Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649, 1651-1654
(1995)– Willem Frederik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[0]Te noteren, datter noch yet mit Casembroot te vereffenen iss, Jan Lipping en Van Royen, die mij noch elck gelt schuldich sijn. - Mijn reeckening iss den 27 januarii/6 februarii gesloten en geteyckendt 1648. Een keunincksken den beck en voeten affgesneden en dan klein gehact en in een glass Spaensche wijn gedaen en uytgedroncken, iss heel goet voor het graeveelGa naar voetnoot1 en dickwils geprobeert, den 13/23 november 1648. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1]1. Dat de heere stadtholder de heeren volmachten behoorlijcke respect ende ghehoorsaemheit sal leesen ende sich wel waeren om yetwes aen te vangen strijdende tegens de vrijheit ende souvereineteit van dien lande. - 2. Dat hij de gereformeerde religie sal mainteneren, die op de Sinode van Dordrecