genegen te sijn als Grovestein hem weder wil accommoderen in het testament van sijn moeder [Cnier van Douma] aengaende sijn broeders kinderen [Jarich en Susanna van Burmania]. - Hij wass niet wel op Ulb Aluva tevreeden. | |
[123]17/27 april saterdach ben ick om seuven uir geweest bij de heeren Keiser ende Stellingwerf, om haer te besoecken, alsoock om afgescheit te nemen, en nae lange discoursen, gelijck gisteren, en naedat sie mij hadden voorgelesen het secrete geschrifte van de heer Pau, recomandeerden se mij wederom de saeck van gisteren en begeerden, dat Vrieslandt Hollandt wolde volghen, gelijck Hollandt Vrieslandt gevolcht had voor desen in haer resolutie neffens de ligue guarantie, beloofden omdat se saghen, dat Vrieslandt so stond op 't Overquartir van GelderlandtGa naar voetnoot74, dat sie alle debvoiren souden willen doen bij de heeren Staeten van Hollandt, dat het mocht geopteneert worden van de Spagniaertz; Keiser stond voor Hoorn in, Stellingwerf voor Medenblyck. Ick seide, mijn heeren, als Hollandt wil, soo hebben wij het; neemt maer een vigoreuse resolutie, het sal geschieden, maer willen U.E. seggen men sal daer niet om breecken, soo iss Pigneranda wel geck als hij het houden kan, dat hij het niet doet. - Sie gaven mij gelijck en beloofden mij, dat sie het doen wouden; ofte se het meenen sal de tijt leeren. Alletijt ick hoop de heeren Staeten van Vrieslandt die sullen haer daer noch hart op aenstaen, en op die manir sal men het krighen. Sie stonden voor Hoorn en Medenblick en wilden in Haer Edelgrootmogende vergaedering haer best doen. - | |
[pagina 374]
| |
Stellingwerf seide dat Obdam had gerapporteert, hoe blijde dat H.H. wass geweest, als de heeren Staeten die resolutie hadden genomen om te sluyten, Obdam afscheit nemende. - Oock dat twe heeren uyt de vergadering van Hollandt gerapporteert, dat S.H. aen de Staeten van Hollandt hadden geraeden dat, als de andere provintiën niet en willen den vrede sluyten, dat Hollandt dan alleen mit Spagniën behoorde te handelen en te sluyten. Of het waer iss, weet ick niet. Iss het soo, soo heeft S.H. geweldich van maximen verandert. Ick wil het niet hoopen. - De heer Krack bij mij geweest, begeerde tot...Ga naar voetnoot75. - Keiser seid sij waeren nu als flagellum dei; als Dennemarcken, Sweden, Engelandt, Vranckrijck, Spagniën het te groff maeckten, dan kosten se alletijt, den eenen voor, de andere nae op de vingers geven, wandt waer Neederlandt bij quam, dat wass alletijt de machtichste en wooch oover. Ick seide, dat duirt wel een tijtlanck; op het lest komt dat om, en dan werpt men de roede in het vier, gelijck Totila, Attila, Senacherib en andere. | |
[124]Crack en Ulb Aluva bij mij geweest, om commissaris te hebben in de twe griteniën [Baarderadeel en Schoterland], Crack en Bruinsma in de Wolden. - Ulb Aluva en Haersma in Westrego. - Doch de heeren gedeputeerden lieten mij niet haelen, soo datter gheen commissarissen sijn gemaeckt. - Alleen gegeten. - Crack quam bij mij, beklaechde sich oover Ulb Aluva, dat hij hem hier ontboden had, en nu hij hier wass gekomen, versuymbde hij het. Ick seid, ick wass gereet, ben alletijt in huys gebleven; hadde men mij gehaelt, ick wass gekomen. Haersma bij mij geweest, versocht dat wij gheen commissaris souden maecken, opdat Fockens op het Collegie mocht komen om Scheltinga wil. Ick seide, maeckt dat het Ulb Aluva niet versoeckt; ghij weet dat ick geen haest heb. Crack soeckt het soo niet. - D'oude Haeren keef oover Viersen en Jongstal, seide dat hij Boschuysen noit sijn stemmen soude geven. - Ick ginck de heer Donia besoecken, die mij seide eenighe saecken van 't gepasseerde van Munster, dat De Bruyn had geseit, waerom gaet het leger nae de Maes. Wij sullen het haer wel geven, als het daerom te doen iss; dit verseeckert, als men het hart eischt en dan wil sluyten, den staet sal het krighen. - Hij seide dat Hessel Roorda van Eissinga mit twe stemmen wass gritman geworden (Tiberius van Oenema, Tjerck van Boulens). Piter Eissinga stemde Donia, en wierdt Camminga, Donia seer bedrogen, die het belooft wass door Douwe Aluva, Obbe Alua, Gravius. - Hij kan 8 of 9 dorpen in Liewerderadeel stuiren. 18/28 april sondach Paeschen, tweemael in de kerck geweest. - S.H., André, Roorda, Solms, Raetzfelt, Kuyn geschreven en den heelen naemiddach alleen geweest. 19/29 maendach twemael in de kerck geweest, Paesschen. - Consideratiën waerom onss huys meer redenen heeft het landts beste te soecken als yemantz. - 1. want soolang dit landt blieft bestaen, soo hebben wij een onsterfelijcke naem, door haere diensten verkregen en door het goedt en bloet dat se bij het landt hebben opgesett. | |
[125]2. om onse chargiën en digniteiten te bewaeren, die niet klein ofte gering sijn. - 3. om onse goederen die wij in 'tlandt hebben, te bewahren. - 4. het maeckt onss credijt in Duytzlandt en in andere landen ende respect, aensijn. - 5. omdat wij de religie vrij | |
[pagina 375]
| |
hebben. - 6. om de seeckerheit en een goede retraicte. - 7. om de affectie die onss het volck toedraecht, en liefde door langheit dess tijts bekomen. - 8. om de naem te hebben, dat wij niet alleen in de chargiën, maer in getrauwicheit aen het landt onse voorvaederen gevolcht ende gesuccedeert hebben. - Alle dese redenen sullen mij den dienst ende seeckerheit van het landt doen soecken ende welstandt; dat moghen Haer Hoochmogende, Grootmogende ende Edelmogende vastelijck gelooven. - Mit Potter en eenighe officiren gegeten. - Ick wandelde in den hoff, song en leide mijn hauwelijck eens oover. - Ick adt mit Marez, sach mijn peerden. 20/30 april dingsdach vroech uyt geweest, om de stadt gereden. - Bij De Geest de schilderiën gesien. - Jan Loo begraven. Mit Potter en officiren gegeten. - Nae Menaem geweest bij Tjepke Aluva, de juffer [Frouck van Douma] onderholden, sterck gedroncken en laet thuys gekomen. 21 april/1 maij woensdach in de kerck geweest. Mit Marez gegeten. Hasius predicant lang bij mij geweest. - Ick liet mij bij De Geest schilderen. - Ick ginck mit Jongstal in de stall, daernae de stadt om wandelen, adt des avontz bij hem mit Hasyus tot één uir. 22 april/2 maij donderdach is de heer Nijs bij mij geweest. De heer Donia wass heel quaet op Servient en niet goet Frans, riet all om vreede te maecken, en als Vranckrijck niet wil, [126] buyten hem, om van Vranckrijck niet geprevenieert te worden. - Haubois bij mij geweest, seide mij Eissinga meinde dat ick Popma om een stem had aengesproocken voor Ulb Aluva, ock dat de cuypers bijeen waeren geweest en meinden het buyten Ulb Aluva te claeren. - Wij spraecken oock van de guaranti en vrede. Ick recommandeerde hem Vranckrijck sooveul als doenlijck iss, en het Ooverquartir van Gelderlandt heel hardt te eischen, omdat Hollandt dan moet volgen, gelijck mij Keiser en Stellingwerf geseit hebben. - Ick ginck in 't Mindergetal, daer Servient brief gelesen wierdtGa naar voetnoot76, gelijcke sooals de mijne wass, om Keiser en Stellingwerf voorstel te contrarieren. - De menist Hobbe Baerdt saeck iss affgedaen, om de ander winckelier op het Blockhuys te mooghen brengen. - Der sijn weinich heeren volmachten in de stadt. - Mit Donia gegeten, die mij vertelde van mijn oom graf Wilhelm [Lodewijk] saeligher, dat hij op het lest wat simpel wierdt door te veul nadencken en dat hij sich te veul aen de gemeine saeck gelegen liet sijn. - Hoe mijn oom en prins Mauritz te IJsendijck harde woorden hadden gehadt, doch waeren strackx weder vrundt geworden. - Te half vier ginck ick weder in 't Mindergetal, en de tractaten van anno '35 en '44 geëxamineert hebbende, bevinden de heeren, dat het meest op Neerlandt sloech, en meine daerom, dat de resolutie voor desen genomenGa naar voetnoot77, standt sal holden en Hollandt daerin te contenteren, mitz dat Hollandt het Ooverquartir van Gelderlandt oock wedrom vast stelt en dat vigoureuselijck mit helpt bespreecken en maeckt, dat wij het krigen. - Alleen gegeten, veul Duytsche brieven gelesen, tijdinghen en de heer André brief. | |
[pagina 376]
| |
spreecken oover de vredehandeling, en vond hem genegen op de France sijde en om haer contentement te geven. - De heer Fockens recommandeerde mij aen Crack gheen commissarien te geven tot de griteni [Schoterland]. Vond hem passelijck genegen tot Scheltinga, als hij in de stemmen quam, doch wass niet geresolveert. Hij seide hij souder buyten mij niet in doen. Ick recomandeerde hem de France saecken en van het Ooverquartir van Gelderlandt. - Haersma versoch oock op mij Crack gheen commissaris te maecken. - Ick ben in de kerck geweest. - In 't Mindergetal geweest, daer de saecken van de vrede en guarantie wat gedebatteert sijn, en waeren onse heeren alle geneicht om Franckrijck contentement te geven, sooveul doenlijck iss. - De heeren Keiser en Stellingwerf hebben bij mij gegeten mit de gecomitteerde van de heeren Staeten van Vrieslandt in Haer Hoochmogende vergaeder[ing]; discoureerden, hoe de middelen in Hollandt soo slecht wierden gele...Ga naar voetnoot78, dat men in Vrieslandt veul meer gaf. Sie seiden, dat iss onse ongelegentheit, want de steden sijn jaloux van malkander, willen de een d'ander niet toegeven en soecken malckander de neringe af te trecken. Wij spraecken oock van de luttersche religie, dat se die niet op het landt wilden gedogen, maer alleen in de steden. - Nae den eeten recomendeerde se mij nochmaels haer voostel te secunderen. Ick seide, ick sal mijn best doen om Haer Edelmogende tot een resolutie te brengen. U.E. kunnen wel dencken, dat van ons huys voortkompt, dat komt uyt een goeder ijver uyt redenen van 'tgene ons voorauders gedaen hebben; en verhaelde haer die 6 of 7 pointen die ick opgestelt heb op die materi. - Om half vier ginck ick in 't Mindergetal, waer Keiser en Stellingwerf quaemen, en verhaelde 'tgene hij voor desen al had geseit tegens Vranckrijck en de garanti, mit wijtlooftich discours. Hessel Roorda van Eissinga, Hottinga, Haubois discoureerden pro en contra mit haer wel twee uir. - En naemen de heeren Staeten van 't landt resolutie om bij de voorgaende resolutie van de 4 meert te verblieven, doch Vranckrijck [128] sooveul contentement te geven als doenlijck iss, en het Ooverquartir van Gelderlandt vast te stellen, sonder daer af te wijcken in geenderley maniren, en bleven wij tot acht uir bijeen. Dese heeren Staeten van Vrieslandt sijn seer schrupuleux om tegens Vranckrijck yetwess te doen of de croon t'offenderen. - Alleen gegeten; Keiser en Stellingwerf seiden mij nochmaels wat S.H. had geseit, Hollant mit Spagniën te sluyten buyten de andere provintiën, oock van H.H. contentement en genegentheit tot de vreede. - Keiser seide oock, volgens de Unie soo kosten de provintiën soo weinich in den oorloch blieven buyten Hollandt als Hollandt buyten de provintiën koste vreede maecken, en soustineerde dat de Unie nu uyt wass, omdat hetgene waerom de Unie gemaeckt wass, de religie, privilegie, souverainiteit geopteneert wass. Eevenwel riet hij, dat men de Unie solde onderholden; daerom vermaende hij dese provintie sich tot de vreede te accommoderen neffens Hollandt, die niet kunnen noch mogen langer in den oorloch blieven noch willen niet, en de provintiën soo blijvende, soo sijn se noch bequaem tot den vreede noch tot den oorloghe. Vooral moeten de seuven pijlen bijeen vast blieven. - Ipema, de secretaris van Hessel Roorda van Eissinga, goedt Spaens. - Vaeder Abram oock tegens Vranckrijck. - Die van Ambsterdam hebben één uyt Vrieslandt belett de brandewijnpacht aen te nemen, ende wierdt die maer verpacht voor 20 duysent gulden, | |
[pagina 377]
| |
en accordeerden weder mit de pachtenaers voor 120 duysen gulden. - N.B. Spagniën sal liever het Ooverquartir missen als dat hij sijn dochter geeft aen Vranckrijck mit de Nederlanden ende de pretense op onse seuven provintiën. - Ick quam laet uyt het Mindergetal, adt alleen en ginck vroech te bedde. | |
[129]24 april/4 maij saterdach ben ick om acht uir gegaen op het Landtshuys in 't Mindergetal en heb mijn best gedaen, dat de resolutiën sijn te boeck gekomen, oock dat se van de heeren Staeten sijn geteyckent geworden, alsoock dat een brief iss geschreven aen de heeren Staeten van Hollandt. - Uyt het Mindergetal afgescheit genomen hebbende, ginck ick bij de heeren Keiser en Stellingwerf, om oock afscheit van Haer Edelgrootmogende te nemen; hadden noch discoursen oover één en ander saeck, van de garanti, van het Ooverquartir, en nam soo afscheit; sie waeren heel beleeft en bedanckten mij seer voor alle eer en vruntschap aen haer bewesen, 'twelck sie aen haer principalen wolden rapporteren, en soo ginck ick van haer. - Om half twaelf quaemen de heeren Keiser en Stellingwerf wedrom bij mij; nae weinich discoursen naemen sie oock afscheit van mijn en bedanckten mij nochmahls voor die eer die ick aen haer hadde bewesen, en soo scheiden wij heel vrientlijck; sie wierden van de Staeten van Vrieslandt getracteert en gedefroyeert, droncken een rousch en gingen om vier uir in de schuyt. - Ick adt desen middach heel alleen en reedt nae den eeten strackx uyt wandelen om den wal en langs d'hooven nae Cambuir, om voor te komen dat Krack en Ulb Aluva mij niet souden versoucken om booven te komen, om comissarissen te maecken, en bleef uyt tot ses uir. - Gritman Grovesteins quam bij mij, seide mij dat Ulb Aluva mit hem in aliantie wil ghaen, die van Hottinga gemiscontenteert wass; stelde sich tot het raetsheerschap nu oock beter in, seide hij wass niet meer geangageert, soodat Grovesteins hoop krijcht. - Ick ginck bij Jongstal eeten, daer Haeren, sijn vrau, Sophijcken oock quaemen eeten; waeren tot elf uir vrolijck. 25 april/5 maij sondach tweemael in de kerck geweest; Hasius seid mij genacht. - Ick adt mit officiren, Haeren. - Ick ginck bij de heer Walta. Grovesteins d'ontfanger seide mij genacht; de gritman [Sicke van Grovestins] seide mij 'tgene hij mij saterdachs had geseit, nam afscheit. | |
[130]Ick ginck bij juffer Aluva, vandaer bij alle jufferen in haer huys, bij Haeren, Hemmema, Jongstal, Nijs en seyde Pye-moy goede nacht. - Des avontz quam de magistraet van Lewarden bij mij eeten, waeren vrolijck, wierden vol, bleeven tot twee uir. Ick ginck door de stadt wandelen tot vier uir en op 't peerdt sittende. 26/6 maendach quaemen wij om half seuven te Harlingen; strackx in 't schip of jacht gaende, maeckten wij seil, quaemen mit contrari en schlappe wint te Medenblyck om 6 uir, naemen waghens en quaemen te 9 uir te Hoochwoude, daer wij collationneerden, en bleeven daer tot 2 uir. 27 april/7 maij dingsdach om 2 uir op de waghen sittende, soo quaemen wij om 6 uir te Alckmaer, kosten gheen waghens krighen, moesten dieselfde waghens tot Haerlem holden voor dubbelt gelt en quaemen te half 12 te Haerlem; tuschen Medenblyck, | |
[pagina 378]
| |
Alckmaer, Haerlem slecht landt. - Ick adt te Haerlem mit een Spaensche vrau en koopman, ginck op de wagen, voeren tot 9 uir eer wij in Den Haghe quaemen. Joncker Willem [van Nassau] bejegende mij, vertelde mij hoe sich prins Wilhelm soo drollich aenstelt in 't slaepen en uyt te rijden, dat hij altemitz den president gheen audiëntie geeft in ettelijcke daghen. - De questie van de gravin van Solms tot Maestricht; ick adt mit hem des avontz. 28 april/8 maij woensdach, beededachGa naar voetnoot79 ginck ick op het hoff, om mit S.H. in de kerck te gaen; in sijn koetz seide hij mij, dat hij 15 of 16 compagniën had patenten gegeven om nae Hulst te gaen; ick seide, mijnheer, onder wat pretexst; 'twelck hij niet wost; meint soo alleinskess een leger in 't velt te brengen; vrees het sal hem niet geluckenGa naar voetnoot80. - Hij vraechde mij oock, wat in Vrijslandt wass gepasseert, daer ick hem opening van deede. - Ick adt mit Brederod, die mij oock van de patenten seide en vonde het niet goedt, wass qualijck tevreeden, dat hij uyt Den Bosch volck nam sonder hem daerof te spreeken. - Bredrod seide mij oock van S.H. testament, dat het op de dochters wass gemaeckt, eene nae den anderen, sonder kinderen komende te sterven. - André seide mij oock van het testament en gaf mij brieven en sijne notulen, die hij gehouden hadde in 't oopenen van het testament, en 'tgene geschiet [131] iss anno 1625 in maij weghen prins Mauritz testament, en wahr het te vinden issGa naar voetnoot81. - Nae de twede predicatie mit S.H. in de coetz en Bosch gewandelt, H.H. gesien, gesalueert; sprack van de Fransche saecken en van de begraffeniss. - Ick adt alleen tehuys. 29 april/9 maij donderdach wass de heer Roorda bij mij, seide mij hoe dat Zeelant mit Hollandt niet eens wass, besonder Middelburch, die geen vreede wolde hebben, en dat Zeelandt oock een besendinghe wel mochte voornemen aen alle de provintiën te doen, gelijck Hollandt gedaen heeft. - Voorders seide hij, dat Hollandt en een deel van de Staeten-General niet wel tevreeden waeren, dat S.H. de patenten had uytgegeven, en meinde Hollandt solde dat soo niet laeten passeren, en solde oorsaeck sijn dat se hem een instructie solden maecken, dan hij had de commissie noch niet als stadtholder van Hollandt, alsoock van Zeelandt. - Vosbergen bedanckte mij voor de eer aen sijn soon gedaen, dat ick hem had helpen ritmeester maecken. Ick seide dat S.H. voorschrievens daer oorsaeck van geweest was. - Huygens bij mij geweest, sprack mij van sijn neefs [Steven Huygens] saeck oover de compagnie van Jan Loo. - Hij seide dat S.H. soo groot mesnager niet geweest iss als prins Mauritz zaligher, die op alless lettede. S.H. wolde wel volck hebben, maer hij docht niet waer het vandaen quam, en als men hem van de betaling sprack, so wierdt hij quaet en seide, het sijn der Staeten soldaten, die moeten | |
[pagina 379]
| |
voor de betaling sorgen; 'twelck Huygens selfs beyegent iss, en ick heb het selfs oock dicwils gehoort. - Der waeren veul officiren bij mij, doch ick 2wolde te voet niet op het hoff ghaen, om geen groote suyte te hebben, ginck mit de koetz. - Huygens sprack oock van het testament, doch ick deede of ick er niet van wost. - Ick ginck bij de heer van Brederode eeten en sloech voor, dat in plaetz van de cornels vier hooftofficiren de vier punten souden draghen, Brederode, ick, Solms, graf Mauritz, 'twelck niet wel deur wilde, doch ick en de vrau van Brederode daerop dringende, wierde het H.H. voorgedraghen, die het heel aengenaem wass, en ick hetselfde oock voordraghende aen H.H., soo wierdt het vastgestelt, dat gheen coronels het frueelen kleet aen de 4 punten soude dragen, maer Brederode, ick, Solm, graf Mauritz. - Ick ginck bij de Rijngrafin, bij de coninghin, vrau van Somerdijck en op het hoff van S.H., daer ick het mit Brederode, Solms vaststelde om de 4 punten te dragen. | |
[132]En wierdt graf Mauritz versocht mit te gaen, die in het begin daer tegen wass, alsoock graf Hendrick en graf Fritz. - Ick ginck bij graf Mauritz eeten des avontz, alwaer daeraf gesproocken wierdt, doch doe ick eraf begost te spreecken, wass een yeder still en gaven mij gelijck. Graf Mauritz wierdt noch gebeden, terwijl ick daer wass, en wass alless wel. - Borgxdorf maeckte groot questie tuschen den cuhrvorst en die van Donau, die hij niet voor graeven wilde laeten gaen ofte passeren, en wass daer heel veul om te doen. - Oock een questie tuschen den graf van Waldeck en den graf van Stirum. 30 april/10 maij iss de begraffenissdach geweest. Graf Mauritz en ick wierden van S.H. gebeden, de ambassadeurs, de Staeten-General, den Raet van Staet, de Edelgrootmogende Staten van Hollandt te ontfanghen en op haer caemers te brenghen, alsoock den churvorst. - Tuschen mij en Brederode iss geen questie geweest. Ick seide, ick wil ghaen waer men mij wil setten, dan het iss S.H. leste dach; wat ick doe, dat doe ick het lijck ter eeren en niet om mijnentwil, en daerom heb ick het voorgeslaghen, doch ick liet S.H. seggen, dat ick wel wost wat mij toequam, en het niet uyt lacheteyGa naar voetnoot82 liet, maer om alle disputen voor te komen en 'tgene strackx verhaelt hebbe, en omdat ick het voorgestelt had. Graf Hendrick wolde het mij afraeden en mij ophitzen, doch ick lachte hem uyt en deede het effenwel. - Om elf uir begost de begrafeniss; gingen door Den Haech, saeten buyten Den Haghe op de peerden, de heeren Staeten in coetzen; te 5 uir quaemen wij te Delft en brochten het lijck te 7 uir in de kerck; S.H. ginck bij de kerck op de koetz sitten en voer langsaem, quam te 9 uir eerst weder in De Haghe. - Ick adt bij de cuhrvorst des avontz. - Mit Donau gesproocken du mesprys du monde, de la bonne conschience, d'estre honnest homme, de differer beaucoup et commen que l'on doibt vivre en ce monde, que vous gouvernez le monde et non pas que le monde vous gouvernast. - Graf Hendrick en graf Fritz haelden de andere collegiën in en brochten se op haer plaetz. | |
[136][5 maij] vertrocken. - [10 maij] begraffeniss. | |
[pagina 380]
| |
[137]Majus. - 1/11 maij saterdach is de heeren Haubois en Sminia bij mij geweest, om afgescheit te nemen, spraecken van alderhande saecken. - De heer Albert Loo sprack mij van de griteniën voor Scheltinga, van sijn broeder compagnie en sijn schult, noch uytstaende. - Enighe dinghen in mijn huys gedaen, bij Desloge geweest. - Op 't hoff geweest. Mit graf Hendrick gegeten, bij de vicontesse geweest, bij de vrau van Obdam, die seyden ick had ongelijck onder Brederode te gaen. - Ick sprack lang mit Lesslouise, die het gepasseerde beklaechde, dat het den ooverledenen leet wass dat het geschiet wass; seide, ick wolde dat het nu niet geschiet wass, dewijle ick sie dat het soo tegens u borst iss; en kreeten allebeyde seer. - Lesslouise meint, dat den jonghen heer een quaet hooft heeft, en staet het haer niet aen, dat men sich soo laet gouverneren van de camerheer [Konrad van Burgsdorff]; deede mij veul eer, sprack heel vrij en confident mit mij, verseeckerde mij van haer vruntschap, wolde Lessal spreecken. - Ick adt mit de heer van Brederod, die mij seide hoe Keyser in de Staeten van Hollandt het rapport gedaen en mij seer gepresen oover de eer en civiliteit haer beyden aengedaen. - Hij seide oock, dat de Staeten van Hollandt geresolveert waeren S.H. te spreecken oover het verseinden der compagniën door sijne patenten en dat sij begeren solden de compagniën weder in guarnisoen te seinden en sulckx niet te doen in toekomende tijt buyten haer weeten en kenniss, 'twelck een begin iss van sijn instructie mit verlies van sijn autoriteit, daer sijn quaet leeven en gouvernement groote occasie toe sal geven, 't meprys dat hij aen de regeringe doet, den president dicwils niet te spreecken, twe, drie nachten uyt Den Haghe te blijven, alletijt mit Francen om te gaen en niet de voot sijnde, 'twelck hier in 't landt wil sijn en moet gepractiseert worden. 2/12 maij sondach twemael in de kerck geweest mit S.H.; de Staeten van Hollandt sijn bij hem geweest, en sprack Katz en begeerde hij solde de compagniën in guarnisoen laeten of alse uyt waeren, soo solde hij die wedrom daerin schicken. S.H. seide, ick heb het om besten gedaen tot voorsorge; als Haer Hoochmogende mij belasten, ick sal niet alleen die, maer alle de anderen al van de compagniën die daer leggen, uyt de guarnisoenen doen. - Keiser begost oock te spreecken en seide, U.H. heeft gedaen buyten weten van de Staeten-General en van yemantz; dat vind de regeringe qualijck, [138] die niet kunnen en willen te veld gaen, en schept Hollandt daer ombrage uytGa naar voetnoot83, alsof men onder de handt een leger te velde brengen; en soo scheide de conferentie. - S.H. seide het mij daernae selfs in de koetz, hoe het wass afgeloopen. - Haulterive iss van deselfde opinie als ick, dat hij voorsichtiger moet gaen, mit meerder circumspectie, civiliteit, de regeringe aen de handt te krigen, 'tgene wat hij doen wil, door haer en niet apsoluyt, gelijck S.H. saligher, die veul credijt, respect en eer had, gedaen heeft; hij meinde, dat het al verkerft wass, dat die van Hollandt hem dat niet solden naegeven en dat se hem een instructie solden maecken. - Hij sprack van S.H. hauwelijck, dat het niet docht, want hij heeft de affectie verlooren van het volck, sijn middelen gerouineert, 'twelck komt als men soo groote aliantiën doet. 't Is beter, dat men bij sijns gelijcken blijft. - In mijn huys mit de graf van Stirum gegeten en officiren. - Nae de predicatie geschreven. - Mit H.H. lang gepraet, die beclaecht, dat S.H. niet voorsichtigher gaet, vreest dat het op het lest niet sal deughen; H.H. merckte de alteratie die | |
[pagina 381]
| |
Hollandt geschept heeft tegens S.H. - Ripperda had geseit, omdat die van Overijssel mit Hollandt sich geconfirmeert hadden, soo solde S.H. de principaelste soecken te rouyneren, waer het doenlijck wass, dat klaechden drie Haersholten uyt Haer aen H.H., die daer seer oover gealtereert wass en geloofde niet, dat het soo wass; het most een misverstandt sijn, en badt de heeren 'tselfde niet te wollen gelooven, een vilaine actie van de heer Ripperda. - H.H. seide hoe lief S.H. haer gehadt, dat hij sijn secreten alle aen haer oopenbaerde en niet voor haer verborgen had geholden, en niet kost vergeten soo een man verlooren te hebben, die in alless soo perfect wass geweest. - Op 't lest spraecken wij van het interest van onss huys, waerom datselfde alletijt 't beste van dit landt behoordt te soecken en dat niemantz reden had om anders te dencken ofte opinie te hebben, en allegeerde H.H. die 7 of 8 pointen opgeteyckent. - Ick exalteerde S.H. huys seer, wat het gemeriteert had aen dit landt door prins Wilhelm saliger en prins Mauritz en de oomen en sprack niet van ons, doch H.H. sprack selfs daeraf, datter noch andere van Nassau waeren geweest, die haer bloedt oock verstort hadden gehadt tot dienst van dit landt, en soo passeerde de conferentie. | |
[139]Grandperyn seide mij het continueerde mit Leslouise als voor desen, wass alleffen slim, en van het bidden, dat iss waer en doet er niet veul toe, 'twelck d'affectie medebrengt, en daerom gelooft niet, dat die licht komen sal. - Prins Talmont gaet nae Vranckrijck, om te trauwen, pretendeert niet meerder aen Lessbert. 3/13 maij maendach Andela bij mij geweest, seide mij van het testament, oock dat Wydefelt had geseit, graf Wilhelm haut u maer op mit goede woorden, dat hij u wil raet van staet maecken, om u aen [de] handt te holden, doch hij sal u bedrigen. - Den gheehelen morgen alleen geweest. - Bij prins Mauritz geweest, de burgeri sien optrecken. - Tehuys gegeten mit eenighe officiren. - Bij de kleine mamoisels geweest. - Bij Servient, die hardt op de garanti drinckt en wil nae geen andere conditiën hooren, is mit Cataloniën alleen niet tevreden. De Francen eissen nu vrede in Cataloniën en 30 jaer trëves in Portugael. - Bij de vrau van Beverweert. - S.H. heeft in de caetzbaen gespeult. - Mit Bartolotti gesproocken, doch kosten niet eens worden. - Mit Kuyn avontz gegeten, die mij seide dat Talmont heel wass afgesecht en dat men bij H.H. in goede termen van mij had gesproocken ende gesecht, ick gunne graf Wilhelm Albertine wel, doch sie iss te jonck; hij kan soo lang niet wachten. H.H. wil haer oock niet geerne dwingen tegen haer danck te trauwen, soodat ick noch passelijck bij H.H. stae. - Servient had geschreven, auqueulnes provinces sont inclinez pour la garantie et le chef du pays, tellement que j'ay encores espérance pour la garantie et la campagne. 4/14 dingsdach ben ick bij de heer Raetsfelt geweest, die mij seide 'tgene gepasseert wass in Gelderlant oover het Ooverquartir. - Ick wass oock bij Eyben, die mij vertelde 'tgene te Gronninghen passeerde tuschen de Omlanden en de Stadt. - Ick ginck mit Wijnbergen wandelen, die mij seide hoe onvoorsichtich S.H. gedaen had in 't uytgeven der patenten, vreesde voor een instructie. - De heer van Brederode quam mij tegen, die ons seide hoe dat Dort had geschreven aen haere gedeputeerden in de Staten van Hollandt sie solden de verschickinge der compagniën doen veranderen, want sie solden se niet door de Kyl laeten passeren. | |
[pagina 382]
| |
[140]Hij beklaechde oock S.H. onvoorsichticheit wegen der patenten en vreesde voor groot ongelegentheit. - Hij vertelde mij, hoe graf Mauritz en graf Hendrick soo qualijck te hoove stonden en dat H.H. nu veel van mij hielt, en 't wass haer leet 'tgene dat gepasseert wass voor 5, 6 jaerenGa naar voetnoot84. - Ick adt op 't hoff mit de ceurvorst. Nae den eeten verloor ick 2000 gulden mit den ceurvorst en Borgstorf; ick vreesde dat ick bedrogen wiert. 5/15 woensdach heb ick de geheelen voormiddach niemantz gesien, tuys geweest en oover mijne saecken gedelibereert, om die te redden. - De heer Aernhem quam mij tegen; spraecken van het Fransche werck en van de guaranti. Hij seide S.H. saliger wass voor desen van ettelijcke lyden verleit geworden tot haer eigen profijt; daerdoor sijn de heeren Staeten van Hollandt wacker geworden en nu soo uytgelaeten tegens S.H. - Hollandt sal de halve regeringe pretenderen, oock vermindering in haer quota, niet meer willende 58 in 't hondert geven noch kunnende. - Mit de ceurvorst te Honselerdijck geweest. Spraecken in de coetz van het Duytsche werck, daer Burckxdorf mit slecht fondament af sprack, heel loss, deedt niet als vloecken en sweren. - De Staeten van Hollandt waeren bij S.H. oover de patenten, die seide te willen revoceren mit den eersten, en waeren se doen wel tevreeden. S.H. wass oock in den Raet van Staet, doch weet niet wat hij daer gedaen heeft. - De heer van Brederod seide die van Oostende doen onss heeringbuysen niet, laeten die vrij gaen, alsoock scheepen die een vloot van Spagniën tegenquaemen, 'twelck Hollandt seer sal contenteren. - Te Honselerdijck gegeten, doch ick wold niet drincken. De courvorst en Burgsdorf hadden vuyle discoursen in de koetz, niet als van hoeren en scheren. - Mit de ceurvorstin een weinich gesproocken, liet mij haer peerlen van de heeren van Amsterdam sijn [zien], aen haer veereert, heel fraye. - Grandperyn seit Lesslouise niet swaer iss; hij iss alletijt kranck, klaecht sich veul; sie wunst hem of haer doot, wort noch alleffen qualijck getracteert van W. - T. heeft seer gekeven oover het testament, wil het niet holden en veranderen, daeroover W. seer gealtereert iss; men spreeck van het Engels hauwelijck. - Graf Hendrick heeft oock oover het testament gepraet, dat S.H. ongelijck heeft ghehadt, oock dat hij het niet doen kan of mach weghen [141] het voorgaende van anno 1625Ga naar voetnoot85. 6/16 maij donderdach heb ick mijn huys geholden tot 10 uir en mijn dinghen mit Wydenfelt afgedaen, omdat hij nae Amsterdam en Lewarden verreist. - In den Raedt van Staedt geweest. - Mit eenighe officiren tehuys gegeten. - Wijnbergen, Noortwijck seiden mij, dat gecommitteerden van de heeren Staeten van Hollandt mit mij sullen confereren, die mij haer bode schickten, om vridachs bij mij te komen te acht uir. - Servient bij mij geweest, blieft noch op de guarantie staen, doch gaf sooveul te verstaen, als sij hem voorslaen om Vranckrijck te asseureren wat hij besit en geconquesteert heeft, mach behauden, dat hij alsdan sich sal tevreedenstellen, om sich mit dit landt tegelijck in den vreeden te begeven. - Anders, seide hij, presseert men ons te sterck, wij hebben Cataloniën en Portegael, daermede kunnen wij Spagniën alletijt trecken en gebruycken hem tegens Neerlandt uyt haet van de religie en den ouden haet. | |
[pagina 383]
| |
- Krijcht hij gheen contentement, soo blieven se in den oorloch. - Hij beloofde mij brieven aen maerschalck de Turaine. - De graf van Solms sprack mij van sijn vraus questie, seide prins Wilhelm had al V duysent gulden gespendeert tot sijn desseins, had een aenslach voor op de forten bij Sluys, om soo allengjes in 't velt te komen; der waeren wel 60 patenten uytgegeven, 'twelck die van Hollandt seer groote alarm maeckte. De soldaten hadden voor Dort geroepen, wij gaen te veld in spijt van Hollandt. - H.H. wass oover prins Wilhelm leeven niet wel tevreden, die wedrom na Culemburch iss geweest, den president noch niemantz heeft gesproocken. - Armaveille secht het oock, dat hij woensdachavontz daerheenen wass gegaen. - André seide mij 't gepasseerde in Haer Hoochmogende vergadering, datter in twe daghen niet gepasseert wass, hadden de provintiën niet gedaen als gedisputeert heen en weder oover de garanti. - Van het testament had hij noch niet vernomen; een yeder sweech nu stil van hetgene dat prins Mauritz had gemaeckt anno 1625, soud sijn best doen dat te vinden. Vosbergen had eerst gesecht, dat prins Mauritz yet tot mijn heer vaeders avantagie had gemaeckt en sijne soonen in sijn testament, maer nu Vosbergen S.H. testament heeft hooren lesen, swijcht hij gantz still en seit er niet één woort af. | |
[142]7/17 maij vridach iss Casembroot bij mij geweest. - Is de heer van Obdam, de heer Keiser en de heer Ruysch bij mij geweest, om mij wedrom te spreecken oover het werck van de vreede, opdat sich Vrieslandt mit de provintie van Hollandt soude willen confirmeeren; naedat Obdam d'aenvang had gemaeckt, sprack Keiser; als ick die geantwoordt had, sprack Ruisch van Dort, en hadden een conferentie van achten tot 10 uiren; Ruisch seide dat wie onss niet kosten engageren in Duytzlandt weghen d'Elsatz, in Italiën oover Portolongone, Piombino; Spagniën Cataloniën, Portugael onse vianden, die de Westiensche Compagnie rouyneeren. Ick antwoorde haer voorsichtich, wierp alles op de Staten van Vrieslandt en dat ick geen credijt daer en had. - Bij graf Mauritz geweest, die die cuhrvorst 25 duysent gulden heeft geleent, had gantz geen gelt. Borxdorf had 40 duysent gulden nae sich genomen, had wel 60 [duizend] gulden hier aen schult gemaeckt. - Bij graf Hendrick gegeten. - Bij de vrau van Donau geweest, van Brederod. - Tehuys mijne brieven geschreven. - De vrau van Donau klaechde seer oover Burxdorf sijn ongetrauwicheit en giricheit. - Op 't hoff geweest, H.H. gesien. Mit de courvorstin gesproocken. - Vrau Varyck seyde mij van graf Mauritz pretensie tot general van de ruyteri, daer S.H., H.H. seer quaet oover waeren. - Dechand iss heel qualijck mit H.H. oover het leyden van het peerdt op de begraffenis, claecht seer. - Seide S.H. solde het testament niet holden van S.H. saligher, omdat alles fidecommiss iss gemaeckt, en riedt mij daeroover te clagen; ick seide van neen, niet tegen S.H. te willen doen. S.H. kan niet verkopen, oock geene schulden betaelen. - H.H. heeft lang mit Mateness gesproocken, van 7 tot 8. | |
[pagina 384]
| |
de teyckeninge die Servient presenteerde neffens onse plenipotentiaren tot Munster, en dat hij de guaranti soude laeten vier weecken nae de teyckening tot arbitrage van H.H. mevrau de princess van Orangien. - Monsieur d'Haulterive, viconte, Wijnbergen, Somersdijck en ick hebben op versoeck van den graf van Solms het werck van den heer van Mal en de gravin van Solms geëffent tot contentement van den graf van Solms en Obdam; die heeren hebben bij mij gegeten. - Haulterive seide mij, dat hij oorsaeck wass dat Servient sich sooveul uyterde en naederde tot de vreede, hebbende tuschen Servient en H.H. gegaen en van Knuyt en Staveness daertoe aengeport. Servient toonde den brief van den cardinael [Mazarin], daerin hij hem last om den vreede te sluyten, 'twelck H.H. wel geviel en alle suspitie wechnam die H.H. tevooren geschept had. - Ick ginck mit Somerdijck wandelen, die het oock gehoort heeft en verwonderde sich, dat H.H. dat aennam, 'twelck tuschen S.H. en H.H. jalousie en broullerie solde maecken. - Bij S.H. geweest, die mij seide dat hij Middelburch aen sijn handt had en door dat middel heel Zeelandt; Vlissingen, Terveer, Tertoolen, Knuyt dependeerden van hem, Tibault iss heel op S.H. sijde, daer hij mij een brief af liet sijn [zien]. - S.H. heeft 140 compagniën in Vlaenderen, die hij in 24 uiren bijeen kan krigen, mit die 30 die hij heeft patent gegeven, op voorsorge of hij se van doen had. - Servient heeft geklaecht, dat de Spaenschen Armentiers belegert hebben, begeert dat dit landt dat sal beletten en brengen een leger in 't velt, om diversie te maecken. S.H. heefter groote lust toe, wunscht niet anders en soude geerne yet in 't werck stellen, versocht mij ick solde de heeren Roorda en André die saeck recommanderen, dat se toestonden tot de campagne neffens Zelant, Overijssel, Gronninghen, Uytrecht en Vrieslandt; van Gelderlandt en wost hij niet seeckers. | |
[144]Hij soude geerne nae Dendermonde gaen, om den viandt van Armentiers te krighen, en bleeven wij soo discourerende tot één uir bijeen. Mit de graf van Solms en Obdam gegeten en de heeren die oover het accort hadden geseten van de gravin van Solms en monsieur du Mal. - Bij de Rijngravin geweest. - Op 't hoff geweest, daer Servient wel twe uiren wass bij H.H., en hadden harde woorden tezaemen. En seide Servient, dat hij soo breedt niet gesproocken had van de teyckeninge en de arbitrage van H.H. oover de garanti, 'twelck seltzaeme gedachten geeftGa naar voetnoot86. Mit Burxdorf had H.H. oock harde woorden oover de hielichsvoorwaerden en omdat de cuhrvorst alle de ampten versett had daer de courvorstin op gewesen waeren tot widdumGa naar voetnoot87. - H.H. een weinich gesien, wass niet wel op Servient tevreeden. - Tehuys alleen gegeten. De heer André seide mij, datter niet geschiet was in de vergadering en hoe dat het mit sulcke disordre toeginck, mit kiven en lachen. 9/19 maij sondach in de kerck geweest mit S.H.; hij vraechde mij strack, of ick de | |
[pagina 385]
| |
heeren Roorda en André gesproocken had oover te veld te gaen; ick seide, neen; doch seyde daerbij, dat de heeren geen last hadden van de heeren Staeten van Vrieslandt, en daerom geloofde ick niet, dat sie het kunnen consenteren, en wass S.H. seer daertoe geneicht. - Somersdijck seide mij hij had S.H. de reis afgeraden nae Gelderlandt, oock dat hij voorsichtich soude sijn om geen leger te velde te brengen tegens den danck van de heeren Staeten van Hollandt, 'twelck hem hardt aenquam. De graf van Solms, viconte waeren oock van deselfde opinie en waeren bedroeft en bekommert, dat Servient wederom anders seide als hij voor desen gedaen hadde, 'twelck wederom quaet achterdencken sal maecken en jalousie causeren. - In des Rijngrafs huys gegeten. In de Fransche kerck geweest. - Ripperda klaechde dat S.H. niemantz van Ooverijssel had aengesproocken, 'twelck als hij gedaen hadde, soude een ander resolutie hebben teweghe gebracht aengaende de vreede. - Hij wil oock niet resolveren een leger in 't velt te brengen om besten wil en S.H. eighen dienst. - Stellingwerf gesproocken van de garanti; hij woude noch niet verder sich eslargeren als voor desen, hielt dieselfde spraeck, woud oock van Cataloniën niet hooren; hij vond die arbitrage niet goedt van H.H. oover de garanti om de jalousie die tuschen S.H. en H.H. daeroover soude komen. | |
[145]Raetsfelt seide mij, dat graf Mauritz sijn saeck had gerecomandeert aen hem om generael van de ruyteri te wesen, alse vancant wierdt, 'twelck Raetsfelt vreemt voorquam. 't Wass hart als yemantz een charge booven des anderen hooft krijcht, seide hij daerbij. - Ick ginck op het hoff; H.H. gesien, daer de princess-royael oock was, mit haer gepraet. - Haulterive brocht H.H. een brief van Servient; hij wass niet wel tevreeden, dat het werck terugliep tuschen H.H. en Servient, 'twelck groote alteratie in de regering geeft en mefiantie tuschen de Staeten en Servient. - De ses provintiën sijn het meest eens om te sluyten, behalven Zelandt, dewelck noch protesteert. - Bij de heer van Brederod des avontz gegeten; de heer van Donau seide mij, dat alle de ampter van den courvorst verset waeren, behalven in Pruysen, daer hij niet doen kost als mit goedtvinden van de stenden, en verhaelde veul vilaine dingen van Burgxdorf. 10/20 maij maendach iss de heer Roorda bij mij geweest en de heer André, die mij seiden hoe datter gisteren meer gedaen wass als in lange tijt geschiet wass en dat men den vreede nu haest hoopte. - Hollandt wass noch niet wel tevreden, dat de compagniën geen andere patenten hadden bekomen. - Ick sloech Roorda voor, of het niet goedt soude sijn om Vranckrijck contentement te doen, Philippe Leroy te seggen, dewijl de saecken nu soo stonden, dat men soude sluyten, dat Spagniën soude aflaten Armentiers te belegeren, ofte de Staeten souden in het velt komen en tasten Spagniën wedrom aen, 'twelck Roorda wel aenstond, en woude het voorslaen. - Somersdijck klaechde oover prins Wilhelm, dat hij sich niet woude laeten raeden aengaende sijn reise, alsoock oover het veltleger, 'twelck S.H. tegens raedt doen wilde. - De heer van Brederod bij mij geweest, klaechde oock oover S.H. onvoorsichticheit en quaeden raedt, en als hij niet toesaech, solde hij sich rouyneren, want sich tegens Hollandt te cabrerenGa naar voetnoot88 iss nu geen tijt. - Op 't hoff geweest; de heer van Brederod quam bij mij eeten mit sijn vrau, voeren den geheelen naemiddach wandelen, saghen H.H. huys in het Bosch, quaemen | |
[pagina 386]
| |
des avontz op het hoff; ick sprack mit H.H., die mij van Servientz veranderlijckheit verhael dede en hoe dat het Vranckrijck soo qualijck soude komen om die quaede impressiën die de provintiën daeruyt schepten; H.H. klaechde oock oover Somerdijck, dat hij S.H. qualijck riedt en tegen [146] H.H. oprockende, alsoock van datter noch wel een leger te velde mochte gaen, 'twelck noit solde geschieden, en bleef tot half negen bij H.H. - Ick ginck mit Broersma nae huys, die mij klaechde dat men Schoonberch in sijn plaetz wilde stellen, oock dat S.H. soo wonderlijck iss, dat hij soo reisde nae Culemburch. 11/21 maij dingsdach Vosbergen bij mij geweest, seide mij door de galeyen te Sluys heeft Zelandt sijn trafijc verlooren, en iss all nae Amsterdam gegaen, waer het nu blieft, en daerom vresen se bij den vreden of yetwess verwisselende in Vlaenderen, daerdoor geincomodeert te worden, en sprack widers van de garanti, vonde gheen swaericheit, all quam ons Vranckrijck naerder. - Boschuysen bij mij geweest, sprack mij om de stemmen op Het Bildt van die van Franycker, wijders van den vreede. - Ferens klaechde oover het quaet tractement hier te lande en hoe hij nu aengeklaecht van die van het Sas, van sijn commissariën wordt verhaest en vreest voor in 't ongelijck gestelt te worden. - Van seuven uir tot half twaelf alletijt volck bij mij gehadt, IJsselstein d'eerste. - Op 't hoff gewandelt mit burgemeester Schaep, die mij seide dat, als sie wosten dat Vranckrijck solde sluyten, alse hem in Cataloniën wolden garanderen, dat hij meinde Hollandt solde daer wel toe komen, doch alsdan geen subsidie in de andere gewesten, 'twelck andere provintiën oock wel sullen doen, en spraecken geeheel lang; hadden in Hollandt vastgestelt niet te velde te gaen. - Op het hoff gegeten. Nae den eeten nae mijn huys gegaen en mijne affairen afgedaen. Bij de vrau van Marquet geweest. Bij H.H., mit haer gepraet en haer dat gesecht, dat graf Mauritz de generalplaetz van de ruyteri pretendeert. Si sprack mij van freulen Mauritz hauwelijck, van het veranderen onsers tytels tot fursten, en iss H.H. nu van mijn opinieGa naar voetnoot89. - De Lesslouise seide mij, dat men noch heel hoghe genegentheit had ofte opinie mit Lessal, maer als dat niet geschach, dan kost het wel te besten uytvallen voor G. [Willem Frederik]. - Mit de heer van Brederod gegeten. - De heer Musch riet mij ick soude mijn pretensie op Hildesheim tot Munster brengenGa naar voetnoot90. - Men siet hoe veranderlijck de werelt iss, voor een jaer stond H.H. heel qualijck mit die van Hollandt en nu soo wel, dat Bicker, Beveren [147] dicwils bij H.H. komen en mit haer te raede gaen en wilden de decisie van de guaranti heel op H.H. geven en in die hoop, omdat se door het jaerlijckx pensioen vermerende deselfde op haer sijde solden krigen. - S.H. seide, Knuyt iss een schelm; hij raede H.H. de decisie aen te nemen van de guarant en aen S.H. seide hij het solde tot sijn prejuditie en kleinachtinghe sijn; hij sal hem mitdertijt casseren, doch die van Middelburch raeden het hem noch of. - De gecommitteerden van de Staeten van Hollandt waeren bij S.H. oover de patenten en begosten heel hart te spreecken en heevich te worden, soodat S.H. niet dorst spreecken ofte haer antwoorden, most inbinden en geven se goede woorden, want sie waeren gealtereert. - Musch seide, Spagniën sal mit Vranckrijck gheen vreede maecken | |
[pagina 387]
| |
buyten ons, want dan blieven wij mit hem in oorloch, die Vranckrijck onder de handt sal voeden en mischien op het lest mit onss weder aenvangen, en dan solde het also slim sijn als het nu iss mit Spagniën. Wij souden daerdoor verliesen die goede opinie die wij nu geschept hebben voor Spagniën en grooter mistrauwen en haet tegens hem krigen; uyt dese reden sal hij het niet doen. 12/22 woensdach ben ick bij de heer Huygens geweest, die mij seide in wat voor een periculeusen staet S.H. nu stond; als hij niet voor sich sach, soo solden die van Hollandt dangereuse resolutiën nemen tegens S.H. en maecken hem een instructie, seer gelimiteert ende genau; hij riet dat S.H. sich niet solde cabreren om tegens wil en danck van Hollandt in 't velt te komen. - S.H. saliger had geseit, ick bekenne, ick ben bedroogen geweest, want tot den vreede heb ick noit geinclineert, maer wel tot den trèvess. - Bij den agent van Dennemarcken geweest, die mij seide dat dess conings kinder alletijt tegen Sijn Majesteit waeren en dat uyt jalousie van de prins, die die bastaerdtkinder niet mach lijden. - Ick ben in den Raedt geweest. Saint-Ibar seide mij, hoe de regering van Vranckrijck gesurpreneert wass en buyten postuir om de Spaenschen te beyegenen, die sterck sijn, omdat desen staet niet in 't velt komt. - De finantiën in Vranckrijck sijn heel verlopen. | |
[148]Thuys gegeten mit Iselstein, graf Fritz en andere officiers. - Noortwijck reedt mit mij wandelen, vertelde mij hoe S.H. hem oock had aengesproocken om tot de campagne te raeden, 'twelck hij S.H. afriet. S.H. had oock geseit hij woud in de steden gaen en in de vroetschappen, om daer te spreecken en de advisen te doen veranderen, omdat Keiser anders sprack als sijn stadt [Hoorn] seide, oock omdat hij de vroetschap wijsmaeckte, dat all de leden van Hollandt soo gesint sijn, alsoock 't merendeel der provintiën, 'twelck valsch issGa naar voetnoot91. - Noortwijck seide oock, S.H. moet voorsichtich gaen, off hij sal sich Hollandt heel tegen krighen, die sich tegen hem sullen cabreren en hem een instructie maecken, en reeden wij tot vijf uir wandelen in 't Bosch. - Ick sach S.H. in de caetzbaen speulen, ginck nae huys en besocht Desloge, pratede mit hem van de Fransche saecken; hij hielt de partij van Vranckrijck en ick die van het gemenebesten. - Hij seide hij had mijn brief, aen hem geschreven, van de 2000 gulden verbrandt, en ick brande de sijne oock. - Ick sach H.H. niet, adt bij de courvorst, brocht hem bij de coninghin. In Pruisen dronck men sap van willighenboomen. 13/23 maij donderdach heb ick mijn ruyters afgeveerdicht. - De heer Bicker bij mij geweest, sprack mij van de Fransche saecken; vond hem heel beleeft en genegen om Cataloniën noch aen Vranckrijck te garanderen, als Vranckrijck daermede soude tevreeden sijn, soo niet, buyten Vranckrijck te sluyten; hij hoopte de andere provintiën souden oock soo doen. - Hij sprack van de patenten en seide, hoe S.H. soo onvoorsichtich had gedaen, dat hij de compagniën had uytgeschickt buyten kenniss van den staet, 'twelck als hij niet remedieerde, S.H. wel qualijck kost bekomen, omdat hij noch geen commissie had als stadtholder van Hollandt. - Hij vond goedt, dat S.H. niet nae | |
[pagina 388]
| |
Gelderlandt ginck bij dese gelegentheit, omdat het op het sluyten stond. - Bicker wass heel beleeft tegens mij, versocht Vrieslandt te willen disponeren, dat se sich mit Hollandt wilden confirmeren. - Noortwijck seide Philippe Leroy sloech voor om stilstandt van wapenen te maecken te water of op de zee. | |
[149]Raetsfelt seide mij de questie van Ferens en die van 't Sas. - Van Huygens, die 280.000 gulden sal profiteren bij tractaet. - Sprack van S.H. schulden, 3 miljoen, 7 tonnen goutz incomen. - Sprack van de Fransche saecken. - Op 't hoff geweest. Mit Kuyn alleen gegeten en tot 6 uir gepraet. - Bij de Rijngrafin geweest. Op 't hoff mit H.H. gepraet oover de Fransche saecken, den vreede en de guaranti, en vond haer tegens Vranckrijck ingenomen. - Grandperyn gesien, seid dat Lesslouise alleffen opstinaet blijft; de ander had haer verweten van d'affectie van prins Talmont, en waeren het onneens geworden oover het bleeck en roodt worden van Lesslouise. - Hij wass swack en klaechde alletijt. - Grandperyn sal sich informeren van de 2. v.Ga naar voetnoot92, hoe de saecken staen. - Om tien uir alleen gegeten. 14/24 vridach in de kerck geweest. Bij Servient geweest, hem bedanckt voor sijn brief aen Turene, en maeckte hij mij groote complimenten mit presentatie van sijn dienst van 's conincks weghen. - Roorda bij mij geweest, seide mij 'tgene gepasseert wass tuschen de gecommitteerden van Haer Hoochmogende en Servient en gaf mij het geschrift daeraf, en vonde hem daertoe geinclineert, oock dat hij meinde de heeren Staeten van Hollandt solden sich daertoe laeten bewegen. - Hij seide hoe de heeren Staeten van Hollandt noch soo gealtereert sijn over de patenten en dat se licht een ander resolutie souden nemen om S.H. een instructie te maecken oover het stadtholderschap van Hollandt. - Beveren sprack mij van de garanti, seide dat voor sijn persoon vond hij, als Vranckrijck mit Cataloniën gecontenteert soude cunnen worden, dat men haer daerinne moste tegemoetkomen en wilde hij sijn best daertoe doen en daerin contribueren. - Hij bedanckte mij voor sijn soons compagnie mit veul woorden en presentatie van sijn dienst, waer hij mij dienen kost, niet te sullen laeten, badt mij hem te willen employeren. - Sprack op het lest van de patenten en 't quaet genoegen van die van Hollandt en het perijckel dat S.H. daeruyt kost ontstaen van een instructie. - Raetzfelt mit mij gegeten en andere officiren, seide mij nochmahls dat graf Mauritz nae de plaetz van general van de ruyteri stond en daerop insisteerde. | |
[150]De Lesslouise genacht geseit en haer geraeden voorsichtich te sijn in het spreecken, niemantz te trauwen en, soo sie wil geluckich wesen, moet se den heer caresseren en alleen om die oorsaeck, om Burxdorf te degraderen, om sich te revangeren van het hauwelijck, daer hij oorsaeck af iss. Ick kuste haer handt en ginck soo wech en verseeckerde mij van haer vruntschap en genegentheit. - Op 't hoff gegeten, daer de cuhrvorst quaet wass, omdat hij niet de geheele somme van het gelt kost crighen, maer alleen de helft en de andere op seeckere burchtocht. - Bij André geweest en mit hem ooverleit om de brieven nae Vrieslandt te schrieven van een inhaut oover het werck van de vreede, van de guaranti, aengaende Cataloniën. - Hij seide mij | |
[pagina 389]
| |
Roorda wass van mijne meininghe en eenighe uyt Hollandt oock; daerom deede hij het des te liever; hij had anders all wat swaericheit daerin gemaeckt, omdat hij Servient niet geloofde. - H.H. sprack mij van het voorstel van de vrede, van de guaranti in Cataloniën, woude geern dat het rass kost geschieden, want Zelandt iss goedt ende wel. Ick seid, Vrieslandt heeft geen last, gelijck Hollandt en Zelandt oock, kunnen het in 13 à 14 dagen inbrenghen, 'twelck niet twiefele ofte het sal geschiedenGa naar voetnoot93. - En nam afscheit van H.H. en de dames. - Ick schreef ses brieven nae Vrieslandt en ginck oover twaelf te bedde. - De vrau van Brederod om elf uir genacht geseit, seide mij van Haulterive valscheit. 15/25 maij saterdach ben ick om twe uir opgestaen, heb noch een brief geteyckent, om vier uir op het hoff en Voorhaut gegaen, en iss S.H. om half vijf op de koetz gaen sitten en door Tergau op IJselstein, adt daer, quam dess avontz te Buren. - S.H., prins van Portugal, Rijngraf, Greving, ick in de coetz; te Buren des avontz gegeten. 16/26 maij sondach S.H. niet in de kerck geweest, doch wij andere gingen derin. S.H. sliep tot elf uir, en had men achterdencken van een reis van Culemburch. - Nae den eeten voer S.H. nae Niekercke op de Velau, sach Van Campens hoff en den Heiligen Berch. Ick reedt alleen mit hem, en seide hij mij onderwegen, hoe dat hij tuschen De Haech en Leyden mit twe studenten te peerdt had gevochten, den eersten sloech S.H. peerdt achteruyt staende van peerdt geslaegen, sijn been gebroocken, den anderen in de handt en arm gequetst, dat sijn degen hem uyt de handt viel, en lustich geslagen, ontquam een groot ongeluck, wandt sie wilden hem ombrengen, sij kratsten hem mit de degen op de rug, dat het bloeyde. - Noch seide hij, dat verleden jaer quam een kerel achter hem aen, schoot hem mit een pistool onder den arm deur vier gaten in de mantel, sonder hem te raecken, en liep doe wech, 'twelck oock een groot ongeluck ontkomen iss. | |
[151]S.H. adt te Nieukerck, speulde tot één uir. 17/27 maendach gingen de coetsen om 5 uir wech en S.H. volchde om negen uir, adt tot Eyckenboom, 7 uiren gaens, reedt het in derdehalf uir; het wass vuil en regenachtich weder. - S.H. beklaechde noch S.H. saliger swackheit, hoe jaloux dat hij van hem wass geweest en hoe hij in het leger dicwils mit hem gepraet had om yetwess te doen, maer alletijt veranderde hij weder van resolutie. - S.H. seid oock van Antwerpen, dat Beverweert soude comandeur sijn geweest en Kuyn majoor, dat had S.H. saliger hem selfs gevraecht en voorgestelt en toegestaen. - Hoe H.H. alletijt tuschen beyden quaede offitiën had gedaen. - S.H. quam om 5 uir te Hattum, te ses uir te Swol; te Hattum haelden hem eenige gecommitteerden in, te Swol quamen de heeren Staeten en de colleges hem salueren; alless wass in wapen. S.H. ginck om acht uir aen taefel, speulde tot één uir mit Mansaert en Dalonne. 18/28 maij dingsdach iss S.H. om tien uir in de vergadering gegaen, alwaer het werck aengaende Cataloniën, door mij en Wijnbergen geprepareert, in S.H. presentie iss voorgedragen, verhandelt ende afgedaen, nemende de heeren Staeten van Overijssel 't voorslach aen. - S.H. adt mit eenighe heeren, speulde nae den eeten, reedt tegen den | |
[pagina 390]
| |
avondt mit d'officiren om de stadt wandelen. - Ick pratede mit Donau, die mij oock seide, hoe graf Mauritz soo qualijck stond te hoof en ick soo wonder wel en H.H. seer wel mit mij tevreeden wass, dat graf Mauritz soude geseit hebben, dat ick nae de generalplaetz stond van de ruyteri, 'twelck een grooven leugen iss, en iss hij selfs die het begeert en pretendeert, en soo doet hij alletijt mit mij, doch die een goet gewissen heeft, vraecht nievers nae. - Mit Somersdijck lang gepraet van de patenten, van Hollandt, dat S.H. alletijt most den vreede in den mont hebben, om haer tot sijn intentie te brengen, seggende den vreede en de vruntschap van Vranckrijck moet tsaemen gaen, soo het doenlijck iss, en soo solde hij credijt crijgen ende affectie in Hollandt, daer hij nacht en dach op moet arbeiden. - Hij seide dat S.H. quaet wass oover het testament, omdat het alless fidecommis iss, en dat hij alless wil veranderen, dat prins Mauritz testament uyt iss, omdat S.H. saliger een soon heeft naegelaten, dat S.H. saliger geen macht had om een testament te maecken om prins Mauritz testamentz wil, maer dat desen prins vrijstaet te disponeren van sijn goet waer hij wil, maer maeckt hij geen testament en hij sterft, soo sullen de dochters het goet erven en sijn erfgenaem sijn. - Ick reedt noch mit de heer van Brederod wandelen, adt des avontz bij de comandeur Steenwijck. S.H. dronck sterck mit de heeren, speulde daernae tot vier uir en verloor 4000 kronen. De heeren van Ooverijssel die hebben S.H. heel wel getracteert mit goede ordre, ooveral in de herbergen gediffroyeert en in de stallen oock, veul taefel gedeckt, en iss heel wel geweest. | |
[152]19/29 maij woensdach iss S.H. om acht uir van Swol gevaeren en om 12 uir te Deventer gekomen, wedrom wel getracteert geweest en ontfangen, om de stadt gereden, om drie uir van Deventer gevaeren en te ses uir te Zutphen gekomen, alwaer S.H. niet verwacht wierdt voor donderdach, doch de heeren die quaemen alle collegeswijse bij S.H.; hij sach de troupes marcheren, adt des avontz niet, had groote pijn in 't hooft van de debocheGa naar voetnoot94 en niet gespeult te hebben. 20/30 donderdach heb ick door de stadt gewandelt, mit S.H. gegeten. Bij graf Hendrickx vrau [Maria Magdalena van Limburg en Bronckhorst] geweest. - De heer Capel bij mij geweest, gaf mij goede hoop tot het werck van de Lymers; Verboldt had hem oock geseit 'tgene hij mij geseit heeft, dat S.H. daertoe geneicht wass, riedt mij ick solde het mit de heeren van den Hoove [van Gelderland] ooverleggen. - Aengaende Cataloniën, dat sal hier wel gaen in Gelderlandt, gelijck in Overijssel. - Huygens vertelde van Burxdorfs, hoe die soo brutael had gesproocken en dat, al was sijn heer gheen cuhrvorst, maer alleen hertoch van Cleef, jae noch minder, soo wass hij noch goedt genoech geweest voor S.H. dochter; oover het gelt had hij sich oock seer beklaecht. Verbolt seide mij hetselfde oock. - Op 't hoff gegeten, nae den eeten geschreven. S.H. speulde de ghehelen naemiddach, verloor 3000 kroonen, daer alle werelt seer oover dolieerde. - Ick adt avontz op het hoff. 21/31 maij vrijdach ben ick bij de heeren Bemmel, Kelfsen en Sluysken geweest om mijn saeck van de Lymers, daer se mij goede hoop toe gaven en waeren heel beleeft tegens mij, beloofden mij haer hulpe en assistentie. - S.H. deedt den eedt als stadtholder | |
[pagina 391]
| |
en kreech sijn comissie en instructie, en wierter niet in verandert als van de banderherenGa naar voetnoot95. - Ick reedt mit Wijnbergen wandelen buyten de stadt; hij sprack van Albertine, oock van het gouvernement nae S.H. aflivicheit, meinde ick soud nae S.H. aflivicheit groote kans maecken, doch vreesde voor Hollandt, gelijck ick oock. - S.H. wierdt van de heeren Staeten van Gelderlandt getracteert; waeren vrolijck, schooten het geschut af als S.H. dronck. Ick bleef noch lang nae S.H., en waeren heel vrientlijck en beleeft tegens mij. | |
[153]Ick adt des avons niet, ginck mit Welder wandelen en sach de vrau van Risoir. 22 maij/1 junii saterdach ben ick geweest bij de heeren Verboldt en Capel; spraecken van de Munsterse saecken en van de heer Meynerswijck, van de guaranti. - Ick sprack S.H. van de Limers, die mij seide hij vond goedt, dat ick het soude vervolgen, en wass hem aengenaem; hij soude het oock laeten doen door de heeren van den Hoove [van Gelderland], doch sonder sijn naem te gebruycken. - Hij seide dat hij groote pijn had aen sijn buchel, dat hij gheen aesem had, dat hij niet lang kost leeven; hij had sich in sijn jeucht all teseer gefatigeert mit loopen, rieden, springhen, dat voelde hij alreetz; wat sal het mitdertijt worden, in mijn beste tijt sal ick miserabel wesen. Hij had princess-royael gheen 12 mael gekust desen winter; hij wil nae Noordt-Hollandt; ick riedt het hem aff, als mit suyte en fatzoen. - De heeren van den Hoove brochten hem op het Landtshuys, waer S.H. twe playdoyen hoorde. - Ick adt mit Eerentruyter, mit Raetsfelt, Welder, en waeren lustich; die van Vrieslandt hebben wedrom van het Ooverquartir gesproocken en haer gecommitteerden resolutie op approbatie van de heeren haere principaelen gedisadvoueert en wederom verandert en nieuwe last gegeven. - S.H. gewandelt, mit hem gesproocken; seide mij, dat hij noch hoop had om de naemen te krigen dergener die van Spagniën gelt genoten, en het soud hem 10 duysent gulden kosten. Ick seide, dat iss het beste ding dat U.H. doen kan, doch U.H. moet voorsichtich daerin gaen en seecker en daernae sijn profijt daermede doen en preveniëren haer bij de cop te krigen, eer hij iemantz kenniss daeraf gheeft, anders gaen se deur in haere steden; dan sijn se beschut, beschermt en vraeghen nievers nae; het beviel S.H. wel. - Hij seid hij had een lijste van alle de vroetschap in de Hollantse steeden, mit A, B, C, geteyck. A. docht niet, B. wass tuschen beyden, C. wass voor hem. A. waeren de meeste, B. temelijck, C. de weinichste. Hij sal sijn best doen om de sijne booven te helpen, 'twelck hij te Rotterdam al gedaen heeft, daer het gelijck stond en nu de C. een stemme oover hebben; 't is goedt dat hij dat merckt, daerdoor sal hij credijt crijgen en de regering verstaen en aen sijn handt krijgen. S.H. haut niet van de armyniaenen, sal die uytroyen en onder brengen mitdertijt. - Ick riedt hem Bicker te gewinnen, al soud hij hem 10 [duizend] gulden jaers geven, 'twelck hij doen wil, want hij iss arm, doch seeckreet; hij moet het selfs doen en alleens, opdat het niemant weet; soo sal het gelucken, anders niet; anders [154] sal het Bicker niet derven nemen. - Wij spraecken van 't leger, van het Ooverquartier en heel vertrauwelijck. 23 maij/2 junii sondach mit S.H. in de kerck; bij de heeren van den Hoove [van | |
[pagina 392]
| |
Gelderland] gegeten; waeren vrolijk, laesen Flodorps brief uyt Den Haghe. - Ick ginck nae Borkelo mit Asperen, aeten des avontz daer, waeren lustich, sagen de plantagie; gravin [Anna Margaretha Spiess van Vrechen en Bodendorff] maeckte ons veul complimenten en kreet seer, maeckte gelijckeniss tuschen haer, H.H. en mijn vrau moeder oover de weduenstaet. 24 maij/3 junii maendach. S.H. ginck op de jacht; van Borckelo gingen wij bij Lintloo eeten mit de heer van Brederod; vandaer gingen wij nae het huys te Dort en soo weder nae Sutphen; 's avontz te 9 uiren, aeten noch mit de heer van Brederod, die all te bedt wass. Asperen seide mij, hoe men mijn vrau moeder had laeten opwachten, wy bij haer quam en waer se ginck in Den Haghe, seide alletijt mijn vrundt te sijn. - S.H. vong niet; ick sach hem niet. Ick bleef bij Grietjen en de grevin van Nassau tot één uir praeten. 25 maij/4 junii dingsdach ginck ick bij de heeren Vijch, Welder en Wijnbergen, om haer mijn saeck van de Lymers te recomanderen, gaf Welder een brief aen de heeren Staeten van Gelderlandt, die hij ooverleverde, en gaven goet bescheit. - Teyens en Andringa quaemen bij mij te Sutphen, spraecken van de gritenie [Schoterland], toonden datter questie wass tuschen haer en Crack. - S.H. reedt om de stadt wandelen, tracteerde eenighe heeren en ginck noch naemiddachs nae Aernem oover Dieren, dat hij wil coopen, en oover Rosendael, ginck in Huygens hoff, quam om 9 uir te Aernem, adt avontz alleen mit de officiren sonder de heren. 26 maij/5 junii woensdach stond S.H. om 7 uir op de koetz, reedt nae Suylestein, adt daer; nae den eeten quam te 8 uir te Uytrecht, alwaer S.H. heel wel wierdt ingehaelt van de gecommiteerden van de Staeten van Uytrecht een uir voor de stadt. - Tuschen Aernem en Zulestein ginck S.H. een reyger vliegenGa naar voetnoot96 en sette sich mit mij alleen op de calesch, sprack van veul dinghen, van sijn reis na Culemburch, van H.H. en dat werck van Servient, 'twelck S.H.H.H. had afgeraeden om de arbitrage aen te nemen uyt oorsaeck dat Vranckrijck of dese landen qualijck tevreden [155] solden sijn, alse het een yeder niet nae haer sinne kregen, dat niet doenlijck. - S.H. seide mij, dat Servient last had van de regering van Vrancrijck om sich heelendal te reguleren nae het advijs en goedtvinden van S.H. in alle voorvallende saecken; hij had groote genegentheit om in 't velt te gaen. - Hij wass mit graf Mauritz niet wel tevreeden; hij seide dat hij de ruyteri niet verstond en wass niet vigilandt op de wachten en verstond die niet. - De Rijngraf wass delicaet en broulleerde sich,Ga naar voetnoot97 als hij in actie mit den viandt wass, en had geen memori. - Brederod wass goedt in den raedt, maer in actie mit den viandt dan broulleerde hij sich en wass een leugenaer. - S.H. saliger had geseit aen S.H., Eerentruyter wass goedt om te raeden, maer niet om te vechten; daer soud S.H. een ander toe kiesen, gelijck oock Haulterive. - Hij sprack oock veul van het bauwen dat hij op de Veloue wilde doen. - S.H. sach de burgeri te Uytert voorbij trecken mit de soldaten tot elf uir. Ick adt mit de heeren van Brederod en Saint-Ibar in een herberch, La Plasse Royale genaemt, waeren lustich tot een uir. - Ick ginck nae den eeten bij de vrau van Amerongen [Anna van den Boetzelaer], die heel blijde wass, dat ick haer noch soo aut en swack ginck besoecken. - In 't inrijden van Uytrecht sprack ick alletijt mit | |
[pagina 393]
| |
S.H., en vertelde hij mij dat, doe prins Mauritz eens uyt het leger ginck, mijn heer vaeder woude commanderen en oock aen de ruyteri en liet Staeckenbroeck haelen, om hem ordre te geven, doch prins Hendrick had hem geseit, ontfangt geen ordre, en wil hij u die geven, steeckt hem mit een deghen door de ribben; en woud prins Hendrick mit de ruyteri het voetvolck chargeren. Mijn heer vaeder ginck uyt het leger; als S.H. daer noch af sprack, wass hij altijt gealtereert geweest. - Hij sprack oock van de armynianen, de questie tuschen S.H. en prins Mauritz en hoe Bernefelt onthalst wass, dat S.H. niet uytginck en ginck dess anderen daechs nae Nimmegen. S.H. haetede Marquet, woud hem eens doorsteken oover eenighe prateri tuschen S.H. en prins Mauritz, van Marquet gedaen, 'twelck hij weder loochende aen S.H. - S.H. had mijn heer vaeder niet lief. 27 maij/6 junii donderdach is S.H. in de vergadering van de Staeten van Uytrecht geweest, van de Staetencaemer in het Hoff van Justitie, daer twe advocaten disputeerden oover een doodtslach van yemant die sich vast seide en wierdt op sijn eigen versoeck van sijn cameraedt dootgesteecken; Hagius vrau quam mit in het disputeren te passe. - S.H. wierdt van de heeren Staeten van Uytrecht heel magnifijck getracteert, ginck om 6 uir nae Culemburch, quam mit den courvorst om 10 uir te Buiren, die Flodorp, Beveren, Vosbergen bij sich had vanwegen den staet. | |
[156]S.H. adt om 12 uir, wass tot drie uir vrolijck, liet het canon afschieten, sneet de kocks en de voerlyden den baerdt af. 28 maij/7 junii vridach ginck ick mit Beveren wandelen, en gingen den courvorst en courvorstin om 9 uir op de koetse sitten, om wech te vaeren; Willemine wass den gheelen nacht ende morgen bij de courvorstin geweest en bleef Willemine te Buren, die ick opwachtede een uir lang, en reedt S.H. mit de courvorst tot door Tiel en naemen afgescheit; de courvorstin deede mij de eer en gaf mij een bloem van orangiën, die sal bewaeren alletijt, en leit die in mijn bibel. - S.H. adt te Buren bij Stelandt, sliep nae den eeten. - Voer mit de wagen om 5 uir nae Culemborch, adt daer, sprack nae den eeten lang mit Willemine en ick mit de wedue [Anna van Baden-Durlach], die te bed lach en wass heel cyvijl en beleeft, toonde sich seer genegen, sprack van Donau, en dunckt mij, dat se geerne soud trauwen, en behoefde men weinich moyte daertoe, en bleven tot 12 uir in de caemer. - Schickten peerden voor nae Podegraven en Leyerdorp. 29 maij/8 junii saterdach reedt S.H. om acht uir van Culemburch; ick sach de grevin [Maria Magdalena van Nassau-Siegen], quaemen te negen uir te Utrecht; Viaenen, Sas quaemen bij mij; ick genck nae de vrau van Braeckel en Seroskercken. - Der wiert een harange in den dom t'Uytert gedaen. - S.H. wierdt van de magistraet te Uytrecht heel wel getracteert, bleef bij haer tot 6 uir, reedt te peerdt nae Podegraven en Leyerdorp, quam te 10 uir mit de coetz te Teylingen, adt mit de juffers, sliep bij de princess[royaal], kuste se driemael. 30 maij/9 junii sondach wass het Pingsteren; ick ginck in 't dorp te kerck; S.H. sliep tot half twaelf, wass niet wel. - Adt mit de princess; deedt mij de ehr, dat ick mit aen taefel sat; sliep nae den eeten en pratede ick mit de princess tot vijf uir; reeden te peerdt wandelen, vongen reigers. - Des avontz sat ick weder mit aen taefel van de princess; | |
[pagina 394]
| |
gingen om half negen op de koetz, voeren nae Den Hage en quaemen daer om half 12; S.H. wass heel vrundelijck aen de princess, die heel cyvijl iss en obligent, praet heel geern, sprack van de croning van de coningin welck se geweigert had, omdat se paeps wass, 'twelck de princess niet aenstond. | |
[157]31 maij/10 junii Pingstermaendach ben ick in de kerck geweest; S.H. niet. Ick ginck nae huys, lass mijne brieven, adt mit Andela. - Nae den eeten sach ick H.H., bleef bij haer in de kerck. Goedthals preeckte; nae de predicatie bleef ick bij haer praeten; sie seide mij, datter veul uyt Hollandt meinden dat ick oorsaeck wass van de niewe resolutie van het Ooverquartir, die uyt Vrieslandt wass gekomen in mijn apsentieGa naar voetnoot98. - Sie seide daernae van S.H. affectie die hij haer alletijt had toegedragen, 'twelck sie noit kost vergeten, sijne confidentie en betrauwen die hij op haer hadde gestelt, datter niet wass dat hij haer niet betraude en mit haer ooverleyde. - S.H. wass van een humeur heel bedect, doch altereerde sich geweldich; doe de viandt op de Velou quamGa naar voetnoot99, wolde hij sich geern hebben laeten dootschieten uyt disperatie van sijn ongeluck. Doe de viandt Schenckeschans innam, had S.H. aen twe, drie staeten geseit hij woude alless quiteren en gaen woonen als een particulier uyt oorsaeck, dat de heeren staeten hem wat hart vielen en verweten S.H. het ongeluck van Schenckeschans; H.H. seide oock, dat S.H. sich een poignaert in het hart gewunscht had, doe hij de tijding van Schenckeschans kreech, en had H.H. noch veul brieven daeraf, hoe hij sijn ongeluck beklaechde, daer H.H. alletijt tegen street, om hem couragie in te spreecken. - H.H. sprack oock van de Franse saecken, van Tulleri, Destrade en iss noch alleffen eens tegens de Francen ingenomen als tevooren. - Douchand en Saint-Ibar quamen in, en iss Saint-Ibar noch all in gratie; H.H. seid dat Rintzwoud verandert wass en sie niet; hij woud nu den oorloch, en H.H. bleef bij den vreede, en bleef ick tot acht uir op het hoff. - Ick had Albertine braselet, gaf se haer weder, ginck nae huys, lass mijne brieven, sprack Roorda in 't gaen nae huys. | |
[159]1/11 junii dingsdach is de heer Roorda bij mij geweest, nam sijn afgescheit, gaet nae Vrieslandt, had alderhande discoursen oover de guaranti tuschen Vranckrijck en onss, gaet heel moderaet. Ick liet hem de resolutiën sijn [zien] die ick uyt Vrieslandt had bekomen, die sijn oom [Abraham van Roorda] hem al had geschickt, en nam sijn afscheit. Philip Leroy gaet nae BruisselGa naar voetnoot100. - De heer André quam bij mij, sprack mij van de Hollanders, dat se niet te veld solden, 't ginck hoe het ginck, dat S.H. een misslach had gedaen in 't verseinden der compagniën en patenten. - Hij seid oock, dat het testament van den Baes niet bestaen kost en dat het eerste kraft en standt most holden, omdat hij geen macht had sulcx te doen, en all quam dese [Willem II] sonder soons te sterven, dat het alleffen wel sijn ganck most gaen, gelijcke van tevoorn | |
[pagina 395]
| |
geordonneert wass, op de mannelijcke linie, daer hij yet bij geschrift van sal stellenGa naar voetnoot101. - Loo en Vyleers bij mij geweest. Ben niet uyt geweest, heb alleen gegeten en den geheelen naemiddach geschreven nae Vrieslandt en Duytzlandt. - S.H. en Pau wierden oneens oover de Sweetsche ruyter, die had S.H. niet geern gehadt hier in 't landt, en Pau brocht se hier tegen S.H. wil en marcheerde daermede nae Vysé, daer S.H. niet geern aen wass geweest, doch het most geschieden. - Pau had oock eens een pampier genomen en in 't vuir geworpen en geseit, die het anders wil maecken, die mach het doen, in S.H. presentie, 'twelck S.H. heel qualijck nam en lichte hem de voet doe, als hij in Vranckrijck wass, en maeckte Catz pensionariss in Pau sijn plaetze anno 1635. - Catz wil quiteren, en mocht Pau wel weder pensionnariss worden in Catz plaetz, 'twelck niet goedt sal sijn voor S.H., dan hij seer sijn viandt iss. - Ick ginck bij de princess-royael en praetede mit haer, totdat se aen taefel ginck. Ick adt mit S.H., ginck nae den eeten in 't Voorholt wandelen. Brasset soon trock sijn degen. Ick discoureerde mit Obdam oover de guarantie, en kosten het niet eens worden; hij wass heel tegens de Francen en ick tegens de Spaenschen. - S.H. wil sijn best doen bij de heeren van Hollandt om te velde te kunnen komen [160] en wil haer mit goede woorden daertoe bewegen. Ick seide hem, dat het het eenichste middel wass, en tegens haer danck of wil en most hij niet te veld gaen, want sie solden haere compagniën onbetaelt laeten en brengen een groote disordre in de militie, en soude het S.H. oock kunnen quaet doen in het stadtholderschap. Hij antwoorde, tegens haer danck sal ick niet doen ofte in het velt gaen, sal mit goede woorden en beleeftheit haer daertoe soecken te perswaederen en sal, het geopteneert hebbende van Haer Edelgrootmogende, dess maendachs in de Staeten-Generael proponeren; ende consent gekregen hebben, sal S.H. strackx vertrecken, om de viant te verraschen; hij kan in korten tijt 125 compagniën te voet bijeen krigen en 50 te peerdt, mit die meint hij Venlo, Roermond strackx te amporteren en hauden Gelder geblockeert, totdat de rest van het volck kompt, alsoock de schuppen, ammonitie en canon van Gennep, Nimmegen, Rijnberck. Hij seide, ghij sult het fort aentasten, als het soo wijt kompt; doch ick vrees Hollandt die doet het S.H. niet te gevallen. 2/12 junii woensdach ben ick den geheelen voormiddach alleen geweest, heb geschreven en mijn saecken in ordre gebracht. - Ick ginck door graff Mauritz hoff op het hoff; S.H. sprack mij een woort of twe en ginck aen taefel. - Ick seide Somersdijck, dat S.H. geerne te veld ginge, en wold Bicker, Keiser, Stellingwerf daerop aenspreecken en het werck prepareren, 'twelck Somersdijck niet goedt vond, seide hij most het werck van de guaranti eerst vastsetten, sijn [zien] onnenicheit onder de provintiën te brengen, en als dat gedaen wass, moet hij sijn [zien], off hij in Hollandt oock verscheidenheit van opiniën kost krigen en mit de dispariteit van die opiniën in Hollandt tot de campagne geraecken mit een gedeelte van Hollandt en de provintiën; hij meinde Hollandt solde niet licht tot de campagne geraecken. - Ick ginck tehuys eeten alleen, lass mijn Lymersche saecken tot 6 uiren. - De heer André wass bij mij, die mij yetwess schriftelijckx brocht van prins Mauritz testament en meinde dat het laeste van | |
[pagina 396]
| |
N.O.H.S.Ga naar voetnoot102 niet kost gelden en dat de pretensie heel goedt wass en gefundeert bij gebreck van erven. - Ick ginck bij de grevin van Hanau. - Bij H.H., sprack van mijn reis nae Spae, om mit haer te gaenGa naar voetnoot103. - Ick adt mit de Rijngraefin, ginck mit haer wandelen; Francisca seid mij, dat S.H. alleen wass te Scheveling geweest mit Willemine. | |
[161]3/13 junii donderdach heb ick wedrom de Lymerse saecken naegesien, niemantz gesien. - Om half twaelf bij freulen Mauritz geweest. S.H. sien aen taefel gaen. - De heer van Asperen seide mij, dat de heeren edelen bij S.H. solden komen morgen, om oover de garanti te delibreren, alsoock oover de neutraliteit van de zee, en solden Vranckrijck soucken contentement te geven oover Cataloniën en de neutraliteit heel te secuseren en af te slaen ter zee. - Asperen solde Raephorst en Benthuysen begroeten. Mateness wass passelijck. - Brederod seide dat de Hollantse steden willen mit gewelt de neutraliteit hebben en dan sullen se mit macht in Spagniën vaeren en, als Spagniën wil, kan hij alle schepen arresteren en krigen 5 of 6 miljoen op die schepen die in de haevens leggen, en doen dese landen den krijch daermede aen ettelijcke jaeren. - Opdam blieft tegens de Francen en seid, door die neutraliteit sal Hollandt die andre provintiën dwinghen tot den vreede. - Brederod seide, die Staeten van Hollandt hebben aen alle haer magasijnen belast op S.H. ordre gheen schuppen ofte stucken ofte yetwess te laeten volgen alleen op de Staeten van Hollantz last, alsoock gheen schepen te laeten volgen. - Alleen dess avontz gegeten. - Beveren had H.H. den staet van oorloge gebracht en iss H.H. grooten vrundt, rapporteert alless aen H.H. watter passeert. - Bij Armaveille geweest. - Op 't hoff mit H.H. gepraet van haer reys nae Spae. Ick adt niet en bleef mit haer praeten tot 10 uyren. - Ick ginck mit S.H. in 't Voorhaut, sal Bicker en Keiser te sijn [zien] gewinnen; hij sprack den heer van Schaegen [Willem van Beieren] om morgen mit S.H. te adviseren, want de heeren edelen komen om 8 uir vrijdach bij S.H. - H.H. sprack mit mij van haer huyshauding; woud geern mesnageren. 4/14 vridach Pybe aen de heer Vijch geschickt mit de Lymersche saecken. - In de kerck geweest. - Bij de heer Servient, die sich seer beklaecht, dat men niet te veld gaet en Armentiers laet nemen tegens het accord van de conquesten ahn malkanderen te bewahren, het 5 articelGa naar voetnoot104. - S.H. iss mit de heeren nobelen bijeen geweest, en hebben se gevooteert allegaer als S.H., behalven Mateness en Obdam, die S.H. heel incivijl beyegende. - Mit S.H. gegeten, die het mij seide. - Bij de vrau van Brederod geweest, de coningin, bij H.H. - Alleen dess avontz gegeten. 5/15 saterdach bij André geweest, die mij seide hoe dat se Musch wolden quellen mit sijn bedijckte landen. - Ick besprack mit hem oover de guaranti en het Ooverquartir, daer hij mij in sal volgen. | |
[162]Hij verseeckerde mij nochmahls van het testament, dat dat soo vast en seecker | |
[pagina 397]
| |
wass en niet kost verandert worden. - Alleen gegeten. - Mijne brieven nae Duytzlandt affgedaen. - Bij de vrau van Obdam geweest, die van een ander gevoelen iss als haer man. - Bij H.H., die mij seide dat anno 1630 S.H. niet te velde kost komen, omdat Hollandt niet wilde toelaeten. Al waeren de andere ses provintiën daertoe geneicht, soo ginck S.H. doch niet in 't legher, willende daerdoor te kennen geven de macht van die provintie en wat respect S.H. aen Hollandt had gedragen, 'twelck dese prins oock behoorde te doen en, als hij haer raedt will volghen, sal sie hem wel seggen wahr het op staet, omdat sie de practique heeft van 22 jaeren, de humeuren en de kenniss van de luyden. - S.H. had haer alless gesecht, alsoock Musch. - H.H. had in S.H. cabinet gevonden het accord om nae Duynkercken te gaen. - Seide oock S.H. had sooveul autoriteit gehad alsof hij souverain wass geweest, en dat hier geen souverain soo geluckich kost wesen als S.H. ettelijcke jaeren geweest wass, doe hij alless afdede mit de commissarisen van de provintiën gecommiteert uyt Haer Hoochmogende vergadereng. - H.H. seide oock dat de aliantie van 1635 niet gelesen wiert van alle staeten als inderhaest en dat niemantz dahr copie off kost krigen, 'twelck niet wel wass, wahruyt dahrnae de instructie iss gevolcht, en tot die instructie wass S.H. regering apsoluytGa naar voetnoot105. - H.H. estimeert seer, dat S.H. tuschen die armyniaenen en de gereformeerden de eenicheit ende middelwech heeft kunnen hauden. - Alleen gegeten. - S.H. wass in 't Voorhaut, seide mij dat hij Keiser en Stellingwerf had gesproocken en mit haer soetjes gediscoureert. - Hoopt Bicker te gewinnen door het balliouschap [Muiden], dat vacant iss. - Keiser door de vice-admirael van Noort-Hollandt en hoopt door dat middel mit contentement van Hollandt in 't velt te komen. | |
[163]6/16 junii sondach mit S.H. in de kerck geweest. Alleen mit Andla gegeten. - Naemiddach in de kerck geweest sonder S.H. - Mit Somersdijck gewandelt, die mij seide, dewijl dat hij nu mit de ridderschap die saecken van de guaranti had vastgeset en van de neutraliteit, soo most hij het bij de Generaliteit oock doen, en dan solde Hollandt wel volghen. - S.H. most Rotterdam sijn [zien] te krigen en soecken de steeden tot sijn dispositie ende sijde te krigen, 'twelck hij doen moet en H.H. raedt in sommige saecken volgen. - Hij seide H.H. had Pau seer bekeven en gesecht dat hij ongelijck had om dit landt en Vranckrijck tegens malkander te setten en te beletten, dat de guaranti niet voortginck op tijdelijcke conditiën, en scheen mit haer soon eenss te sijn. - S.H. ginck mit de coetz in 't Bosch wandelen, sprack mit Vieuville; H.H. heb ick niet gesien. - Deschantz seid mij, dat S.H. had aen de conningin van Engelandt een notabel present gegeven, dat de coningin prins de Galis bij haer had om door hem weder in Engelandt te komen, omdat sie het in Vranckrijck moede iss en geern in Engelandt wass, op wat conditie dat het wass. - Vianen sprack van veul dingen. - Mit S.H. des avontz gegeten. In 't Voorhout gewandelt; de graff van Welder seide S.H. soude hem geseit hebben in 14 dagen in Vlaenderen te volgen, sijn aenslach op Leuven, de rancontre mit Donau; Philippe Leroy bij H.H. geweest. 7/17 junii maendach is Desloge bij mij geweest, seide mij dat Servient soude geseit | |
[pagina 398]
| |
hebben dat, als H.H. weder goedt Frans wierdt, dan soude men Chastau-Renard in een hertichdom maecken, duc et père de France en 20 duysent croonen des jaers innekomen voor S.H. en H.H. - Servient wil niet meer bij H.H. komen. - Bij S.H. geweest; meint Rotterdam, Amsterdam, Caiser te gewinnen en op sijn sijde te krigen door die voorgeroerde middelen. - Tehuys gegeten mit eenighe officieren, den naemiddach alleen geweest, aen Beringam geschreven. Op 't hoff geweest bij H.H., wass niet wel op Beversweert tevreden. - Te Voorburch bij juffer Grandperyn geweest, die mij seide dat het noch soo ercht wass als in het begin van Lesslouise en geen betering te verwachten; ick collationneerdeGa naar voetnoot106 daer. | |
[164]8/18 junii dingsdach ben ick den gheheelen morgen alleen geweest, heb gelesen. - Op 't hoff geweest. - Bij de heer van Sulekum gegeten mit de Rijngraf en de Ferensen en daernae gewandelt op sijn huys te Voorburch. - De Rijngraef seide dat Douwe, den edelman van Greving, die bij prins Philips iss geweest, nu soo melancolijck wass en kost niet gerust wesen. - H.H. niet gesien; prins Wilhelm ginck nae Honselerdijck. - Ick ginck mit freulen Francisca wandelen, seide de courvorstin had geseit sij hoopte niet lang mit de courvorst lang te leven. 9/19 junii woensdach heb ick gelesen en geschreven; de heer Schuirmans iss bij mij geweest, wost niet nuys van de provintie van Vrieslandt. - Ick ginck bij freulen Anna van Portugal, die mij seide hoe dat Lessalbertine mit citroenen had geschreven aen Lesslouise dat se om H.H. noch om niemantz Galis soll nehmen en dat men haer dat mocht seggen, een goede resolutie, daer men sich niet oover bekommert als indifferent. - Ick adt alleen mit Kuyn; seide mij, datter bij H.H. geen gelt wass voor de reise, niet als die 20 mille gulden van Hollandt. - Ick ginck bij de vrauwen van Asperen, van Somersdijck. - Servient bij mij geweest, seide mij 1. dat die van Cataloniën die begeerden geen comercie mit de Spagniaertz, 2. oock dat de geestelijckheit die Spaensch wass, haer weder in de provintie begaff, 3. oock dat men de steeden mocht vast maecken, om de Spagniaertz te stutten. - Terragona naemen de Spagniaertz in, omdat de Francen haer niet wel assisteerden. Barcelona kan 15 mille burger weerhaftich uytmaeckenGa naar voetnoot107. - Mit de vrau van Brederod op het hoff gesproocken, seide dat S.H. een dame van qualiteit mit kindt wil maecken en, als hij geen erven heeft, soo sal hij die soon erfgenaem maecken. Willemine wil niet nae Duytzlandt. Alleen gegeten, gewandelt. 10/20 donderdach is de heer André bij mij geweest en mit mij oovergeleit van de saecken aengaende de garanti en het Ooverquartir van Gelderlandt, wat in Haer Hoochmogende vergadering te doen stond. - Bij de heer van Brederod geweest, die mij seide hoe dat Bicker soo wel mit S.H. tevreeden iss en dat hij hem heel licht soude gewinnen, als S.H. maer wat moite nam, en dat hij daerdoor heel Hollandt soud kunnen aen sijn handt krigen. - Dat se in Hollandt S.H. gheen leger souden durven geven, [165] omdat sie vreesden dat hij niet nae de Staeten soude vragen en, als hij in 't velt wass, | |
[pagina 399]
| |
sijn eigen hooft volgen ende het leger brengen waer het hem goet docht. - De vrau van Brederod oock gesproocken. - Op 't hoff geweest, mit S.H. gesproocken van Dyren, 'twelck hij wil coopen. - De heeren van Amsterdam aeten bij mij, waeren vrolijck en beleeft, Geelvinck, Bicker, Schaep, De Graef, de heer van Purmerlandt [Frans Banning Cock], heer van Swyten, Booreel, Ferens, André. - De heer van Swyten haut veul van Waerdenburch, iss heel sijn vrundt, sal alletijt tegens Den Graef wesen; sij bleeven tot vijf uir en wolden noch in de vergadering gaen. - Ick ginck bij de Rijngrafin. - Adt niet. Ginck in 't hoff wandelen. Mortagne. 11/21 junii vrijdach de heer André weder bij mij geweest, seide mij dat Zelant soud spreecken van te veld te gaen, en ginck heel dissoluyt, 'twelck hem niet aenstond. - Wij spraecken weder van de garanti en het Ooverquartir, en schreef noch yett erbij van 'tgene hij in Haer Hoochmogende vergaederinge soude voorstellen. - Ick bleef tehuys tot elf uir. - Ginck op het hoff, alwaer mademoisell Caire mij seide dat de coninck van Engelandt van het leger wass gebracht tot bij Londen en dat die van het Parlement verliepen. - Monsieur en den cardinael souden voor Saint-Omer sijn en dat innemen. - Freulens van Portugal, Rijngravin hebben bij mij gegeten. - Mit de coetz gewandelt. - S.H. iss in de Staeten-General geweest, alwaer de ses provintiën eens sijn geweest oover de guaranti, doch Hollandt niet. - Servient bij S.H. geweest; S.H. seide wat in Haer Hoochmogende vergadering wass gepasseert, begeerde ick soude André spreecken oover de drie weecken sluytens, de Francen. - H.H. sprack mij van nae Spae te gaen, seide sij had gehoort ick soud trauwen, maer diejenige die het wass, die had de vallende sieckte. Ick weet van niet en kost H.H. niet seggen; doe wilde sij mij oock niet meer seggen wy dat het wass. - Noortwijck seide mij, dat Hollandt gantz niet willen verstaen tot de voorgestelde guaranti. Alckmaer wass afgevallen, Rotterdam wass heel slim en sprack heevich, dat sie het noit wilden toestaen. | |
[166]S.H. had hem oock gesecht, hoe hij Bicker kost gewinnen. - Dat Geelvinck dieselfde chargie oock begeerde. - S.H. woud noch wel nae het leger gaen, doch daer iss geen aparentie. Bicker wil der niet nae hooren. - Bicker en Gelvinck hebben H.H. oock aengesproocken. - Noortwijck badt mij door André laeten voor te stellen, of de Staeten-General niet aen die van Hollandt wolden en schickenGa naar voetnoot108, om Hollandt te persuaderen tot de voorgestelde guaranti, mitz Vranckrijck dat niet aennemende en weder wat nuys pretenderende, alsdan te sluyten buyten Vranckrijck. 12/22 junii saterdach ben ick bij de heer André geweest, die mij seide datgene gisteren wass gepasseert ter vergadering van Haer Hoochmogende en dat S.H. mit goet fatzoen en ernsthaftich had gesproocken. Ick leide mit hem oover van de besending van Haer Hoochmogende aen de heeren Staeten van Hollandt, om de heeren Staeten van Hollandt tot het advijs te brengen van Haer Hoochmogende. - Oock van de drie weecken sluytens, 'twelck hij beide doen wilde. - Ick ginck bij Vosbergen, die wass oock van die opinie om de heeren Staeten van Hollandt daertoe te induceren mit besending en wilde aen alle de steeden gecommitteerden schicken ende de vroetschap. Ick seide, dat sullen se niet doen willen; en wees hem het exempel van Amsterdam; hij | |
[pagina 400]
| |
wass daer selfs geweest, doch meinde niet dat het de andere steeden sullen doen. - Ick sprack hem van de 14 mille gulden op Haultyns huysGa naar voetnoot109. - Musch seide mij, dat S.H. hem noch noit had gesproocken of laeten haelen, dat S.H. een quaet menageer was voor het landt geweest en daerdoor 't landt soo ten achteren hadde geset. - Dat H.H. sich niet tegens de soon moste stellen, want het doch geen bestand solde hebben; dat H.H. nu wel stond, quam omdat sij Hollandt volchde. - S.H. wass in de Staeten-General, daer Ruysch heel lang harangueerde tegens Vranckrijck, doch daer wiert niet gedaen, 'twelck mij de heer André daernae seyde in de allee van het Bosch. | |
[167]In den Raedt geweest van Staet. - Bij den Rijngraef gegeten mit Steincalefelt. - Op 't hoff geweest. - Tehuys gegeten. Nae den eeten quam ick weder bij H.H., die sprack van haere vrijage mit S.H., van haer trauwen, hoe dat veul lyden sich daertuschen gemengt hadden om het te beletten, maeckende pasquillen en schrievende brieven aen S.H. van H.H. en aen H.H. van S.H., om se te brouilleren, waeroover dat se eens gebroulleert wierden, en duirde de vriagie drie jaeren. - Daernae sprack se mit mij van S.H., hoe dat se hem geraeden had sich tot den vreede te schicken, omdat sij sach dat het anders niet wesen kost; soo solde hij de affectie gewinnen en credijt holden en behaelen bij de naebuyren; anders doende, sal het hem strecken tot haet, descredijt en desreputatie. - Oock van de regering van het landt, hoe voorsichtich dat men sich daerin moet draegen, en bleef ick daer tot elf uir. 13/23 junii sondach is S.H. niet in de kerck geweest; H.H. liet mij seggen bij haer in de kerck te komen. Triglandus preeckte. - Ick pratede mit H.H. en de vrau van Brederode van H.H. hofholding en hofmeester, hoe sie die hebben wilde. - Ick adt thuys, ginck mit S.H. in de kerck, voer mit de koetz wandelen in Den Haech. Ick bleef den gheheelen tijt in S.H. voorcaemer praeten mit d'een of de ander. - Ick sach H.H. niet, sprack mit Rintzwoud van het Engelse werck en van de vrede; hij seide, als Spagniën hoort dat hij willen sluyten buyten Vranckrijck, als hij wat nuys opbrengt, soo sal Spagniën hem geen goede conditiën geven. Ick seide, wij moeten Spagniën daertoe holden, of wij doen niet wel noch eerlijck. - Ick adt op het hoff mit S.H., ginck booven, maer sach H.H. niet, ginck mit freulen Anna praeten. Ick sach Albertine en Henriette; freulen Anna seide mij, hoe dat men gepraet had van Lesje Albertine en mij en prins de Gales. 14/24 maendach iss de heer André hier geweest, seide mij nae Vrieslandt geschreven te hebben oover het sluyten buyten Vranckrijck, alse yetwess nuys weder op de baen brengen. - Hij sprack oock van Scheltinga soon, die hier iss gekomen oover sijne saecken. | |
[168]De heer Raetsfelt bij mij geweest, sprack van alleley saecken, seide dat S.H. reis had Gelderlant 50 duysent gulden gekost, 24 aen presenten, 26 duysent verteert, [Utrecht] 15 duysent aen presenten, Ooverijssel 12 duysent aen presentenGa naar voetnoot110. - De heer | |
[pagina 401]
| |
Huygens seide mij, dat S.H. het landt had ten achteren gestelt, omdat hij noit wilde casseren, maer hielt alle de troupen in dienst, en wiert er voor Den Bosch 10.000 man aengenomen en daernae noch 25.000 man, 'twelck 't landt heeft gerouineert, daernae de swaere belegeringen, Maestrich, Bosch, Breda en de onkosten van schepen en wagen en legerlasten, 't quaet menage van de France penningen, daerdoor 4 miljoen op de provintiën sijn geraeckt. - Ick sprack hem van Dieren en het bosch; hij wil het wel ooverlaeten. - De heer Gleser om Scheltinga te recommanderen. - Scheltinga quam om 12 uir, belettede mij om booven te gaen; ick adt mit hem alleen, en recomandeerde mij sijn saeck, om een voorschrievens te hebben, doch ick excuseerde het, omdat ick het aen Teyens en Andringa oock had geweygert. - Hij seide dat Tjalling Eissinga en Dauwe Aluva nu eens sijn om Botnia te hebben tot gritman. Ulb Ayluva wil Sickxma hebben en Bruynsma. Haersma wold Scheltinga hebben; Fockens wass noch niet geresolveert, soodat het Collegie heel wonderlijck staet, en kan men noch niet recht ordelen, wie het grietmanschap hebben sal. - In Vrieslandt waeren se noch goedt Frans. - Ick bleef tehuys tot vijf uir, ginck bij den ambassadeur van Dennemarck [Corfitz Ulfeldt], doch wass niet thuys, Steincalefelt en Fierentz oock. Mit Casembroot ooverleit, sal mij 25 duysent gulden doen hebben in een maent tijts op mijne huysen. - Ick ginck op het hoff, sach mevrau, adt alleen, ginck vroech te bedde. 15/25 junii dingsdach. Noortwijck seide mij laestemael, dat Obdam, Keiser, Stellingwerf, Ruysch laestemael nae Schevelingen waeren geweest en hadden de saeck daer wat ooverleit mit malckanderen, opdat se van één humeur ende gesintheit solden wesen. - De heer van Brederod bij mij geweest. - Steinckaleveltz en Obdam mit de vrauwen bij mij gegeten. - Bij André geweest, die mij seide dat Zelant geresolveert hadde een concept te maecken en, soo Vranckrijck daer niet mede tevreeden wass, buyten Vranckrijck te sluytenGa naar voetnoot111. - Doch Spagniën daertoe te holden, dat hij aen Vranckrijck deselfde conditiën solde geven die hij aen Vranckrijck voor desen gegeven hadde, ende voor de ongedecideerde pointen Vranckrijck mit stercke handt te helpen tot een goedt uytkomste te geraecken. | |
[169]Op 't hoff geweest, mit juffer Rossum gepraet wel twe uir. - Bij S.H. gegeten. - H.H. heel laet gesien, seide dat den ambassadeur van Dennemarcken haer geseit had, dat de coningin van Vranckrijck een slechte vrau wass en geen verstandt had, had hem veul nae H.H. gevraecht en slechte vragen gedaen. - Dat de cardinael gesurpreneert wass geweest, dat hij den vreede vast gelooft had, dat se in Vranckrijck in groot disordre hadden geweest oover de komste van de artzherstoch Leopoldus, dat het France leger 8000 man wass, slecht volck. - En wass H.H. heel cyvijl, seide Pau noch niet goet Frans te sijn, en belettede aen Vranckrijck contentement te geven. 16/26 junii woensdach ben ick bij de heer Keiser geweest om acht uir en heb lang mit | |
[pagina 402]
| |
hem gepraet van den vreede, en nae lange discoursen, dat men Vranckrijck behoorde contentement te geven, soo seide hij mij dat hij meinde, dat Hollandt solde sooverre komen op conditie, dat de andere provintiën Hollandt wilden tegemoet komen om, als Vranckrijck de voorgestelde pointen niet aen en nam, dat se alsdann buyten Vranckrijck solden sluyten, sulx Vranckrijck in alles contentement gedaen hebbende. - De pointen sijn, Vranckrijck te guaranderen alless wij hij in het jaer '35 beseten heeft, in Vranckrijck en Neerlandt, Cataloniën en Roussilon, Lorraine, Pignarol, Spagniën te holden aen de conditiën die hij Vranckrijck voor desen heeft gepresenteert, die in 't werck te stellen en niet daeraf te wijcken. - Doch gheen subsidie in Duytzlandt en Italien, omdat se den keiser niet willen offenceren, oock omdat Vranckrijck daer Sweden en den Beyervorst heeft, in Italien, d'Italiaensche princen, en dit landt gantz niet te doen heeft, wie dat pauss iss. - Hij seide mij oock wat H.H. geseit heeft van Vranckrijck, van den ambassadeur Ulefelt verstaen te hebben, voechde dat daerbij, dat het leger heel swack wass, meest jonges, en dat het maer een uytstel iss, dat de maréschaulx niet eens sijn, om dat te bedecken, dat het leger soo swack iss en sich niet durft in 't velt te presenteren. - Stellingwerf heeft hetgene verhaelt, gisteren in de Staeten van Hollandt geseit, en hebben se dat in een particuliere conferentie verleden saterdach mit eenighe heeren vastgestelt, om soo voor te draghen, soodat ick hoop dat den vreede sal getroffen worden, de provintiën eenich en Vranckrijck contentement. Keiser wil bij H.H. comen. | |
[170]De heer André die saeck gerecomandeert en versocht op 't behaech van sijne principalen sich te verclaeren, als Vranckrijck het voorverhaelde niet aen woude nehmen, alsdan te sluyten buyten Vranckrijck, 'twelck hij doen will, mitz dat ick advouere 'tselfde mit mijn kenniss en weten gedaen te hebben, 'twelck hem belooft. - Ick seide tegens Keiser, ick ben bliede die verclaering van U.E. te hooren; nu sullen wij eens blijven en Vranckrijck contentement; iss het nu niet beter, dat wij tegens Hollandt sijn geweest. Want hadden wij mit Hollandt geweest, soo hadden wij den vreede buyten Vranckrijck gemaeckt en die geoffenceert, en had ghij de andere provintiën gevolcht, wij hadden Spagniën heel wechgejaecht. 't Iss beter soo. Nu krijcht Vranckrijck contentement, wij blieven eenich en wij hauden Spagniën leech, 'twelck hem noit soo wel en klaer heb hooren seggen ofte verclaeren; ben blijde hem soo een fraye verclaering te hooren gedaen. - H.H. voor den eeten gesproocken, die mij seide hoe Ploys mijn heer vaeder had bedrooghen, S.H. al sijn brieven gevende dy hij voor desen had geschreven, oock hoe Somerdijck alletijt een viant wass geweest van S.H. en H.H. en questie hadde soucken te maecken tuschen S.H. en mijn heer vader. - Haersolt wass mijn broeders vrundt geweest. - Men moet niemantz licht trauwen, seid H.H., en sien wel mit wy dat men opslaetGa naar voetnoot112 want de werelt iss bedrychlijck. - Ick vraechde H.H., off Keiser mocht bij haer comen, daer se blijde om wass. - Ick adt bij de heer van Brederod, die seide dat Obdam de heerlijckheit van Wassenaer soude hebben voor sijn moite en sorge, dat hij soo voor de vreede wass. - Ick ginck bij Keiser en brocht hem bij H.H., bleef daer twe | |
[pagina 403]
| |
uir. Ick pratede mit de vrau van Dona en freulen Anna van Portugal, die seid dat de courvorstin sich nu wat beter schickte te Cleef als men gedocht had en kreech sij vermaeck in de grootsheit. - Keiser wass blijde bij H.H. geweest te hebben, prees haer seer oover haer verstant ende beleeftheit; hij recommandeerde mij Gendt en André te spreecken, opdat se Hollandt wat tegemoet quaemen in de vredehandeling en bij form van propositie yetwes deden. - Ick ginck bij den ambassadeur van Dennemarcken, sprack van allerley dinghen. - Ick sach H.H., was vrolijck, wol hebben dat ick mit na Spae solde gaen. - Ick adt mit S.H., die sich aenstelde tegens Deloge, of hij quaet wass op Servient, die soud geseit hebben, S.H. moet sich aenstellen of hij niet goed Frans wass, om Vranckrijck meer te kunnen dienen; maer hij heeft S.H. der gantz niet af geseit aen S.H. selfs. - S.H. seide mij, dat se in Vranckrijck seggen, den cardinael, de coningin, dat S.H. niet doet als bruyen, jaegen en de affairen versuymt, daer S.H. quaet om iss. Ick wolde het hem uyt het hooft praeten, seggende, het sijn uytstroysels van den viandt, om U.H. en Vranckrijck oneens te maecken. U.H. moet het niet gelooven. Hij seide, neen, het sijn geen uytstroysels; hij heeft het aen Dechandt selfs gevraecht en hij meint, dat het Servient heeft geschreven. | |
[171]S.H. heeft correspondentie secretelijck met des viantz secrete ministres t'Antwerpen, te Munster en dat voor een somma geltz, dat hem all 85 mille gulden heeft gekost in 5 maenden, en meint men sij sullen Vranckrijck die condities nu niet geven als wel voor desen. - Te Parijs heeft S.H. de clerck van monsieur Brienne. - S.H. iss nu tot de vrede geneicht, synde dat het anders niet sijn kan. - Hij seide dat die kerel hem weder gevolcht had die hem lestemahl had geschoten en wass bang voor hem geweest, in 't VoorhautGa naar voetnoot113; hij sal altijt één of twe achter hem gaen laeten mit degens en pistolen. - Heb S.H. noit soo cyvijl en confident gesien. - Ick recomandeerde hem Hollandt tegemoet te komen en dan Vranckrijck te dynen, om haer te helpen aen hetgene Spagniën haer voor desen had gepresenteert. - S.H. wass op Pau niet wel tevredenGa naar voetnoot114. - S.H. had den geheelen naemiddach sitten ontcijferen brieven van Munster en Bruysel. 17/27 donderdach is de heer André bij mij geweest, Andla en Rosema, en hebben ooverleit om te sluyten buyten Vranckrijck, als die niet tevreeden sijn mit de voorgestelde. - André gerecomandeert Vranckrijck te helpen tot de pointen voor desen geproponeert van Spagniën. - Oock subsidie in Cataloniën, als de trèves sal geindicht sijn. - Casembroot sal mij die 25 mille bestellen in drie weecken tijts. - Seit datter seeroovers waren op de zee in tijt van trèves. Oock dat dit landt en dat Spagniën tesaemen eenige scheepen schickten in zee, om mit dit landt de roovers daeruyt te jagen. - Bij graff Mauritz mit Brederod gegeten. - De heer André seide mij dattgene in de Staeten-General wass gepasseert. Hollandt had sich heel still geholden, doch hij had yet laeten aenteycken op het laeste point van de handtleyding in de questieuse pointen, dat hij daer geen last toe had. Om vijf uir solde se weder bijeenkomen. - Ick ginck om half seuven op het hoff, H.H. gesien. - De heer van Brederod seid dat Hollandt | |
[pagina 404]
| |
wil S.H. een instructie maecken. - Dat Keiser, Opdam, Ruysch all effen hart gingen tegen Vranckrijck en willen geen reeden verstaen. Bicker, Keyser gingen wel. - Kuyn seide mij men had H.H. geseit, dat ick mij roemde om mademoiselle Albertine te sullen hebben, en wass daeroover verstoort, seide sij wass mijn vriendin, doch ick most soo niet spreecken en als ick soo continueerde, soo sold sij meerder tegens mij sijn als voor mij. Anders, seyde sij, ick wil hem geern dynen, en de tijt kan veul geven, doch mit voorsichticheit gegaen. Hij seid oock van den brief die Lessalbertine aen Lesslouise had geschreven aengaende Galis, dien noit te willen hebben, doch ick ben ontschuldich, heb geen staet off niemantz daervan gesproocken, en ick seide hem mijn gedancken, dat ick er niet aen docht noch staet op maeckte. - Hij seide mij van graff Mauritz ongelegentheit en dat hij wel 6 of 7 tonnen gautz kost hebben, doch hij heeft alless verquist. Fritz had geen gelt en hij traude. 18/28 vrijdach is de heer Vosbergen bij mij geweest, die mij van Haultyn schulden sprack en dat hij sijn goedt soo verquist had, doch sijn swager solde ordre stellen op 't huysGa naar voetnoot115. - Hij sprack mij oock van de guaranti; ick seide hem, dat Zeelandt moet wat naegeven en Hollandt tegemoet komen, niet teseer offancerenGa naar voetnoot116, want anders kost Hollandt een quaede resolutie nemen, scheiden en maecken alsoo scheuring in de [172] provintiën, waerdoor dat men Vranckrijck en dit landt seer tekort soude doen, besonder om Vranckrijck niet te doen opteneren wat Spagniën voor desen aen Vranckrijck heeft willen toestaen. - Ick ginck in de kerck, reedt in 't Bosch wandelen, sach H.H. huys. - Ick adt op 't hoff, sach H.H. nae den eeten, wass heel vrolijck. - S.H. gesproocken, meinde dat André niet wel wass gegaen, daer ick hem beter van informeerde. Ick seid, mijnheer, men doet Vranckrijck meer dienst Hollandt mit soeticheit aen sich te trecken als dat de ses provintiën yetwess doen wilden buyten Hollandt, 'twelck doch geen goedt success soude hebben. - Ick seid, U.H. moet Rotterdam stuyren, want die gaen hardt. Mittertijt sal het wel gaen, seide S.H., de gecommitteerden sullen verandert werden, sij hebben andere last, maer sij seggen se niet. - Beveren iss een guyt, en sijn hooft staet in mijn handt, seide S.H. - Bicker sal niet hebben, iss heel incyvijl, als S.H. niet present iss, en als S.H. present, dan staet hij op, omdat hij sich niet anders kan bedwingen, want anders boldert hij alletijt. Ruisch moeten U.H. oock een touche geven, want hij doet veul quaetz in de vergadering. S.H. sal derop letten. - Goedthals bij mij geweest, seide mij oock van pardonne-moy en het uytstecken des handt en veul traenen aen d'ander sijde. - Op 't hoff geweest. S.H. in de caetzbaen sien speulen, H.H. gesien, alleen gegeten. - Freulen Anna meint ick sal de jongste van Hessen wel krigen. - De heer Ameyden van Rotterdam staet oock nae het balliouschap van Muyen. Bicker, Geelvinck, Veurne, hoopt dat te krigen, omdat het sijn schoonvaeder gehadt heeft, oock omdat Bicker van de instructie spreeckt, dat S.H. hem daerom niet soud genegen sijn. - Eiben seyde mij, dat se om 7 uir souden vergaederen morgen. - S.H. seide hoe hij soo geern in de kaetzbaen speult, dat niet kan | |
[pagina 405]
| |
opholden, als hij daeraen iss, oock dat hij sich verdorven heeft mit loopen te peerdt, caetzen, rijden, bruyen en een santklootGa naar voetnoot117. 19/29 saterdach is de heer André niet bij mij geweest, wass in de conferentie mit de andere gecommiteerden van Haer Hoochmogende oover de guaranti, doch der iss niet vastgeset als dat de griffir [Cornelis Musch] yetwess solde ontwerpen en te pampier brengen aengaende de guaranti. - Den agent van Calais bij mij geweest en gegeten mit eenighe officirs. - Hausman bij mij geweest van Breda. - De Engelse brieven waeren soo goedt niet voor den coninck alse geweest waeren voor desen. - De ambassadeur van Dennemarcken bij mij geweest, sprack heel vrempt van de religie en als een libertijn. - Op 't hoff geweest, mit H.H. gepraet. 20/30 junii sondach op 't hoff in de kerck geweest en graff Fritz en freulen Mauritz sien trauwen. | |
[173]Lang bij de princess-royael geweest, bij graff Mauritz gegeten. In de Fransche kerck geweest. - Mit S.H. bij den Fransen ambassadeur [Abel de Servien], daer S.H. twee uir bleef; daernae voer hij mit de koetz wandelen. - De coningin en de princessroyal aten op het bancket van freulen Mauritz. 21 junii/1 julii maendach heeft mij de heer André geseit 'tgene dat verleden saterdach wass gepasseert in de conferentie en dat hij meende Hollandt sal Cataloniën noch garanderen. - Casembroot bij mij geweest, seid dat ick de 25 duysent gulden sal hebben, seide hoe de gemeinte soo qualijck tevreden wass mit S.H., dat hij dess nachts soo in de caetzbaen speult, dat de predicanten S.H. sullen daeroover begroeten, als hij te nachtmahl sal gaen. Ick heb gewandelt mit de heer van Ameyden van Rotterdam, die mij toonde genegen te sijn Vranckrijck passelijcke satisfactie te geven, en wolde hij sijn stadt daertoe raeden en arbeyden, scheen niet van humeur te sijn als Obdam. - Recommandeerde mij sijn saeck als drost van Muyen, sprack niet wel van Bicker, van sijn groote macht, dat hij die misbruyckte, seid dat Bickers broer geen vroetzman wass, het wass tegen de ordre, geen twe broeders tegelijck vroetzman, maer well burgmeester. - Alleen gegeten, den heelen naemiddach alleen geweest. De heer André sprack mij van het proyect dat voorgestelt wass; ick recommendeerde hem de satisfactie van Vranckrijck te helpen bevorderen sooveul als doenlijck iss, en aen de conditiën voor desen van Spagniën aen Vranckrijck geconsenteert en toegestaen. - Op 't hoff geweest, H.H. gesien, S.H. niet. - De heer Brederod seide mij Hollandt solde Cataloniën garanderen ende Vranckrijck tot de conditiën soecken te brengen voor desen van Spagniën toegestaen. Vrieslandt most het oock vaststellen. Ick seide, hij kan het niet doen buyten sijne principalen. Laet dan de tijt soo kort stellen als doenlijck iss, opdat Hollandt wederkompt, maendach of dingsdach toekomende. - Bij de heer van Brederod gegeten, lang mit de vrau van Brederod gepraet, waeren groote vrunden; hij seide mij, hoe Obdam aen H.H. geseit had, dat de heer van Brederod tegen S.H. ginck mit die van Hollandt, daer H.H. spijtich oover wass. | |
[pagina 406]
| |
geweest, die mij mede seide hoe het in Vrieslandt soo wonderlijck stond, hoe Ulb Aluva sooveul ongelijck heeft, Sycksma tegens recht en reden daerin te willen voeren, 'twelck hem qualijck sal gelucken ende bekomen, want Walta en alle de edelluyden willen protesteren. - Tjalling Eissinga wil Botnia oock tot grietman maecken, soowel als Dauwe Aluva. - Sjouck Burmania, Hottinga willen Sicksma hebben. - Ick schreef aen Dauwe Aluva, Ulb Aluva, de heeren van de Wolden en steden, oock aen captein Sicksma mit goede intentie, vermaende haer tot recht en rust van de provintie. - Op 't hoff geweest. Mit officiren, Saint-Ibar, Hettinga gegeten. - De heer André bij mij geweest, die mij seyde hoe dat Zelant en Utrecht weder soo qualijck gingen, Gelderlant en Ooverijssel passelijck; Gronningen advijseerde niet, Hollandt wass wel, maer Zelant en Utrecht verkerfden het heel, dat te bevresen stond, dat Hollandt daeroover soude vertrecken en laeten het soo staen, maecken neutraliteit te waterGa naar voetnoot118, soodat de heer André heel verlegen wass, vraechde mijn raedt. Ick seide, geeft mij uytstel tot acht uir. - Ick ginck bij H.H., vertelde haer dit gepasseerde, die daer heel bedroeft oover wass, doch riet mij, dat men hetgene geschiet wass, soude verhaelen en op het lest maecken de conclusie, dat het beste soude sijn, omdat Hollandt soo nae was gekomen om Vranckrijck contentement te geven, dat men sich mit Hollandt voechde, want aen Hollandts vruntschap veul gelegen wass en meer als aen Vranckrijck, dat men in dit landt moet sien om de eenicheit en de Unie te onderhauden, waer daer veul aen gelegen iss, dat de 7 pijlen eenich sijn. - Daernae beklaechde H.H. het leven van S.H. en hoe sich H.H. daeroover bedroefde, dat hij soo een fray charge en ampt niet meer te herten nam, waerdoor hij gehaet wort en veracht, verliest sijn credijt en de affectie van de gemeinte. Ick sprack weinich daeraf, beklaechde het alleen. - Ick volchde de heer van Brederod en reedt tot door Delftt mit haer. - Seide het aen André wat H.H. mij geseit, die het soo instelde en schreef het aen de heeren Staeten van Vrieslandt oover, om Haer Edelmogende resolutie te hebben. - Freulen Anna seide mij weder van het freulen van Hessen en meint sij, dat ick se wel soude krigen ten hauwelijck. - H.H. seide mij sij hoopt die van Zelandt sullen veranderen van resolutie; S.H. die heeft se en sal se noch spreecken en sal morgen in de Staeten-General gaen [175] en meint het sal beter wesen. 23 junii/3 julii woensdach bij de heer De Graef van Amsterdam geweest, hem yetwess gerecommandeert van mijn compagnie te peerdt, wass heel beleeft; hij wass heel welgesint voor Vranckrijck ende van mijn opinie. - De heer Waersdorp oock, die mij seide de [s]chaersheit van de cantoren, hoe datter compagniën 19 maenden ten achteren waeren. - De heer van Ameyden hielt mij oock sulcke discoursen, voechde daerbij dat Obdam, Keyser, Stellingwerf en hij hadden bij de secretariss Beaumont gegeten, vonde Keiser en Stellingwerf nu welgesint, maer Obdam seyde, ick kan het noch niet goet vinden, maer men ooverstemt mij, en laestemahl wass het besteecken werck, want Warmont en andere edelen liet men tehuys en doe ooverstemden se ons; en blieft opstinaet bij sijn opinie. - S.H. liet mij om tien uir haelen, recomandeerde mij de saeck van de vreede, opdat de heer André sich conformeerde mit het gevoelen van Hollandt en wat resoluyt ginge, opdat de provintiën eens tot een eenpaerige resolutie | |
[pagina 407]
| |
mochten geraecken tot dienst van 't landt ende de eenicheit, oock om Vranckrijck contentement te geven, ende die tot vrundt te hauden. - S.H. seide Caiser wass nu heel welgesint en passelijck Frans, hij weet niet uyt wat oorsaeck. - Ick had de tijt niet om de heer André te spreecken, sijnde al in de vergadring, schreef een brief en recomandeerde hem de saeck. - S.H. bleef tot half twe in de vergadering, en sprack ick mit Ferens, die mij vanweghen Servient een compliment maeckte en recommandeerde mij de saeck in faveur van Vranckrijck. - Ick seide aen Ferens, dat hij woste dat ick het wel mit dit landt en Vranckrijck meinde en dat door het ophouden van de provintiën Hollandt sich soo wijt geëlargeert had en dat ick wel wiste en verseeckert wass, dat Hollandt niet wieder komen soude, en als den ambassadeur dit niet aennam, soo souden wij buyten Vranckrijck sluyten; dan solde hij niet met allen hebben, wij souden vianden worden en souden ons meer en meer van malkander vervreemden en soucken andere vrunden; daerom riedt ick hem als een vrundt hij soude het concept aennemen, maecken van de noot een deucht, want ick vreesde anders voor quaeders. - Ick seide oock, wij moeten sien dat de provintiën eenich blieven; daer iss onss meer aen gelegen als aen Vranckrijck vruntschap, en dahrom kan men Hollandt niet wijder presseren, opdat Hollandt geen reden gegeven wort te scheiden, maecken neutraliteit te water, reduceren de troupes en laeten het werck soo staen, sonder vreede ofte oorloch, dat een eelendigen staet soud sijn. - Den ambassadeur die vraech daer niet nae, hoe het dit landt gaet of ons in het particulir; hij soud er ons aen waghen, dat hij maer de affaires nae sijn sin kreech, [176] kunnende daermede te hoove proncken; hij soud nae ons niet veul vragen. Ferens gaf mij in alless gelijck, woud het hem raeden de ses pointen aen te nehmen, omdat se billich waeren. Beverweert adviseert aen Servient all wat hij hoort in de vergadering. - Want Vranckrijck, die machtich iss, gaerandeert weinich ende wij veul, die gering tegens Vranckrijck te reeckenen sijn. - S.H. seide dat Pau niet geern had, dat men Vranckrijck soude doen opteneren dat hem eens wass toegestaen, omdat hij wost dat Spagniën dat niet doen soud, en dat dit landt in wijder labirint soude geraecken, doch het sal derdeur. - Op 't hoff gegeten. Bij de vrau van Donau geweest. - De heer André communiceerde mij hetgene gepasseert wass ter vergaderinge en dat Zelandt en Utrecht alletijt wat nuys op de baen brochten, om het werck te retarderen, tijt te gewinnen, om alsoo den vreede te belettenGa naar voetnoot119, dat doch geckernij iss, want Hollandt sal noit tot den oorloch komen; gaf mij een geschrift, hoe hij meinde te resolveren, en begeerde mijn bedencken daerop. Ick nam het in deliberatie. - Ginck op het hoff. S.H. had pijn in 't hooft, doch seide mij dat de heer André wel had geadviseert, wass niet wel op Zelandt en Utrecht tevreeden, wolde haer noch spreecken, soeckt nu seer den vreeden. - Hij seid de pijn in 't hooft quam, dat hij in de locht wass geweest sonder ontbeten te hebben; oock wass hij bij de princess-royal geweest dess nachts en had in drie nachten tevoorn niet geslapen. - Ick adt mit graf Fritz tehuys; sprack mij van Maucken. - Om tien uir ginck ick bij Kaiser en Stellingwerf, om eens te vernemen wat Hollandt gedaen had, die mij seiden 'tgene mij Noortwijck had geseit, dat Katz last had om yetwess te | |
[pagina 408]
| |
pampier te brengen in forme van resolutie gelijck die ses pointen luyden, Vranckrijck tot de conditiën te helpen, die hem te Munster waeren belooft en toegestaen geweest, doch neemt het Servient niet aen, buyten Vranckrijck te sluyten. In de verschillende pointen goede debvoiren te doen, dat Vranckrijck kriege redelijck contentement. - Keiser wass wel; Stellingwerf wolde op het uytwercken van het geconsenteerde van Munster yet dertegen hebben, doch Keiser settede hem neder, die veul machts oover hem heeft en kan mitdertijt en mit behendicheit en veul woorden en reden veul bij Stellingwerf doen, mit één woordt hij reegeert hem en bijkans heel Noort-Hollandt. - Wij bleven tot 12 uir en waeren heel goede vrunden; sie recommandeerden mij de heer André te spreeck en moet te geven om Hollandt bij te staen, [177] die om geen dinck wijder sal komen ofte getrocken worden, en iss de ambassadeur wijs, soo moet hij het aennemen, oft Hollandt scheidt daeruyt. - Mateness heeft een erfeniss van een miljoen. 24 junii/4 julii donderdach André geschreven 'tgene gisteravondt gehoort en hem gebeden ende vermaent tot een goede resolute resolutie, 'twelck hij mij belooft heeft schriftelijck te doen, soo het nodich iss. - Casembroot bij mij geweest. - Op 't hoff bij de ambassadrice van Dennemarcken [Leonora Christina van Oldenburg], die te Londen wass geweest, seide dat alles daer stillstond en in vreede, en wost men noch niet hoe het soud uytlopen mit Sijn Mayesteits saecken. - Mit Saint-Ibar, Hagius, Noortwijck en andere gegeten, den heelen dach bijeen geweest, avontz oock, spraecken van allerley dingen. - De heer André schreef mij, dat het in de Staeten-General wass vastgestelt mit 7 provintiën wat men Franckrijck sal guaranderen, 'twelck bij resumptie morgen vollenkomelijck sal gearresteert worden. 25 junii/5 julii vridach meende ick in de kerck te gaen, doch werde belett door de heeren André, Sminia, Haubois, Rosema, die mit mij ooverleyden aengaende de guaranti, of men het niet soude afdoen op behaech van de heeren principalen, 'twelck elck uyt redenen van staet heeft goedtgevonden, om de eenicheit van de provintiën daerdoor te behauden, om Hollandt, die niet wijder kan gebracht worden, niet gheheel voor het hooft te stooten en omdat Hollandt en alle neutrale luyden ordeelen, dat Vranckrijck het behoort aen te nemen, omdat de conditiën redelijck sijn, omdat men hem veul meer guarandeert als hij onss, ende niet wel den staet wijder engageren kunnen, oock van den tijt niet te laeten voorbijgaen, want als Spagniën den winter kreech, soude hij nyvers nae vraeghen en geven dit landt mischien oock niet wat hij nu toestaet. - Hagius quam bij mij. - Ick las in Spanheim harangue van S.H. saliger. - Ick ginck mit S.H. tot aen de camer van de Staeten-General; hij seide mij in 't gaen, de heer André heeft gister wel geadviseert en geharangeertGa naar voetnoot120, en wij sullen het vandaech eens worden onder provintiën oover de guarantie mit Vranckrijck. - Obdam seide, sij moghen resolveren oover Cataloniën hoe sij willen, sij sullen Vranckrijck geen woort hauden. - Ick adt alleen mit Hagius, bleef den heelen naemiddach tehuys; de heer Haubois seide mij, dat de seuven provintiën eens waeren geworden in de vergaederingGa naar voetnoot121, en solden commissariën gaen nae bij de heer Servient, om hem de saeck tegemoet te voeren, en te versoucken, dat S.E. daermede soude willen tevreeden sijn, dat desen staet niet wijder | |
[pagina 409]
| |
soude kunnen gebracht worden, en dat Vranckrijck het soude willen aennemen, 'twelck een groote segen van Godt iss, dat de seuven provintiën soo wijt sijn gekomen en eens sijn, dat in het beginsel sich slecht liet aensijn [aanzien] tot een scheuring, daer het verleden [178] saterdach nae toeliep, had S.H. en H.H. niet belett door bidden en inductie om de heeren Staeten van Hollandt bijeen te hauden; het iss een remarquabelen en geluckighen dach voor dese landen geweest. Ick ginck op het hoff; men sach H.H., die heel blijde wass oover de eenicheit van de provintiën, wass quaet op Servient en sprack mij van S.H. saliger, prins Wilhelm, van de regering en was heel beleeft en vertraut neffens mij. Haubois seide mij, dat Camstra noch quaet wass, en sprack van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland], gelijck doctor Hettinga gedaen had. - Nae den eeten ginck ick weder booven, sprack met H.H. en wass cyvijl. 26 junii/6 julii saterdach heb ick mijn ring gelost van Armaville voor tweeduysent gulden. - Den ghehelen morgen tehuys geweest en mij tot het nachtmahl geprepareert en het boeck van Spanheim gelesen. - Op het hoff geweest, S.H. niet gesien. Mit Goedthals alleen gegeten, die mij seyde, dat H.H. wel mit mij tevreeden wass, en vertelde mij nochmahls watter bij S.H. ooverlijden geschiet wassGa naar voetnoot122. - Ick reedt mit Goedthals wandelen in 't Bosch en ginck in de kerck, om de proefpredicatie te hooren. - De heer Haubois quam bij mij, die mij seyde 'tgene gepasseert wass in de conferentie mit Servient, dat hij in 't begin heel cyvijl wass, doch eindelijck versocht hij het complimente nochmahls ofte uytstell, om nae het hoff te schrieven, en soud sondach volkomen antwoordt gheven; hij adt mit mij des avontz en gaf mij de pointen schriftelijck. - Bielcke nam afscheit van mij. 27 junii/7 julii sondach ginck ick te nachtmahl aen de taefel des heren. Ulb Aluva quam nae de predicatie bij mij, deedt sijn ontschult, dat hij noit in sin had gehadt yetwess te doen tegens de wetten en privilegiën van 't landt, seyde dat in het examineren soude men sien, dat Sicksma in de stemmen wass; hij seid dat Scheltinga niet in de stemmen wass, doch Fockens woud Scheltinga hebben. Mit hem en Sicksma gegeten. - Ick ginck in de kerck. Nae de predicatie quame Ulb Alua wederom, beloofde mij nochmahls niet te doen als in het ghehele Collegie, gelijck wij gewoont sijn te examineren. - Hauwerda quam bij mij, vertelde mij van de questiën tuschen Stadt en Lande. - Ick ginck op het hoff, sach H.H. niet; de heer van Brederod quam [179] bij mij eeten des avondts, comende van Vianen, seid hoe de heer van Brakel vermoort wass. 28 junii/8 julii maendach Tobias Techneus bij mij geweest. - Klinck van Amsterdam seide mij men most tegens den Moskowyter niet beleeft sijn, maer spreecken en schrieven hardt tegens hem. - De heer Keiser wass lang bij mij, seide mij dat Hollandt niet naeder soude komen om Vranckrijck contentement te geven in geenderley manieren. - Hij seid oock dat het goet wass, dat S.H. de patenten had wedrom ingetrocken; het soud anders doll hebben uytgesien in Hollandt. - Haubois seide mij, dat hij mit Boreel bij de heer Servient ginck, om hem andtwoordt te seggen vanwegen Haer Hoochmogende. - Ick ginck op het hoff; S.H. ginck om den ambassadeur van | |
[pagina 410]
| |
Moscoviën [Ilja Danilovic Miloslavskij] in Haer Hoochmogende vergadering. - Ick ginck mit de heer van Brederod eeten bij Rindtswoud, daer de heer van Nederhorst seer voor de Francen sprack, en kreech mit Musch woorden, die hart vielen. - Musch meinde dat S.H. had de patenten niet weder moeten innetrecken; ick meinde van all. - H.H. op het hoff gesien. - S.H. adt bij mij. 29 junii/9 julii dingsdach. Kasembroot seide mij, dat alles slecht gold en de pacht minder wass alse geweest wass. - Ick ginck bij H.H., daer de heer van Brederod oock wass; spraecken van het Engelse hauwelijck, dat haer heel tegen iss, en wunst se aen kant, klaecht dat se het huys rouineren. - H.H. wass niet wel tevreden, dat S.H. Dieren woude kopen. - H.H. sprack van het testament, seide S.H. saliger kost het alle fidecommis maecken, omdat het goedt niet van prins Mauritz, maer van prins Philips [Willem] wass gekomen, die het die twee broeders gemaeckt had, prins Mauritz en bij versterf prins Hendrick, doch prins Mauritz eigen goedt, daer kost of kan S.H. niet af vermaecken bij testament. - Maer prins Mauritz heeft het al mit sijn goedt gelost, dat beswaert wass; daer denckt se niet op. - De heer van Brederod seide dat S.H. gheen macht heeft yet te maecken, maer prins Wilhelm wel, doch het iss noch soo wijt nietGa naar voetnoot123. - H.H. beklaechde S.H. leven en losheit. - Bij graf Mauritz gegeten. De heer van Brederod maeckte mij bang mit dat testament; ick vreesde dat hij soud mijn heer vaeder en mijn noemen. - H.H. wass niet wel op de courvorst en Borxdorf tevreden, vreest, als S.H. te Cleef kompt, voor een ongeluck van Borxdorf. | |
[180]De heer Haubois bij mij geweest, die mij seide, hoe hij mit Boreel bij de heer Servient gevaeren wass, die niet wel op dit landt tevreeden wass, doch solde het geproponeerde aennemen, omdat hij sach dat de Staeten van Hollandt nu soo heevich in dat werck waeren; hij hoopte sij solden op een ander tijt beter gesint sijn, begeerde alleen dat S.H. geliefde aen het hoff van Vranckrijck te schrieven, dat de heer Servient het door advijs en aenraden van S.H. gedaen hadGa naar voetnoot124. - Bij H.H. geweest, die van haer reiss pratede, alwaer veul heeren staeten waeren, die afscheit naemen. H.H. wass voor middach bij de coningin van Bohemen geweest. - Ick adt mit de heer van Brederod alleen, die mij nochmahls sprack van S.H. testament, seyde dat hij meynde oock dat S.H. geen macht had gehadt om een testament te maecken, omdat prins Mauritz het gemaeckt had, en dat het aen S.H. prins Wilhelm stond yetwess te vermaecken ofte niet. - Hij seid oock datter geen copie wass bij het Hof of Provincialen Raedt, dat het maer daer geweest wass, doch weder gelicht. Oock seide hij S.H. had qualijck gedaen, dat hij het testament aen soo veul luyden had doen hooren lesen; het hadden maer twe à drie moeten wesen. - Ruisch had het strackx weder gaen seggen. 30 junii/10 julii ginck ick bij de heeren Haubois en Sminia genacht te seggen, spraecken van de Vriesche cuperi. - Ick ginck bij de heer Casembroot, om van de | |
[pagina 411]
| |
interes van de 32 duysent gulden te spreecken. - Bij de heer Latuylerie, die weinich van de affairen sprack, seyde hoe Duynckercken soo populeux wass en soo wel gefortificeert; hij woud Knuyt niet laeten aenseggen, dat hij geern audiëntie had bij Haer Hoochmogende. - Ick ginck bij Servient, die heel beleeft wass, beklaechde sijn ongeluck, hoopte hij het soude op een andermahl beteren; hij beklaechde de fauten van de regering, dat se Lerida verleden jaer niet genomen hadden, en de onkosten die de croone in Italiën [181] gedaen had te Orbitello ofte Piombino en Porto Longone, daerdoor Napolis licht tot een revolte kan gebracht worden en de paus [Innocentius X] in vreese voor Vranckrijck. - Het wass oock een ongeluck, dat den hertoch van Saphoyen gestorven wass, alsoock die van Mantua, en prins Tomass [van Savoye] diende doe effen de Spaensche, die haer alle plaetzen ingaf die hij kost krigen; hij wass heel cyvijl, had geern dat ick te Munster quam, om Knuyt en Pau wat in toom te holden. - Ick sprack S.H., die van Honselerdijck quam, die mij seid dat hij oover veertien daghen nae Breda ginck en dat hij dan wellicht mocht te Spa komen bij H.H.; vond goedt dat ick mit H.H. nae Spae ginck, woud mij dan mit de ruyteri haelen van Maestricht; hij gaet oock nae Texel. - H.H. was in 't Bosch in haer hoff en huis, sal te Eindhoven en te Bré logeren. - Ick adt tehuys, deedt mijn dinghen heel af en reedt te half drie uyt Den Haeghe. - Servient woude bij mij komen, doch sach hem niet. - Ick quam om acht uir te Uytrecht. | |
[185]Julius. - 1/11 julii donderdach. S.H. quam te Iselstein mit H.H. uyt Den Haghe. - Donderdach het capittel gehauden en S.H. toegestaen Dieren te koopen mit consent van de Staeten van Utrecht en approbatie van die van Gelderlant. - Mit die heer commandeurs gegeten. - Den naemiddach gespeult, gelesen en aen S.H. geschreven. - Dess avontz mit de heeren commandeurs gegeten. 2/12 julii vridach een wissel van Viaenen genomen van 2000 gulden; mit de heeren comandeurs gegeten en tot vier uir gedroncken. Niet te vergeten de eer en civijliteit die mij de heer van Duyckenburch alletijt bewijst. - Ick reedt des avontz noch nae Buiren, sprack te Cuilemburch de gravin aen, quam om half tien te Buiren, doch sach S.H. niet, die uyt wass gegaen bij de concherge meit, gelijck hij mij selfs seide. Mit de heer van Brederod gepraet. - H.H. quam te Buiren. 3/13 julii saeterdach sach ick S.H., adt mit hem om 10 uir, en ginck H.H. in de littierGa naar voetnoot125 sitten om half 12, passeerde door Bommel. Ick reedt neffens H.H. koetz; praeten van Vranckrijck, Servient, Tuillerie. De princess van Hoensolder [Maria Elisabeth van den Berg] quam H.H. op de wech tegen, reedt neffens haer koetz praten. H.H. quam om 7 uir ten Bosch, wass passelijck wel; wij aten mit madmoisel en de dames en heeren. Al het guarnisoen in de wapenen, het canon gelost. 4/14 sondach. Ick ginck in Goethals predicatie, hoorde Spanheim oock preecken. H.H. eedt alleen. - Nae den eeten mit H.H. gepraet. Wij reeden om de wal; d'oude Goring quam bij H.H., alsoock de prinsess van Hoensolderen. Ick kreech de France, Engelse, Duytse brieven en van de heer Haubois mit hetgene dat in Haer Hoochmogende vergadering wass gepasseert wegen Servient; H.H. sprack heel wel van de affairen, | |
[pagina 412]
| |
seide de Staeten behoorden nu te velde te gaen, omdat Vranckrijck soo leech wordt, om hem weder in staet te brengen en tot goede en redelijcke conditiën, en wass heel wel tevreden. 5/15 maendach. H.H. blieft vandaech still. Ick heb mijne brieven geschreven nae Den Haech en Duytzlandt, voor den eeten gewandelt; H.H. gesien op de heer van Brederod cabinet. H.H. adt alleen mit de vrau van Brederod. | |
[186]Ick adt mit Mamoisel. - Ginck bij de vraw Schoenberch, bij die juffer daer ick gelogeert heb, sach de parade, reede door de stadt wandelen. - Sach H.H. tegen den avondt. Aten weder tsaemen als den middach; ginck bij H.H. praten, brocht de vrau van Brederod op haer kaemer, de freulens van Brederod. Ginck mit de juffers wandelen heel laet. - Oock mit Borgaigne, daer ick logeerde. 6/16 julii dingsdach iss H.H. om 9 uir uyt Den Bosch gegaen, adt des middachs te Boxel. Voer om drie uir vandaer nae Eindhooven. Ick reedt voor middach bij de littière, en prateden van S.H. saliger, en kreet H.H. dickwils. Naemiddachs reedt ick oock bij de littière, en verseeckerde mij van haer vruntschap en dat se mij voor haer diener hielt en sich heelendal op mij betraude en meer als op yemantz van onss huys, wass niet wel op graven Mauritz, Hendrick tevreden. Spraecken van de Fransche saecken, Beverweert, Somerdijck, die niet wel mit H.H. staen. H.H. seide ick wass franck, genereux, oprecht en stond heel wel mit haer; ick hoop het sal continueren, dat ick haer gratie hold. - H.H. seide mij oock, dat graf Mauritz geseit had dat ick nae de generalplaetz van de ruyteri stond, 'twelck se oock niet geloofde. - Ick reedt bij de koetz van mamoisel; en pratede soetjes mit haer en de vrau van Brederod. - De burgeri te Eindhooven in de wapen; de graf van Solms quam H.H. tegen, de gravin oock. - Ick adt mit mamoisel, sach H.H. in 't bed, wandelde mit Grandperin, die mij seide dat haer questie gedaen, dat se noch wech wil, van de vrau van Donau quaetheit, die mij quade offitiën doet; Lesslouise had geseit ick most Lessalbertine noch eens vraghen; sie meinde het solde noch gaen; Lessalbertine solde wel veranderen en beter voor mij van humeur worden, in twe maenden 14 jaer oudt, in september. 7/17 woensdach iss H.H. om acht uir van Eindhooven mit de littière gegaen; ick reedt bij haer praeten. Sij vertelde mij, dat Asperen gekomen wass, om de courvorstin te eischen, die heel bedroeft wass geweest, dat hij te laet quam; de coningin die begeerde veul tot het hauwelijck, doch de koninck seyde, het iss niet resonabel, dat de prins van Orangiën meer geeft mit sijn dochter als ick gedaen heb; het iss eens geweest tot op het sluyten nae toe; de coningin schreef dat sij lieber en vrij wass, omdat men de conditiën niet wold ingaen die sij geerne wolde hebben. | |
[187]Wij spraecken oock van de vaniteit en onseeckerheit van de werelt, van Vranckrijck, Duytzlant. - H.H. adt te Hanuyt, bleef daer praeten tot vier uir en ginck doe vandaer; ick pratede weder mit H.H.; haer peerdt viel, en de littière viel op eene sijde, doch H.H. deedt haer geen seer Godtloff, quam om 7 uir te Bree in 't landt van Luyck. Ick adt mit mamoisel en sach H.H. nae den eeten, dat se al te bed wass; sprack van de graf van Waldeck en andere dingen, een eer die niet klein iss. | |
[pagina 413]
| |
8/18 julii donderdach is H.H. om acht uir op geweest en quam 's middachs in een dorp, As. Ick reedt neffens de littière en pratede mit H.H. van S.H., van aenslagen en verraderiën hier te lande; H.H. hadde kolijck. Om drie uir ginck H.H. weder in de littière en reedt ick alletijt neffens haer, en seide mij H.H. hoe dat de keiser mamoisel Louise had gepretendeert en versocht op conditie dat S.H. den vreede soude teweghe brengen hier te lande, doch H.H. had der geen sin toe gehadt. - H.H. seide mij nochmahls, dat se mij voor S.H. trausten diener had geholden en mij daerom estimeerde en sich op mij betraude, soude alletijt mijn vrundin sijn in alle gelegentheit. Ick bedanckte H.H., verseeckerde haer van mijn bestendicheit en getrauwicheit, dat ick daer alletijt in soud continueren. Ick beklaechde mijn ongeluck van het gepasseerde van Vrieslandt, Gronningen, daer se mij van absolveerde en seyde noit gelooft te hebben dat het van mij wass gekomen, maer door SohniusGa naar voetnoot126. Ick seid H.H., dat ick geen dubbelt man wass, maer oprecht; had S.H. mij yetwess geseit en dan contrari gedaen, soo had ick faulte begaen, maer van nietz geadverteert sijnde, soo wass het mijn schult niet, en doe quam de graf van Solms, steurde onss in dit discours. - N.B. Ick moet de gelegentheit waernemen H.H. te bedancken voor alle eer en betrauwen die sij op mij heeft, en haer nochmahls te verseeckeren van oprechticheit en getrauwicheit alle tijt mijns leevens en dat sonder eenighe interest, alleen om haer deuchden, perfectiën en meriten, oock omdat se S.H. wedue iss, niet om haer fortuyn, maer om haer persoon. - H.H. vraechde, alse in 't Noordeinde woont, ofte ick haer oock soude besoucken; ick seyde van jae, en dat se daer niet aen behoorde te twijfelen, en soo ginck die reis af, totdat de ruyteri van Maestricht quam, die schooten en in goede ordre stonden, heel fray; het guarnisoen stond in de wapen, heel schoon volck. - H.H. adt niet wel, sliep oock niet wel; mamoisel adt mit de heer van Brederod en graf van Solms. | |
[pagina 414]
| |
graf van Solms tracteerde heel magnific. - Vrau Varick sprack van de courvorstin. - Kreet omdat H.H. haer bekeven had, woud wech. - Ick kreech oock al een vils, en wass H.H. niet wel gesint. - Gepraet mit de freulens [Florentina en Juliana van Brederode]. - Bij de graf van den Berch geweest. Veul officiren bij mij geweest. - H.H. voor en nae den eeten gesien, wass beter gesint. 10/20 saterdach ben ick buyten om de stadt gereden en heb alle de wercken gesien, die goedt en fray sijn. - Stein Calefeltz quam bij mij, en reden tesaemen om. - Sagen glasen blaesen. Ick sach de vrau van Brederod. - Aten gelijck gewoon; disputeerde mit Desloge oover de paep en soldaet, verraders. - De graf van Solms sprack van de gepasseerde dingen etc. - H.H. ginck mit de littière wandelen; ick pratede mit haer; wass cyvijl. - Ick adt mit Stein Calefeltz, disputeerde mit Desloge oover de belegering van Maestricht. 11/21 sondach julii ben ick twemael in de predicatie van Goedthals geweest, mit mamoisel in de kloosters geweest, haer geleit. - De vrau van Brederod iss sieck, klaecht seer oover Uersel, riedt mij haer te caresseren, 'twelck niet doen kan. - Bij Stein Kaleveltz gegeten mit freulens van Brederod. 12/22 maendach ben ick nochmahls om de stadt Maestricht gereden; H.H. adt te elf uir en ginck om een uir in de littière sitten; het guarnisoen stondt in het geweer. | |
[189]De ruyter voor de poort, het canon gelost; op de frontiren van Limburch quaemen gecommitteerden H.H. salueren en complimenteren. Ick reedt weder praten neffens de littière, seide H.H. dat se hoopte Limborch te krigen voor de goederen in Bourgondiën en Bergen op Soom; H.H. logeerde tot Henrychappel. - Ick had de eer H.H. weder te sien op haer bed, wass heel beleeft en cyvijl. - Brederod dronck dess avontz in mijn huys, vertelde de oorsaeck, dat S.H. in twee jaer niet had bij H.H. geweest, om plaisiers. - Het stond H.H. wel aen, dat se begeleit wiert van Brederod, Solms en mij. 13/23 julii dingsdach iss H.H., gegeten hebbende, om half tien op de littière gegaen; de gouvernante van Limborch quam H.H. tegen, om haer te salueren, een vrau van goude myne, la comtesse de Louterne; den graef had het podegra, quam niet uyt, schoot het canon loss en de musquetteri; H.H. peerden in de littière, die bleven achter, soodat mijn eene koetzpeert derin most gespant worden mit Velthoffs peert. H.H. quam om 6 uir te Spae, had een seer quaden, moyelijcken, steenachtigen wech, wass heel moede; ick reede meest bij de littière mit H.H. praeten. - Ick ginck bij de grevin van Nassau, sach haer dochter. - Adt mit mamoisel, sach H.H. te bed, die heel beleeft wass en bedanckte mij, dat ick soo voor haer sorchde op de wech; H.H. had geern, dat ick soo lang hier bleef als H.H. te Spae bleef. Ick logeerde in H.H. huysen. 14/24 woensdach heb ick wesen wandelen aen de fontein, om die te besien; iss het gebedt geholden om elf uir; H.H. wass passelijck, klaechde seer. - Nae den eeten den geheelen dach mit H.H. gepraet. De gravin van Nassau quam bij H.H., sprack haer van verscheiden dingen. - Ick sprack mit de neef van de gravin van Nassau; nae den eten weder gepraet en gebeden. 15/25 donderdach heb ick 's morgens aen de fontein geweest en 4 glaesen water gedroncken, die ick wel heb gelost en uytgepist; [190] heb mit veul luyden kenniss | |
[pagina 415]
| |
gemaeckt. De baron van Jaeckx bij mij geweest. - Op de merckt gewandelt en mit de heeren gepraet. - Nae den eeten mit H.H. gepraet tot vier uir. - Bij de gravin van Egmont geweest, bij de grevin van Nassau. - Desen avont niet gegeten, seneblaederen gebruyckt; op de weyde geweest. - H.H. noch gesien, gepraet. 16/26 vridach desen nach en morgen ses stoelganck gehadt, 6 glaesen mit water gedroncken ende wel weder gelost; den doctor van Luyck seyde dat hij lang niet gesonders had gesien als mij en dat ick van goede complectie wass. - Hij seid om te Luyck een burgemeester te kiesen, soo lott men uyt de 32 gilden drie man. Eén iss om den burgemeester te kiesen, de twe anderen sijn raeden of schepen. Elck gild iss 3 of 2 duysent man sterck, oock wel 8 of 9 hondert; die 32 man gaen op het paleis en moeten in twee uir een burgemeester kiesen, en soo het voor middach niet gedaen iss, krigen se geen eeten. Bij de 32 mach niemantz komen, maer onder sichselfs bekopen se malkander mit gelt. - Te Luyck iss het nu eendrachtich en sonder tumult toegegaen. Anders sijn der vier compagniën in de wapenen en, als het noodt doet, al de burgeri. - De France saecken gaen wel in die stadt, alsoock in Vlaenderen en Artois. - Ick ginck te elf uir in het gebedt, pratede daernae mit H.H., lass haer de Fransche tijding voor, speulde mit de Rijngraf in haer presentie; Lesslouise liet mij groeten; de Grandperin seide mij, dat het aen hem solde mangelen, als der geen aert af quam; het bleef noch soo slim als van tevooren. - H.H. ginck mit de littière uyt wandelen, nae den eten pratede van haer huyshauding. - De wierdt geseit, dat de Spagniaertz mutineerden of [191] maelcontent waeren en dat Castel-Rodrigo daerhenen wass, om se te stillen. 17/27 saterdach heb ick 8 glaesen gedroncken; H.H. liet sich laeten; den gehelen naemiddach bij H.H. geweest, in haer presentie gespeult mit de Rijngraef. Ick wass heel verkolt en vond mij niet wel nae het waeter, had gantz geen appetijt. - Ick sach madamoiselle De Kroy en sprack de gravin van Ussel, die van des coninckx [Filips IV] finantiën sprack en van de disordre in de regering. Don Francisco de Melo had hem geseit, dat hij most alle maent hebben 2 miljoen tot de militie, maer hij kost het niet krigen, en daerom liep alles soo in disordre. De koninck geeft 21 van 't hondert des jaers, des maentz 1,5. - Nae den eeten gepraet en gebeden. De heer van Brederod soud komen, doch bleef uyt; H.H. iss niet wel tevreden, omdat Castel-Rodrigo niet komptGa naar voetnoot127; is het nu moede te Spae. 18/28 sondach. Ick heb 10 glaesen gedroncken, mit madame Jaetz kenniss gemaeckt en die van Malfuse gesproocken. - De prins van Gavren bij mij geweest. - Den heer van Palant. - Spanheim heeft gepreeck in het Fransch heel wel, doch lang. - H.H. heeft beginnen het waeter te drincken. - Op het hoff gegeten, mit H.H. gepraet; om vier uir heeft Goedthals gepreedict. - De prins de Gavre wass bij H.H., de grevin van Nassau. - De heer van Brederod quam mit sijn vrau. - Lesslouise schreef een bedroefden brief aen H.H., beklaechde haer ongeluck en presenten staet, wunste wel dat het wass als voor desen, hoewel oock ongeluckich. - H.H. iss niet wel tevreden, dat Castel-Rodrigo niet kompt, heeft men door Noirmont yet laeten seggen. - Mit H.H. nae den eeten gepraet. | |
[pagina 416]
| |
19/29 julii maendach 13 glaesen gedroncken, mit mevrau Jaetz gepraet. - De grevin van Nassau in de Capucinerkerck gebracht. | |
[192]H.H. iss desen naemiddach wesen wandelen den wech nae Luyck. - Ick ben bij madame la baronnesse Jaetz geweest, een soute vrau. - De gravin van Ursel iss gekomen mit fraye dochters, de gravin van Solms oock. - H.H. is te voet gaen wandelen nae den eeten in de weyen. 20/30 julii dingsdach weer 13 glaesen gedroncken, bij de gravin van Solms geweest, die mij seide van Hindershum, de gravin van Ursel galant te Spa. - Nae den eeten bij de grevin van Nassau geweest, die heel spijtich wass op onse religie en seer voor de Spaenschen iss, doch ick rallieerde haer en quelde se. Bij de grevin van Egmont. - De paep van Spae wolde H.H. de predicatie verbyden, doch H.H. geckte mit hem, seide, ick wil het doen in spijt van ju. - H.H. ginck wandelen. 21/31 julii woensdach 13 glasen gedroncken. Mit Schenck, den stadtholder van het landt van Brunswijck, gesproocken bij het drincken van het waeter, die mij seide hoe dat den hertoch van Lunenburch Wolfenbuttel had weder gekregen, als Hildesheim van beyder sijden guarnisoen ondtledicht wierdt en van dess stats guarnisoen selfs bewaert, dan Cuhr-Ceulen wel het gebiedt had van het geestelijcke, maer in de stadt niet. - Dat den hertoch mit Cuhr-Ceulen geaccordeert wass oover Hildesheim en dat den hertoch 3 à 4 ampter had gekregen voor sijn part des stifts. - Dat den hertoch aen niemantz contributie gaf, betaelde 7000 man te voet, 1000 peerden. - Koningsmarck begeert een klooster van de hertogen van Brunswijck, dat de hertigen van Anholt hebben gehadt. - Ick ginck bij den heer Guntroy, raedt-overste van de landtgravin die mij de questie seide tuschen landtgraven Ludtwich, Jurgen en Willem [van Hessen] oover de deeling. Seide dat de huysen nu eens sijn en dat de landtgravin profiteren sal oover de 50 duysent rijxdalers jaers. - Voorder spraecken van de Duytsche saecken. - Nae den eeten mit H.H. gepraet, totdat de grevin van Nassau quam. - H.H. iss mit de coetz uyt wesen wandelen. - Ick adt bij de heer van Brederod. Wandelde dess avontz mit H.H. - H.H. seid ick soud de grevin van Solms niet caijulerenGa naar voetnoot128. De grevin van Nassau begeerde ick soud de grevin van Hoochstraet niet spreecken of sien om haere questie willen. | |
[193]De 4 dach 14 glaesen gedroncken, N.B. 22 julii/1 augusti donderdach weder 13 glaesen gedroncken, de grevin van Hoochstraet gesien en gesproocken, wass heel cyvijl. Madame Jaetz oock gesproocken. De gravin van Nassau mit haer dochters sijn quaet, dat ick die vrau Hoochstraet heb gesien ofte gesproocken. - Nae den middach iss gepreeckt; bij de Rijngraef geweest, daer die vrau Hoochstraet wass, een fraye vrau. - Mit Less lang gepraet, nae den eeten avontz mit H.H., die geen water heeft gebruyckt vandaech. 23 julii/2 augusti vriedach 5, heb ick weder 13 glaesen gedroncken. Vrau Varyck, dat Sevenaer sufflettenGa naar voetnoot129 heeft gehadt, die wech wil, alsoock vrau Varyck; H.H. niet | |
[pagina 417]
| |
gesien, wass qualijck te pas. - Bij den graf van Solms geweest, hem besoucken en bij de vrau van Brederod, die heel kranck iss. - Bij de graef van Solms gegeten mit een hoopen Fransen. - Bij de gravin van Ursel geweest en gespeult, heeft een soete dochter, een galante vrau. - H.H. gesien, de muysijck gehoort. - Bij de heer van Brederod dess avontz gegeten. In de wey geweest, brieven uyt Den Haech gekregen. - De grevin van Hoochstraten iss desen dach vertrocken. 24 julii/3 augusti saterdach 6, heb ick 13 glaesen in mijn caemer gedroncken. S.H. sal noch hier komen van Breda. - Bij de gravin van Nassau geweest. - Nae den eeten gepraet mit H.H.; de gravin van Nassau speulde mit madame Henyn, de suster van den gouverneur van Den Ham. - Bij de vrau van Brederod geweest, iss noch swack. - Nae den eeten gepraet, en seyde den Rhijngraf dat den coninck van Sweden door hertzoch Beernt van [Saksen-] Weymer aen S.H. had laeten presenteren het courvorstendom van Collen, om S.H. dat te maecken, en hij sold alleffenwel hier in 't landt blieven, doch S.H. hoorde daer niet nae, gaf geen andtwordt als, ick gae morgen nae Den Haghe; daeroover den hertoch Beernt heel quaet tevreden wass. H.H. iss den 28 augusti geboren, N.B. sall 45 jaer sijn. 25 julii/4 augusti sondach 7, weder 13 glaesen gedroncken, tweemahl in de kerck geweest, bij de vrau van Brederod twemael. De gravin van Ursel bij H.H. geweest. Mit H.H. gepraet; Armentiers mit surprise bij de Francen ingenomen, Nieupoort belegert. | |
[194]26 julii/5 augusti maendach 8, weder 13 glaesen gedroncken, brieven geschreven. - Bij de vrau van Brederod geweest, iss niet wel. - Bij de heer van Brederod gegeten; H.H. iss bij de heer van Brederod geweest mit de stoel. - Ick wass bij mamoisel De Kroy, een soet meisken, vertelde van haer ordre; ick bepraetede die juffers in de wey geweest te sijn. - H.H. vertelde nae den eeten hoe Haulterive soo valsch wass, dat hij op een dach sijn dienst presenteerde ahn S.H. en H.H. en woud de een om de ander verlaeten, die het weder tegen malkander seyden, en alsoo wiert sijn schelmstuck ontdect. - Bij S.H. saligers leven heeft hij H.H. oock sulcke discoursen geholden, daer S.H. seer oover gealteeert wass, seyde, ne vous fie jamais à cest homme, c'est un lâche et méchant. - Van Somerdijck seid H.H. dat hij bij S.H. in de malybaen quam en seyde, mijnheer, speult ghij, en u vrau moeder die soeckt sich regente te maecken nae S.H. doot in dit landt; 'twelck S.H. oock aen H.H. weder seyde. Daerom mach men sich wel toesien wat men S.H. en H.H. seit, want sie toonen of se niet wel tezaemen stonden, om yetmantz uyt te hooren, en alse het verstaen hebben, doen se malckander rapport daervan en vallen tesaemen op den derden, N.B. - De cuhrvorst heeft opinie gehadt, dat S.H. het landt te Kleef socht aen sich te krigen door dess Rijngraefs voorstell. 27 julii/6 augusti dingsdach 9, 13 glaesen gedroncken. De ghehelen morgen gelesen. In de predicatie geweest van monsieur De la Croy, die heel wel preeckte, sonder yetwess tegens ons te verhaelen oft voor te brengen. - Bij de grevin van Solms geweest. - H.H. iss wesen wandelen. Bij de heer van Brederod dess avontz gegeten. Mit de grevin van Ursel gewandelt te peerdt. 28 julii/7 augusti woensdach 10, 13 glasen gedroncken op de berch bij de fontein. - Bij de gravin van Culemburch geweest. - Bij de Rijngraef gegeten, gespeult, 30 kronen | |
[pagina 418]
| |
verloren. - Grandperin seide mij H.H. seyde, Albertine wort leelijck. Ick vreese dat den prins de Gales haer niet sal willen hebben, soo lelijck sijnde. | |
[195]H.H. iss van Castel-Rodrigo bedrogen en van Goring; hadden belooft hier te komen, en daerom iss alless ahngestelt geweest. Ick wolde dat se bedrogen wiert van de Spaense, soo solde se goedt Frans worden. - H.H. vraechde aen vrau Varyck, of se haer woordt en belofte wel sullen holden, en andtwoorde, ick weet het niet; mij iss niet geseit; ick heb oock niet gevraecht. - H.H. iss mit de littière wesen wandelen. - Ick heb bij de heer van Brederod gegeten; freulen Mauritz wout voor madamoiselle Albertine gaen; daerom van 't hoff gegaen. 29 julii/8 augusti donderdach elf, begin aff te gaen. Heb ick beginnen af te nemen mit drincken van het waeter en heb maer elf glaesen gedroncken. - Der iss gepreeckt in Neerlantz; nae den eeten mit H.H. gepraet. - Bij monsieur Schenck geweest, die ick de saecken van mijne pretentieGa naar voetnoot130 heb gerecommandeert; hij erbood sich mij daerin te willen dienen, sooveul hem doenlijck en gerechtelijck, en begeerde ick solde eens bij den hertoch van Brunswijck komen, om het werck persoonlijk af te doen, 'twelck beter solde gelucken als door de doctoren. - Hij seid van die 300 mille rijxdalers waeren maer voor 100 mille geteyckent en het landt verschreven, soodat hij die 200 mille in twiefel trock. - Hij seide dat de susters gheen erfgenamen sich hadden willen verklaren, maer sich mit hadden ingestelt als schuldenaers, omdat de schult soo groot wass en hoogher liep als het landt weert wass; den hertoch had oock gheen erfgenaem willen wesen, nam het landt ahn als furst des Reichs, liet die 600 mille reixdalers schult ahn die dieners en andere lasten van de begraffeniss uyt het inkomen betaelen. - Aengaende de Hildesheimse saeck, daer maeckte hij gantz gheen werck af, seyde oock dat de freulens susters dat noit recht gemeint hadden, maer 'tselfde maer voorgebracht om de 300 mille rijxdalers dess te beter deur te krigen. - Oock soo hadde het 't huys Brunswijck tegens het huys Lunenburch 'tselfde gelt geamployeert en daerom waeren sij volgens keyserlijck rechten niet schuldich die gemaeckte schult te betaelen. Oock wass het landt daerdoor soo verdestrueert en verdorven, dat sich meer bedroech als 'tgene gepretendeert wort. - Den hertoch had mit Cuhr-Ceulen geaccordeert mit ooverstaen dess keysers en de courvorsten, had 3 ampter gekregen en Ceulen het stift Hildesheim, [196] soodat daer niet meer in te doen wass of te pretenderen. - Hij meinde als ick daer quam, kost ick wel voor mij accorderen, gelijck de hertogin van Pommeren heeft gedaen. - Het landt Brunswijck en Lunenburch iss gelijck gedeelt, en als hertoch Fridrich kompt te sterven, staet het den regirenden hertzoch vrie te gaen waer hij wil, in Lunenburch of Brunswijck; den tweden sal het ander furstendom hebben. Die twe junge fursten hebben elck 10 mille rijxdalers en voor 14 peerden en haer persoonen onderhalt, doch nu hebben se ma...Ga naar voetnoot131 4 mille rijxdalers; als hertzoch Fridrich sterf, sullen se 10 mille rijxdalers hebben. - Soo ginck die conferentie aff; wat het geven sal, leert den tijt; ick sal eens een reiss derheen moeten doen; hij wil Spiegelberch helpen voorstaen. - H.H. wass wandelen, doch ick wass niet mit, wass bij de vrau van | |
[pagina 419]
| |
Brederode en lass mijne brieven. - Nae den eeten mit H.H. gepraet; Schenck nam van haer afscheit. 30 julii/9 augusti vridach, 2 dach van af te nemen. Negen glaesen maer gedroncken, bij de grevin van Nassau geweest. Conflans seyde, dat graf Jan niet veul had naegelaten, had alles vertimmert. - Bij de vrau van Brederod geweest. - Nae den eten mit H.H. gepraet van de huyshauding. - H.H. iss wesen wandelen. - Mit madamoiselle Kroy gepraet. Bij de heer van Brederod gegeten, die van de trappen viel. - H.H. wesen wandelen nae den eeten. Weder gepraet van de huysholding. 31 julii/10 augusti saterdach, 3 dach van minder te drincken. Heb ick maer 7 glaesen gedroncken. Bij de vrau van Brederode geweest en grevin van Culemburch. - Bij de heer van Brederod gegeten, niet als hutspot mit pruymen, nae den eeten gespeult. - H.H. iss wesen wandelen een frayen wech. - Desloge seyde mij, dat docter Rumph de juffers yet ingaf om haer lusten te doen passeren en vleeselijckheit. - De vrau van Donau mit Kuyn en mij gedisputeert oover den adel in Saxen en Pruisen, en wierde se quaet; H.H. oover die van Brunswijck en Vranckrijck. | |
[207]Augusti 31 dagen. - 1/11 sondach. Den 4 dach dat ick minder drinck. Heb ick maer 5 glaesen gedroncken. Tweemahl in de kerck geweest. Bij de heer van Brederod mit de gravin van Nassau gegeten; H.H. iss bij de gravin van Nassau geweest, om haer genacht te seggen. Bij de grevin van Culemburch geweest. - Ick heb de gravin van Nassau nae den eeten gesien, die mij veul dingen vertelde van haer mans vrijeri, van Castel-Rodrigo sijn incijvilicheit. 2/12 augusti maendach. Den 5 dach des afganckx. Maer 3 glaesen gedroncken. Voormiddachs bij de vrau van Brederod, gravin van Culemburch geweest, bij de markijs de Carancy, die mij veul van Luyck seyde en leugens. - Nae den eeten bij Conflans geweest. Mit een jesuijt oover het nachtmahl gedisputeert, en most hij mij gelijck geven, dat het geestelijckerwijse te verstaen wass en niet vleeschlijck. - Bij den graef van Ursel geweest; de vrau seyde dat haer grootvaeder wass Casper de Robles geweest, heer van Billy, gouverneur van Vrieslandt. - H.H. reedt uyt wandelen en des avontz te voet mit de stoel. 3/13 augusti dingsdach. Den 6 dach en laeste. 1,5 glas gedroncken ende het laeste; mit de grevin van Nassau een stuckweechs geweest en mit de grevin van Solm wedergekomen te peerdt; de dames die kreten. - Bij de vrau van Brederod geweest; Francisca in 't hempt gevonden. - Nae den eeten mit H.H. gepraet van een uir tot 6 uir, sonder uyt haer caemer te gaen; H.H. had medcijn genomen, wass heel cyvijl en vrolijck, gaf mij permissie om alletijt in haer hoff in 't Noorteinde mit haer te mogen eeten. Nae den eeten weder mit H.H. gepraet tot half elf; sij sprack hoe S.H. een tijtlanck soo absoluyt wass geweest en mit Oetsyens, Terestein, Noortwijck, Plois, Haersolt, Knuyt alless deede wat hij goedt vond, graf van Culemburch. 4/14 woensdach niet gedroncken, medecijn gebruyckt van H.H. Juffer Merode seyde dat mamoiselle De Croy had geseit de grevin van Nassau had desein mit haer soon voor mamoisel, doch sie approveerde het niet; sij seyde dat se van mij had gehoort, doch juffer Merode seyde daer niet aen te sijn, en stond ick wel bij mamoiselle Croy en | |
[pagina 420]
| |
Gaesbeeck. Juffer Merod seyde oock ick stond wel bij H.H. en meinde het solde noch kunnen gaen mit Lessal; ick sou der maer niet meer nae vraegen; mischien soude het vanselfs komen, doch seyde sie het mij niet all uyt, sal haer alles vraegen. | |
[208]Ick nam om 3 uir van H.H. medesijn, dat mij heel sacht purgeerde, en duirde het ghehelen dach; had acht stoelgangen daervan. - Ick adt bij de heer van Brederod en speulde mit mevrau van Brederod; klaechde van juffer Ursel, haer quaeden geest, om alle werelt ongelijck te doen. - Kuyn klaechde oock oover haer, seyde mij de familiariteit mit die juffer. - H.H. ginck bij de capuciner wandelen in haer hoff, een wass de neef van den gouverneur van Limburch [Louterne], de broer van de gouverneur van Nieupoort, monsieur de Laverne, een hups man. Des avontz gepraet; het wass heel heet desen dach, en kost sich H.H. niet vercoulen en wass niet wel tevreden; sie had Lesal bekeven om het schrieven en vrau Varyck oock. 5/15 donderdach. Desen dach niet gebruyckt; het iss heylich dach voor de catolijcken, Maria hemelvaert. - Bij den heer baron Buselins geweest, die mij van de regering van het landt van Luyck berichtede, van de geestelijckheit, adel, steden. - Bij de grevin van Culemburch geweest. - Vrau van Brederod, de grevin van Uersel genacht geseit. - Nae den eeten mit H.H. gepraet; der iss gepreeckt. - H.H. ginck in de littière uyt; ick bedanckte haer voor den eer die sie mij op desen tocht gedaen had; sie verseeckerde mij van haer vrundtschap, dat se genegentheit had, doch geen gelegentheit. Ick badt haer dat se de genegentheit wolde holden; de gelegentheit kost sich mittertijt presenteren. - Nae den eeten ginck H.H. te voet en vraechde se mij, waerom dat ick gheen cessie in de Staeten-General nam, dat ick die behoorde te nemen, gelijck voor desen wass geweestGa naar voetnoot132. Ick seyde, ick heb het uyt respect gelaeten, doch sal het soecken te doen; in den Raedt van Staet [staat] het mij niet langer aen. En wass H.H. heel beleeft. 6/16 vridach ben ick mit Kuyn wesen wandelen en seyde hij mij van Sevenaer verstaen te hebben dat H.H. van mij gesproocken had mit groote affectie en dat se mij haest soo lief had als haer eigen kinder. - Sie wunste dat ick getraut wass en, doe men haer Lessal voorsloech, seyde se, sie schelen te veul in jaeren; hij iss te old, sie te jonck; als sij een meisken wierd, dan sol hij olt sijn, en dan solde se galant worden. - Sie hiel mij soo goet als haer en keef, als men haer seyde dat het geen advantagie voor Lessal soude sijn wat sie sich liet duncken, gaf Sevenaer verlof om Lessal van mij te spreecken, en scheen se heel voor mij te sijn, [209] doch men kan daer niet op staen, want die vrau iss heel veranderlijck. - Ick moet trauwen, het gae hoe het gae; kan ick het geluck niet hebben mit desen, soo moet yemantz anders mijn dienst presenteren, doch Lessal wass de beste. - Mit de graf van Solms, Kuyn wesen wandelen. - Mit H.H. nae den eeten gepraet; sie heeft mit de littière gewandelt; nae den eten seyde H.H. dat Robicourt versocht voor den graf van Swartzemburch restitutie van sijn goederen, doch den courvorst seyde dat hij het versworen had, Borxdorf quam uyt de caemer lopen, was quaet, seide, den courvorst iss opyniater, hij wil sich niet laeten raeden, hij sal het toch moeten doen; der keiser wirdt ihm wohl dwinghen. Den couhrvorst heeft het heel | |
[pagina 421]
| |
qualijck genomen, en sal mischien oorsaeck sijn van sijn verderf. - Sibil, Grandperyn seyden mij oock, dat H.H. soo wel mit mij tevreden wass, 'twelck moet menageren en soucken te behauden en doen mijn profijt daermede als doenlijck; ick moet nu soo eindighen als ick begonnen heb; wy weet wat Godt geeft, als den prins de Galess het niet verkerft. - H.H. heeft de jachten laeten ontbyden. 7/17 saterdach. Ick heb de loop, en duirde den gehelen dach. H.H. had het graveel, wass heel pijnelijck. - Ick ginck dess morgens aen de fontein wandelen, sprack lang mit de grevin van Culemburch van hauwelijcken. - Den ghehelen naemiddach gespeult in H.H. presentie, nae den eeten gepraet van de slach van PrageGa naar voetnoot133. - Het iss mijn geboortedach vandaech en ben door Godes genaede 34 jaer geworden. Ick heb Godt te dancken voor sijn genaede, heb weinich sieck geweest, oock gheen groot ongeluck gehadt, soodat ick schuldich ben sijn Godlijcke majesteit te dienen alle de daghen mijness levens mit gedachten, woorden en wercken, strijden tegen den duyvel, de werelt en ons eygen vleesch, sijn geestlijck gesinnet en niet vleeschlijck, want geestlijck gesinnet iss het leeven, vleeschlijck iss de doot. Vergeet noit de weldaeden die u de Heer gedaen heeft. - Om drie uir iss de gravin van Culemburch sieck geworden aen een heete koortse nae de middach. 8/18 sondach. Desen dach gae ick in mijn 35 jaer; desen nacht twe, drie stoelganck gehad, en duirt den loop noch. Desen dach iss de loop niet sterck geweest. - Twemahl in de kerck geweest; H.H. wass beter. De gravin van Culemburch heel qualijck, lach te bed. - H.H. iss wesen wandelen mit de littière, doch iss niet te voet gegaen; S.H. sal te Spae komen. Ick hoop dat ick dit jaer soo geluckich sal wesen ende gesont als verleden, wesen Godt danckbahr en dienen sijn Godtlijcke majesteit in alle demoet ende ghehoorsaemheit mit gedachten, woorden en wercken. | |
[210]9/19 maendach ben ick S.H. tegengereden tot bij Vervijns, alwaer wij hem vonden mit 30 compagniën te peerde, en quam S.H. om elf uir te Spae en sprack van het freulen van Uersel en de Westijnsche saecken. - De heer van Donau seyde men meinde graf Mauritz soude nae Indiën gaen, doch maecken heel goede en avantageuse conditiën van sijn achterstelling van een tijtlanck in Indiën te blieven, oock verseeckert te sijn, dat bij sijn afwesen hij niet solde gefrusteert sijn van chargen die der vervielen, want hij word van den staet geschickt en niet bij de Compagnie en sal general van Haer Hoochmogende wesen, 'twelck mij kost prejudiceren; nu iss de questie, ofte ick S.H. en H.H. daerof spreecken sal of niet, dan of ick het aen Veugling sal schrieven, die het onder de handt sal beletten. Ick moet het eens ooverleggen. - De ruyteri trock hier door, ginck nae Montmédy logeren, - S.H., H.H. waeren wandelen, gingen vroech te bedde. - S.H. wil Kuyn mit nae Indiën hebben, doch hij wil niet als mit heel goede en avantagieuse conditiën, wil 1500 gulden 's maentz hebben, general-major wesen. - Kuyn meint dat graf Mauritz niet gaen sal, hoewel hij het van doen heeft, omdat hij teer iss, indispoost en bij jaeren wordt, een grooten en ongemackelijcken reis. Het sal oock een hardt beetjen sijn, daer hazart moet verwacht worden, die uytkomst twiefelachtich, en geluckt het qualijck, soo iss hij buyten reputatie en credijt. - Kuyn seide graf Mauritz woud sijn lieutenant-generalplaetz niet quiteren voor general van d'artilleri. - Graf | |
[pagina 422]
| |
Mauritz heeft het werck van het landt van Kleef sterck in 't hooft. - Grandperyn seide mijn saecken stonden wel bij H.H., en meinde ick solde aen het geluck raecken van Lessal te krigen; H.H. seyde altijt dat se lelijck wort, daer se niet nae vraecht, riedt mij het noch te eischen. 10/20 augusti dingsdach ben ick lang bij de gravin van Culemburch geweest, die heel kranck wass, seyde mij hoe Donau van sijn qualiteit ende rijckdom soo sprack en haer daervan liet onderholden door de derde handt, en lach de goede vrau op stoelen. - Bij de vrau van Brederod geweest, die ick van freulen Traes quaerelGa naar voetnoot134 sprack, en geloofde dat het van de graevin van Solms quam, die freulen Traes had leugens van mijn wijsgemaeckt. - Het wass geen goedt weder en wass quaet voor S.H. en de ruyter, die de beest bij de boeren stellen, waeroover het landt van Luyck qualijck tevreden iss, [211] en mocht H.H. en wij andere wel in ongeluck geraecken. - Mit H.H. gepraet tot vier uir. S.H. ginck in sijn caemer. - Den burgemeesters Rouland, Bartel en Schamar quaemen vanwegen de stadt van Luyck en maeckten S.H. en H.H. complimenten en baden haer om in de stadt Luyck te komen. - Maeckten excuse, dat se niet eerder gekomen waeren, omdat de geestelijckheit en de noblesse niet hadden willen resolveren tot de besending. Ick bad S.H. om die heeren dess avontz te tracteren, doch hij wolde niet en soo doet men sich alltijts tecort door die hooveerdicheit, die doch nievers goedt toe iss, doet meer quaet als goedt, daer de beleeftheit alletijt aengenaem iss, ghepreesen en gelooft wordt van alle werelt en ooveral plaetz vindt. - Ick ginck bij den graf van Ursel en mamoiselle de Croy praeten. - S.H. adt bij den graf van Solms, ick niet, en danste des avontz nae den eeten tot een uir, ick wierd gehaelt om mit te dansen. - Dess middachs hadt hij bij den heer van Brederod gegeten, ick niet. 11/21 augusti woensdach woud S.H. aen de fontein gaen, doch ginck weer te bed. - Ick reedt mit Deschands tot aen de fontein; hij seyde dat S.H. niet wel mit de princess-[royaal] leefde, mit méprijs, oock dat S.H. gyrich wordt; hij klaechde seer, dat hij niet gerecompenseert wordt, en begeerde ick soud H.H. seggen. - D'heeren Bartel en Schamar quamen mij salueren. Ick ginck haer weder besoucken, sach de Rijngrafin, vrau van Brederod. - Adt mit S.H.; nae den eeten sliep S.H.; ick pratede mit H.H., totdat se mit de littière uytginck wandelen; S.H. deedt visiten en quam H.H. te peerdt volgen. - Kuyn liet mij die conditiën sien die hij geerne had, als hij nae West-Indiën soude gaen. - Ick adt bij den heer van Brederod des avontz, sach H.H. desen avondt niet. 12/22 augusti donderdach ben ick bij de grevin van Culemburch geweest, die heel sieck wass ende flau, in prijckel van te sterven. Wass heel wel geresolveert, sprack seer christelijck, begeerde Goethals wel te hebben. - Men gebruyckte het aderlaeten voor het leste remedie. - Mit S.H. gegeten. De grevin van Egmont quam H.H. besoecken; H.H. ginck wandelen; S.H. heeft dingsdach, woensdachs 's nachts uyt geweest mit Laprière bij Luyckse meisyes. Grandperyn seyde oock dat H.H., Lesslouise, Lessal alle één en 'tselfde hadden, Henin oock. - Ick heb veul brieven gekregen. Om S.H. wil iss niet gepreeckt. 13/23 vridach. Kuyn vertelde mij, hoe dat Zevenar en H.H. malckanderen geslagen hadden, gekrapt, gestoten en vastgeholden, en wass H.H. heel quaet. - Kuyn soud wel sin krigen om nae West-Indiën te gaen. | |
[pagina 423]
| |
[212]Bij de grevin van Culemborch geweest, die heel sieck wass; ick en sprack haer niet. - Bij de grevin van Salm geweest. - Mit S.H. gegeten. - Bij de gravin van Culemburch geweest, die noch al swacker wiert. H.H. ginck bij haer, 'twelck haer vermoyde, en verloor die goede vrau haer verstandt, sprack bedroeflijcke propoosten, dat haer gemoet niet toestaet, maer haer onverstandt. - S.H. gespeult, verloor veul geltz, 10 mille gulden. - Bij de gravin van Egmont geweest, bij de vrau van Brederod gegeten, die mij seyde dat de grevin van Nassau en vrau Ursel geseit hadden, ick had mij gevanteert mamoisel, freulen Mauritz of een van Hessen te sullen hebben, en heb noit daeraen gedocht. 14/24 saterdach. S.H. iss om 4 uir op geweest en ginck nae Luyck; ick reedt een weinich mit, doch keerde strackx wederom. Solms, Brederod gingen mit; als S.H. op de jacht gaet, heeft hij weinich plaisirs, want hij heeft niemant bij sich als Buat en Schonberch, die het priesen, als hij een schoot doet; dan vuylbecken se wat; dat iss alles watter passeert. - H.H. had medicijn genomen, bleef van 1 uir tot de klock acht bij haer, sonder uyt de caemer te gaen, hadden velerhande discoursen; de grevin van Solms quam, die ick railleerde oover het woort princesse d'Empire; sie wass heel quaet; de vrau van Brederod wass daer oock, juffer Ursel. Nae den eeten bleef ick weder tot half tien, heb den heelen dach niet van haer geweest, en verwonderde sich H.H. en de damess, dat ick den gehelen dach mij kost houden sonder yetwess te doen voor klein of groot Spae. - Juffer Merode seyde mij, dat H.H. het heel wel hadt genomen en dat se mit groote affectie van mij gesproocken had en genegentheit, prees mijn civiliteit ende verstandt, had noch all goede hoop tot mijn saeck. - H.H. deed mij de eer en wil mij cousin heeten; als het soo blieft, iss het goedt, dat het mij soo niet gaet als den prins van Talmont, die wass oock cousin en daernae verkerfde hij het, doch het wass sijn schult; men moet sich dahrvoor wachten. - Kuyn stond nu niet wel, had het verkerft in alle manieren; ick sprack voor hem. - De gravin van Culemburch wass desen morgen slecht en buyten verstandt, maer tegen den avont quam het verstant weder, en wass wat beeter. - De gravin van Egmondt vertrock. | |
[213]15/25 sondach tweemahl in de kerck geweest. De graf van Solms en Brederod quaemen weder van Luyck, seyden dat S.H. groote eer daer ontfanghen had. - H.H. wass quaet op de grevin van Culemburch door rapport van Van der Straeten, doch sonder reden, wandt de grevin wass buyten verstandt. - H.H. iss wonderlijck van humeur, heel veranderlijck; eenen dach sal sij iemant heel seer caresseren, den anderen niet aensien ende verachten. Oock yemantz die se haet, sal se weder caresseren ende estimeren; der iss geen staet op te maecken; nae dat se yemant van doen heeft, daernae iss men geestimeert. Anders kan se niemantz lijden ofte goetz doen en estimeeren niemantz als haer eygen persoon. - Grandperyn seyde dat Lesslouise het slimmer had als oyt, liep dicwils uyt het bed, kreet twe, drie uyren, had wel 30 brieven ontfangen van prins Talmont en beantwoordt, en had het well drie jaer geduirt. Seid noch dat het soo leelijck daer roock, en wolde vernemen aen Lessal, alse noch te bed wass. Seyd van Sevenaer questie, die allebeyde mit Varyck wech willen. | |
[pagina 424]
| |
16/26 maendach heb ick medecijn genomen en 6 of 7 stoelganck gehadt; ick heb mijne brieven beantwoordt. Mit H.H. gepraet, en heeft H.H. het waeter gequiteert. - Bij de heer van Brederod gegeten. - In de gravin van Culemburchs huys geweest, doch haer niet gesien; Willemine seyde, dat het heel slecht wass, geen hoop van weder op te komen; sij wass wel geresolveert, had heel groote pijn, had op alless ordre gestelt, kreech groote pijn aen het fondament. - Mit H.H. gepraet, daer de graef en gravin van Salm wass. - Mit Grandperyn, die mij seide, dat Lessal het oock wat had, doch weinich; heeft haer te bed gesien en gemerckt; had niet te beduyden en sal wel vergaen en beteren, als men daerop lett; riedt mij dese saeck voor mijn vertreck te vernieuwen; ick wass van andere opinie, tot mijn wederkomste, om niet te toonen al dit werck daervoor gedaen te hebben. - Dess avontz nae den eeten gepraet. 17/27 dingsdach. Morgen iss H.H. jaerich en 45 jaer. - Ick wass bij Obdam, Saint-Ibar, den apt van Meltzi, en spraecken van het Duytsche werck en waeren het niet eens. Ick ginck oock bij den graef van Ursel. - Bij den graf van Salm; seyde mij, dat mevrau de landtgravin drie dochters had, twe soete meisyes, gelijcke groot, heel wel opgetrocken; hadden passelijcke liberteit, reeden te peerdt, en mochte men se in haer caemer besoecken. De jongste en de derde wass noch klein [214] en doch de frayeste van drien; sie iss 11 jaeren oldt. - Bij H.H. geweest, gepraet; bij den graf van Solms gegeten. - Des naemiddachs bij H.H. gekomen mit de gravin van Solms, en quam se te vroech, soodat H.H. niet wel gesint wass. - Ick ginck nae de grevin van Culemburch vernemen, die heel swack iss en weinich hoop tot leeven, 't iss de elfden dach. - H.H. had visiten, madamoisel Croy, prins de Gaveren, Saint-Ibar, d'apt Meltzy. - H.H. had daernae drollige discoursen en brodronckene van den doot en hoe se wold geholden en getracteert worden, alse doot wass, dat gans niet sloot, toonde daerdoor haere idelheit, goede opinie van sichselfs, wold noch nae haer doot regeren en gerevereert sijn. 't Is een vaine vrau, die niet acht als sichselfs en wat haer persoon aengaet; voor de rest acht se niemantz en vraecht nae niemantz en geeft nievers om, doch ick vrees het sal haer qualijck opbreecken, want men leert haer nu recht kennen, alle haere qualiteiten, die soo groot niet sijn, dan als men se niet en kendt, want tevoorn en sagen wij se maer een uir ofte twe, en dan kost se sich inholden, maer alse men se heele dagen siet van voormiddach, naemiddach en dess avontz, dan leert haere swackheit, quinten, idelheit ende vaniteiten recht kennen en de goede opinie die sij sonder reeden van sich heeft, want sie iss wel imperfect. - Nae den eeten weder mit H.H. gepraet; de vrau van Donau heeft gekreten sonder reden uyt boosheit. 18/28 augusti woensdach. H.H. iss desen dach geboren, 45 jaer oldt. - Is Cassiopijn bij mij geweest. - Saint-Ibar seyde dat den coninck van Spagniën in dienst had 7 regimenten Spagniër, 4 regimenten Italiaenen, 7 Hoochduische regimenten, 4 Ierlandoische, 9 Waelsche regimenten, tsaemen 31 regimenten, en 140 compagniën peerden, en bleven wij soo praeten tot elf uir. - Nae den eeten in des gravin van Culemburch huys geweest, die heel swack iss en buyten hoop, sliep wat en swetede, doch ick sach haer niet. - Bij de Rijngravin. Mit de vrau van Brederod en den graef van Solms in H.H. presentie gespeult. Madame d'Henyn wass bij H.H., vertelde van die carellenGa naar voetnoot135 te | |
[pagina 425]
| |
Bruissel. - Ick ginck bij den graef van Ursel afscheit nemen nae den eeten. - En bij madamoisel de Kroy, daer ick praeten bleef tot 12 uir van Bruissel, van den hertoch van Lotteringen, van haer root worden, van haer vrijer Mathey en van de religie; sij seyde dat de grevin van Nassau dessein had haer soon aen mamoisel te presenteren. | |
[215]Ick heb H.H. geluckgewenst mit haer geboortedach. 19/29 augusti donderdach isser op het hoff gepreeckt van Spanheim; het wass heel slecht mit die goede gravin van Culemburch; had verstand, maer kost niet spreecken. - Ick adt mit de Rijngrefin bij den heer van Brederod. - Ginck bij de grevin van Culemburch; sie kende mij, doch sie sprack mij niet aen. - De grevin van Salm bij H.H.; ick ginck dess avontz bij haer en sprack van Hartingshausen, oock dat mijn vrau moeder haer mijn groote peerlen belooft had; sij vraechde of het in haer testament niet stond. Ick seyde van neen, en al had het derin gestaen ick soude het verbrandt hebben. - Ick sach de gravin van Culemburch, doch wass in eenen staet om tien uir dess avontz. Den graf van Waldeck quam, sprack een woort van haer suster, doch kost niet meer seggen. - De courvorst liet H.H. bidden door Arnheim, of se te Cleef woud comen; de courvorstin creet. 20/30 augusti vrijdach om vier uir dess morgens iss den gravin van Culemburch uyt deser werelt gescheiden, all in dieselfde standt als ick se had gelaten; het iss jammer voor die goede jonge vrau, doch het iss Godts will; men moet niet murmureren. Ick heb een seer goede vrundin verloren. - H.H. ginck om seuven uir op de littière, reedt langs Limburch; de gouvernanteGa naar voetnoot136 quam bij H.H., adt in een dorp mit mamoisel,...Ga naar voetnoot137 genaemt; H.H. ginck om drie uir in de littière en quam om acht uir te Aaken, en quaemen haer de burgemeester wijt voor de poordt tegemoet in het gebiedt van Aacken, de boeren en de soldaten, burgers in de wapen; het canon gelost; logeerde bij een coopman Tijns. 21/31 saterdach ben ick om de stadt Aecken gereden, die swack is en van de bergen gecomandeert. Ick wass te Burscheit en sach de baden; H.H. ginck nae den eeten op het stadthuys keiser Caerel besien en wandelde daernae. Ick sprack mit den apt van Meltsy. - Adt bij den heer van Brederod. 22 augusti/1 septembris sondach heeft Goedthals heel wel gepreeck voor die gemeinte van Aaken, die groote beweginge hadden, uyt d'openbaring Joannes. - Te Aaken wiert de processie van keiser Caerel geholden, een groote geckernij en slechticheit. - Spanheim heeft nae den eeten gepreeckt, oock heel wel. - Ick ginck bij mamoiselle de Kroy praeten. - Ick adt mit mamoisel, die voormiddachs wat mit mij pratede van freulen van Nassau, van haer bockel en van de processie, dat al een wonder iss en een groot geluck voor mij en raerGa naar voetnoot138 iss. Ick hoop het sal mittertijt mit dat meisyen beteren. Ick moet heel voorsichtich mit haer omgaen, mit groote circumspectie, niet tonende haer te pretenderen, railleren haer mit fatzoen en respect, want alse in 't minste yetwess | |
[pagina 426]
| |
merckte, dan solde se mij weder niet willen aensien, spreecken of de handt geven, om haer te leyen, gelijck voordesen. | |
[216]23 augusti/2 septembris maendach heb ick mij gebaedt te Burscheit in 't slangenbadt. Ick sach de jesuitenkerck en de groote kerck, die passelijck sijn. - Spanheim preeckte in het Hoogduytz heel wel en aengenaem. - Ick adt bij de heer Brederod; waeren vrolijck. Madame d'Henyn quam daer, die ick railleerde. - Ick ginck bij H.H., die myt de gravin van Egmont pratede, en railleerde oock mit de oude vrau, die mij tot haer soon aennam; sie wass mijn vaeder en mademoiselle de Kroy mijn moeder. - H.H. reedt uyt mit de littière, sprack mit mij van S.H. en kreet bitterlijck. - Ick reedt lang bij mamoisel koetz, leyde haer in 't wandelen uyt de koetz, settede haer weder in de koetz, en waeren vrolijck mit freulen Traes. - Ick leyde mamoisel nae de taefel van de trap en weder op de trap, dat se noit heeft willen doen voor desen, soodat ick allenskens en alletemitz het moet versoecken; als ick het alltijt soud willen doen, dan solde se het weder refuseren, gelijck se voor desen heeft gedaen; het iss een erch spijtich en hooveerdich meisyen; men moet er voorsichtich mit omgaen ende mit respect. - Mit H.H. gepraet nae den eeten, die seyde Castel-Rodrigo haer had geschreven, doch H.H. had hem noit geantwoordt. De Bruin had het oock willen doen; sie wolde sijne brieven niet ontfangen, oock hem niet spreecken. - H.H. had noch hoop tot dat werck van Limborch, om dat te krighen voor S.H. tegens Bourgondiën; H.H. heeft desen morgen en avondt haer beenen gebaedt. 24 augusti/3 septembris dingsdach heb ick aen de grevin en freulen Ernestine van Nassau geschreven, schickte haer hoe de grevin van Culemburch soo wel was gestorven; Obdam, Rummen, Saint-Ibar bij mij geweest. - Ick ginck de grevin van Solms genacht seggen, leyde om half elf noch te bedde, wass heel spijtich op mij en wolde mij rallieren, doch ick railleerde haer. - Goedthals preeckte om elf uir. - H.H. ginck de grevin van Egmont goede nacht seggen, die heel sieck wass en qualijck, doch had sich heel opgeschickt en liet haer armen bloot sien. - Heuenfelder quam van Dietz en quam mij heel te onpass. - Mamoiselle Henyn railleerde mij in haer caemer, doch ick hielt goede contenantie in H.H. presentie. - H.H. reedt mit de littière uyt, doch ick sprack alletijt mit Heuenfelder praten; adt mit mij in mijn huys dess avontz alleen. 25 augusti/4 septembris woensdach ginck om half seuven nae madamoiselle de Kroy, die in de kerck wass; uyt de kerck comende, brocht haer tehuys, van haer caemer in 't badt, daer ick de grevin van Egmont, madame Henyn en Kroy in 't water sach, en deedt mij mamoiselle Croy veul eer en beleeftheit. - H.H. adt om negen uir en ginck te elf uir van Aaken. - Ick seyde mamoiselle de Croy noch genach, bleef noch een uir bij haer; deede mij veul eer, sprack van mijn couragie en beloofde mij mijn vrundin te wesen. Ick sach de grevin van Egmont oock. - H.H. en de vrau van Brederod niet wel tsaemen door vrau Ursel. - H.H. quam te 7 uir te Lenske bij Bredebend. Ick reedt weinich mit haer praten, wass veul bij de koetz van mamoisel. - H.H. keef op mij en Brederod om de wech en wass heel quaet. | |
[pagina 427]
| |
26 augusti/5 septembris donderdach, Glabbach, ginck H.H. om 8 uir op de littière, wass noch quaet, woude mij niet spreecken, adt dess middachs bij Erckelens in een klooster. - H.H. quam om 8 uir te Glabbach. Ick pratede eerst een weinich mit H.H. van haer menage en daernae pratede ick mit Heuenfelder. - De vrau van Brederod seyde mij H.H. had geseit, hoe lang sal ick noch mit die importune luyden gequelt sijn. Ick hoop wij sullen der haest van ontslagen worden; daer de goede vrau seer oover altereerde, kreet en wil wech nae Viaenen; dat komt al door vrau Ursel. - H.H. liet haer noch des avontz seggen, dat se wech soude gaen, omdat se te moede soude worden in die quaede waterige wech; ick wass derbij; Brederod begost te kijven; ick riedt haer om te gaen. 27 augusti/6 septembris vridach. De vrau van Brederod ginck nae Nuys, kreet seer in 't scheiden, en wasser veul alarm; sij seid de vrau van Dona niet genacht. - H.H. ginck om 7 uir nae Meurs, had heel goede wech, adt te Kreven, een steedtjen S.H. toekomende. - Ick sach Sint-Antonissheyde, daer Lamboy van Gebrian geslagen wierdt, reedt om en om de landtweerGa naar voetnoot139, om alless wel te opserveren. Lamboy had groote faulten gedaen, had geen noot gehadt, had hij in sijn advantagiën gebleven, doch sijn volck lach te wijt van daer in de quartiren. - H.H. wass nu beter gesint, sprack weder en wass weder beleeft, wass spijtich op de heer en vrau van Brederod. - H.H. schreef noch desen avont en liet mij de brieven nae Munster bestellen. - Den amptman van Bruggen quam bij H.H. vanwegen den hertoch van Nieuburch. - Ick broch mamoisel in haer caemer, 'twelck noch noit gedaen hebbe, en gaf mij de handt om haer te leyden. - Desen dach ginck Heuenfelder weder nae Dietz, en gaf hem 19 carte-blanches mede. Twaelf gaf hij mij weder, die ick brande, omdat se niet goedt en waeren; hij prijst sichselfs teveul. 28 augustus/7 septembris saterdach ben ick bij den amptman van Bruggen geweest, mit hem gediscoureert. - Wijnbergen quam bij mij, vertelde mij hoe ongeluckich de courvorstin wass en hoe die goede dame mit sulcke plompers omginck. - H.H. niet gesien. - Den amptman adt weder mit mamoisel. - Nae den eeten pratede H.H. van den ceurvorst en Burgstorf; H.H. ginck den hoff besien mit de littière. - Wass niet wel te passe, klaechde seer. - Ick nam senewater in de blaeden geweeckt. 29 augusti/8 septembris sondach vier of vijf stoelganck gehadt. - H.H. heeft medecijn ingenomen. - In de kerck geweest tot Meurs; de heer en vrau van Brederod quamen H.H. aenspreecken, en wass H.H. heel qualijck op de vrau van Brederod tevreden. | |
[218]Grotepe seide mij daer oock af en hoe dat H.H. het versien had, eer dat se wass getraut mit S.H. saliger. - Hoe dat Lessal heel klein, mager en dat ander hadde, doch niet sooveul als d'oude; vond goet noch te wachten, sonder H.H. daeraf te spreecken, uyt deselfde reeden die ick had, omdat se niet solde meinen al wat ick nu op dese reiss gedaen had, alle complaisance ende moiten, dat het daerom wass geweest, dat het haer solde spijten en meer quaetz als goets doen en de saeck verachteren en heel omstooten, want het iss noch jonck, en daer soude H.H. uyt quaetheit haer excuise op nemen, krigen een haet tegens mij en renverseren hetgene ick nu mit moite, sorge en arbeit heb gewonnen. - H.H. desen naemiddach niet gesien. - Kleist wass te Meurs aen in passent, | |
[pagina 428]
| |
ginck nae de keiser. - H.H. wass wat beter nae de purgatie, doch heel onstelt van hooft. - De Vriesche officiren van Rijnberck en Wesel quaemen mij besoecken. 30 augusti/9 septembris maendach den ghehelen morgen geschreven, Wijnbergen quam bij mij. - Den ghehelen naemiddach mit H.H. gepraet van haer mesnage en silverwerck. IJselstein quam H.H. besoecken. - Dess avonts gedisputeert oover het werck van Munster; sij stond Meinderwijck en die heeren voor en wij de Fransche en gemeine saeck. - H.H. heeft mit Grandperin gekeven, omdat se gister mit mij wandelde. - Om een uir desen nach quam andtwoordt van Munster mit graf Mauritz trompet. 31 augusti/10 septembris dingsdach. H.H. gaet om 9 uir van Meurs te Rijnberck eeten in de heer Wijnbergens huys. - Ick reedt om de wal, daer twe wallen en twe grachten sijn. - H.H. seid aen de vrau van Brederod en de heer, dat se versworen had om noit wedrom tot Vianen te komen, 'twelck Brederod seer verdroot. De graf van Solms vraechde de vrau van Brederod, ofte ick eenich dessein had op mamoisel, ofte ick H.H. daerom soo wel opwachte. Ursel heeft het oock wel gevraecht. - De vrau van Brederod iss van mijn opinie, mamoisel nu niet te eischen uyt deselfde reden die ick heb. - Madame de Schevreuse vraechde, als S.H. storf, wie soud general oft gouverneur worden. Opdam seyde, graf Wilhelm. Rummen seyde, Brederod; doch Opdam seyde, dat doet Hollandt niet. - H.H. ginck te drie uir van Rijnberck, quam te half 7 te Santen. Aernheim quam daer vanwegen de courvorst. - Ick leyde mamoisel van taefel, luchte haer mit de keers op haer caemer. - Solms ginck wech. - H.H. seyd, als S.H. haer niet wel tracteerde, soude se te Berlijn gaen woonen, doch sie denckt het niet, en riedt het haer af. | |
[229]1/11 september woensdach ben ick te Santen in de kerck geweest, die heel schoon iss en groot. - Bij de vrau van Brederod geweest, die mij vertelde van Lesslouise; H.H. adt om negen uir, sach de kerck en ginck te 10 uir op de littière sitten, om nae Cleef te gaen; de courvorst en courvorstin quamen H.H. tegen anderhalf uir van de stadt; de courvorstin ginck bij H.H. in de littière sitten en quam om 5 uir te Cleef, en sijn wel gelogeert. - Mamoisel adt mit de courvorst, de courvorstin mit H.H. - D'overste Golstein iss te Cleef general-major. 2/12 september donderdach mit de courvorst ende courvorstin in de kerck geweest, den ghehelen naemiddach mit de courvorstin gepraet, en wass die goede furstin soo beleeft als oyt geweest iss, quelde mij mit mijn baerdt. - H.H. voil wass vergeten, 'twelck groote alteratie causeerde en liep geweldich oover Sevenar uyt. - Bij juffer Berentrou geweest; de vaeder vertelde mij hoe den hertoch van Nieuburch soo dicwils adt. - Grandperin seide mij, dat het all eens wass mit Lesslouise als in 't begin en dat se derom lachte als men vraechde, oft se swaer wass, dat het niet geschieden kost, dat se den curvorst niet kost beminnen. - Dat Kuyn alless aen Sevenaer weder seyde wat ick hem geseit had. N.B. 3/13 september vrijdach bij de heer van Brederod geweest. - H.H. en de courvorst mit de littière uytgegaen wandelen, en brack de littière onderwegens. - Mit de courvorst gediscoureert, die heel cyvijl iss. - Nae den eeten gepraet mit Grandperin, die mij seyde | |
[pagina 429]
| |
dat 2 meisjes voor Lesslouise bed sliepen, dat alless noch in een doen wass en bleeft bij het olde werck; lachte als men van kinder sprack. - De vrau van Brederod seyde mij H.H. wass het leet haer bekeven te hebben; wil nu noch naer Vianen en de courvorstin mischien mit. - Vrau Ursel had weder gevraecht, of ick Lessal liefhad en of ick haer schoon vond; sie meinde ick had Lesslouise liever; de vrau van Brederod iss heel mijn vrindin en sal noch meerder naevraegen. | |
[230]4/14 september saterdach bij de vrau van Brederod geweest. Mit Brederod en Golstein nae Emmerick geweest, en prateden wij van het Duytsche wesen. - Reden de stadt om, aeten mit Goldtstein, daer dames waeren, de grevin van den Berch. - Goldstein en ick spraecken noch van de majorplaetz. - Den gouverneur, Goldstein en ick spraecken van 't Sas, en bedanckt hij noch voor alle eer en prees mijn vigilantie. - Golstein sprack van de retraicte bij Gendt, hoe Veen soo bang wass, hebbende de pistool in de handt, wold gaen loopen. H.H. wass mit de courvorst uyt wandelen. - Goldstein vertelde hoe de Sweden de slach bij Tabor gewonnen hadden en dat haere coetsen waeren geplundert geworden van de keiserse. - Des avonts aeten aen het hoff en prateden mit H.H. en de courvorstin. 5/15 sondach iss H.H. mit de courvorst en courvorstin in de kerck geweest; dess naemiddachs predicte Spanheim, had een texst die op het huywelijck te pass quam, en brocht het op mevrau de courvorstin te pass. - De courvorst ginck, naedat hij gepraet had, wat wandelen in sijn hooven. - Nae den eeten praete men wedrom, en nam de vrau van Brederod afscheit, om te vertrecken nae Den Bosch. 6/16 maendach iss de vrau van Brederod vertrocken; ick reedt mit haer tot in de jacht; sie seyde mij, dat H.H. nu weder wel tevreden wass. - Ick sach Schenckeschans, en wesen se mij waer het ingenomen wass en hoe slecht het doen wass, geen palissaden en een slechte gracht, oock waerdoor het de viandt had verloren, omdat hij geen schantz aen het speuGa naar voetnoot140 had gemaeckt en gheen wercken in de Duyffel, die graf Willem [Lodewijk] innam, doen se daer begosten te arbeyden. - Ick quam in een halfuir weder tehuys, adt mit de courvorst, reedt mit hem op de jacht. - Nae den eeten mit de vrau van Donau en de hoffmeesterin Lichtenberch gepraet, die oover Burxdorf klaechde. 7/17 september dingsdach heb ick geschreven nae Den Haech en ginck laet uyt. - Op 't hoff gegeten, en dronck Frans Caerel passelijck sterck, doch ick wold niet geern bescheit doen. | |
[231]Nae den eeten mit H.H. gepraet; de courvorst ginck dicwils uyt. - Dess avonts weder gegeten en veul gedronken; in H.H. caemer mit madame courvorstin gepraet. - Ick brocht den hertoch Frans Carel binnen sijn caemer en dronck mit hem tot 12 uir brandewijn, en maeckten veul complimenten. - Ick kreech een brief van Ulb Aluva, Bruinsma, Fockens, IJtsma, Gemmenich ende Gauma; versochten mij om mit het spoedichste in Vrieslandt te komen om dat werck van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland], dahr de heeren Staeten van Vrieslandt den 3/13 een resolutie hadden tegen genomen, verwerpende der heeren gedeputeerden electie, stellende uyt Oostre- | |
[pagina 430]
| |
go, Wolden nieue commissarisen om de stemmen te examineren, Abraham Roorda, Aisma, Baerdt, Andringa. - Ick wandelde mit Grandperin, die mij seyde dat alles all effen eens wass en weinich apparentie tot jeucht, dat de juffers al te groote liberteit hadden mit d'edeluyden. 8/18 woensdach heb ick de heeren gedeputeerden geantwoordt, gevende Haer Edelen schult van onvoorsichticheit en dat ick geen raedt sach om dat te voorkomen, dat het te wijt gekomen wass en datter al te veul lyden aen gelegen wass en sich dertegen stelden. - In dit schrieven soo kreech ick een brief van Haer Hoochmogende en Musch; versochten mij om nae Vrieslandt te gaen, om het Westiensche werck te helpen in Vrieslandt bevorderenGa naar voetnoot141. Veugling schreef het mij oock, Beveren en Langhen, van Haer Hoochmogende gedeputeert. - Ick liet H.H. den brief van Haer Hoochmogende sien, daer se niet mit tevreden wass en wolde niet dat ick wechginck, en riedt het mij of. Ick schreef alleen aen Veugling den brief ontfangen te hebben, sonder wijders. - Mit de courvorst gegeten, nae den eeten de antiquiteiten van den courvorst besien en in ordre geleit. - De gravin van den Berch quam bij H.H. en veul damess van het landt van Cleef. - H.H. wass heel civijl tegen mij, sprack mij van des courvorsten beleeftheit, vreesde dat, als prins Wilhelm quam, alless niet wel soude gaen, als de courvorst S.H. niet liet voorgaen. - Dess avonts mit de courvorstin gepraet, wass beleeft, gelijck die goede courvorstin altijt geweest iss. 9/19 donderdach iss op het hoff gepreect; H.H. wass daer oock. - Graf Hendrick wass desen morgen bij mij, seyde dat Lesslouise had noch willen continueren in het schrieven, maer prins Talmont had het haer afgeraden. - Wij aten bij den heer van Belinckhooven, daer sterck gedroncken wierdt; ick ginck wech en in 't nedersitten verloor ick mijn rinck en wass wel een uir wech, gaf se haest verloren, doch Michel laquay die vont se noch weder. - Ick ginck noch avonts op 't hoff, maer dronck niet en pratede een weinich mit de courvorstin van Cleef en Hollandt. 10/20 vrijdach reedt ick om ses uir uyt Cleef, quam te half seuven te Emrick en wat voor negen Terburch, vond Gritje en het vrautje [Maria Magdalena gravin van Limburg en Bronckhorst] noch in 't bed. - Ick ginck mit den graf van Stirum om den hoff wandelen. - Gritje seyde hoe de courvorstin soo lustich wass en hoe se juffer Uytenhooven had | |
[pagina 431]
| |
stront gegeven, de courvorst in 't hemt gevolcht, mit de courvorst gerailleert [232] en gesecht had de courvorst noch acht dagen gewacht, soo had se den prins de Gales gehadt, die se liever soud gehadt hebben. De courvorst seid hij kost dess conninck van Polen suster [Anna Katarzyna van Zweden] hebben gehadt. - Om 2 uir reden wij van Burch nae den eeten en quamen te drie uir te Emryck, te half vijf te Cleef. - H.H. vond niet goet buyten haer verloff nae Terburch geweest te sijn. - Ick verloor 50 croonen. 11/21 saterdach. Graf Hendrick seyd mij genacht, sprack van 'tgene te Callo wass gepasseert. - Ick ginck laet te hooff; nae den eeten mit H.H. gepraet; der quam een burgemeester van Cleef bij H.H.; ick brocht Bloemendael bij H.H. - Lesslouise wass in het cabinet, nayde, adt peeren en wierp er Grandperin en mij toe, die wij aeten. - Nae den eeten dess avontz sprack ick wel een uir en een half mit mevrau de courvorstin van mijn broeder saliger, van haerselfs, van S.H., van mij, en op 't lest maeckte hijGa naar voetnoot142 haer een compliment en verseeckerde haer van mijn dienst, en die goede courvorstin heel cyvijl, alse altijt iss. 12/22 sondach sijn Haere Durchluchticheiden in de kerck geweest, nae den eeten niet. Ick sprack lang mit H.H., kreech brieven uyt Den Haech. - Sprack oock mit Lessal, die civiler, beleefder nu iss alse placht; ick moet het ongemerckt heenen laeten gaen en railleren haer en lachen mit haer, sonder eenich teycken van serieusheit aen Lessal te toonen, wandt daermede solde ick het weder verkerven. - Ick sprack weder mit Lesslouise en de vrau van Dona. - Grandperyn seide mij, dat ick wel stond bij Leslouise, en sie had aen haer gesecht dat ick haer soo lang onderholden had saterdachavontz, 'twelck een teycken iss, dat se mij estimeert. 13/23 maendach ahn Veugling geschreven de heeren gecommiteerden wat op te holden noch ettelijcke daeghen, opdat ick dess te langher kost bij H.H. blieven. - Ritmeester Leewen bij mij geweest, die mij vertelde hoe de heer van Gendt van den hertoch van Bullion en de France princen bedrogen wass geweest. - Een paspoort voor Pleuren gegeven, commandeur van Gelder. - Nae den eeten mit de courvorstin gepraet en haer geraeden tot haer best en hoe dat se sich geluckich kan maecken, hoe geluckich dat se alreetz iss door haer civiliteit en beleeftheit en van de ghehele werelt gelieft en bemint. - Mit de courvorst gespeult en 250 gulden verloren. - Nae den eeten lang mit Lessal gepraet heel lustich en cyvijl en vond ick dat meisjen heel verandert. Als men bij haer en de princess-royal komt, moet men eerst aen haer spreecken. N.B. Ick hoop se sal noch tegen mij veranderen; sie seid dat de dochters ongeluckich waeren, dat [233] die mosten trauwen nae de wil van de olders, 'twelck sie seer beklaechde. 14/24 dingsdach bij de vrau van Bobbert en Franckenburch geweest. - Nae den eeten mit Grandperin lang gesproocken, seid mij van Lesslouise en prins Talmont, dat se tsaemen wilden wechloopen, van 14 oft 15 brieven, hoe staut prins Talmont ahn H.H. had gesproocken. 15/25 woensdach. H.H. had aen Grandperin gesecht, dat se Engelsen genoech had, wold er geen meer hebben, selfs de prins de Galiss, al quam hij om Lessal. - H.H. wass heel quaet op de princess-royal en S.H.; des princessen volck spreeckt heel spijtich, seid, nu sal onse princess oock regeren, H.H. heeft lang genoech geregeert. - Kuyn iss | |
[pagina 432]
| |
qualijck op graf Mauritz tevreden; hij iss oorsaeck, dat Kuyn niet gaet, die gesecht had dat Kuyn onder Schop soude willen staen, dat hij gantz niet doen wil. Graf Mauritz had het aen Cats gesecht, die seide het in de Staeten van Hollandt en in de Staten-General. - Graf Mauritz iss heel in discredijt en door dit werck in kleinachting gekomen; hij heeft sich te veul geimagineert, dat hij al te nootwendich wass en daerom sulcke hooghen eisch gedaen, daer de Hollanders mit spottenGa naar voetnoot143; het staet sijn vrunden niet aen, en sijn vianden die maeckten sich lustich daermede. - Hij iss heel ten achteren en gerouineert, vol schulden, iss half of hij droomde, vol gedachten en reveriën, en laet noch alle dingen op credijt maecken. - Hij had Haer Hoochmogende en S.H. sijn conditiën moeten laeten maecken; daernae had hij der alletijt kunnen bijdoen of refuseren het noch helendal; S.H. iss niet wel op graf Mauritz tevreden, de Staten-General oock. - Hij heeft Kuyn excuse laeten doen en om sijn vruntschap ahngeholden, die dermit lacht en niet wel tevreden iss. - S.H. stelt sich vreemt ahn, doet niet mit fatsoen af, gheeft niemandt haest audiëntie, denck niet als op hoeren, speulen ofte jaeghen, 'twelck hem geen liefde, credijt noch loff gheeft bij het volck. - Ick liet mij schilderen. - Nae den eeten sprack ick lang mit H.H., en gaf mij H.H. een brief om aen S.H. te bestellen, daer sie oover klaechde, dat hij de affaires liet vaeren ende ginck jaeghen. S.H. saliger hadder soo veul moite om genomen, eer hij het soo wijt gebrocht had, en desen die wolde het moetwillens verliren, en als 't eens verloren iss, sal hij het niet weder krigen. - H.H. was oock niet wel tevreden, dat S.H. niet hier bij den courvorst en mevrau de courvorstin quam; de heer courvorst liet S.H. door een eedelman bidden om te Cleef te komen, en sprack ick heel lang mit H.H. alleen op 't cabinet. | |
[234]Ick ginck in 't schildershuys. - Voor den eeten praetede H.H. mit Gendt, Heyman en mij van Munster en van Avaux en Servient. - Dess avontz nae den eeten sprack ick mit mevrau de courvorstin van freulen Mauritz en hoe 'tgene gepasseert wass, doch de courvorstin die wolde mij niet seggen de oorsaeck van de questie. Sie seyde oock van Leeuwen ende freulen Mauritz en wass heel cyvijl en beleeft. 16/26 september donderdach iss H.H. en Haere Durchleuchten in de kerck geweest, en preeckte den prediker heel wel. - Nae den eeten mit de courvorstin gepraet van haer hauwelijck en hoe de keiser haer begeert had en de prins de Galess, maer sie wass liever in Duytzlandt als in Engelandt. S.H. had aen de courvorstin geseit, een gekroont hooft iss heel fray en aengenaem. - Nae den eeten voer H.H. en Haer Durchleuchten mit de coetz uyt; ick praetede altemitz mit H.H. bij de coetz; den courvorst die jouch of jaechde. - Der quam antwoordt van S.H., die kompt vrijdach, en wass men in pijn om de rang, en liet H.H. Burxdorf spreecken door Kuyn, die seyde dat alless wel soud wesen. Als het niet gaen kost, sloech ick voor, dat S.H. mit den courvorst bij H.H. en mevrau de courvorstin aten ofte aen een ronde taefel. 't Is soo beter. - Ick pratede lang mit Lessal nae den eeten, en wass se heel beleeft, cyvijl en lustich. Sie seid mij H.H. had verboden, dat freulen Traes niet meer in de coetz most gaen sitten. Ick vertelde | |
[pagina 433]
| |
haer, hoe men mij een quaede tour bij freulen Traes had gedaen, die 14 daghen op mij wass quaet geweest, en prateden wij soo wel een uir. - Kuyn seid mij ick most voorsichtich sijn H.H. yet te seggen, want sie seid het S.H. altijt weder. - Hij meint graf Mauritz blieft express in Den Haghe op hoop, dat men hem noch sal versoucken om naer Indiën te gaen, want het hem leet iss, dat hij het gerefuseert heeft. - Grandperin seyde mij, dat H.H. mij heel lief had en heel veul van mij hielt, bijkans sooveul als van d'eigen kinderen, 'twelck goedt iss, maer men moet het wel mesnageren, niet te staut daerdoor worden en, soo het mogelijck iss, scheiden mit goedt fatzoen, vruntschap en hauden mij in die goede opinie bij H.H. - Grandperin meinde oock het soud mit Lessal wel beteren, sie soude mij mitdertijt beter kunnen lijden, en sal H.H. mij heel groote complimenten maecken in scheiden. 17/27 september vrijdach S.H. mit de heer van Brederod tegengereden, en voeren aen de sijde van Schenckenschans oover. - Den courvorst van Brandenburch reet S.H. tegen tot aen het waeter; S.H. had 300 peerden oovergeschickt van Nimmegen. - Den courvorst liet S.H. eerst te peerdt sitten en gaf hem op de wech ende alletijt aen taefel de rechtehandtGa naar voetnoot144. | |
[235]S.H. en den courvorst reden op de jacht. Ick bleef bij H.H., die quaet op mij wierdt, omdat ick van Somerdijck gheen quaet wilde seggen, oock omdat ick seyde, men kan het volck niet beletten te seggen, als er veul staeten en ambassadeurs bij H.H. komen, dat se dan oordelen, dat H.H. sich mit de regering moide. - H.H. iss uyt Den Haech gegaen niet uyt sieckte, maer om voor te comen, dat S.H. niet soude dencken dat H.H. woude regeren en sich het gesach aenmetigenGa naar voetnoot145. - Den heelen naemiddach mit Suylestein bij de courvorstin en mamoisel geweest, haer juwelen en cabinet gesien en gepraet. - Dess avontz het vuirwerck en mit H.H. en mevrau de courvorstin gepraet van de coningin van Behmen en LepineGa naar voetnoot146. - De graf van Waldeck seyde mij wat Dona hem geschreeven had oover een brief voor de doot van de gravin van Culemburch, daer hij nu satisfactie of begeert. 18/28 september saterdach heb ick mij laeten schilderen. - De heer van Somersdijck quam bij mij, en spraecken van de Vriesen haer questie ende humeur. - Hij vraechde, hoe ick mit H.H. stond; ick seyde, heel wel, doch sal ick van Lessal nu niet spreecken; soo wass hij oock van die opinie en seyde het soude staen of ick daerom de reiss gedaen had, daer een yeder of spreeckt. - Voortz seyde ick hem, dat H.H. niet veul van hem hielt en dat ick sijn partie alletijt hielt en had H.H. geseit, hoeseer dat hij recommandeerde 't respect aen de olders. - Aen taefel wiert sterck gedroncken, en wass ick droncken, quelde en railleerde hertoch Frans Carel des naemiddachs op de wandeling; hij sprack van vechten. - Ick sloech S.H. voor Pleuren te bekopen, omdatter een Spagniër soude in Gelder comen, voor 3 à 4 tonnen goutz, een compagnie te voet en | |
[pagina 434]
| |
een te peerdt; S.H. seyde ick soud het doen; hij soud voor alless staen, doch eerst woude hij niet, doch ick seyde, dewiele U.H. de middelen sijn benomen yet te belegeren, soo moeten U.H. het op sulcke manir doen; U.H. sal eer inleggen, credijt, liefde en respect. - H.H. pratede lang mit Sulestein, Waldeck, Dona, Schomberch en liet de ceurvorstin, ceurvorst, S.H. staen. 19/29 sondach mit de courvorst, courvorstin, Haer Hoocheiden in de kerck geweest; S.H. adt noch mit de courvorst en vertrock om twe uir, en continueerde den courvorst S.H. deselfde eer en civiliteit te doen als in 't begin en brocht hem tot aen het waeter. - H.H. voer daernae mit de coetz uyt wandelen, en reedt ick mit den courvorst praeten van sijn peerden in Pruissen. - Somerdijck seyde mij wat hij H.H. geseit had, bad mij H.H. oock yet te seggen en sprack hij mij van S.H. humeur, sijn losheit, eigensinnicheit en hoe hij H.H. vreesde en aen H.H. alless weder seyde. - Den heere courvorst adt mit H.H. en mevrau de courvorstin in 't particulier voor het eerstemahl. Ick sprack de courvorstin den gehelen dach niet aen. - De courvorst beklaechde dat sijn suster [Hedwig Sophie van Hohenzollern, markgravin van Brandenburg] mit den landtgraef [Wilhelm VI van Hessen-Kassel] wass verlooft, en seyd, sie sollen in twe jaer noch niet trauwen; oock wost hij niet of se noch trauwen souden; hij wold sijn [zien] hoe sich Hessen hielt. | |
[236]Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht seyd 't landt van Cleef dede 60 à 70 duysent rijxdalers, de marck Brandenburch 600 duysent rijxdalers, Pruisen 700 duysent rijxdalers. Pomeren kost 600 duysent rijxdalers doen; iss een rijck heer en machtich vorst, maer sijn landt iss ooveral verdorven door den oorloch en ooveral sijn landt verset, dat Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht nu sooveul niet treckt ofte kan trecken en iss heel slecht mit gelt versien. - Bylants broer klaechde mij hoe de heer kourvorst de stenden soo qualijck tracteerde tegen privilegiën ende beloften, dat als Sijn Durchlaucht yetwass beloofde, en 't gelt hebbende, wierdt haer geen woordt geholden. Als Sijn Durchlaucht alletijt wil gelt opnemen op sijne incomen en dat de stenden dat moeten lossen, soo hebben se gheen seeckere ofte vaste goederen. 20/30 maendach ben ick bij Bloemendael geweest en nam van hem afgescheit, spraecken van Duitzlandt en hoe de courvorst soo qualijck mesnageerde en dien raedt die hij hem hadt gegeven. - De heer Bylandt en sijn broer naemen van mij afgescheit en spraecken van de Cleefse saecken. - De stenden waeren bij H.H. en ondtdeckten, hoe qualijck dat se van Burxdorf en den courvorst getracteert wierden, en wierdt geseit van den courvorst wegen, als de stenden 50 mille rijxdalers wilden geven en betaelen de olde schulden, dan soude Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht de stenden all haer begeren toestaen, doch daernae seyd Burxdorf, alle de schulden; en brocht selfs doe verandering en beletsel bij. Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht wass heel quaedt op de stenden, veranderde als hij van haer sprack of één van haer sach. - H.H. gaf fraye present, wel voor 4000 gulden. S.H. gaf oock fraye presenten. - Om 3 uir ginck H.H. mit mevrau de courvorstin in de littière sitten en gingen nae het schip. Den heer courvorst reedt mit tot aen het waeter en deedt H.H. deselfde eer aen als in het ontfangen. H.H. maeckte om half vijf seil, seilde tot den donckeren; H.H. wass wel | |
[pagina 435]
| |
tevreden, sliep mit de courvorstin, mamoisel in 't schip; de vrau van Dona logeerde in mijn jacht. Ick logeerde in de heer van Brederodes jacht. 21 september/1 octoberGa naar voetnoot147 dingsdach pratede de heer van Dona en ick en seyd dat de oldste suster van de courvorst [Louise Charlotte van Hohenzollern, markgravin van Brandenburg], nu hertogin van Courlandt, een kint had gehadt en dat de jonste de inventie van een godemische al had, dat de coningin van Sweden soo hoerachtich wass, had den comediant Peculheiring in haer dienst, die van den ceurvorst wass wechgejaecht. - Dat des ceurvorsten landen en ampten al verset waeren aen officiren voor veul goltz, dat hij in Pruisen weinich te seggen had en alle daech sijn affectie en credijt meer verloor. - Om tien uir gingen wij bij H.H., die heel wel tevreeden wass, heel vrolijck; nae den eeten prateden wij weder mit H.H. en mevrau de ceurvorstin, [237] en quam H.H. te half vijf te Gorckum en te half negen tot Viaenen, door flambauwen, lanternen gelicht door goede ordre van den heer van Brederod. - Te Vianen adt H.H. dess avontz en wass wel tevreden; ick pratede wat mit de ceurvorstin. 22 september/2 october woensdach quam de heer van Brederod bij mij praten, en gingen bij de vrau van Potlitz. - Gingen bij H.H. voor den eeten, die heel wel wass. - Nae den eeten seyd H.H. dat se te Lijsfelt wilde eeten; ick dorst H.H. niet bidden noch het afslaen, schickte Frens heenen, om alles gereedt te laeten maecken. - H.H. voer wandelen in 't bosch en in den hoff. - Nae den eeten pratede weder mit H.H. en de ceurvorstin. 23 september/3 october donderdach bin ick in de kerck geweest mit de heer van Brederode, in sijn hoff gewandelt, bij H.H. daernae gaen praten mit de heer van Asperen. - Ick schickte Heucklum nae Lijsfelt, om alles wel te maecken; Kuyn ginck voor mij nae Utrecht confituren copen; de pagie More bestelde de kocks. - Nae den eeten gepraet, en voer H.H. mit de koetz uyt wandelen door de alleën en plantagie. - Dess avontz nae den eeten mit H.H. gepraet en de vrau van Brederod. 24 september/4 october. H.H. ginck vrijdach om acht uir op de koetz, quam te half twaelf tot Lijsfelt, wass in heel goedt humeur, pratede en wass vrolijck; H.H. besach het huys, dat haer wel aenstond, en ordonneerde wat te hermaecken, een bordess, trap en andere vensters en hogher. - H.H. ginck aen taefel, mamoisel en de jufferen taefel, en waeren se altemael wel tevreden, en heeft Frens eer ingelecht, was alless wel toegericht en volop, de confituren oock, en wass een yeder verwondert, dat in eenen dach soo veul spijs bijeen kost gebrocht worden en togericht op sijn Frans en in soo goede ordre. - Mevrau de courvorstin ginck op de Kersentoorn. - Ick sprack mit H.H. van Somersdijck en hielt mijn oude praet, seyde haer dat Somerdijck mij geseit had, als H.H. in Den Haghe gheen contentement nam, dat hij het hoff soud quiteren en komen noit weder bij S.H., 'twelck haer geviel, en seyd sie sold Somersdijck spreecken. - H.H. ginck mit de courvorstin om drie uir op de koetz sitten, pratede veul, wass lustich en deedt mij veul bedanckens en complimenten onderweghens en was wel gesint en wel tevreden. - Nae den eeten was H.H. wedrom lustich, en sprack ick lang mit de vrau van Brederod, die mij beloofde haer vruntschap te continueren en mij te adverteren wat se van Lessal vernam, en dat van swester Ursell, die niet wel op mij | |
[pagina 436]
| |
tevreden wass; sij vond oock goedt van Lessal niet te spreecken, en deedt mij die goede vrau veel eer en vruntschap. 25 september/5 october saterdach ben ick bij de vrau van Brederod, Donau, Potlitz, jonge Dona geweest om afgescheit te nemen; H.H. den voormiddach gesproocken; wass heel vrundelijck. Nae den eeten sprack ick mit H.H., en deed mij de courvorstin lachen; ick wass lang in dess courvorstins caemer; prateden en lachten mit freulens Traes en Julian. | |
[238]Daernae quam ick bij H.H., daer ick afgescheit van nam, die mij heel cyvijl rancontreerde mit veul beleefde woorden, veul protestatie van affectie ende genegentheit, verseeckerde mij van haer vruntschap en dienst, bedanckte mij voor mijne sorge en moite op de reiss, en scheiden soo wel als doenlijck iss. - Ick verseeckerde H.H. van mijn gehoorsaemheit en getrauicheit, en wat ick gedaen had, wass om geen ander consideratie als de haere. - Ick seid H.H. ick wass te Cleef droncken geweest, omdat H.H. liever een indifferent mensch soud droncken sien als haer eigen soon S.H., soo andtwoorde H.H., ick verseeckere u, dat ick u niet indifferent haud, maer seer estimeer. En soo nam ick mijn afgescheit voor de tweede reiss. - Mamoisel railleerde ick dien dach en wass heel wel mit haer, presenteerde haer mijn dienst, seid ick wold nu niemantz meer voordienen, nu dat ick de eer had gehadt mamoisel voor te snijden, en waeren vrolijck. - H.H. ginck mit de koetz uyt; brocht haer aen de koetz, leyde de courvorstin en nam mijn afscheit van alle, oock van de jufferen. - Quam te 5 uir t'Uytert, te half negen t'Amersvoort, sach de schilderiën die graf Mauritz liet maecken van allerley dat in West-Indiën iss, om tapijten daeraf te maecken. 26 september/6 october sondach gingen wij om half vijf te peerdt sitten, galooppeerden dat wij te half negen te Dielburch quaemen. Ick ginck daer in de kerck; de magistraet quam bij mij, defroyeerde mij, adt mit mij. Graf Hendrick van den Berch heeft daer gewoont gehadt. - Te Dielburch iss de regering absoluyt aen de magistraet, die blieven soolang alse leeven; sterft er drie of vier, staet het bij haer oft se yemantz weder willen kiesen, en sijn se wel uytgestorven tot ses toe, eer der yemantz iss weder gekosen geweest. Ick weet geen stadt daer soo een regering iss. - Van Dielburch ginck ick door Kampen nae...Ga naar voetnoot148, waer wij oover het Swarte Waeter ons setteden mit de een pondt, en quaemen dess avontz tot den Blauwenhant, daer slecht logis wass. Boertjen bleef achter. 27 september/7 october maendach stonden wij om 5 uir op, reeden door Steenwijck en pleisterden te Wolvega, daer Hanss Lijckelma bij mij quam, vertelde mij dat Baerd en Fockenss heel oneens sijn en gescheurt, en wass Fockens, Osinga, Scheltinga buyten correspondentie, Crack en Baerdt waeren het nu eens. - Ick reedt door het Heerenveen, nam aen het Schau een waghen, quam te ses uir tot Lewarden, dat het niemantz wost; Haer Hoochmogende gecommitteerden quaemen oock. 28 september/8 october dingsdach. Scheltinga quam bij mij, Sicksma, om haere griteniën [Baarderadeel en Schoterland], de heeren gedeputeerden, raeden, reeckenkamer, magistraet. - Nae den eeten Haersma, Sminia, jonge Scheltinga. - Voor | |
[pagina 437]
| |
middach quamen de heeren Eck, Meerman, De Langen, Haer Hoochmogende gecommitteerden, bij mij oover het werck van West-IendiënGa naar voetnoot149. - Ick schreef brieven nae Viaenen aen Kuyn, Grotepe, H.H. 29 september/9 october woensdach Gemnich bij mij geweest, seyde dat se hetgene bij het Hoff wass goedtgekent, bij de Staeten wass verandertGa naar voetnoot150. - Ick ginck in de kerck en daernae bij de gecommitteerden van Haer Hoochmogende, spraecken lang [239] van het Westiendische werck. Ulb Aluva, Bruynsma, Fockens, Haersma quaemen bij mij, spraecken mij van het vergeven der twe griteniën [Baarderadeel en Schoterland]. - Ick adt mit officiren - Ick sprack Dauwe Aluva, die mij klaechde oover Ulb Aluva, wold Botnia noch grietman hebben, seyde, Tjerd Aluva sal volmacht worden in Collemerlandt. - Walta klaechde oock oover Ulb Aluva. - Tjalling Eissinga van Raedt wass bij mij, sprack mij van Maestricht en gans niet van de regering. - Hessel Roorda van Eissinga, Wijckel, Hottinga, Axma, Bourum, die waeren bij mij, 't Mindergetal, spraecken van de Westiensche saecken, daer se geen sinn toe hadden. - Ulb Aluva lang bij mij, wass verlegen mit het werck, beklaechde mijn raedt niet gevolcht te hebben om Botnia te nehmen. 't Is nu te laet; men moet sien het werck weder in rust en in goeden voet te brengen. - Jongstal quam heel laet, seyd op Het Bildt meester te sijn, als hij die stemmen van Franicker heeft, seyde dat Douwe Aluva Oostrego aen de handt had. - Ick schreef mijne brieven nae Vianen en schickte Frens mit graf Wilhelm [Lodewijk] van Nassau schilderi daerheenen ahn H.H., prins Wilhelm en graf Jan, vaeder. 30 september/10 october donderdach Herema bij mij geweest om Ayta cabelGa naar voetnoot151. - Dauwe Walta, klaechde oover Ulb Aluva, recomandeerde sijn persoon tot gritman. - Ick ben in 't Mindergetal ghehaelt, omdat de drie heeren van Haer Hoochmogende audiëntie solden hebben, en deed de heer Eck de propositie heel welGa naar voetnoot152. - Mit Herema, Hemmema gegeten. - Johannes Rheen bij mij geweest. - D'oude Haeren seid, als jonge vrauwen de moeder krigenGa naar voetnoot153, dan is 't een teycken dat se niet licht kinder krigen. - Hij wil dat Hottinga van Imminga, Julius Eissinga soud uytgekuypt worden. - Hij wold geern volmacht op Het Bildt sijn, sprack om de stemmen van Franycker. - Axma wold ontfanger sijn in Scheltinga plaetz. Seyd mij, hoe Ulb Aluva nu verlegen wass en wost niet recht wat hij doen soud; hij woud hem raeden om te desisteren; Hottinga en Burmania hebben het hem geraden en nu lachen se hem uyt. - Hij woud sijn best doen om dat Westiendisch wesen voor één jaer. - Bourum bij mij geweest, beklaecht oock Ulb Aluva onvoorsichticheit, heeft het hem oock afgeraden, seit oock dat hij verlegen iss mit het werck en woud nu wel, dat hij het noit had aengevangen. Baerdt drijft dat werck heel hardt. Fockens had gehoort dat men hem wolde casseren, wass heel gealtereert. Eissinga wold Haersma casseren, doch Aluva wold niet. - Aluva doet all | |
[pagina 438]
| |
dit werck soo hooch loopen om Botnia wil. - Dit iss een wonderlijck landt, men kan op niemantz in de werelt staet maecken; dat desen dach de grootste en vertrauste vrunden sijn geweest, die worden in weinich tijt de grootste en heevichste vianden, 'twelck ick nu dicwils heb gesien in de heeren van Eissinga, eerst vrienden, daernae scholden se malckander voor schelmen. | |
[240]Hottinga en sijn swager Sickxma, nu Baerdt en Fockens, die ick heb horen seggen, wij sijn sulcke vrunden, het mach gaen hoe het wil, wij sullen noit van malckander gaen, en nu mogen se mackander niet sijn [zien], Teyens en Fockens mede, Dauwe en Ulb Aluva en soo in infinitum, en kan ick mij op niemantz verlaeten, daerom moet ick voorsichtich gaen, sijn tegen een yder beleeft, cyvijl, spreecken weinich, doen recht aen alle de werelt en schauwen niemantz; op die manier sullen se mij alle liefhebben ende vreesen. Voorall wacht u van iemantz quaet te seggen, om teveul te spreecken van saecken die men doen moet, want die quaet van malkander gesproocken hebben, die worden vrunden. Vooral gaet recht, doet wat ghij hoort of doen, staet alletijt het recht voor. - Hier vervolgens sal ick van tijt tot tijt bij setten die groote vrunden sijn geweest, daernae gescheurt en qualijck van malkander gesproocken; daerom moet ick voorsichtich gaen, doen recht en moyen mij niet mit haer cuyperij, haere aliantiën, haere teyckeninghen ende verbonden, want sie kunnen se niet holden; daernae valt het op mij uyt, en seggen dat ick daer oorsaeck van ben, en die scheuring die komt om een griteni, capitael ampt oft compagnie, raetsheersampt. - Viersen-Jongstal, Haeren-Jongstal, raetheer Viersen-Jongstal, Grovestein-Tjalling Eissinga Marsum, Piter Eissinga en Boulens, Tjalling Eissinga van Marsum heb ick groote vrundt gesien mit Tjalling Eissinga van de Raedt. Daernae waeren die twe de grootste en heevichste vianden die men sien kost, scholden malckander voor schelmen en dieven, en nu sijn se wedrom vrunden en in aliantie. - Walta heeft qualijck van Abraham Roorda gesproocken, en nu sijn se heel groote vrunden. - Tjalling Eissinga van Raedt wass heel groot viandt mit Haersma, en nu sijn se de beste vrunden en noit van malckander. - Boschuysen iss oock quaet en goet vrundt geweest mit de Eissingani van Raedt en Marsum, terwijl ick hier ben geweest, en soo gaet het op en af als de zeevloet, en iss op die heeren niet te staen oft te trauwen; de eenen dach hebt ghij se en den anderen verliest ghij se. | |
[251]October 31 daghen. - 1/11 vrijdach october iss de heer Hottinga bij mij geweest, recommandeerde mij Sicksma saeck, om hem de griteni [Baarderadeel] of de compagnie te doen hebben. - Sprack van het Westijnsche secours. - Hij klaechde oover Ulb Aluva sijn lossheit en dat hij niet seit oft spreeckt mit sijne vrunden. - Ick seid hem, dat Imminga en Julius Eissinga tegens hem cuypten; hij wost het all en vreesde se niet. - Intema wass bij mij. - Ick ginck in de kerck. - Van de kerck op het Landtshuys, en wiert er gheen resolutie genomen, alless tot uytstel tot woensdach of donderdach. - De heeren Eck, Meerman, LangenGa naar voetnoot154 aeten bij mij, waeren vrolijck. - Roorda, Aisma, Baerdt, Andringa waeren bij mij, klaechden oover de onwettelijckheit van het affdoen | |
[pagina 439]
| |
[van] de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] en dat se van Oostrego en de Wolden waeren gestelt tot examinatie, begeerden ick solde haer bijwoonen. Ick seid, 'k hebbe wel van die resolutie ghehoort, maer ick weet niet [of] Haer Edelmogende mij daerin begrepen hebben, doch mijn docht de heeren deeden beter laeten het aen de heeren gedeputeerden examineren nae inhaut haerder instructie en de mijne, en trauwen de heeren onss niet, sij gaen derbij sitten; ick sal in haer presentie niet anders seggen als in haer apsentieGa naar voetnoot155. Roorda vond mijn voorslach goet en soud het sijn heeren principalen rapporteren. - Ick ginck bij d'oude Haeren. - Adt mit Maree alleen. 2/12 saterdach te peerdt rieden wandelen. De gedeputeerde Tjalling Eissinga sprack mij om de 10 stemmen van Het Bildt voor Boschuysen. - Klaechde oover Ulb Aluva sijn onrechveerdich[eit], datter 52 valsche ordonnantiën sijn gaende, sprack van den oorloch, beklaechde dat hij geen coronel wass geworden in Oenema plaetz. - Welevelt brocht mijn een brief van S.H. oover eenige saecken in Haer Hoochmogende vergadering. - Haeren bij mij geweest om de Biltsstemmen. - Bruinsma, Fockens wolde ick sold haer helpen mainteneren in dit werck van de griteniën; ick seid, men moet examineren de stemmen, om al die geinteresseerde en klagers contentement te geven, want het geheele landt in disordre iss geraeckt en trouble; dat moet men remediëren; had men mijn raedt gevolcht, dit werck wass soo hooch niet geloopen; dat doet Focken en Scheltinga nu oock schade. | |
[252]Jongstal sprack mij van Ulb Aluva, Dauwe Aluva, dat Ulb Aluva belooft had Botnia de griteni [Baarderadeel] te geven. - Dat de predicanten geen stemme hebben als voochden van de kerck, 'twelck in mijn cladde oock staet in 't dorp Wiens. - Viersen wass bij mij, Assuerus, sprack mij niet van'dt Bildt. - De raetsheer Viersen sprack van Scheltinga en Baerdt. - Ick leid mit Jongstal oover aengaende de Bildtstemmen; hij solde Gemmenich laeten schrieven van oover twe maenden al gegeven te hebben aen Jongstal. Jongstal wass bang voor Bourum; hij vreesde voor een affront voor hem, want der sijn sommige heeren van 't Hoff heel op hem gebeten. 3/13 sondach october van negen uir tot vijf uir geschlaepen, 'twelck mij lang niet gebeurt iss. - In de kerck geweest. - De heer Walta en officiren bij mij gegeten. - Nae den eeten weder in de predicatie geweest. - De sieckentrooster [Hendrick Harmens] wegen sijn soon [Jacobus Stonebrink] oover een beroepinge in de heer Hottinga griteni, die hem niet wil ontfanghen volgens de stemminghen ende het reglement. D'ontfanger Grovesteins seit dat sijn cantoor wel staet, dat hij lijffrenten en losse renten begint te betaelen; heb aen Raetsfelt geschreven, nae Den Haghe ende Bruissel; heeft de 11 compagniën oock betaelt en sal het 1/3 oock betaelen. - Secretaris Scheltinga bij mij geweest, liet mij brieven lesen. - De heer Nijs sprack van generale dinghen. - De heeren staet-general gecommitteerde mijn koetz en peerden gepresenteert, om nae Gronningen te gaen ofte te gaen wandelen. 4/14 october maendach heb ick brieven geschreven nae Den Haech. - Iss Jeltinga bij | |
[pagina 440]
| |
mij geweest om het ontfangerschap. - Een Duytz edelman mit recomandatie om bij mij te woonen. - Alleen gegeten. - Collonel Aluva bij mij geweest, seid dat het in Oost-Vrieslandt slecht stond en dat Lamboy soo groote noot niet had, kunnende noch vivres krigen, en dat Eerentruyter het secours had opgeholden van de Dylerschantz, daerdoor de schantz verlooren ginck. - Meinsma en Hindema van Franycker bij mij gewest mit de stemmen van Het Bildt en gepresenteert, doch ick sloech se af en maeckte mit behendicheit, dat se Jongstal kreech. - Jongstal bedancte mij, en had se. Ockinga bij mij geweest, beyde broers. - Ick lass een weinich; IJtsma wass bij mij, verhaelde mij 't gepasseerde der griteniën [Baarderadeel en Schoterland]. 5/15 october dingsdach. Scheltinga brocht mij een brief van Donia. - Collonel en Dauwe Aluva waeren bij mij wegen de griteniën, seyden dat Ulb Aluva haer bedrogen had, hadden Botnia geern tot gritman. | |
[253]Ick seyd, ick heb hem gerecommandeert, kan wijder niet doen, maer om het examineren soo doe ick het niet buyten de gedeputeerden; daer se gheen sinn in hadden en wouden geern weten, hoe ick oordelen wilde, 'twelck haer niet wilde seggen, en geloove sie sullen het noch aen de gedeputeerden brengen. - Sie seyden sie hadden Oostrego aen de handt, en Tjerd Aluva soud volmacht worden in Collmerlant. - De heer Eck quam bij mij, sach mijn peerden en ginck de stadt mit mij om wandelende, seid mij van graf Mauritz, en als het niet geluckte mit Spagniën, soo souden se mit Portugal accorderen en vallen Spagniën op het lijff in taliss maliss. - Mit Ockinga gegeten. - Frens quam weder uyt Hollandt van Vianen mit brieven van H.H., seide dat de courvorstin wass vertrocken, en stonden mijne saecken heel wel bij H.H., gelijck haer brief uytwijst. - Gelesen, geschreven. - Sminia gesproocken van het examineren der stemmen, wass van mijn opinie. 6/16 woensdach ben ick in de kerck geweest. Jongstal wass bij mij, seid mij dat Aluva in Oostrego het weder aen de gedeputeerden weder solde brengen om te examineren, spreeckt niet als om Botnia gritman te hebben; dat iss al sijn dencken, de privilegien van 't landt mogen gaen hoe se willen. - Een commissaris iss hier gekomen om volck voor de Westijnsche CompagnieGa naar voetnoot156 te soecken. - Ick adt bij de heeren gedeputeerden van Haer Hoochmogende, waren lustich. Meermans reedt mit mij te peerdt om de wal, en wierden wij goede vrunden. - Dess avonts adt ick bij Sminia en bleef tot twe uir, en wierden Meerman en ick noch beter vrunden. Langens vaeder en mijn vaeder waeren heel goede vrunden geweest, en daerom wierden wij oock noch beter vrunden; hij bedanckte al sijn geluck noch aen mijn heer vaeder saliger. Presen mijn goede renommé en deuchden, seyden dat kost mij noch eens goedt doen bij wijlen en tijden en dat ick bij alle de werelt gelieft wass en bemindt. Men wost niet, hoe het mit S.H. | |
[pagina 441]
| |
gaen kost, en bij sijn ooverlijden had ick groote kans. Meermans seyde hij wold dat S.H. van mijn humeur wass, en soo prateden wij den geheelen avondt, doch ick sweech still op haer discours. 7/17 donderdach stond ick om seuven uir wedrom op en wass heel niet gealtereert van het drincken. - De heeren Hillebrantz, Ziersma, Dauwe Simen quaemen bij mij vanwegen de steden, om mijn advijs en meinung te weten oover het Westijnsche werck, 'twelck haer recommandeerde te helpen bevorderen. - Monsma quam bij mij oover sijn swager. - De sijckentrooster [Hendrick Harmens] oover sijn soon [Jacobus Stonebrink] bij de heer Hottinga predicant. | |
[254]Een comisaris sach hoeveul volck hij kost krigen uyt de soldaten, en kreech niet één man. - Mit de commissaris en eenighe officiren gegeten. - De heer Sjouck Burmania wass bij mij; ick recomandeerde hem het Westijndisch werck, 'twelck hij heel vrundelijck aennam en wolde het in Westrego caemer recomanderen. - Hij klaechde oover Ulb Aluva, dat hij soo achterhauwende wass en seyd hem van de griteni niet, noch van continuatie van correspondentie. - Hij bedanckte mij, dat ick de handt had geholden dat Juckema sijn dochter weder had aengenomen, verseeckerde mij alletijt van sijn vruntschap. - Gelesen en geschreven. Jongstal bij mij geweest, d'oude Haeren ook. - Ick schickte ahn de heeren van Haer Hoochmogende de propositie van d'ambassadeur van Portugal, om de 4 caemers te presenteren. 8/18 october vrijdach heb ick de heer Baerdt gerecomandeert het werck van de Westijnsche Compagnie, 'twelck hij aennam in de Wolden caemer te recomanderen. - Hij sprack mij van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] en dat het hem all eens wass hoe het ginck, dat hij en Fockens all effenwel souden goede vrunden blijven. - Ick schickte de mayor bij Haer Hoochmogende, om die proposite van Portugal in de vier camer te presenteren, om het tot een goede resolutie te helpen dirigerenGa naar voetnoot157. - De major ginck bij de volmacht van Het Bildt [Sjoerd Daams] oover het Westijnsche werck, die wel soud wesen. - Ick ginck in de kerck en uyt de kerck op het Landtshuys, daer Haer Hoochmogende in 't Mindergetal audiëntie hadden en gingen oock in de vier kaemers elck apart haer propositie doen. - De avisen van de vier caemers waeren heel divers van desen voormiddach, en solde nae middach yet te pampier gebracht worden. - Ick adt mit de heer van Amelandt, colonel Aluva en eenige officiren. - Collonel Aluva riedt mij ick solde ofslaen om mit de vier gecommitteerden van Oostrego en Wouden de stemmen te examineren, en quaemen de heeren Abraham Roorda, Aisma, Baerdt, Andringa op datselfde versoeck weder bij mij, en deed Roorda het woordt, doch ick hielt dieselfde spraeck van lest ent en seyde het behoorde bij de heeren gedeputeerden; mit die wold ick het afsien en examineren de stemmen, en souden wij recht doenGa naar voetnoot158. Ick sprack hem van Itsaerda, hoe die soo onwettelijck wass gritman gemaeckt, 'twelck hem niet aenstonde, en wold het excuseren op de papisten stemmen, doch ick seyde, mijn oom graf Wilhelm [Lodewijk] wold hem niet stemmen en ginck nae Groeningen. | |
[pagina 442]
| |
[255]Ick ginck om half vier op het Landtshuys, en wierdt yetwess te pampier gebrocht en wierdt Haer Hoochmogende versoeck voor de helft toegestaen van de vier caemersGa naar voetnoot159. - De heeren van Haer Hoochmogende, Aysma, Sminia, Scheltinga aeten bij mij en waeren vrolijck tot één uir, en wass Meerman heel vrolijck ende cordiael en alle droncken. 9/19 saterdach sprack ick Scheltinga van de resolutie die te boeck wass. - Ropertuss [Sixti] quam bij mij, meer om yet te recomanderen als om ten avontmael te versoecken te gaen. - Ick ginck weder op het Landthuys en had genoech te doen de resolutie wederom geteycken te krigen; Wijckel woud niet teyckenen, noch geen van de eigenerfden van Oostrego, en stonden der maer seuven handen onder. - Ick adt alleen. - Nae den eeten quam Ipe Dauwema. - De drie heeren van Haer Hoochmogende waeren gealtereert oover een woordt dat in de resolutie stond, dat wass ingestelt of sie yet geproponeert hadden van een caemer te hebben in de Westynsche Compagnie en dat voor drie ten hondert, en gingen soo mit een haesticheit en gealtereert van mijGa naar voetnoot160. - Ick ginck in de kerck, de voorbereyding-predicatie. - Ick had veul mit Hans Lijckelma te doen, wold dingsdach niet laeten examineren. Ulb Aluva, Haersma waeren gereet om te examineren, doch sie dochten het op haer manier te maecken, 'twelck haer niet sal aengaen. - Jongstal bij mij geweest. 10/20 sondach het heilige avontmael gehauden, tweemael in de kerck. - Hasius lang mit mij gepraet. - Haersma, en recomandeerde hem om rechtveerdich en wettelijck de stemmen te examineren en dat hij sich van Ulb Aluva niet solde laeten verleyden, wandt het solde niet wel gaen kunnen; oock sold het Ulb Aluva niet swijgen kunnen, en ick solde het dan voor die heeren Staeten van het landt brengen; dan solde de laeste dwaeling slimmer sijn als d'eerste. - Ick lass heel veul. - Adt mit Maree alleen, sach mijn peerden dess avontz. | |
[256]11/21 maendach heb ick mijn peerden gereden. - Walta quam bij mij om de questieuse griteniën [Baarderadeel en Schoterland] en wolde het onder de heeren gedeputeerden niet hebben; ick seyde, mijnheer, het kompt de heeren gedeputeerden toe, en wij sullen donderdach dermit te werck en sullen recht doen, en willen se gheen recht doen, soo sal ick het de heeren Staeten voordragen om daerin te versien; en wass hij alleffenwel niet tevreden. Ick seyde, mijnheer, ick sal recht doen en vraech ick voor de rest nievers nae, wat de cekelersGa naar voetnoot161 seggen. - Ick adt alleen. - Jytsma wass bij mij, sprack oock van het examineren; ick seyde, men moet recht doen. Grovestein seyde dat hij wost niet, hoe dat het toe solde gaen in Westrego; der wass noch niet vastgeset, doch kost hij staet maecken op 3 griteniën; Ulb Aluva, Jan Aluva, Grovestein en 2 eigenerven, Gravius, Spronck, doch van Gravius kan ick het niet wel gelooven. - Hij meinde oock dat Hottinga solde perijckel loopen om uytgekuypt te worden. - Avonts mit Maré gegeten. | |
[pagina 443]
| |
12/22 dingsdach heb ick brieven nae Den Haech geschreven, deesen verleden nacht meest wacker gelegen. - Om 10 uir gegeten, te elf uir nae Dockum gereden, quam te half twe daer, ginck de stadt om en deur, bleef daer tot vier, quam te ses uir wedrom hier. - Adt dess avonts mit Jongstal en Pye-moy. 13/23 october woensdach in de kerck geweest; Ulb Aluva quam om half achten en liet mij eenighe attestatiën sien van stemmen en recomandeerde het werck van Sickxma. - Secretaris Scheltinga recomandeerde, dat sijn soons griteni [Schoterland] eerst wierde afgedaen. - Sicksma recomandeerde mij sijn saeck. - Mit Aluva, Slijp en officiren gegeten. - Jan Aluva recomandeerde mij eenige questie van de dijcken, seyde oock van die teyckening, van Gravius en d'andere heeren. - Bourum wierdt bij mij geschickt van Ulb Aluva, om die saeck van Sicksma te recomanderen; ick seyde, hij behoeft se niet te recomanderen; ick sal soecken recht te doen. - Ick sprack hem van die vaert achter die stall, 'twelck hij wel opnam, en om de kosten te schouwen, maer een holten brug te maecken, gelijck ten Bosch en op andere plaetsen meer gesien heb. | |
[257]Hij recommandeerde mij het afdoen van sijn process, seyde alless wass hier nu still. Jacob Stevens had geen aenhanck. - Doctor Gabbama recomandeerde mij sijn persoon tot ontfanger in 't Scheltinga plaetz. - Ick recomandeerde hem de slatting van de vaertGa naar voetnoot162 bij d'Oldthoof. - Gelesen, alleen gegeten. 14/24 donderdach mijne peerden sien rijden. Jytsma wass bij mij, sprack mij van de griteni en van Ulb Aluva. Ick sprack hem van de vaert bij d'Oldhoof. - Hans Lijckelma recommandeerde sijn saeck. - Om half tien ginck ick op het Collegie, en begosten wij de Wolden eerst en doe wij hadden begost te examineren, excuseerde sich Eisinga, ende alsoo bleef dat geheele werck achter, wandt ick woud er doen oock niet meer in doen. - Alleen mit Hemmema gegeten. - Te begraffeniss geweest mit Beima vrau. - Gelesen. Alleen mit Maré gegeten, die mij seide hoe Walta soo spijtich op mij wass geweest, maeckende een gelijckeniss, dat Uytenboogert sijn sententie niet van Sijn Excellentie graf Mauritz wolde ontfangen, maer van de Staeten-General, meinende dat ick in het examineren van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] niet doen kost, maer alleen de Staeten van het landtGa naar voetnoot163; daerom moet ick voorsichtich gaen, want het iss hier wonderlijck volck, vylain, veranderlijck, hoofdich en heel quaetspreeckent; hij wold sooveul seggen, dat ick wold meester sijn. - Eissinga had veul protestatiën gedaen van mij genegen te sijn en al wat hij doet, dat het tot het landts beste streckte en mijn dienst; hij lijcht [liegt] het, want hij denckt weinich op het landt, alleen op sijn cuperie. 15/25 vrijdach. Te sien of men noch tot examinatie kan komen door het verschriven van Oostrego lit, omdat sich Eissinga daerop beroept, en om te sien, of sij het willen veranderen, wandt ick anders niet sie, hoe het geëndert sal worden, want mit Roorda, Aisma, Baerdt, Andringa en sal ick de stemmen niet examineren. - IJtsma bij mij geweest, die mij seyde dat, doe Eissinga gister uyt de gedeputeerden camer ginck, soo had hem Walta ontboden, en hadden se eenighe protestatiën gereet om die in te brengen, en wolden hebben dat Botnia die solde teyckenen, maer Botnia wolde niet, | |
[pagina 444]
| |
en doe keefen se op hem. - Eissinga weder van Walta in de caemer comende, excuseerde hij sich om oover de examinatie te sitten, dan sijne principalen, de heeren van Oostrego, hadden het hem verboden, en wierdt donderdach doch de examinatie door Walta belet, dat uytkompt opt 'tgene Walta tegen Maree seyde van Uytenbogert en prins Mauritz. | |
[258]Grettinga quam mij besoecken, recomandeerde sijn schriverplaetz. - In de kerck geweest. - Op het Collegie, en wierden de resolutiën van de heeren Staeten van het landt gelesen. - Ick stelde de heeren Eissinga en Haersma voor, oft se de heeren van Oostrego wilden beschriven, om te sien oft se haere meinung veranderen wilden oft dat se het aen Roorda en Aisma wolden laeten, opdat men weten kost waernae ick mij kost reguleren, want soolange gheen examinatie geschiet, soo lang kan der gheen rust comen oover die twe griteniën [Baarderadeel en Schoterland], en buyten het heele Collegie wil ick niet examineren en mit Abraham Roorda, Aisma, Baerdt, Andringa en sal ick niet examineren. Ick stelle het voor om bestewil, ick hebber geen insicht in, nae dit sal ick er niet meer in doen; dat ick doe, dat geschiet amptshalven om het landt in ruste te herstellen, dan oft Walta of Sicksma gritman iss, dat iss mij all eens, gelijck oock Scheltinga of Hans Lijckelma. - Eissinga seide hij wass oock schuldich om het lants rust te soecken; hij bedanckte mij voor de sorge, hij kost soo ras daer niet op antwoorden, hij most sich eerst bedencken en wold mij sijn meininge openbaeren; het wass hem oock all eens wy gritman wierdt; die grootste hevicheit wass mit hem all over, en swoer de duyvel sold hem haelen. - Haersma wass gereet om de uytschriving te doen van de heeren van Oostrego. - De heeren gedeputeerden quaemen alle negen bij mij eeten, waeren vrolijck dess middachs, bleven de gehelen dach, dess avontz en tot 10 uir; een deel waeren heel droncken, Focken, Hans Lijckelma; Eissinga had oock wat; Ulb Aluva, Bruinsma gingen om vier uir wech. - Eisinga sprack mit mij, versocht mijn vruntschap. Ick seide, mijnheer, als ghij onder malkander scheurt, hoe kan ick dan u beider vrundt blieven. Tjalling Eissinga van Marsum en ick sijn alletijt heel wel geweest, en gij waert onneens; hoe kost ick u beyder vrundt blieven. - Ick had oock wat wech, doch soo heel veul niet. 16/26 saterdach wass ick 's morgens niet wel, doch reedt mijn peerden wandelen, die heel goet sijn en fray. - Jongstal, Herema aten bij mij, en gingen wij patrisen vangen; Jongstal gaf mij een goede legerhondt. - Ick adt avontz bij Jongstal; hij klaechde, dat Viersen soo hart kuypt en gaet mit leugens om op Het Bildt. 17/27 sondach twemael in de kerck geweest, mijne peerden sijn [zien] eeten, die alle goet sijn, fray en wel eeten. - Ick ginck die vaert achter mijn stal oock sien. - Abraham Roorda quam bij mij, sprack mij niet als van Vranckrijck en uytheemsche saecken, gantz niet van dese provintie; wat dat beduyt, weet ick niet; recomandeerde Mauric tot cornet om Burmania wil. | |
[259]Scheltinga brocht mij brieven van Munster en de resolutie en approbatie van de heeren Staeten van HollandtGa naar voetnoot164, soodat ick niet anders sie of den vreede iss geslooten, | |
[pagina 445]
| |
en geloove binnen ses weecken sal hij gepubliceert worden, maer hoe ons dat sal bekomen en Vranckrijck aenstaen, sal den tijt leeren; Hollandt gaet te rass en te onvoorsichtich. - Duytse brieven beantwoort. - Alleen gegeten mit Maré; de Munsterse brieven gelesen. 18/28 maendach october is Sjourt Aluva bij mij geweest, om Maurick tot cornet te recommanderen. - Alleen gegeten, gelesen. Mijn sadels gesien. - Wijckel, Jan Aluva, Bourum quaemen bij mij, om mij te communiceren of men den landtsdach soude uytschrieven om die Munsterse brieven. Ick riedt het haer, omdat het heel nodich en dienstich wass. Doen vraechden sij mij, wy de brieven soude teyckenen; ick seyde, wy het Uw Edelmogende goedt dunckt; en wierdt geresolveert dat het de heeren gedeputeerden souden doen, omdat de heeren volmachten alsdan eehrder souden komen. - Gauma ontboden, om hem te seggen dat hij de brieven most teyckenen van de landtsdach, 'twelck hij aennam; hij seide van de hoofdicheit van Eissinga. - Gabbama klaechde mij, dat de magistraet niet gedaen had oover het graeven der vaert achter mijn stal op mijn recommandatie, dat de magistraet niet noch nieuwe nering hierin te brengen oft luyden te trecken in de stadt, oock dat des stadts middelen niet wel wierden geadministreert, de pachten niet verhoocht, oock veul restenGa naar voetnoot165 allejaer oovergegeven. - André bij mij geweest, die seyde dat Hollandt socht de mediati tuschen Vranckrijck en Spagniën te brengen op desen staet, doch dat neffens S.H. uyt elcke provintie andere heeren wierden gekommiteert als de heeren plenipotentiaren, omdat Vranckrijck dahr noit toe soude willen komen om Pau, Knuyt, Donia en andere te gebruycken tot de mediati, als haudende haerlyden voor parthie. - Van het laeste testamentGa naar voetnoot166, dat wass niet geregistreert; het eerste dat kost hij noch niet weten; hij sou dernae vernemen op sijn aenkomste oover zee; het wass weder gelicht sonder copie. Ick vreese het ander oock. Men moet alleffenwel soucken een copie authentique te krigen, want dat voorhanden kan niet helpen, all sijn der alle die levendighe getuygen. - André approbeerde 'tgene ick gedaen had in het visiteren der stemmen, en kost men hier niet te voorsichtich in dit landt gaen om die parthieschappen ende haer veranderlijckheit. - Hij seyde mij oock van Itsaerda en voechde Bootsma noch daerbij op Abraham Roorda reeckening. | |
[260]Haersholdt seyde mij, hoe Hindersum in Indiën soo een slecht officir iss. - Alleen gegeten, geschreven en gelesen; de sieckentrooster seyde mij, dat hem weder yet geopenbaert wass, daer ick hem oover bestrafte en seyde hij most Godt naem soo niet misbruycken; Godt sold hem straffen; der geschieden geen gesichten meer. 19/29 dingsdach october. Ick heb mijne peerden gereden en de legerhondt uyt gehadt, bij Imminga geweest. - Mit Potter, Haersholt en officiren gegeten, en wold Haersholt | |
[pagina 446]
| |
van Adam, Eva en d'oorsaeck van de sonde railleren; soo bestrafte ick hem en seyde dat het qualijck gedaen wass mit sulcke saecken te railleren; men hadt materi genoech om vrolijck te sijn, als uyt de bibel. Hij allegeerde de socinianen; doen keef ick noch mehr. - Nae den eten mit die officiren rijden wandelen mit de legerhondt. - Abraham Roorda quam om vijf uir, sprack mij van de vrede en badt mij ick soude de saeck helpen bevorderen, dat hier haest een resolutie mocht genomen worden; daernae sprack hij van de finantie, van d'ordre van 't lant t'herstellen, van de dijcken en, als ick dat deed, soo sold ick meer ehr inleggen als oock mijn oom gedaen heeft. Ick andtwoorde, ick bedanck uedele voor sijn goeden wijsen raedt en acht mij schuldich het landts dienst te soecken, en dewijl dat de vrede het hoochste en beste goedt iss, soo sal ick dien mit ijver en ernst soucken, doch een seeckeren en vasten vrede, langduirich, niet voor één of vier, vijf jaer, maer voor eewich, 'twelck geschieden sal als wij mit Franckrijck eenich blieven; soo dat niet geschiet, soo acht ick die vreede niet, wandt Spagniën doet dit uyt noot en als hij weder herstelt iss, soo kan hij dit landt weder aentasten als hij wil, wandt hij heeft sijn macht alleen, en Vranckrijck en dit landt gescheiden sijnde door jalousi en haet, soo sal men sien hoe het dit landt gaen sal, en die dit geraden hebben sonder Vranckrijck te sluyten, die sullen het dan beklagen; 't sal te laet sijn en 't landt sal in ruyn komen, wandt soo een machtigen viandt, geen allieerden noch vrunden, ongewent in de oorloch, de gemeinte niet gewoon te geven, jonge ongeoefende officiren en soldaten, de fortificatiën vervallen, soo kunnen uedele ordelen, hoe het dan gaen sal, en dan sult ghij sien of de flatteriën en goede woorden van Spagniën sijn gesproocken uyt noot ofte uyt genegentheit en affectie voor dit landt en gemeinte, als hij nu voorgeeft. Ick seg dit niet om de vreede te verachteren, maer ick segge het als een diener van het landt, die haer beste wunst en het landt getrau sal blijven, gelijck mijn voorsaeten gedaen hebben, om een seeckeren en vasten vrede te hebben; dit raedt, bidde uedele en versoecke de goede handt daer oock aen te holden, dat wij en Vranckrijck eens blieven. Ick seg het uyt geen insicht of om de vrede te verachteren, maer tot dienst, welvaert en rust van het landt. | |
[261]Dahrnae spraecken wij van Amsterdam, dat het al te machtich wierdt en dat men dat most voorkomen, of het soud een Venetiën worden. Ick seyde, om dat door de provintiën voor te komen dat iss ommogelijck, wandt terwijlen ghij dat resolveert, soo sullen sij der ordre instellen, wandt sij sijn all één, niet gedeel; het sal haer aengaen, daerom meer op haer hoede, om sulcken slach voor te komen; de provintiën sullen oock soo prompt niet sijn om alles te fourneren wat nodich iss, en dan sal men Amsterdam de oogen opgedaen hebben, haer reden geven om haer geluck te pousseren, die gelt, volck en schepen in oovervloet hebben en gereet sullen sijn om haer oogemerck in 't werck te stellen terwijl ghij delibreert, en dan sal die moite, kosten en bloet wel geamployeert geweest sijn om slaeven van Amsterdam te worden. - Amsterdam iss niet voor te komen soo machtich te worden, wandt het iss gelijck een groot lit aen eens menschen lichaem, dat alle voetsel van het lichaem nae sich treckt; in 't beginsel soude men het kunnen voorkomen, maer als men te lang wacht, soo iss alle remedie te laet en tevergeefs, het treckt alle voetsel nae sich, het lichaem wordt dor, vergaet en op het | |
[pagina 447]
| |
lest sterft; soo sal 't mit Amsterdam oock gaen, als men die remedie niet gebruyckt die men behoort, en in sulcke saecken die extraordinariss sijn, moet men oock extraordinariss middelen gebruycken, die ick wel soude kunnen weeten en, als het tijt iss en van nooden, ter plaetse daer het behoort, voorstellen en daeroover deslibreren. - En soo ginck die conversatie af, en sprack mij Roorda gantz niet van Vrieslandt noch van die griteniën [Baarderadeel en Schoterland]. Ick liet hem eerst wel een halfuir alleen spreecken eer ick hem andtwoorde, 'twelck ick hem oock te lang maeckte, en wost hij niet hoe hij het mit mij had, dat ick soo lanckmoedich wass en dat ick hem soo veul gehoor gaf, 'twelck hij aen mij niet gewent iss, doch ick corrigere mij, gheef de luyden tijt om te spreecken en dan antwoorde ick oock mit fatsoen, modestie en voorsichticheit, en wacht mij wel om yet te seggen dat yemantz kost strecken tot naedeel ofte offentie, off ick behoor het te doen. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien. 20/30 woensdach in de kerck geweest. Twe brieven gekregen, één van S.H. aengaende het Westijnsche werck en één van Haer Hoochmogende, waerinne sij mij bedanckten dat ick de goede handt had geholden om de saeck van West-Yndien te helpen bevoirderen, 'twelck Eck, Meerman en Langen hebben gerapporteertGa naar voetnoot167. - Mit Haersholt en andere officiren gegeten en tot drie uir gepraet. - Gelesen, geschreven. - Alleen gegeten, brieven gelesen. 21/31 donderdach Intema gesproocken van het treckpat tuischen Worckum, Boolswert. - Kuyn schreef mij een brief, seyd dat alles wel bij H.H. stond en Albertine en datter noch hoop wass, meer als oyt, vraechde mij raedt, of hij bij H.H. soud gaen wonen of niet als hofmeester, daer ick hem wijtlopich op andtwoorde en riedt het hem heel zeer aen. - André wass bij mij, seyd ick had heel voorsichtich geprocedeert mit die griteniën en ick kost niet beters doen als stellen het de heeren Staeten van Oostrego voor, oft se goedt, [262] dat Eissinga sich daeruyt hielt, dan oft se wilden dat men het werck liet steecken tot den landtsdach. Roorda had hem oock daeroover gesproocken, en doe hij aen Roorda seyd, dat ick meinde recht te doen en mij niet te laeten ooverstemmen, maer het aen de Staeten van het landt brengen, doen sweech hij still en seyde dat had ick hem oock geseit. - S.H. had één tot deurwaerder gerecomandeert, die had het gekregen tegen drie of vier van de Staeten-General die selfs pretendeerden voor haer knechts. - Jongstal. - Hij sprack weder van het testament, dat hij dat hoopte uyt te vorsen. - Hoe Vett soo gau iss, meint eenyeder aen sijn handt te krighen mit civiliteit, gelijck hij Roorda heeft; Haubois meinde hij oock te hebben, maer die heeft sijn streecken gemerckt. - André en Boschuysen sijn jaelours oover de commissie van d'Oostijnsche Compani. - De heer van Amelandt lass mij een deel brieven tevoor aengaende de heerlijckheit van Amelandt. - Jongstal sprack mij van Het Bildt en dat hij daer meester iss. - Claecht oover Assuerus Viersen. - Boschuysens vrau [Anna van Eisinga] had geseit, all iss mijn man volmacht, soo sal Sijn Excellentie Jongstal en Haeren wel daerdoor helpen mit vijf of ses stemmen. Hij protesteerde geweldich van sijn dienst en vruntschap tot mij t'aller tijt. - Alleen gegeten mit Maré. 22 october/1 november vrijdach in de kerck geweest; Herema gaf mij een request. - Collonel Aluva vond goedt in Oostrego caemer voor te stellen, oft se Tjalling Eisinga | |
[pagina 448]
| |
weder wolden toelaeten de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] te examineren. - Ick ginck op het Landtshuys, daer Hottinga seyde de heeren van Westrego hebben den landtsdach begost en geindicht, doch hij ginck weder boven en liet de Franse saecken oock lesen aen de heeren van Westrego; dat hij soo haestede, dat wass omdat hij dispuyt heeft om een predicant [Jacobus Stonebrink] in sijn griteni. - Dien voormiddach wiert er niet gedaen als uyt Westrego yet te pampier gebrocht. - Mit collonel Aluva en officiren gegeten. - Tepma en Grettinga bij mij geweest oover een schriversampt. - D'oude Haeren keef oover Viersen en den raetsheer Viersen, dat se soo onenich sijn onder malkander. - Weder op het Landtshuys geweest, daer een resolutie wierdt ontworpen en die te boeck gestelt. - Hessel Roorda van Eissinga en Hottinga keven seer heftich en scholden malkander voor tirannen en dat oover de predicant. - Ick liet het de heeren van Oostrego voorstellen aengaende Tjalling Eissinga, die ter andtwoordt gaven dat sij waeren niet machtich genoech om de resolutie weder te veranderen, hetwelcke ick in Oostrego resolutieboeck liet aenteyckenen. - Alleen gegeten mit Maree. 23 october/2 november saterdach heb ick mijn peerden sien rijden en ginck ick op het Landtshuys, daer de resolutiën geteyckendt wierden en nae Den Haghe bestelt aengaende de Munsterse saeck. | |
[263]De heer Hans Lijckelma quam bij mij, seyde mij hij wolde weder mit Fockens vruntschap holden, als hij wolde, mits dat d'eerste griteni in de Wolden op Lijckelma soud komen en dat Scheltinga hem de onkosten betaelde, en badt mij dat mit Fockens te verspreecken, waerdoor ick hoop de Wolden weder eens sullen worden. Hans Lijckelma gaet trauwen. - Bruinsma en Gemmnich quaemen bij mij om dat schrieversampt aen Grettinga te geven, 'twelck ick goetvond. - Tepma sprack weder van het schriverschap, doch ick seyde, Grettinga sal 't hebben. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Ulb Aluva quam bij mij en, naedat ick hem swaricheit had gemaeckt mit de griteni van Sickxma [Baarderadeel], soo resolveerde hij om mit Dauwe Aluva in vruntschap te gaen, Botnia de griteni te geven en Sickxma de compagni wedrom, soodat ick hoop de Wolden te herstellen en het landt weder uyt d'onrust en in de stillicheit te brenghen, en sal ick desen dach veul gedaen hebben, Vrieslandt weder in rust te brenghen, 'twelck een groot geluck iss voor mij en mij een groote ehr sall sijn. - Burgemeester Samstra versocht voorschrievens om van de Spagniaertz paspoort te krigen, 'twelck ick hem weigerde; hij recommandeerde mij sijn persoon om d'eerste gemeensman te moghen blieven, dahr ick op sal letten. - Der iss een burgemeester van Harlingen doot, Jurgien Scheltiss [Fontein], en sal der een ooverschrievung geschieden voor een nieuwen. - Den naemiddach gelesen en geschreven. - Mit Maree gegeten, die mij seyde hoe dat Walta uytvallende en in colere wordende, dicwils geseit hadden ende daerbij swerende, onsen stadtholder die wil sich souverein maecken en regeren alless nae sijn welgefallen. - Eissinga van de Raerd had oock niet wel mit mij tevreden geweest en oock diergelijcke discoursen gehouden en sich beklaecht, dat ick de Eissinga niet achtede, die mij hadden stadtholder gemaeckt, soodat ick voorsichtich moet leven, doen niet als wel gepremediteert en ooverleit, en dat in 't geringste niet | |
[pagina 449]
| |
stridich iss tegen de privilegiën ende wetten, opdat ick haer geen oorsaeck geefve te klaghen, want alse oover mij klaegen, daer ick mij soo still en gerust haude ende alle werelt wel rancontrere, wat souden se dan doen als ick haer in het minste oorsaeck geef te klaegen, wandt dit een ongestuym, veranderlijck volck iss, nijdich, jaloux, quaetspreeckent, wandt als ick juist niet doe wat sie mij seggen oft recommenderen, dan wil ick souverein sijn, maer als Tjalling Eissinga de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] opholt tot sijn wil en de magistraet van Lewarden wil veranderen nae sijn hooft tegens eedt en plichtGa naar voetnoot168, dat iss wel, maer als men noch daertegen iss en sijn quaet voornemen belet, dan deucht het weder niet en doe ick tegen de privilegiën, die sij Eissinga selfs wel mit voeten treden, sulck volck iss het. | |
[264]24 october/3 november sondach in de kerck geweest tweemael. - De fendrich Plassburch lustich beckeGa naar voetnoot169, ende vermaent tot beterschap. - Nae den middach gelesen, gewandelt in den hoff. Mit Veugling van de Fransche saecken en dit landt gepraet en hoe dat de regerenten van dit landt soo onvoorsichtich doen de Francen te offenderen, 'twelck sie noch eens sullen beklagen. - Herema wass een weinich bij mij. - Desen avondt niet gegeten, seneblaederwaeter ingenomen, om te purgeren. 25 october/4 november maendach desen nacht viermahl stoelganck gehadt, den heelen dach wel acht oft negen stoelganck. - Hagius en Ropertus waeren bij mij om verhoging van tractament. - Grovesteins sprack mij van het raedtheersampt, maeckt dahr noch gaying in en had het geern, seyd nochmaels dat Gravius geteyckent had en dat uyt liefde van Ulb Aluva om Obbe Aluva wil. - Ick sprack Scheltinga van de griteni [Schoterland], of sijn soon Hans Lijckelma sijn onkosten niet soude vergoeden en dat alless dan solde geaccomodeert worden; hij hadder soo groote lust niet toe, doch seyd hij woud het doen en helpen dertoe, oock dat dit Fockens voor een beurt soude strecken en Hans Lijckelma dahrnae een beurt soud hebben. - Secretaris Scheltinga seide, had Crack gekost, hij soud het aen Runia gegheven hebben en dat voor 25 duysent gulden ahn venen en Crack soude Hans Lijckelma voorbij sijn gegaen; van Buttinga kreech Krack 8000 gulden. - Den heelen naemiddach gelesen en geschreven, twe, drie stoelgangen gehadt, niemantz gesien. - Mit Maree alleen gegeten middach en avontz. 26 october/5 november dingsdach mit mijn peerden wesen wandelen, om elf uir gegeten en mit Herema en Haeren nae Reintzemergeest geweest bij Swartsemburch en sijn huys gesien, dat passelijck sal wesen. - Mit Haeren en Herema dess avontz gegeten en gespeult. | |
[265]Jytsma de gedeputeerde wass bij mij, brocht mij brieven uyt Den Haech, sprack mij van Hanneburch. 27 october/6 november in de kerck geweest. Jan Clasen sprack mij van Hagius scharge, om augmentatie van tractament. - Ick had de raetsheren te eeten, waeren vrolijck tot drie uir; Haringsma begost daernae wat heevich te worden, en ick antwoorde hem | |
[pagina 450]
| |
lustich. - Ick wandelde mit Hemmema en Frentz tot half seuven. - Adt alleen mit Maré, sach mijne peerden; der iss een veulen gestorven. 28 october/7 november donderdach heb ick mijne peerden allegaer selfs gereden; om elf uir gegeten mit Haren, Herema en den helen naemiddach gejaecht. - Dess avontz mit Jongstal gegeten en vrolijck geweest; hij seyd Sackema had geseit, de stadtholder heeft twee blauwe scheenen geloopen in de saeck van Herema en in dat werck van Oostrego wegen Tjalling Eissinga van Raedt; gecke en kinderpraet, gelijck dat heele huys doet. 29 october/8 november vrijdach in de kerck geweest. De colonel Swartsemburch voor de eerste mahl bij mij geweest. - De heeren reeckenmeesters hebben bij mij gegeten, en quelden wij Doma, dat hij Roorda tot volmacht hadde. - Herema seyde dat de heer Abraham Roorda had een predicant gemaeckt die ghien latijn kan. - Tjalling Eissinga van Raedt bij mij geweest, sprack lang van Ulb Aluva en hoe sijn wijf meester wass en sich altemitz wold verhanghen. Op 't lest sprack hij van de stemmen van Franicker op Het Bildt en badt dat ick die Boschhuysen wold geven; hij wass heel beleeft en badt men solde haer huys van Eissinga niet heel onder de voeten treden. - Ick adt alleen mit Maré, lass en hoorde Viaenens reeckening. 30 october/9 november saterdach heb ick mijn peerden sijn [zien] rijden. Aen de capteins geschreven en Ytsma versocht om aen alle de gritsluyden te schrieven om alle de landtloopers te laeten soecken en hier te brengen om te straffen. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Dess naemiddach mit Jongstal gespeult en Herema, die mij seyde, dat Unia had hem geklaecht ick sprack hem niet meer aen en wass lestemael van hem gegaen; hij meinde het was om Tjalling Eissinga wille, omdat hij sijn vrundt iss. | |
[266]Dess avontz mit Jongstal gegeten in mijn huys en gespeult. 31 october/10 november sondach. Vianen seyd mij, dat de heer Braeckel had sichselfs verworcht uyt disperatie, omdat hij alless niet had bevonden als het behoorde; sijn vrau swaer van een ander, daer se nu mit sal trauwen. - In de kerck geweest tweemahl. Mit Potter en officiren gegeten. - Den heelen naemiddach alleen geweest, gelesen en geschreven in geestelijcke saecken. - Mit Maré alleen gegeten en vroech te bed gegaen. | |
[273]November 30 daghen. - 1/11 maendach heb ick mijn peerden gewandelt tot Steens, sat op mijn kleppers, reedt nae Blie. Aeten daer mit Jongstal, Herema en waeren vrolijck, quaemen om half acht weder. - Ick adt dess avontz niet en gaf alles weder oover; dat meisjen wass heel beleeft, dorst niet eeten, omdat haer handen roodt waeren, wreef se alletijt, om se wit te maecken. 2/12 de comissaris Rotgans quam bij dat Westijndische volck. - De heer van Hoodorp uyt Den Haghe om sijn process. - Ritmeester Hum, de schepen mit die veendrick Gautsmit. - Gritman Sackema wass lang bij mij, sprack mij van allerley saecken, op 't lest van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland]; ick badt hem om raedt, en wost hij mij geen te geven, woud ick soud de drie goon de saeck voordragen en versoecken extraordinariss commissarisen en stelde hij sich heel wel aen en beleeft. Ick hielt hem expres die discoursen om dess broeders wil, omdat die soo kekelde tegen Jongstal. - | |
[pagina 451]
| |
Alleen gegeten mit Maree. - Joncker Unia wass lang bij mij; ick hoope hij sal nu weder tevreeden sijn. - Mit Maré alleen gegeten. 3/13 woensdach ben ick in de kerck geweest; de gheheele magistraet heeft bij mij gegeten. - Den heelen dach mit het verkeerbordt gespeult mit Jongstal en andere. 4/14 donderdach mijn peerden sijn rijden. Iss de heer Bourum bij mij geweest, recomandeerde mij sijn process van Jacob Steven. Ick sprack hem van de predicanten en van die sloot achter mijn stal, 'twelck ick mein dat wel gaen sal; hij heeft voor de baumeester wat nauwer in te binden. - Mit Oenia en Maree gegeten. - Ulb Aluva iss bij mij geweest, wolt in 't eerst niet geerne desisteren van de griteni [Baarderadeel], maer naedat ick hem seyd, dat se niet wel hadden gedaen en dat ick de predicanten geen stemmen kost toestaenGa naar voetnoot170, oock dat het noch vier maenden soo staen most tot den nieuwen landtsdach, soo gaf hij sich, en geloof Sicksma sal de griteni resigneren, mits hebbende sijn compagnie. - Abraham Roorda wass bij mij, recomandeerde den ouden bischop [Nicholas Lanier], sprack wat van de schaersheit van de cantoren van Vranckrijck. - Vrau Boschuysen wass bij mij, om de stemmen van Het Bildt en stond heel instandtelijck daerop, sprack van de Eisingani dienste en veul andere reden. | |
[274]Ick gaf haer goede en soete woorden, twiefelachtich. - Alleen gegeten mit Maré, mijn peerden gesien. 5/15 november vridach in de kerck geweest; de heer Frans Eissinga bij mij geweest, sijn schoonmoeders [Luts Sickes van Dekema] process gerecomandeert. Wass op 't Hoff niet wel tevreden om de consignatiepenningen. - Wost noch niet van de cuyperiën, wold mit Dauwe Aluva gaen en Hillema volmacht hauden. - Mit eenighe officiren gegeten. - Grettinga bij mij geweest, seyd mij dat André mij te Harlingen so gepresen had, Hottinga oock. Waltinga sweech still, en wass het te verwonderen, dat ick van een ritmeester, die nietz gesien had, mij soo wel comporteerdeGa naar voetnoot171, alles soo wel ooverleide en mit soo goet verstandt en beleit. - Gelesen en geschreven. - Ropertus [Sixti] en Hasius waeren oock bij mij om haer tractament. - Alleen gegeten. 6/16 november saterdach mit mijn peerden wesen wandelen; der iss justicie geschiet. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Van vier uir gespeult mit rather Viersen, Scheltinga, Jongstal, en seyde mij Jongstal, dat het Hoff in Bourum saeck waeren getreden en dat somige heeren soo bits daerop waeren, Scheltinga, Haringsma. 7/17 sondach in de kerck geweest. - Vringer quam bij mij, meind hij sal volmacht worden; hij badt mij ick sold hem geen burgemester maecken, als die van Harlingen hem nit in de nominatie brochten; dan kost hij geen volmacht worden in Westrego. Hottinga recommandeert hem daertoe tot Harlingen. - Vringer seid mij oock, dat hem Haringsma geklaecht had dat ick hem voorleden soo hardt bejegent had, doe de heeren van het Hoff bij mij gegeten hadden. Ick seyd ick wost van niet en seid hem het gepasseerde, bleef daer noch bij. Vringer gaf mij gelijck. - Vringer klaechde oover Hottinga neffens de predicant. - Jan Aluva, Haringsma sijn vanwegen de dijck geaccordeert. - Weder in de kerck geweest, gewandelt tot half seuven om de stadt en | |
[pagina 452]
| |
in mijn hoff. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien. Ick ben Godtloff soo wel en gesont als ick oit van mijn leven ben geweest; ick weet niet dat mij yet lett of ter goeder uir gesproocken, dat mij een lit van 't lief wee doet oft seer doet. | |
[275]8/18 november maendach den heelen morgen gelesen en mijn reeckening geslooten van Spae. Ick had de gesworen gemeinte ten eeten, waeren vrolijck, en quam Jacob Stevens niet. - Jongstal wees mij hetgene van Bourum en Jacob Stevens in den Raedt wass gelesen; die heeren waeren noch bitzich op Bourum die voor desen genoemt. 9/19 november dingsdach heb ick mijn peerden gereden; Himstra recommandeerde mij De Gavere van Harlingen tot burgemeester. - De raetsheer Saeckema oock, en gaff ick het De Gavere desen dach. Mit Unia, Hemmema gegeten. - Jytsma bij mij geweest en hem gesproocken oover het recht van den crijsraet en dese stadt. - Hij seyde dat Haringsma broeder sijn wijff [Catharina van Cammingha] had gequiteert en dat omdat de heer van Amelandt Cempe Donia dochter wil hebben. - De secretaris Scheltinga brocht mij tijdinghen. - Alleen gegeten, mijn nieuwe coetz en peerden gesien. 10/20 woensdach in de kerck geweest. - Walteri bij mij geweest, recomandeerde mij de saeck van Hagius, en vond ick hem passelijck in de saeck van Bourum, en wolde hij dat Bourum sich still sold holden, als hij getriompheert had tegens Jacob Stevens; of hij het meint, weet ick niet, ick moet daerop letten. - Mit de predicanten gegeten. Twemael om de stadt gewandelt. - Ytsma seide mij, hoe Jacob Stevens Glinstra bedrooch en spande wedrom mit hem aen, daer Ytsma en Bourum uyt de regering waeren en niet te seggen hadden. Bourum iss heel mijn vrundt en bedanct sich seer van mij. - Mit Maré gegeten; Walta had geseit dat ick wil souverein sijn en, als ick 10 mille oft 100 duysent gulden wold hebben, de heeren gedeputeerden die solden mij het geven, en spreeckt sooals een dol mensch en rechte mutijn. 11/21 donderdach heb ick gelesen en mij laeten schilderen. Loo seyde mij, dat de Hessen de keiserschen uyt alle de schantzen in Reyderlandt hadden gejaecht en dat het nu vrij wass. - Mit eenige officiren gegeten, weder laten schilderen. - André quam bij mij, sprack van het testament en het ongelijck dat mij geschach; hij sprack mij om in de schambre van justici de mipartie [276] te komen vanwegen dese provintië en recommandeerde mij sijn persoon. - Alleen gegeten mit Maré; veul joden, van Antwerpen tot Rotterdam gekomen, hebben een sinagoge. 12/22 november vrijdach. Den oploop van Naples iss omdat den adel veul gelt aen den coninck heeft verschoten en dat daerom veul impost op de gemeinte iss geset, om de adel haer gelt te restitueren. - Vrijdach in de kerck geweest. De capteins van de burgeri ten eeten gehadt. - Om de stadt wesen wandelen. - André bij mij geweest, seyde mij dat Haringsma mit Jongstal oover mij gekeven hadt. - Oock dat Haringsma wolde de steden veranderen van regering en dat hij all vier op sijn handt had van de steden, en iss Haringsma heel gebeten op mijGa naar voetnoot172. - Sjouck Burmania iss nu heel wel voor mij, Hottinga oock, en soolang den adel onneens iss, kan der niet geschieden tegens mij, | |
[pagina 453]
| |
wandt haer haet en pikanteri iss te groot. - Alleen gegeten. André gaet maendach naer Den Haghe. 13/23 november saterdach heb ick mijn peerden sijn [zien] rijden. De catolijcke edelluyden aeten bij mij. - Jongstal seyde mij, hoe hij mit Haringsma soo gekeven had en hem stom gemaeckt, hoe Haringsma tegens mij uytviel en veul op de stadtholder te seggen had en woud geern sijn authoriteit verminderen, hem een instructie maecken en waghen daer een bloedigen cop aen. - Hij en Saeckema waeren oorsaeck dat Bourum mijn broeder de poorten slootGa naar voetnoot173. Hij hoorde wat dat Hollandt tegen S.H. woud doen, doen wass hij blijde; dat sijn liefhebbers van de vrijheit, soo behoort men hier oock te doen. - Boschuysen seyde mij, dat de bewinthebbers van de Oostijnsche Compani 1200 jaers hadden en de reeckening deden in presentie van Haer Hoochmogende gedeputeerden en de hooftpartisipanten, om de questiën tuschen de bewinthebbers en de hooftparticipanten terneder te leggen; der wass nu weinich equipagie en dat omdat de bewinthebbers niet meer van de equipagie profiteerden. Amsterdam 4 schepen geëquipeert, Enckhuysen, Hoorn, Zeelandt maer één. | |
[277]Ick quam heel wel van hem aff aengaende Het Bildt, seyde, ick moet mijn best doen om uedele, Haeren, Jongstal en Viersen te veraccorderen. - Mit Jongstal, Hoodorp gespeult, 10 rixdalers verloren. Hodorp seyde dat de questie tuschen hem en Ebinga oover juffer Ebinga quamen omdat Ebinga aen sijn dochter seyd, ick sal van uedeles moeyers [Hijlck van Cammingha] goet geven en niet meer; ghij doet een goedt hauwelijck aen Hodorp. Dat seyd juffer Ebinga aen Hodorp, die seyde het aen juffer Espelbach, en die wold het niet toelaeten, als Ebinga sijn dochter niet gelijck wolde deylen mit sijn andre kinder, 'twelck Ebinga niet belooven wilde, en daerom bleef het hauwelijck achterwegens. - Tot elf uir gespeult. 14/24 sondach twemael in de kerck geweest; Hauwerda, Hodorp bij mij gegeten. - De caemers van de Oostijnsche compagniën geven aen Haer Hoochmogende gedeputeer- | |
[pagina 454]
| |
den tot presenten, die van Amsterdam 1200 gulden, Delft, Enckhuysen, Hoorn, Rotterdam elckx 200 rixdalers; Zelandt iss noch niet gegeven. - Joost gaet nae Wesst-Iendien als captein, seit dat mit soldaten en matrosen bij de 12.000 man henen gaen, 36 mille handt- en groote granaten, 60 canons om op het landt te gebruycken. Hij meint men sal de Bay aenttasten oft uythongeren; het eilandt Taperica incommodeert seer aen de BayaGa naar voetnoot174. - Der wahren wel 120 sollicitanten die capteins wilden sijn, lieutenantz en veendrichs naer advenant. - Ick lass den ghehelen dach. Adt mit Maré alleen. 15/25 maendach heb ick mijn Duitsche saecken gesien en 117 dorpen befonden, 21 mille gulden incomen, goedt fray landt. - Mit de veendrichs van de burgeri gegeten. - Mit Joost accord gemaeckt om Tuysijn voor veendrich aen te nemen nae West-Iendien. - Hodorp quam bij mij. - Andla seyde mij, dat ick noch wel bij H.H. stond, dat se mit reputatie en affectie van mij gesproocken had, S.H. oock. - De ambassadeurs van Haer Hoochmogende sijn nae Munster. - Hij wass van Waltinga ontboden door een brief. - Hij had Oosterse en Haubois gequelt, dat se stadtholders van Slooten en Sneec waeren, dat Haubois de souverainiteit representeerde van Vrieslandt, dat hij solde mij de privilegiën van de steden wel doen onderholden. | |
[278]Mit Andla, Maré gegeten, gelacht, gepraet. 16/26 november dingsdach. Eén van de veendrickx seyde gister, die te Algiers gevangen wass geweest, dat se een strickte regering hadden onder de slaven, dat de oldste alletijt regeerden en dat voor korten tijt. De Turcksche keiser [Ibrahim V] die schickte wel een koninck tot Alger, maer hij had weinich te seggen, hij wierdt wat gerespecteert totdat den groten Turck een in sijn plaetz schickte; daernae wierdt hij niet aengesien van niemantz. - Jan Gerckes van Dockum bij mij geweest, seyde mij dat de slaven op de galeyen decken hebben voor wint, regen en oock de sonn ende hitte. Hij recomandeerde mij sijn persoon om burgemeester te worden, of hij in de ooverschriving quaeme. - Alleen gegeten, den heelen naemiddach gelesen. - Ick kreech een brief van de vrau van Brederod, daerin sij mij toonde haer vruntschap en genegentheit. - Alleen mit Maré gegeten. Jan Aluva wil raetsheer wesen, en Sicksma soude sijn griteni weder hebben. 17/27 woensdach in de kerck geweest, de gerichtschultess bij mij gegeten mit d'assessoren [Johannes à Nijsten en Teotardus Boelema]. - Oosterse bij mij geweest, seyd dat Haubois Beima had 20 mille gulden voor sijn secretari en huys had geboden en noch lust had om die plaetz te hebben. - Hollandt had gereeckent tot het jaer '33, Groningen tot jaer '40, Zeelandt, Utrecht lang niet, Vrieslandt tot '43, Overijsel, Gelderlandt...Ga naar voetnoot175. - Ooverijsel heeft 12 jaer verlichting gehadt, dat haer maer voor één wass toegestaen. - Jan Aluva wil raetsher sijn, en soecken se Sicksma weder in sijn plaetz te hebben tot gritman in sijn plaetz. - Den heelen naemiddach gelesen. Gravius bij mij geweest om het werck van Hum en hem. - Alleen gegeten. De jonge Baert seyde dat in de Wolden gheen scheuring soude komen; Focken en sijn vaeder souden niet van malckander gaen. 18/28 november donderdach iss Jan Rogir de Gavre bij mij geweest en mij bedanckt, | |
[pagina 455]
| |
dat hij burgemeester iss geworden, beloofde rust te onderholden. Seyde datter veul schaede iss geschiet in zee mit dit groote onweer. - Gelesen; de major [Hans Botterwech] seyde dat Unia altijt bij Eissinga wass, Tijs [Jans], Tjaert Johanness en noch een doctor, en die yet wolde hebben, die most één van die luyden krigen, dat hij soude teyckenen eenige ordonnantie. | |
[279]Ytsma bij mij geweest, klaechde dat se Bourum saeck mit haer sessen ophielden van het Hoff, om niet of te doen en hoe Jongstal soo loss gesproocken had in de vergadering voor Bourum en tegens Jacob Stevens. - Alleen gegeten. - Fockens bij mij geweest, wilde van geen accord hooren mit Hans Lijckelma, klaechde dat Hans sijne presentatie niet had aengenomen. - Brieven van Dietz gekregen. - Gemmich gesproocken, wold het transpoort van Hagius op Hanenburch weder niet geern toestaen, seyde dat Westrego daer oock tegen wass, soodat ick niet sye dat het gaen kan, dat ick kan lijden om redenen, doch sal het niet toonen. - Alleen gegeten. 19/29 vrijdach in de kerck geweest, Fockens gerecomandeert de drie offitiën die der vergeven sijn. - Op het Collegie geweest, de cornetsplaets aen Maurick, de schrieverschap aen Grettinga, die ooverdracht van Hagius, en wilde Gauma daer niet geerne aen om het schrieverschap te vergeven. - Mit Frans Eissinga, Aisma, Waltinga, Andla, Oosterse, Teyens gegeten. - Hans Lijckelma wold mit Fockens breecken en soecken een ander ligue te maecken in de Wolden en wass heel ongeduldich. - Unia wegen die assignatie; ick seyde, ick durf het niet doen om de opspraeck, want alle werelt klaecht oover mij, dat ick het goedt en gelt van het landt soo wechgeef. - Haubois seyde mij, dat S.H. hem had laeten bedancken door Sulekum, omdat hij sich in die saeck van West-IJndien aengaende Schaep soo wel had gedragen tegen Hollandt, Zelandt en Uytrecht. - Hij had Bicker hart toegesproocken, en doe gaf Bicker beter koop tegens Haubois. | |
[280]Hagius bij mij geweest; den gheheelen dach volck gehadt tot 6 uir, daernae geschreven. - Alleen gegeten, Tuischien nae Indiën gebrocht ende geschickt mit captein Joost. 20/30 saterdach november heb ick IJtsma gesproocken, die mij seyde dat Ulb Aluva continueerde sijn quaede gangen te gaen en wilde die acte noch te boeck brengen mit haer vieren genomen, Ulb Aluva, Bruinsma, Fockens, Haersma. - Sie wolden dat van Hanneburch weder retracteren en brengen daer een questie in. - Hauwerda seyde mij genacht, ginck nae Den Haghe. - Ick ginck op het Collegie en wierden veul dinghen afgedaen, dat van Hagius oock. - De vier heeren waeren bij mij om half twaelf, Ulb Aluva, Bruinsma, Fockens, Haersma, om het vergeven der griteniën [Baarderadeel en Schoterland], wolden ick solde mit de examinatie voorttreden om die af te doen. Ick kost niet resolveren, hielt het noch in mijn bedencken. - Catolijcke edelluyden bij mij gegeten. - Frederick Crol bij mij geweest, die ick burgemeester heb gemaeckt tot Harlingen, een hubs, fray cerel, spreeckt wel en van goedt verstandt; hij wil den vrede helpen houden en doen de questien aff die te Harlingen sijn. - Gauma wass heel beleeft, seyde dat hij het schrieverschap om mij gegeven had en sold altijt mijn vrundt en diener | |
[pagina 456]
| |
sijn; Gemnich had 2500 gulden, 1800, 1000 genoten terwiel hij in de regering had geweest. - Gespeult mit Jongstal, Loo tot 12 uir. - Jongstal seyde mij, dat Haringsma still wass in de Raedt, dat de saeck van Bourum gheen perijckel had, als men hem recht deede. - Widefelt seyde dat Walteri soud wel wesen. Widefelts vrau had hem gevraecht, wel broeder, ghij spreeckt heel ander als ghij placht, van Bourums werck. Wel suster, [281] ick heb de saeck beter deurgelesen. - Juffer Ebinga iss mit Odorp nae Sixbirum gegaen; ick meen het iss om te trauwen. 21 november/1 december sondach in de kerck geweest tweemael. - Herema seyd mij oock, dat juffer Ebinga gister om 4 uir mit Odorp wass wechgegaen. Hettinga, Dixtra seiden mij, hoe godtloos het Hoff mit de consignatiepenningen omspringt; Dixtra had van achtduisent gulden voor sijn part gekregen 80 gulden voor sijn part; de rest hadden den raetheeren en advocaten; André wass commissaris. Hettinga saeck had 16 jaer gestaen, had hem al 8 duisent gulden gecost aen oncosten en de heele some bedraecht 7000 gulden, seuvenduysent gulden. - Bourum lang bij mij geweest; ick gaff hem goede moet en riedt hem de saeck niet mehrder te solliciteren, om gheen oorsaeck te geven van suspitie, dat hij goede kenniss van saecken had. - Hij riedt oock de middelen niet af te schaffen, omdat se nu in train waeren, maer wel die te verminderen; hij meinde het landt soude strackx de floreen op 14 stuiver brengen. - Hagius mij bedanckt voor die Schotze vrau van die 100 rixdalers. - Ick sprack lang mit Eissinga knecht, die sijn meester in Italien had verloren, sprack er heel wel off en particulirlijck. - Maré vertelde mij, hoe Tuysijn sich geholden had, doe hij op het schip ginck; mit Maré gegeten. Mijn peerden gesien. 22 november/2 december maendach ben ick mit Haeren, Herema tot Sixbirum geweest, en wosten se niet van het werck van juffer Ebinga, waeren seer quaet en verwondert. - Lingen affgebrandt, het polver gesprongen; storven wel seuvenhondert man van de slach van het polver. - Andla quam bij mij eeten, sprack om Ulb Aluva, Bruinsma te casseren; van wy hij het heeft, en weet ick niet; wij speulden. 23 november/3 december dingsdach mijn peerden sijn [zien] rijden. Unia had oock van juffer Ebinga haer werck gewost, wass quaet en boos. - Unia en Hemmema aten bij mij. - Den heelen naedemiddach geschreven en Duytsche brieven gelesen. | |
[282]Wiglius predicant bij mij geweest om sijn soon en tractament. - Alleen gegeten mit Maré. 24 november/4 december woensdach in de kerck geweest. - Oosterse seyde mij, dat Potter de compagny op sijn neef nu wilde ooverlaeten, en brocht hij mij eenighe stucken de provintiën raeckende. - Mit eenige officiren gegeten. - Bockema bij mij geweest; alless wass still te IJlst; de nering van schepen te maecken verginck gantz en gaer. - Sjouck Burmania lang bij mij geweest, sprack eerst van generale dingen. Op het lest seyde, hij en Hottinga die hadden Ulb Aluva noch eenmael aengesproocken om de correspondentie te vernieuwen, doch hij had het weder gedilayeert, 'twelck sie voor een refus hielden, en wilden daerom andere vrunden soecken, Sjouck Burmania, Hottinga, Waltinga. Mit Grovestein kost hij niet om het process van Burmania plaetz. Mit Tjalling Eissinga van Marsum docht oock niet mit Burmania; hij wold Het Bildt | |
[pagina 457]
| |
hebben. - Sjouck Burmania en Tjalling Eissinga van de Raedt sijn heel heftige en groote vianden, en wil Eissinga niet bij hem sijn in herbergen en heeft hem te Sneeck oock niet te gast gebeden op de verpachting. - Sjouck Burmania sprack mij heel vertrauwelijck en wolde alles mit mij ooverleggen, presenteerde mij sijn dienst tot verscheiden mahlen, en sijn wij nu heel goede vrunden. - Secretaris Scheltinga sprack van sijn soons griteni [Schoterland] en badt mij ick solde Fockens en Hans Lijckelma tegelijck eens ontbiden, om haer wedrom te vereenigen. - Glinstra seyde mij, dat Sicksma niet in de stemminge iss en heeft gheen vijff dorpen; Hottinga seit het oock, en de predicanten hebben in de kerckelijcke goederen niet te seggen en noit oock te seggen ghehadt. Te Jouwert had hij aen den advocat last gegeven om maer te protesteren en alless in disordre te brengen; Hettinga woont daer en seit dat Sicksma dat dorp niet heeft. | |
[283]Hij begeerde ick soude Ulb Aluva, Grovesteins, Jan Aluva bijeen krigen; hij wilde voor Tjalling Eissinga instaen en teyckenen voor hem, mitzdat Grovestein raetsheer wierdt en Tjalling Eissinga curator academie, Jan Aluva gedeputeerde en geloove Glinstra selfs oock; Het Bildt had hij oock geern, hij badt mij heel instantlijck daerop aen. Eissinga wil mit Sjouck Burmania niet gaen noch mit Waltinga; het iss een wonderlijck volck hier, den één vrundt en neef loopt tegen den anderen, en sijn [zien] se geen bloetverwantenuss ofte niet aen, maer haer cuperi en haer begeerlijckheit. Als nu Gravius en Spronck daerbij sijn, waeren het vijff griteniën, vier heele en 2 eigenerfdenGa naar voetnoot176. - Ockinga de raetsheer sprack mij van een pagie. Seyde dat Bourums saeck geen perijckel liep, en meinde sie solden het opholden tot tegen de pronuntiatiedach. - Alleen gegeten, gelesen, geschreven. Kuyn schreef mij van den hertoch van Brunswijck en Lessal, 'twelck het eerste iss dat ick hoore, en moet er noch meer naer vernemen. 25 november/5 december donderdach heeft mij Aluva van Rintzemergeest bedanckt dat sijn swager Maurick cornet wass geworden. - Hagius hier geweest mit een bischop uyt Grieckenlandt [Nicholas Lanier], van den Turck gevangen. - Sidnistky seyd mij genacht, ginck naer Hollandt. - Doctor Jacobi seyde mij, dat de stadt Harlingen alle daech aennam aen nering en coopmanschap, dat se nu in rust en vreede waeren en wat goede ordre sij hadden voor het onderholdt van de kinders. - Alleen gegeten. - Boschuysen quam bij mij, sprack mij van de stemmen van Het Bildt; ick seyde hem, dat se Jongstal had; doen wierdt hij quaet, spronck van sijn stoel op, doch hij bedaerde sich daernae, en seyde ick hem dat ick tuschen hem en Haeren soud soucken wedrom vrede te maecken. - Oostheim bij mij geweest, lang mit mij gepraet. - Veugling oock lang mit mij gepraet uyt Seneca en de tijding gelesen. - Oostheim mit mij gepraet en dess avontz gegeten. | |
[pagina 458]
| |
Bourum gegeten; Tjalling Eissinga verklaerde dat hij buyten Vranckrijck niet wilde sluyten, hij wolde liever in de oorloch continueren. - Om de stadt wesen wandelen. - Ulb Aluva, Bruinsma, Haersma, Fockens bij mij geweest, wedrom om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] af te doen. Ick seyde ick had noch deselfste schrupul om Tjalling Eissinga wil, en behalven dat soo vreese ick, dat de heeren mij willen ooverstemmen mit haer vieren, en dat sal ick niet lijden en als ick dat mercke, sal ick liever der weder uytscheiden, en dan solde de laeste faulte schlimmer sijn als de eerste, wandt de heeren die sullen dan niet kunnen uytrichten; oock sullen de heeren en ick onneens worden en geen goede vrunden blieven, soodat het beeter iss dat wie het niet ahnvangen, als ahnvangende wedrom souden scheiden. Ick geve haer dat eens te bedencken en verwachte haer andtwoordt daerop. - Sie hielden all ahn om aff te doen, en ick hielt mijn reden en verwachte haer resolutie. - Sjouck Burmania quam bij mij, wass heel verlegen mit sijn werck; hij wolde van mij veul weten, en ick seyde hem niet; hij wolde wel mit Tjalling Eissinga van Marsum in correspondentz, doch om Tjalling [Eisinga] van de Raedt en wolde hij niet, wandt daer wass hij all te sehr onneens mit; mit Grovestein kost hij niet om het process en wass hij seer ongerustich en verlegen. - Hij ginck om vijff uir wech en quam te sessen weder, hielt mij deselfde discours en wold hij gantz niet mit de [285] gedeputeerde Tjalling van Eissinga te doen hebben om haer questie. - Sjouck Burmania meint Tjalling Eissinga van Marsum te krigen, doch ick sie niet dat dat gaen wil, wandt hij liever mit Grovestein en Jan Aluva gaet. - Burmania wass heel beleeft, sprack niet als van vrunschap en diensten, en sijn wie goede maeten. - Alleen gegeten, stanghen besien. 27 november/7 december saterdach heb ick mijne peerden gereden. De vier heeren gedeputeerden die mij gisteren spraecken, wolden mij nu weder spreecken, doch ick wass niet thuys. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. Andla creech questie mit Herema. - Fockens quam bij mij om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland]. Ick seyde hem, mijnheer, ick heb de saeck wel naegedacht en vinde beter voor Uw Edelmogende en mij, dat ick niet trede in het examineren, wandt ooverstemminge en lijde ick niet en, all wold ghij all mit de saeck dan voortvaeren, soo soud ghij se doch tot gheen effect brengen, en als ick er uytscheide, als wij hadden begost te examineren, dan souden wij quaede vrunden worden, en het soude oock spottelijck voor Uw Edelmogende sijn. Om dat onheil voor te komen, iss het beter dat ick het niet aenvange als mit schand en spott dahruyt te scheiden. - Fockens gaff mij recht, vraechde mij, wat raedt dan om rust te krigen. Ick seyde, Sickxma moet sijn comissie wederbrengen en seggen, omdat hij siet datter sooveul om te doen valt, soo begeert hij de compagnie weder en bedanckt de heeren voor de eer, dat se hem hebben willen gritman maecken. Sicksma moet de compagnie hebben en Bruinsma soon de eerste compagnie die der vervalt. - Fockens vraechde, wy wilt ghij dan gritman maecken. Ick seyde, Botnia, die iss buyten questie in de stemmen. Ick seyde noch, ick wil Ulb Aluva geern dienen in rechtbillicke saecken, maer dat hij mij denckt soo te gebruycken, dat kan ick niet doen; hij weet wel dat ick alleen oorsaeck bin, dat hij gritman iss van Wonseradeel, segt hem dit alless wedrom. - Gespeult mit raetsheer Scheltinga, Jongstal, Andla, Haren, Herema. - Ulb Aluva quam om ses uir bij mij; ick hielt hem deselfde discours die ick Fockens had | |
[pagina 459]
| |
geholden, riet hem om Sickxma te doen afstaen, 't landt weder in rust te brengen. Eerst wolde hij der niet aen; op het lest, niet sijnde [ziende] waer dat hij henen kost, oft het most staen tot op den ordinaris landtsdach, soo resolveerde hij Botnia te nemen in de [286] plaetz van Sickxma, mitzdat hij sijne goede vrunden niet hardt soud tracteren en Dauw Aluva presteren 'tgene hem belooft wass. - Ulb Aluva bedanckt mij noch voor de griteni van Wonseradeel en seyde sonder mij had hij het niet kunnen krigen, wandt Bruinsma soude hem hebben afgevallen, hadt hij kans gesien, en dat door belofte om secretariss van Osinga te worden, en ick wass oorsaeck dat hij Haersma kreech, en om die reden deed hij dit noch eerder. Maer hij spreeckt niet meer van de secretari die hij mij eens gepresenteert heeft om daer yemantz te stellen nae mijn mine en goedtvinden. - Mit de heeren die speulden, dess avontz gegeten. 28 november/8 december sondach twiemahl in de kerck geweest. - De heer van Amelandt en eenige officiren hebben bij mij gegeten. - De heer Nijs bij mij geweest, sprack mij van Haringsma, hoe hij soo haestich wass, doe hij bij mij adt; ick seyde, wat ick doe geseit heb, dat segge ick noch en sal het Haringsma toonen. - De heer Nijs seyde oock hij hadde daernae in het Hoff gesien 'tgene ick Haringsma geseit had. Ick seyde, hij iss een loss mensch, men kan op sijn praet geen achting geven. - De heer Nijs recomandeerde sijn swager Simonides tot burgemester en begeerde ick soud IJtsma en Bourum die saeck recommenderen. Ick vond hem anders wel in de saeck van Bourum; seyde dat het process bij Scheltinga wass en solde voor de pronuntiatie affgedaen wesen. - Jytsma dit geseit van Nijs alsoock dat van de predicanten; daernae seyde ick hem 'tgene tuschen Ulb Aluva en mij wass gepasseert, en seyde hem hij soude het aen Dauwe Aluva schrieven, om sich daernae te reguleren, en op alles wel letten. - Alleen gegeten, gelesen; de heer André schreef mij van Montfort, Tournhout, Zevenbergen, Bergen, oock van C. en E., alsoock van G., daer mittertijt beter opening van sal doen. 29 november/9 december maendach. Fockens seyde mij, hoe hij mit Ulb Aluva wass gevaeren, dat hij tot de resignatie sal verstaen. Ick seyde hem wat Ulb Aluva mij geseit had, en Botnia grietman te willen maecken. | |
[287]En sal Focken en Hans Lijckelma om vijff uir hier komen om te sien, ofte men se sal kunnen vergelijcken; Fockens seyde, iss het om 3200 gulden te doen, soo sal ick mij niet te soecken maecken, maer de gritenie [Baarderadeel] sal ick mit komunicatie van Uw Excellentie doen en soo sal ick sien, off ick die twee heeren kan eenich maecken. - N.B. Hans Lijckelma had moeten gedeputeerde off sijn, had hij gritman geworden van Schoterlandt. - De hautvester Burmania bij mij geweest, sprack voor sijn knecht en oock veul van de jacht. - Alleen gegeten. - Fockens en Hans Lijckelma sijn bij mij geweest, om se te veraccorderen; in 't eerste liep het heel ongestuymich aff, en wolde Hans Lijkelma niet mit fatzoen gaen en begost te spreecken dat men tegen de privilegiën gingen, omdat wij hem die stemmen afsloegen en de co[h]iren wilden volgen, soo nam ick het woordt en sprack hem hardt in en seyde hij had ongelijck, ick volchde die privilegiën, en die het soo niet goedt vond, die mochte het laeten. Ick sold om niemantz will ongelijck doen, en gaff het Hans Lijckelma doen beter koop. - Nae noch ettelijcke redenen soo accordeerde ick se, en sall Hans Lijckelma 3200 gulden | |
[pagina 460]
| |
hebben voor sijn onkosten; watt de griteniën belangt, die sall mit mijn goedtvinden en communicatie vergeven worden, en sijn se goede vrunden, hebben malckanderen de handt dahrop gegeven, opnieus vruntschap gemaeckt, en sal het alles wel sijn, sullen van het gepasseerde niet meer spreecken, maer alles vergeten. - Hierdoor sijn de Wolden oock wedrom eens, wahronder veul luyden gespeult hebben om die onneens te maecken en te holden, om onlust in 't landt te maecken, alse wolden, 'twelck haer nu belet iss; wie droncken een kanne wijn uyt op het goedt succes en de enicheit van die twee heren Fockens en Lijckelma. - Baerdt sal het eerste raetsheerschap vergeven, heeft daer een acte, van de heeren van de Wolden geteyckent. | |
[288]30 november/10 december dingsdach. Ick heb André brieff beantwoordt die ick gisteravondt kreech, mit goede tijding van G. en hoope dat die saeck noch wel ten besten sal komen, als de saeck sich laet insien in de rechten. - Walrich bij mij geweest, om ontfanger te worden. - De gerichtschultus, om sijn tractament te verhogen. - Alleen gegeten, den gehelen morgen geschreven. - Herema bij mij geweest. - Ockinga seyde dat de Wolden en ick oorsaeck waeren, dat hij raetsheer wierdt, daerdoor wierdt Sjouck Burmania gedisponeert, omdat hij sijn soon wilde haultvester hebben en stemmen Ockinga raetsheer. - IJtsma wass beschoncken, had bij de gilden geweest, seyd aen Douve Alua geschreven te hebben, verwachte andtwoordt. - Alleen mit Maré gegeten, gelesen. | |
[295]December 31 daghen. - 1/11 december woensdach ben ick in de kerck geweest. Secretaris Scheltinga quam mij bedancken, dat sijn soon soud gritman sijn, verseeckerde mij sijn dienst en vruntschap; hij seyde oock dat Hans Lijckelma de 3200 gulden soud hebben. - Mit eenige officiren gegeten. - De gerichtschultus [Abraham Isbrandi Mellinga] om sijn tractament. - Axma lang bij mij geweest, seyde mij oock van de teyckening, Ulb Aluva, Jan Aluva, Grovestein, hele griteniën, Gravius, Spronck, eigenerfden, en dan isser Tjalling Eissinga of 't Bildt. - Hij vertelde mij, hoe d'advocat Tomae soo nae was raetheer geworden. - Van Ulb Aluva en Bruinsma, van Osinga en veul dingen. - Scheltinga heeft mit die extraordinaris gecomitteerden van de verkofte goederen te ooversien alle dach mit haer achten. - ...Ga naar voetnoot177. - Jongstal weer mij brieven, dat Boschuysen niet opdoen kost op Het Bildt. - Simonidess wold geern burgemeester worden, sprack mij daerom. - Aluva twiefelde aen Ipe Broers. Tjerd Aluva kompt van Collum. - Mit Maré gegeten; mijn peerden gesien, veul kranck. 2/12 donderdach gelesen, geschreven, niemantz gesproocken. De mayor seyde hij hadt gehoordt dat Jacob Stevens en de dolianciers yet wilden aenvanghen nieuwejaer, oock dat de baumeester Jacob Herckes soud burgemeester worden. Rompt Jacobs schepen en goudsmit Oostervelt baumeester. - Alleen gegeten. - Sicco Grovestein bij mij geweest, seyd mij weder van de teyckening; hij had goede hoop om raetsheer te worden, woud Ulb Aluva raeden om de griteni [Baarderadeel] af te doen. - Andla woud yet van mij hooren, doch ick seyde hem niets, en liet alless op sijn beloop staen. - Alleen | |
[pagina 461]
| |
mit Maré gegeten. Seyde mij dat in het Oldtampt eenighe ongeluck wass voorgeloopen. Alles iss hier wel, still en gerust. | |
[296]3/13 december vrijdach ben ick in de kerck geweest; ick ben op het Collegie geweest, eenighe saecken afgedaen. - Dauwe Aluva, Grovestein, Axma bij mij gegeten. Grovestein verhaelde dat d'ambassadeur van Spagniën had aen Hendrick de 4 van Vranckrijck opgereeckent alle de inkomen van de Indiën en alle sijn rijcken tot een deel miljoenen toe; de koninck Hendrick vraechde, of dat alless wass dat de coninck van Spagniën kost hebben; de ambassadeur antwoorde van jae. Soo seyde Hendrick de 4, kan u koninck niet meer hebben. Ick kan uyt Vranckrijck sooveul trecken als ick wil hebben. - Aluva seyde de dijcken bedroeghen soo veul, dat veul lyden de landen geern quijt wilden sijn, doch sij mogen se niet wechdoen, en kan dien hoff niet volstaen, soo moet ander landt in de provintie het boeten. - Bij juffer Burmania geweest, seyd mij dat Haringsma van sijn vrau wass gescheiden; ick seyde om juffer Donia will. - Mijn peerden gesien. - Alleen gegeten. - Op het Collegie wiert voorgestel vanweghen Spronck, of hij niet solde het recht van de plaetz holden, omdat se hem en sijn vrunden toekompt en dat een ander, die weduwenar iss en uyt kracht van 't hauwelijck een gedeelte van de plaetz besit voor sijn leven lang; iss geordeelt dat, omdat Spronck en sijn vrunden op de co[h]iren staen soo wordt se Spronck toegekent, omdat se haer eigendommelijck toekompt, en sal Spronck de stemminge toegeleit worden en sal Spronck daervoor mogen stemmen. Soo moet men het oock mit Imminga vanwegen de plaetsen die hij besit van juffer Maria Schwartsemburch voor sijn leven, en komen die Swartsemburgers het recht van stemmen toe, omdat haer het landt toekompt en sij op de co[h]yren staen. 4/14 december saterdach quam Dauwe Aluva bij mij, seyde mij dat Swartsemburch alle de griteniën [van Oostergo] yet wilde geven, behalven twee, Ipe Dauma en Boulens. - Dauwe Aluva, Abraham Roorda gedeputeerden, Hessel Roorda Eissinga Mindergetal, Tjalling Eissinga staet-general, Swartsemburch munstercommissaris, Haersma ammeraliteit te Rotterdam, Frans Eissinga ammeraliteit t'Harlingen, Collumerlandt reeckamer, Saeckema raet van staet of reeckenkamer in Den Haghe, 'twelck vice versa gaet. | |
[297]Ick seyde, Tjalling Eissinga sal het staet-general niet aennemen; wy sullen het de heeren dan geven; hij wost niet. Ick sloech Donia voor, doch ick vrees hij krijcht het niet en sal hij het Carel Roorda wel wedrom geven. - N.B. Ick moet sijn [zien], off Swartsemburch dan Humalda wil in Den Haech schicken als staet-general en geven Tjalling Eissinga de dispositie van munstercommissaris, wy hij wil. - Ick vrees het gaet mij miss mit Carel Roorda. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Des naemiddach gespeult mit twe Scheltinga, Jongstal, Haringsma, die wil curatur accademiae sijn in Westrego. 5/15 december sondach in de kerck geweest tweemael. Mit enighe officiren gegeten. - Lenier, die bij de Turck gevangen wass geweest, bij mij geweest. - De heer Nijs recomandeerde mij nochmahls sijn swager [Simon Simonides], sprack van Deeckema | |
[pagina 462]
| |
process wegens Odorp en Frans Eissinga tot voordeel. - Desen avont gantz niet gegeeten. 6/16 december maendach iss de kornet Kingema bij mij geweest, seyde mij hoe Pigneranda en de Spaenschen soo beleeft tegens haer waeren geweest. - De heer Roorda seyde mij, dat se niet hadden uytgericht tuschen den graf van Embden en de stenden, dat de graf van Oldenburch gegeckt had mit den graf van Oost-Vrieslandt, wandt hij seyde, mijn vetter van Oost-Vrieslandt iss geluckich, dat hij sooveul en sulcke goede raetsluyden heeft aen sijne edelluyden en stenden. - Mit de oldste advocaten gegeten van het Hoff. - Ulb Aluva bij mij geweest, seyde mij dat hij nu mit sijn neef eens wass en dat Botnia soude gritman worden. - Douwe Aluva seyde mij datselfde oock, mitzdat Otto Herema het ampt kreech van Botnia en de vrunden van Ulb Aluva niet qualijck tracteerde. - Hij meinde dat men Swartsemburch soude staetgeneral maecken en dat hij Humalda in sijn plaetz soude schicken en geven Ipe Dauma het munstercomissaris; hij wil mij daeraf schrieven. - Bourum bij mij geweest, die mij seyde dat Nijs kost ditmael geen contentement hebben, maer toekomende jaer wolde hij wel verseeckeren, dat Simonides soude burgemester worden. - Burum meinde de secretaris [Godefridus Jorritsma] soud sterven, en mosten se die mit den eersten weder vergeven, omdat se niet souden scheuren onder | |
[298]de correspondenten van de magistraet. - Alleen gegeten. 7/17 december dingsdach heb ick mijn peerden gereden. - De heeren Roorda, Boschuysen, gritman Burmania, Hillema, Andla aeten bij mij. - Den gehelen naemiddach gelesen. Bij Hemmema des avontz gegeten mit eenighe raetsheren, Grovestein. 8/18 woensdach in de kerck geweest. Jytsma quam mij spreecken voor sijn swager Gabbama, om de secretary van de stadt te bekomen, omdat de secretariss desen nacht gestorven iss. - Mit Loo, Lenir van Constantinopel en andere officiren gegeten. - De gedeputeerde Lijckelma bij mij geweest wegens de griteni, en scheiden wij heele goede vrunden. - Schepen Swaelue om de secretari. - Raetsheer Scheltinga om de secretari voor sijn soon. - Doctor Gabbema om de secretari. - Predicant Wiglius voor een wedue een request. - Mijn brieven nae Hollandt geschreven, Vranckrijck. 9/19 donderdach heb ick gelesen; Ropertus bij mij geweest. - Mauric gaet nae Maestricht. - Dauwe Aluva om de griteni [Baarderadeel], die op Botnia iss vastgestelt; hij sal oock sorge dragen, dat Humalda van wegen Swartzemburch staet-general wordt. - Alleen gegeten. - Obbe Baerdt quam bij mij, om Bootsma tot page te hebben, wass wel tevreden dat Scheltinga gritman wordt, sal sich nu stilhauden. Blameerde Lijckelma van lossheit. - Jongstal seyde sij sullen Bourums process toekomende maendach afdoen; 't is mit eenparige stem geresolveert. - Sackema sprack van Swalwe, oock van Bourum, hoe hij mijn broeder soo qualijck had bejegent anno '37Ga naar voetnoot178. | |
[299]Fockens en Scheltinga, om de griteni [Schoterland] mit Hans Lijckelma af te doen. - Grovestein om het raetsheerschap, had nu goede hoop. - Hans Lijckelma quam mit Scheltinga bij mij en woud Hans Lijckelma het accordt nu niet holden en sloech hij het weder af, nae ettelijcke discoursen sloech hij het weder af, doch doe ick hem | |
[pagina 463]
| |
wat aentaste en aensprack, nam hij het wedrom ahn, een loss mensch, daer gheen staet op te maecken iss, mitz hebbende een acte, dat de co[h]yren moeten gelden. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien. 10/20 vrijdach Hessel Roorda en Boschuysen sijn nu oneens en dat omdat Boschuysen mit Sjouck Burmania in aliantie iss; soo veranderlijck iss dit volck, men kan geen staet op haer maecken. - Ulb Aluva quam om acht uir, seyde dat hij mit Dauwe Aluva eens wass, dat Botnia soude gritman worden, mitz dat Sicksma de compagnie kreech. - In de kerck geweest. - Op het Collegie, dahr vast wierdt gestelt, dat men nu, als van tevooren gedaen had, altijt nae de ko[h]yren soud ordelen. - Alleen gegeten. - Gauma gesproocken, die tevreden iss Sicksma weder captein te maecken en Bruinsma weder commissie te geven als captein voor sijn soon. - Bruinsma gesproocken en hem voorgestelt Botnia gritman te maecken, Sicksma weder captein en hem een acte te geven voor sijn soon als captein, omdat men anders gheen middel ofte wech sach om tot een goedt einde te komen; Bruisma quam dit vreemt voor, kost sich niet verklaeren, woud sich eerst daerop bedencken en mij andtwoort toe laeten komen. - Grovestein bij mij geweest, sprack mij van sijn griteni en sijn broeders raetsheerschap en dat Eissinga mit haer soud gaen. | |
[300]Jytsma had Bourum gesproocken, had goede hoop om sijn swaeger [Menzo Gabbema] secretaris te maecken, badt mij ick soud Sier Klaesen spreecken, mijn backer. - Hottinga bij mij geweest, die mij weder oover Ulb Aluva klaechde, dat hij sich niet woud verklaeren, gaf de moet verloren van haer lieghe, sooveul ick kost vermercken. - Had goede moet tot sijne griteni om te cuypen, dat Imminga hem niet doen solde. - Vertelde mij in 't lang dat werck van de predikant. - Begeerde op mij de stemmen van Franicker. - Alleen gegeten. - Dauwe Aluva gesproocken, seyd mij mit Ulb Aluva alless vastgeset te hebben, doch Ulb Aluva die wass vertrocken. - Haersma, Fockens wolden Botnia oock stemmen; Hans Lijckelma veranderde dicwils, en kost men gheen staet op hem maecken. - Bruinsma sal gesproocken worden van Aluva, en ick sal Hans Lijckelma spreecken morgenvroech. - Aluva iss groot vrundt mit Rheen, die seit hem alless weder; hij hoopt dat Rheen Swartzemburch sal kunnen stellen om Humalda staet-general te maecken en dat omdat Tjalling Eissinga Swartzemburch een compani heeft belooft en hij heeft hem gheen woordt geholden. - Abraham Roorda woud niet resoluyt antwoorden, die wold eerst mit Swartzemburch daeroover spreecken. 11/21 december saterdach iss de heer Haersma bij mij geweest, om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] af te doen, daer ick bereit toe wass, als Bruinsma en Hans Lijckelma het mit wilden doen. - Hans Lijckelma bij mij geweest, die weder alles retracteerde wat hij tevooren belooft, gedaen en vastgestelt [301] had, seyde hij kost en woude het niet doen, en soo scheiden wij van malckander; ick kost hem mit gheen reden noch 't verhael van sijn voorighe versoeck niet tot veranderinge brenghen. - Scheltinga quam bij mij om de griteni [Schoterland]; ick seyde, ick meinde het vandaech aff te doen, maer nu wil Hans Lijckelma niet en als die niet wil, soo kan men het niet doen, wandt Bruinsma die wil het oock niet doen. Hij klaechde oock oover | |
[pagina 464]
| |
Hans Lijckelma sijn losheit en hoe hij hem gister, droncken sijnde, hadde willen dootsteecken. - Feye Tjerck [Heydoma] beklaechde Hans Lijckelma lossicheit, en wass het hem heel leet, dat hij tegens sijn woordt en belofte nu dede; hij wold sijn best doen, dat Lijckelma veranderde. Ick seyde, ghij kundt het doen; dat ick er in gedaen heb, iss om besten will, ick laet het nu daerbij blieven staen. 't Iss haer werck, mijn werck niet. - Haersma seyde mij 't wass niet nodich bijeen te komen, als Hans Lijckelma, Bruinsma het niet doen wolden, wandt men kost doch niet uytrichten, en het solde maer tot spot staen daer te komen en het werck niet aff te doen. - Mit Unia, Andla gegeten. - Scheltinga seyde mij, dat Lijckelma de acte had geteyckent sint huydemorgen en dat hij het gelt all ontfangen hadd, en wass alless nu wel. - Andla seyde mij Haringsma wolde om mijnentwil niet te nachtmahl gaen en hij had voor om mij daer oock van aff te holden, wold mij de taefel des heeren doen verbyden. - In Westrego sijn se 't noch niet verseeckert. Sjouck Burmania en Hottinga sijn heel mijn vrunden en beleeft, courtois. | |
[302]In de voorbereyding geweest van het heilighe avontmahl ter kercke. - Zier Klaesem meint dat Gabama sal secretaris worden; Bourum sal op hem gaen en maecken Walteri pensionnariss. - Hij seyd, ick soud Bellanus secretariss maecken en trauwen Bellanus weder mit Bourums dochter, de weduwe. - Hij seyde, hoe die luyden die niet bij kosten, soo jaloux bij mij waeren. - Alleen gegeten. 12/22 december sondach het nachtmahl gehauden; Douwe Aluva bij mij geweest, seyde dat en woensdach solden de heeren gedeputeerden weder bijeen komen, om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] aff te doen. Eissinga wass blijde geweest, dat men se een saterdach niet affdede, seyde, nu sijn se aen de pael gement. - Eisinga heeft tot espions Tijs [Jans] de bode, Tjerdt Johanness, de notariss. - In de kerck geweest. - Nijs wass heel voor Bourum tegen Jacob Stevens. - Seyd dat anno '34 hadden 5 heren van het Hoff en twe andre oover de middelen gebesoigneert, om die haest op te stellen, en quaemen die mit die van Groningen oovereen. - Doen wierde in Boulens griteni aengeplakt, die Boulens stemt tot volmacht, die sal sijn huys in de ass worden geleit. - Oock, als ghij mij off die stempt, dan behoef je niet te geven; Bootsma iss soo veul schuldich en ten achteren aen het landt; hij keef seer op Roorda, de heer Nijs. | |
[303]13/23 maendach Ytsma bij mij geweest, heeft de gedeputeerden ontboden tegens woensdach hier te komen. - Sal Nijs goede antwoordt geven, als hij hem spreeckt oover Simonides saeck. - Jan Aluva wass lang bij mij, sprack van de cuyperi in Westrego, wass tegen Walrich, sprack van sijn susters testament, will Tjalling Eissinga van Marsum curator academie maecken. - Mit Hemmema gegeten, om de stadt gewandelt. - Jongstal seyde mij, dat Bourums process wass afgedaen, en had Bourum getriompheert, Jacob Stevens niet ontfangbaer verklaert, en waeren 1 Nijs, 2 Viersen, 3 Jongstal, 4 Walteri, 5 Ockinga half en half, 6 Yepema, 7 André van één advijs voor Bourum, 7 stemmen. - 1 Scheltinga, 2 Haringsma, 3 Saeckema, 4 Glinstra van een ander, voor Jacob Stevens tegen Bourum; die vier wolden het op pointen van officie wijsen, de andere 7 sloegen Jacob Stevens af, niet ontfangbaer. - En wass Haringsma | |
[pagina 465]
| |
heel quaet geweest, besonder op Walteri. - Hans Lijckelma iss nu wel tevreden, wil alless mitdoen, oock Bruinsma de acte van expectentie geven als captein voor sijn soon; hoop alless sal nu wel gaen. - Het liep scherp aff en bleeff het aen één stem hangen. 14/24 dingsdach mijn peerden sijn [zien] rijden, geschreven. - Juckema, Unia, Roorda bij mij gegeten mit Gemnich, lustich geweest, en wierdt Juckema en Herema heel droncken. - Hottinga de stemmen bestelt door Gemnich. - Mit Jongstal gespeult, die mij van Haringsma sprack; ick seyde hem, dat ick Haringsma, Ockinga saterdach soude versoucken te speulen. 15/25 woensdach in de kerck geweest. - Enighe officiren bij mij gegeten. - De secretariss der stadt Lewarden begraven; Nijs seyde mij, dat Bourum sijn process wass affgedaen. - Glinstra bij mij geweest, sprack van de cuyperi van Westrego, seyde mij nochmahls de haet tuschen Burmania en Eissinga, oock dat om die reden mischien de Eissingani Waltinga solden uytkuypen en setten Frans Eissinga in sijn plaetz toekomende jaer. | |
[304]Glinstra wil wel gedeputeerde sijn. - Ytsma bij mij geweest om de secretari; ick seyde hem, dat ick drie dingen had om Haringsma te quellen, dat hij alless van Tome most haelen, dat hij geen landt had en niet te seggen, oock dat hij oorsaeck wass, dat sijn broeder van sijn wijff wass gescheiden. - Ick recommandeerde Simonidess noch tot burgemeester en dat omdat burgemeester Bourum door dat middel wass gesalveert geworden, dat, als hij en alle luyden het wel bedochten, hadt dat middel niet geholpen, en andere, dan hadde men licht in Bourum een affront kunnen krigen, dat men dan sijn leeven lang soude beklaecht hebben, en soude het dan niet te remediëren sijn geweest, noch mit gheen wunschen noch praeten noch mit eenich gelt in de werelt, en dan solde het te laet wesen en soude het grootste ongeluck sijn geweest van de werelt, dewiele dit middel door mij bij Nijs heeft uytgewerckt ende men het nae sijn wil heeft gekregen, in noot sijnde; soo behoort men nu, dat men door dat middel geholpen iss uyt de noot, swaericheit en groot ongeluck, daerin men lach, oock dit wel in bedencken nemen, het ter herten, wesen danckbaer, helpen mij mijn woort staende holden en bedencken eens, had ghij het verlooren, hoeveul duysenden had ghij niet willen geven en uytleggen, dat het noit geschiet wass. Ick hoop Ytsma en Bourum die sullen het bedencken, niet alleen bedencken, maer oock ter harten nemen en haer plicht en schuldicheit in acht nehmen. - Ick heb Widefelt geseit, dat ick Walteri sal bedancken, dat hij om mijnentwil dit gedaen heeft, en hem weder te dienst staen. - 46 kronen van Widefelt ontfanghen. - Snabel, andere sijn jaloux van mij, omdat ick haer niet vraech, communicere wat ick hier doe in de regeringsaecken, seggen all effenwel het gaet nu noch wel [305] voor een tijtlang, maer het einde sall de last draghen; ick hoop Godt sal mij bijstaen, geven mij verstandt, wijsheit, voorsichticheit, gedult, lanckmoedicheit, dat ick alless mit voorbedach mach affleggen, aenvanghen en uyt mit verstandt uytvoeren, hebben die reeden, gerechticheit, de deucht alletijt bij mij op mijn sije, opdat die luyden in haer hoop bedrogen worden en in haer afgunst en misgunst te niet gaen en ick door Godess zegen alles wel mach doen, die mij tot noch toe door sijn genade in alless heeft geleit en bewahrt; Amen, Amen. Heer, doet het alletijt noch, en alless sal wel wesen. | |
[pagina 466]
| |
16/26 december donderdach heb ick mijn peerden sien rijden, verloor twe fraye koetzpeerden; iss al het 8 peert dat ick heb verloren. - Wij gingen bij Oostheim eeten, waeren vrolijck, lieten Herema ahn Rintzemersiel blieven. - Tuys gegeten, gespeult. 17/27 vrijdach iss de heer Gemnich hier geweest; sprack hem om de compagnie aen Bruinsma te vergeven, 'twelck hij aennam te doen, alsoock om Hottinga de stemmen van Franicker te geven, 'twelck hij oock doen sal. - Scheltinga wees mij het project waerin dat de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] wierden op Botnia en Scheltinga vastgeset, Sicksma weder captein, Bruinsma d'expectans om een compagnie die vacant wordt. - Fockens seyde mij, dat hij en Haersma gereet waeren om de griteniën af te doen, doch dat se Ulb Aluva daerbij wilden hebben, off sie wilden dahr niet in treden, wandt hij het soo wel gedaen hadden als sie en soo most hij het oock ontdoen, en hebben de heeren aen Ulb Aluva geschreven en ick oock, om te compareren maendach off dingsdach. - In de kerck geweest, geschreven. - Swaelue wil pensionariss sijn. | |
[306]Jeltinga om den ontfang. - Grettinga bedanckte mij sijn soon schriever gemaeckt te hebben. - Ick heb mit enighe officiren gegeten. - Nae middach gelesen, eenige heeren bij mij geweest. - Alleen gegeten mit Maré, Unia, Hart, Eissinga, malle saecken. 18/28 december saterdach Hans Lijckelma gesproocken, die noch blieft om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] aff te doen, iss heel dahrtoe gesint. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - De heer Jongstal seyde mij, dat Saeckema, Haringsma soo quaet waeren, dat men Bourum niet had gecondemneert, en dat Glinstra geseit had, had men mij tot getuyge genomen, ick solde wel wat geseit of voor den dach gebracht hebben; en het sal dahr niet bij blieven; Jacob Stevens sal op het nieuwe weder ahnvangen. - Haringsma had Hasius aengesproocken om mij van het nachtmahl te holden, Wiglius oock, doch geen van beyde wolde sich dahrin moyen. Ick wolde maer dat sie sijnentwegen gekomen wahren, ick solde haer alless fray vertelt hebben, hoe het gegaen iss en wat het voor een man iss. - Ick liet Haringsma vraeghen te speulen, doch hij wilde niet komen. Mit Saeckema, Ockinga, Grovestein gespeult. 19/29 december sondach in de kerck geweest; Hellendorn van Sneeck mij gesproocken om burgemeester te wesen. - Mit officiren gegeten. - De heer Nijs seyde mij, dat Bourum soude sententie morgen hebben, Jacob Stevens afgeschlagen en elckx sijn kosten te betalen. - Hij begeerde dat Simonidess, Bourum en Ytsma bij malkander souden komen, opdat hij kost verklaeren alletijt mit haer beyden te gaen, alse eens bleeven mit malkanderen. - De olde Haeren wass bij mij, ick liet hem dat memoriboecksken sijn [zien] en lass het hem voorGa naar voetnoot179, 'twelck hij kende, en errinderde sich noch van het gepasseerde in die tijt van 1603 en 1590. | |
[pagina 467]
| |
Fockens persuaederen om tot de vergevinge der griteniën [Baarderadeel en Schoterland] te komen, al quam Ulb Aluva niet, 'twelck hij doen will. - Eenighe brieven van de raetzbestelling gekreghen. - Bourum sententie iss vandaech affgegaen, Jacob Stevens affgeschlagen, de kosten gecompenseert. - Heel alleen gegeten. - Bourum quam mij bedancken, dat ick hem heb door het process geholpen, en gaff mij de eer, dat hij der door quam. - Ick recomandeerde hem Nijs saeck uyt reden van voorgaende dinghen, doch ick sach niet dat hij het ditmahl woude doen, maer verseeckerde mij toekomende jaer. - Hij woud de secretari niet vergeven voor nieuwejaer, omdat als het Gabbema kreech, dan most Ravenss noch een jaer blieven, om in Gabbema sijn plaetz te treden, die noch een jaer goedt heeft om te sitten als schepen. - Hij iss verlegen tuschen Sibbe Sibe en Ytsma. Sibe will het mit gewelt hebben, Ytsma oock, soodat hij niet weet wahr hem te drayen. Iss heel verlegen tuschen Walteri en Nijs. - Tepma bij mij geweest, om burgemeester te wesen. - Jongstal seyde mij, dat Ockinga soo had lossgesponnen, dat ick op Botnia wolde gritman maecken en alletijt mit Aluva ging mit Aisma, Haubois, Widefelt en dat ick niet buyten haer dorst gaen, omdat se mij gelt hadden geleent. Dat komt al uyt Haringsma, Eissinga, Walta, en seyde hij men soude mij wel een brief toonen, doch die iss van Somerdijck, en kan hij meer schrieven als ick doen kan. - 't Is oock soo een armen vooghel als Haringsma, hebben niet te seggen en willen de meester soo speulen mit processen, kunnen anders niet bijbrenghen als woorden. - Alleen gegeten. - Saint-Malo wordt van honden bewaert, die men 's nachts losslaet. | |
[308]21/31 dingsdach is Douwe Aluva bij mij geweest om den gritenie, en woud Ulb Aluva geen vinden om een acte van resignatie te bekomen van sijn handt, om Fockens dahrdoor tot afdoening te beweghen. - Secretaris Scheltinga wass bij mij; ick vermaende hem om Fockens, Haersma tot afdoening van de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] te vermaenen en alle swaericheyden wech te helpen nemen. - Eenighe luyden recommandeerden mij haer persoon tot burgemeester, als Tepma. - Ulb Aluva quam desen morgen; alleen gegeten. - Ulb Aluva lang gesproocken, maer wilde hij mit geen reden sich laeten bewegen om bij het affdoen der griteniën te wesen, het ginck oock hoe het woud, en hielp niet wat reden ick hem bijbrocht; woud mit Fockens spreecken, om die te bewegen tot afdoening buyten hem ofte sijn presentatie, 'twelck hardt sal ahnholden. - Ick ginck bij juffer Hannia. - Adt dess avontz bij Jongstal mit Ockinga, Haren, Glinstra en haer vrauwen; waeren tot 2 uir vrolijck. 22 december/1 jannuarii woensdach. Widefelt seyde mij die heeren solden bijeenkomen, om alless af te doen en om de griteni te vergeven. - In de kerck geweest, doch sie waeren noch niet gereet. - Hans Lijckelma bij mij geweest, wass gereet om alless aff te doen, bleeff om mijnentwill noch hier; ick gaf hem goede woorden, dat als weder een griteni in de Wolden vacant wass, hem te helpen. - Carel Roorda gaet nae Den Haghe, liet mij een brief sien van AeitsmaGa naar voetnoot180, die mit cifer wass geschreven; meint dat | |
[pagina 468]
| |
wij buyten Vranckrijck sluyten souden en dat de Gecommitteerde Raeden nae Munster hadden geschreven, om sulckx in het werck te stellen. Philippe Leroy had geseit de Staeten-General [309] mosten kiesen off deelen; wolden sie niet sluyten, soo kosten de Spaenschen mit de Francen sulcke conditiën kriegen alse wolden, die heel avantageux solde sijn voor Spagniën en schadelijck voor dit landt, maer het sijn woorden. Naples, Siciliën, Portugal, Cataloniën en de legers in Italiën geven haer genoch te doen en wel andere gedancken. - Bernefelt placht altijt te seggen, haut het midden tuschen Spagniën en Vranckrijck, maeckt Spagniën niet te leech of Vranckrijck te hooch off Vranckrijck te leech en Spagniën te hooch. - Ytsma wass om half elf bij mij des avonts en woud Fockens niet naegeven, wold d'acte van Ulb Aluva geteyckent hebben als se daer lach, Haersma oock, en kosten se niet eens worden. Ulb Aluva presenteerde een acte te geven die wat minderlijcker wass ingestelt, doch Fockens, Haersma waeren daer niet mede tevreden, en scheiden soo onverrichter saeck. - Unia quam bij haer, om te espionneren watter geschach, en wass Dauwe Aluva heel quaet op Unia. - Nijs saeck wil niet wel voort. 23 december/2 jannuarii donderdach. Ziersma wass bij mij, recomandeerde mij twe van Boolswart tot burgemeester. - Seyde dat Bruinsma geen affstandt wolde doen van de compagnie, het ginck hoe het ghinck. - Unia wass bij mij om sijn geltsaecken. - Eenighe uyt de steden, om burgemeester te wesen, oock de predicant Hilarius, om die van Boolswert te recomanderen. - Ick adt mit Unia, Hemmema oesters in mijn kamer. - Ick sprack Fockens, die seyde om mijnentwille wolde hij veul doen en anders solde hij het niet doen, doch Ulb Aluva most die acte teyckenen. Hij recomandeerde mij Walrich tot ontfangher. | |
[310]Haersma oock gesproocken, die seyde oock dat Ulb Aluva d'acte eerst moet teyckenen, en dan woud hij het oock helpen affdoen. - Ulb Aluva brocht mij een acte, die hij selfs geteyckent en geschreven had, en wass heel bondich, doch het kost haer niet contenteren, en wass Ulb Aluva seer mit het werck verlegen, en liep dien daech weder hen, sonder dat Fockens en Haersma contentement wolden nemen, en wierdt er niet uytgericht. - Pieter Greolts wass bij mij, seyde dat Bockema gheen volmacht kost worden noch Poppema oock niet. - Welefelt quam van S.H., brocht mij een brieff weder van die saeck van Carel Roorda, daer ick hem op andtwoorde, sooveul ick koste doen, omdat alless onseecker iss en niet vast te schrieven, en vertrocken vrijdach om 4 uir, om te 9 uir te Harlingen te sijn. - Hij seyde mij, dat Schoonenburch soo in faveur wass en dat hij veul dingen kost uytrichten en dat veul door hem bij S.H. yet kosten uytricht worden. - Buat soud captein van de guard worden, Dona en Welder cornel, Haucourt cornel te voet; hij had Momba noch niet gesproocken, hij adt wel mit hem, doch S.H. socht altijt uitvluchten om hen niet te spreecken. - S.H. quam weinich bij H.H., princess-royal oock, en wass het so heel wel niet onder malkanderen. - S.H. verkoopt veul lantz, om sijn schulden te betalen, bij Honselerdijck, iss oover het miljoen schuldich. - Sal voor een miljoen te Dieren bouwen ahn het huys en de dirgarde en laet S.H. veul jacht uyt Vranckrijck en Engelandt haelen. | |
[pagina 469]
| |
[311]S.H. gaet weinich ter kerck, jaecht veul, slaept lang, speul in de kaetzbaen, dat de regering en de gemeinte niet wel sal aenstaen, en doet hij heel qualijck, wandt op die manier sal hij veul dingen versuymen, niet wel afdoen en veul lyden te kort doen en sichselfs oock aen respect en credijt yet verminderen. - Hollandt had voor geen stadtholder te maeckenGa naar voetnoot181, omdat sij seyden, kriecht hij nu een soon, soo sal hij weder survivantie begeren, en soo sijn wie alletijt gequelt mit haerluyden. - Grandperyn iss wech, Sevenaer wil wech, doch wacht op Kuyn, als hij H.H. hofmeester wordt, om hem te trauwen; Perlips gaet oock wech. 24 december/3 jannuarii vrijdach. Men gaet niet te kerck, omdat sondach Kersdach iss. Dauwe Alua wass mit het werck verlegen, sal vandaech noch alless soucken af te doen; Hans Lijckelma wacht daernae, wil verreisen, bleef om mijnentwil. - Ulb Aluva, Fockens, Haersma bijeen gehadt, om de nieuwe acte van Scheltinga te teickenen, doch sie kosten het niet eens worden, wandt Ulb Aluva wil de olde acte niet teyckenen, en sie willen de nieuwe acte niet aennemen voor goede en suffisante teyckeninge, en iss het weder onverrichter saeck gescheiden. - De heeren gedeputeerden sullen noch bijeenkomen, om de predicanten de stemmen te ontseggen als derde kerckvoocht. - Ick ginck om half twaelf noch booven, en wierdt die resolutie vastgestelt bij de heeren gedeputeerden, dat de predicanten gheen stemme hebben als derde kerckvoochtGa naar voetnoot182. - Eissinga was oock op 't Collegie, wass heel cyvijl. - Eenighe luyden bij mij geweest, die mij om burgemeester te wesen. - Mit Jongstal, Haeren, Herema gespeult. - Jongstal seyde dat Haringsma noch heel qualijck sprack van mij. - Dat Boschuysen weder simpel wierdt. | |
[312]Alle de heeren gedeputeerden sijn vertrocken, Douwe Alua oock, waeren wel tevreden mit die resolutie. - Mit die heeren gegeten, dess avontz gespeult tot 12 uir. 25 december/4 jannuarii saterdach, Kersdach in de kerck geweest. Walteri bedanct, dat hij sorge had gedragen voor het werck van Bourum, presenteerde hem mijn dienst bij alle manieren, want ick nam het soo hooch, off hij het aen mij had gedaen, en badt hem, off Jacop Stevens widers wat wilde ahnfanghen, dat hij in die saeck alletijt wold wel gaen, omdat het maer een werck van factie wass en staetsucht, en Jacob Stevens wel heeft geweeten, doen hij hem weder bij sich inriep, Bourum doenmahl onderleggende, 'twelck hij bekende, en beloofde mij die saeck alletijt te willen helpen bijwoonen en het goedt recht voorstaen. - Hij seyde oock, hoe swaer het voor mij wass alle werelt contentement te geven, want van twe kost men maer één helpen. - Hij recommandeerde mij sijn broer Walteri tot secretaris. Ick seyd, mijnheer, ick heb Gabbama all gerecomandeert, maer om uwentwil sal ick opholden, doch ick kan hem niet recommanderen; Hij seyde, Sibe Sibe meint dat ghij quaet op hem siet; ick seyde, hij doet mij ongelijck, maer het iss omdat hij gheen gedeputeerde wierdt, doe het Bourum iss geworden, en één kan het mahr hebben. - Walta quam hem tegen en woud hem niet sien, sloech sijn mantel om en ginck soo voorbij. - Hij seyd dat sijn broer sal Hessel | |
[pagina 470]
| |
Roorda veul te doen geven in de griteni [Leeuwarderadeel] en sal se aen het disputeren brengen en niet soo glat doorgaen sonder disputeren als voor ettelijcke jaeren, 'twelck sijn griteni sal onvruchtbaer maecken in 't vergeven der ampten, en scheyden wij goede vrunden. - Haubois seyde mij Tjalling Eissinga van de Raerdt had geseit, ick heb niet te seggen, maer alles sal soo klaer niet afloopen als men meint; had gheen goedt ooch op mij, had hem geklaecht, dat ick hem eens verweten had dat sijn neuss van boosheit wass ontsprongen te bloeden; Haubois badt mij om de twe borgemeesters [313] Sneeck nae sijn sin te hebben, mit presentatie van alle dienste. - Mit Haeren ende officiren gegeten. In de kercke geweest. - Andela, Gauma, Marceliss Govertz, Scheltinga en noch lyden selfs, die geerne burgemeesters wilden wesen, recomandeerden mij haere persoonen, en die voornoembden recomandeerden andere. - Scheltinga seyde dat Haersma, Fockens blijde waeren mit die resolutie van de predicanten van gisterenGa naar voetnoot183 en nu gereedt waeren om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] te vergeven. - Mol bekeven, omdat hij twee jaer gewacht had te klaegen over dien vroetsman Teppema, die hij sustineert onwettelijck te sitten en dat door transpoort. - Ockinga recommandeerde de saeck van Mol, die ick het werck verhaelde. - Het werck van de steden geadjusteert en dat van Sneeck gelesen, waeren beuselingen en wass het twe jaer geleden eer Mol klaechde en, nu het hem te pass quam, wold hij Teppema weder afsetten, die hij en Viersen dicwils hadden ontboden als vroetsman op het raedthuys, om neffens anderen te vergaderen. - Alleen gegeten, weder een peerdt verlooren. 26 december/5 jannuarii sondach heb ick drie luyden van Dockum gesproocken, Piter Dionisius en twe andere, die burgemeester wolden wesen. - In de kerck geweest. Evert Taekess quam nae de predicatie oock van Dockum. - Mit officiren, Schollemburch gegeten, ahn Wijnbergen geschreven, Kuyn oock. - Desen naemiddach heb ick de burgemeester vastgestelt en in de brieven aen de magistraeten geschreven en wechgeschickt, 'twelck weder Godtloff stillekess iss affgedaen sonder moite ofte oppositie, en heeft Haringsma noch niet uytrichten kunnen om die vier steden die hij seyde dat hij hadde [314] en wolde de raetsbestelling van mij affkeren; ick hoop niet dat het hem gelucken salGa naar voetnoot184, en kan ick het noch niet sien en sal dat soo wel uytrichten, gelijck hij mij van het avontmahl dess Heren wolde holden. Ick moet daerom all effenwel modest en voorsichtich wandelen, wandt als men geluckich iss, heeft men veul vianden, dan moet men des te meer toesien en tempereren sijn fortuyn, wesen geduldich, lanckmoedich in 't spreecken, patiëntich, alle werelt horende, wel rancontrerende, weinich spreeckende, een yder geern gehoor gevende en mit een blijd gelaet, wandt aen wy sullen sij sich anders adresseren als aen mij en dat om mijn ampts wille. Daerom moet ick toesien, dat ick mijn ampt wel bediene, opdat niemantz reden heeft oover mij te klaeghen, oover mijn doen, leven en wandel, en leve ofte het alle de werelt alletijt sach, en voor mijselfs sooveul beschaemt te sijn als voor yemantz vreemts, omdat mijn gemoet en consiëntie de beste getuyge en aenklager iss, wandt niemantz kan weten wat ick doe ofte ghedencke als ick selfs en onse heer Godt, die alless siet, en wij moeten noch eens rekenschap geven van alle gedachten, woorden en wercken, in dit leven | |
[pagina 471]
| |
gedaen. - De deucht, vromicheit, die iss haer eigen recompensie, en moet men maer goedts doen om de deucht selfs, sijn eigen gemoet te vergenoegen, sijn conciëntie satisfactie te geven en gerust te stellen; laet ick dat alletijt onthauden en noit vergeten, en off het quaeme dat ick in mijn gemoet quaet ofte ongeduldich wiert, laet ick mij bedwingen, het niet toonen, maer bedecken mijn passie, niet toegeven, maer die onderdrucken, dempen, vermesteren, [315] soo sal ick van alle werelt gelieft, bemindt en gevreest worden. 27 december/6 jannuarii maendach is de heer Nijs bij mij geweest, seyde mij dat Haringsma niet had voorgestelt in de kerckenraedt weghen mijn persoon, om mij van het nachtmahl te holden. - Wass noch sehr genegen om sijn [schoon]soon Simonidess burgemeester te hebben, en hielp niet dat gepraet datter in de stadt om wass, dat hij daerom Bourum sijn process had gefavoriseert, maer wolde het all effenwel hebben; hij wass bang voor scheuring onder de magistrat en dat om de secretari, sloech voor Sibe Sibe en Ytsma die solden derom lotten, wy het hebben solde, en die het kreech, solde de ander wat geven, off hij sol het boelegoet hebben, badt mij daerop te drieven, om rust te holden; ick seyd, ick sal mijn best doen; doch ick deed er alletijt bij, ick vreese dat se schullen scheuren, want ick Sibe Sibe all sulcke discoursen heb horen spreecken en was hij heel mit de saeck verlegen, wold nochmahl de conferentie hebben met sijn swager Bourum en Ytsma, ofte sijn swagher soude het in mijn presentie verklaeren haer getrau te sijn. - Bourum wass voor Nijs bij mij, wass heel mit het werck verlegen tuschen Sibe Sibe, Ytsma, Nijs, Walteri. Raetheer Scheltinga woud sijn soon secretaris hebben, recomandeerde Axma tot ontfanger en een burgemeester van Boolswert, de coopman die het heeft gekregen, en wass hij heel cyvijl ende beleeft. | |
[316]Brieven van de heer Donia van Munster gekregen, seit de vrede soo goedt als geslooten; hapert maer een weinich aen Vranckrijck en Spagniën, maer vreest dat die twe kronen niet eens worden en dat wij sluyten buyten Vranckrijck, 'twelck een drollich werck sal geven. - Heel alleen gegeten. - Ytsma sprack weder om de secretari en had gern dat men het affdeed, had de scheidmaeltijt gehad op het raedtshuys, en waeren vrolijck geweest. - Hij sal aen Dauwe Aluva schrieven om de bewuste saeck van Swartzemburch, Carel Roorda. - Bourum wass bij mij; ick seyde hem wat ick Nijs had geseit; wass heel blijde, seyde neffens Ytsma, al wilden sie de heer Nijs swagher [Simon Simonides] burgemeester maecken mit gewelt en mit all haer credijt, soo wass het ommogelijck te doen; soo iss de gemeinte gealtereert. - Ick ginck bij d'oude Haeren, adt avontz daer en wass ick vrolijck, sadt bij Pijcke, raeckte haer voeten en knyken, en wass beleeft. - Jacob Stevens en sijn volck ritsen Sibbe Sibe op, seggen dat Walteri bequaem iss en dat hij moet secretaris sijn en presenteren haer dienst en faveur. 28 december/7 jannuarii dingsdach is de heer Bourum bij mij geweest, seyde mij al wat hij de heer Nijs voor swaricheit had voorgebrocht wegen Simonides om die quaeden roep, die daer gaen soude, dat hij om Bourums process wil burgemeester wierdt, oock dat het soo wonderlijck stond onder de magistraet selfs om de secretari will, dat Bourum [317] en IJtsma het niet in de macht hadden om uyt te wercken en Simonidess burgemeester te maecken, hielp alless niet. Nijs seyde maer, laet Simonidess in u en | |
[pagina 472]
| |
Ytsma presentie komen en hij sal belooven getrau te sijn aen de heeren correspondenten. - Bourum badt mij ick soude Nijs noch wat meerder oppositie en swaricheit voorstellen, als ick hem sprack, want hij sweert hooch en duir, dat sij het niet doen kunnen, dat se het niet in haer macht hebben Simonidess burgemeester te maecken, maer toeckomende jaer verseeckert hij het en daer wil hij een acte van gheven, onder mij te laeten berusten. - Ick heb mit mijne peerden om de wal gewandelt; Andla quam bij mij, seyde dat Sjouck Burmania nu soo wel wass, soo beleeft en soo mijn goede vrundt. - Haringsma begost nu beter te worden, en iss hem leet hetgene hij gedaen heeft, oock dat hij niet iss bij mij geweest om te speulen, doen ick het hem liet vraeghen. - Mit Herema, Haeren, Andla gegeten en nae den eeten gedisputeert; Herema wolde de religie en offitiën mit onss besitten, en wij wolden dat niet toestaen. - Niemantz gesien, nae Munster aen de heer Donia geantwoort; brieven van Pariss en paspoort, sauveguarde gekregen. - Veugling lang bij mij geweest, spraecken van S.H. testementGa naar voetnoot185, en iss van die opinie als de heer André, dat S.H. het niet heeft kunnen veranderen, meint dat het van geen kraft sal wesen, ofte dien sterfgeval quame, prins Wilhelm sonder kinderen te komen sterven en dat ick noch [318] meer affectie en genegentheit sal hebben en vrunden bij Haer Hoochmogende de heeren Staeten-General als den heer cuhrvorst van Brandenburch; ick hoop niet dat S.H. sonder soonen sterft, maer soo het soo kompt, moet men sijn recht in acht nehmen en de behaudeniss en mentien van onss huys Nassau, dat prins Mauritz tot drie-, viermahl heeft genoemt in sijn testament, voorstaen en te helpen mainteneren. - Om de erbvereenungen heeft het S.H. oock niet kunnen doen die iss tuschen de huysen Nassau-Breda en - Dillemburch; dit dient maer bij memoire. - 't Iss een groote haet geweest van S.H. tegens mijGa naar voetnoot186, het testament van sijn heer broeder, in de Staeten-Generael anno 1625 gelesen, gerecomandeert ahn Haer Hoochmogende tot executeurs, te veranderen en dat tot naedeel van sijn naem, geslacht, huys en gansche familie, wandt als onss huys Nassau te gronde gaet, sal men weinich van de princen van Orangiën weten te seggen, dahr al de luystre, ehr en deucht vandaen kompt; prins Wilhelm, prins Mauritz, S.H. prins [Frederik] Hendrick saligher hebben sich oock noit geschaemt sich van den huyse Nassau te teyckenen in alle haere acten en brieven, dewelcke mit hondertduysenden te vinden sijn; patiëntie, men moet verwachten wat Godt doen will, die sal de gerechticheit alletijt voorstaen, hoope ick, gelijck hij in alle dinghen doet, en dahrbij willen wij het laeten berusten, verwachten den tijt aff. - Bij juffer Dude van Burmania geweest mit Heucklum en gepraet tot half tien. | |
[319]29 december/8 jannuarii woensdach in de kerck geweest, mit officiren en Oostheim gegeten. - Roorda wass gebeden, Haringsma, doch quaemen niet. - Burgemeester Bourum seyde mij, hoe dat Haringsma hem soo qualijck bejegent had, als hij hem bedancte voor het affdoen van het process, mit veul drollighe discoursen, gantz sijn staet niet competerende. Daernae wass Haringsma op mij lossgebroocken, seyde ick deede hem in Worckommer Nieulandt wel 25.000 gulden schaede. Eissinga die nu | |
[pagina 473]
| |
soo voor hem iss, die iss sijn grootste parthie en viandt geweest in dieselfde saeck; soo laet sich die man van Unia leyden, dat hij alless doet wat Unia hem bidt, versoeckt oft raedt. - Scheltinga sprack voor de raetsheer soon tot secretaris van Lewaerden. - Bij juffer Eissinga geweest. - Alleen gegeten, 2 coetspeerden gekoft. - Ytsma seyde dat Nijs noch all persisteerde en wolde niet aennemen die schrupulen die men hem voorhielde, oock dat het niet doenlijck wass door de onneenicheit tuschen Sibe Sibe ende IJtsma. Bourum stond tuschen beyden, en verbleef Nijs om Simonidess burgemester te hebben. Ytsma wil neffens Bourum die acte teyckenen om toekomende jaer Nijs contentement te geven. - Seyde IJtsma oock, hoe Unia Tjalling Eissinga soo regeerde, dat hij alles deede wat hem Unia seyde en voorstelde, all had hij van tevooren anders geresolveert oft gevoteert. - Eissinga voert Haringsma soo aen tegen mij. 30 december/9 jannuarii donderdach niet gereden; de heer Nijs bij mij geweest om die olde saeck, klaechde mij het wedervaeren van Ytsma. Ick seyde hem oock, dat het niet wel wesen kost om voorverhaelde redenen, en seyde hem, dat men hem een [320] acte solde geven, van Bourum en Ytsma geteyckent, waerinne hem verseeckert wiert, dat toeckomende jaer sonder faulte sijn swaegher Simonidess soude burgemeester worde, doch hij had der gantz gheen lust toe en wolde het niet aennemen en nam een dach om sich daerop te bedencken. - Hij sprack van de lossheit van Haringsma en Saeckema en hoe het Hoff soo ondicht wass, dat Jacob Stevens alle de advisen van de heeren gewost had, 'twelck hij sehr beklaechde. - Lolcke Aisma broer wierdt mij tot edelman gerecommandeert van Widefelt. - Gantz alleen gegeten. - Bourum bij mij geweest, die verheucht wass dat ick hem dat seyde 'tgene ick de heer Nijs geseit had, sprack van die vrau die bij Haringsma gewoont had, die had hem geseit, dat Julius Haeringsma gebeden wass, doch hij wilde niet komen om dess broeders will. - Docter Johannes Walteri bij mij geweest om de secretari en gebruyckte veul woorden ende redenen; sprack veul van Sibe Sibe macht en credijt in de stadt, van den...Ga naar voetnoot187. - Gelesen, alleen gegeten. - Bourum bij mij geweest, seyde bij de heer Nijs geweest te sijn, doch dat hij noch niet wel tevreden wass mit de acte en stond noch daerop, dat Simonidess burgemeester wierdt. - Hij meindt Hermen Herckes sal burgemeester worden, Lieuwe Bouwe schepen, baumeester noch onseecker. Sibe Sibe seit hem de vruntschap op, als Walteri geen secretaris en wordt, en wil niet te doen hebben [321] mit het maecken van de magistraet. - Mijn peerden gesien. 31 december/10 jannuarii vrijdach heeft men niet gepreeckt. De heer Nijs bij mij geweest, hielt nochmahls ahn om Simonidess burgemeester te hebben, doch naedat ick hem mit allerley redenen had bejegent, dat het voor ditmael niet wel wesen kost en dat het mehr schande ende spot solde sijn, als het misluckte, dat ick hem riedt en op hem versocht hij solde sich mit die acte die ick hem liet sien, tevredenstellen en het voor ditmahl soo laeten gaen, soo lass hij de acte en liet se hem sehr wel gefallen en wold noch een jaer patiëntie hebb, soo om sijn will als Bourums will en alless watter gepraet soude worden. - Hij sprack dahrnae van de lossicheit van Haringsma en hoe dat raether Glinstra hem oock in het ongelijck had gestelt als dat hij niet gesien en ghehoort had hetwelcke van Haringsma wierdt uytgestroyt. - Hij seyde mij, hoe Haringsma hem had | |
[pagina 474]
| |
heten lieghen en hoe Haringsma mit Jongstal had gekeven in den Raedt en hoe hij in all sijn dinghen soo loss iss. - Bourum en Ytsma hebben de acte geteickent, en iss Bourum heel wel tevreeden, gerust en bedanckt mij ten hoochsten voor dat ick hem uyt het process en dit labirint heb geholpen, dahr hij soo wijt in stack, en sal het noit niet vergeten; Hermen Herckens burgemeester, Bouwe Lieuwes en Oostervelt schepen, boumeester. - Alless iss noch still in de stadt. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien, gewandelt. | |
[322]Heb alsoo door de seghen ende genaede Goodess dit jaer van 1647 doorgebrocht mit weinich ongeluck ende tegenspoet, alletijt in goede gesontheit en, dat het meeste iss, heb ick mij begost degelijcker te draeghen, welck niet uyt mij kompt, maer door de segen ende genaede Goodess, die ick dahr steets om ahnbidde en weet mij niet te errinneren mij mehr als twemahl verlopen te hebben en dat in Den Haghe, hier niet, eens door ongeluck, sonder dat het mijn will ofte intentie wass, maer bij rancontre en hazaert, dat men bij mij quaeme en sochte het selfs seer, d'ander in graf Mauritz hoff, doch zedert niet weder; hoope mij soo te beteren, dat ick mij niet weder sal laeten verleyden door het vleiss en den duyvel, mahr bestendich blieven en Goode danckbahrlijck dienen voor sijne genaede en barmherticheit, dat hij mij dit geheele jaer niet eens heeft laeten kranck sijn als te Spae acht taghen heel verkolt, doch het wass gheen sieckte; voortz heb ick in alle mijne saecken geluckich geweest, wat ick in dese provintie heb voorgenomen, en noch gheen quaede rancontre ghehadt, als mijn oom, vaeder, broeder. Ick ben noch wel bij S.H., oock dese somer veul ehr van H.H. ontfanghen; bij Haer Hoochmogende stae ick oock wel, soodat ick Godt niet genoech dancken kan voor sijne weldaeden, dahr ick hem alle de daghen mijnes levens voor moet dienen mit gedachten, woorden en wercken en die noit vergeten, gedencken dat alle daghen mijne laeste kunnen wesen en dat ick niet weet, of ick dit jaer '48 sal ooverleven, jae een maent ofte weeck; dahrom sterck mij mit uwen heiligen [323] gheest, dat ick bestendich mach blieven tot een einde, dat ick alletijt bedenck wat ick ahnfanghe, off het teghen u geboden streckt ofte teghen de christelijcke liefde, dat ick Godt vreese, ehre, lieve van gantscher herten, van gantzer sielen en mijn naesten als mijnselfs, dat ick soo mit hem handele als ick wilde dat men mit mij handelde, gheestelijck saye, opdat ick geestelijck mach mayen en alsoo een godtsaelich, vroom, heilich en onstoffelijck leven wandele, als een oprecht christen betaempt, die hoopt en denck salich te worden. Sterck mij in den gebode, geloove en mijn voornemen, amen; den 1/11 jannuarii 1648 saterdach geschreven. Geeft mij oock wijsheit, verstandt, voorsichticheit, gedult, maticheit, gerechticheit, rechtveerdicheit, vroomicheit, deucht en alle goede qualiteiten die ick van noden heb, opdat ick mijn ampt en charge wel mach betrachten, bedienen tot rust en dienst van de provintie, tot contentement van alle vrome en goede ingesetenen, wandt alle werelt kan men het niet nae de sin maken. | |
[pagina 475]
| |
regering ahn de handt, als hij maer spreeckt, soo iss alless gereet in de magistraet; geloof hij sal den derden de secretary gheven. - Ytsma seyde mij gisteren, dat het maecken van de magistraet bestaet meest in het uytsetten van die vier eerste die de magistraet uytstelt, dat vier burgers sijn dahr se sich heel op verlaeten, daer se mit spreecken en ondecken haer het secreet, wat se willen gedaen hebben, oock een deel van de sworen gemeente, die sullen lotten; die se niet willen hebben dat lotten krigen, die setten se op de nominatie; ahn de bevelhebbers recommanderen se, dat se doen wat haer die vier eerste uytgesette burgers sullen seggen, en dan kiesen die 4 burgers, die 4 geswooren gemeente en de 4 bevelhebbers noch ses bij sich dat luyden sijn daer se sich op kunnen verlaeten, slechte lieden, en die 18 lotten dan tot 9; die 9 gaen in een caemer en kiesen de magistraet, 4 burgemeesters, twe schepen ofte boumeester. - Tweemahl in de kerck geweest, mit officiren gegeten. - Jongstal seyde mij, dat hij op Het Bildt seecker ginck, in het eene dorp had hij 21 stemmen tegen 13, in het ander 13 tegen acht en kost er noch meerder krigen. - IJtsma seyde mij alless wass still afgelopen mit het maecken van de magistraet en die drie hebben gekregen Hermen Herckes, Lieuwe Bouwes, Oosterfelt. - Hij sprack noch om de secretari hardt aen. | |
[332]Jacob Stevens quam oock boven, om te lotten als gesworen gemeinte, maer sij hadden hem gestelt als oock op de nominatie, hij kreech een letter om te blieven en electeur te...Ga naar voetnoot188, en had hij het heele werck ahn Bourum kunnen verkerven; dit iss de tweede mahl dat Jacob Stevens booven quam, den eersten dach als gesworen gemeinte en den lesten, daeruyt kan men sien dat de voorsichticheit goedt iss, wandt hadden sie Jacob Stevens niet opgeset als op de nominatie, soo hadde hij eleceteur geweest en het geheele werck kunnen in disordre brenghen; dahrom moet op alle dinghen wel letten en ooverdencken, jae tot op de kleinste, wandt een kleine saeck, die u onvoordacht voorkompt, kan u groote brabbeling en verandering en moite geven. - Potter iss heel sieck en beklaecht nu sehr, dat hij versuymt heeft niet te nachtmahl te gaen, dahrom moet men toesien, als men tijt heeft, dat men die niet versuymt, en als ghij de stemme des Heeren hoort, dat ghij se niet versuymt en Goodess geboden niet veracht; dat geschiet veul, dat lyden dat op haer dootbedde beklaegen; juffer Tjessens saliger beklaechde het oock. 2/12 jannuarii sondach. | |
[348]Il ne fault pas estre exampt de crime, mais aussy pas donner ombrage de blasme. - La raison et le temps emportent tout douleur. - Cleon disoit que celuy despouille le personnage d'amy qui soustient celuy de juge. - Celuy qui achepte en gros, revend en destaill. - Tout ceulx qui sont tes ennemis, vouldroyent bien qu'il leur fust permis d'estre criminels de ceste sorte. - Dat de deucht in de daet gelegen is en die als begraven blieft, soolang sie sonder oefening is. - Le craindre de peur de le mespriser. - L'aimer de peur de le fuir. - Cum tibi displiceat rerum fortuna tuarum. - Alterius specta que sis discrimine pejus. - Elvidius Priscus est celuy qu ‘encores qu’ Antigone luy defandoit de venir au conseil et d'y dire son advis librement, il respondoit, je suis conseiller, je y | |
[pagina 476]
| |
viendray et y venant, je diray aussy librement mon advis. Que peult-on faire à celuy qui ne craingt point la mort. - L'aimant desire d'estre aimé; pour estre aimé, il se fault rendre aggréable ou aimable, pour se rendre/estre aimable, il fault estre honnest homme. - Intérest, gloire, affection. - Flatteri, complésance, galanteri. - Dissimuler est un vice cervile et fort proche à la desleaute. - La necessité est un grand maistre, qui faict devenir amis ceulx qui auparavant estoyent mortels ennemis. - Aime toy-mesme et aime les aultres pour l'amour de toy. - Le contentement d'une condition mediocre, voire petite est un inestimable thrésor. | |
[349]Il n'y a rien de plus exellant, rien de plus beau que la vertu; tout que se faict par son comancement, est bon, et il est désirable. - La grandeur de courage et la constance est en cela, de laquelle la patience, la tolérance, la souffrance sont comme branches, la prudance y est aussy sans lequel on ne peult pandre aulquun bon conseil, elle te persuade d'andurer vertueusement ce que tu ne peux éviter. - Tout ce que faict honorablement, une seule vertu le faict, mais c'est par advis de conseil et de la raison. - L'homme est composé de deux parties, l'une est irresonnable, c'est elle qui peult santir les morsures, bruslures, douleurs, l'aultre raisonnable est celle qui ne s'ébranle jamais de ses opinions, qui est hors de toutte crainte, qui est indomptée. - Mettons paine que tout le temps soit à nous, mais elle ne sera à nous, si nous ne commencons d'estre à nous-mesmes, ce sera quand nous aurons mis touttes nos affections soubs le pied et soubs notre obéissance, et que pourons dire, j'ay vaincu, mais non les Mède et les Perses etc., mais l'avarice, l'ambition et crainte de la mort, lequel a vaincu les vainceurs de tout le monde. - La sobriété, la tempérance, patience aux adversitez sont le chemins pour monter au ciel. - Il n'y a qu'un seul bien, c'est la vertu, et certainemant il n'y en a sans la vertu. | |
[352]De compagnie te peerde soucken op te holden, om tijt te gewinnen, dat de heeren gedeputeerden niet eens kunnen worden om die te vergeven, en tot dien einde Haer Edelmogende drie edelluyden voor te slaen, daer die heeren die de correspondentie mit malckander hebben, niet toe sullen geinclineert sijn om de compagnie aen een van die te vergeven, joncker Humalda, Tjerd Aluva, Eissinga, om tijt te gewinnen en occasie te hebben de vier caemers daeroover te schrieven off te spreecken, om op het pretexst van S.H. laeste teyckening de compagnie nae S.H. meinung te vergeven. - Ick heb die van Franicker laeten belooven, dat dit het laetste mahl soude sijn dat se mij haere stemmen souden presenteren, wandt ick mij mit die cuperi niet kan ofte mach moeyen, dahrom kan ick mij der niet mehr in sien laeten. - Jongstal heeft dat geweten, heeft de magistraet op die belofte ahngesproocken, die hem die stemmen hebben gegeven, want U.E. die weten wat credijt een raetsheer heeft in dese provintie. - 't Wass mij vergeten, dahrom heb ick U.E. yet geseit van de helfte, mahr het iss al gedaen geweest ehr ick in'dt landt ben gekomen. - Jongstal die vraechde mij daernae uyt beleeftheit en Haeren oock, en hadden het papier al in de sack; dahrom ben ick er heel buyten. | |
[pagina 477]
| |
[353]En parlant considère-toy
A qui tu parles et de quoy
Où, en quel lieu et en quel temps
Ainsi parlent les sages gens
Den ijver van een papist
't Goet leeven van een menist
De leere van een calvenist
Maecken tsaemen een recht Christ
|
|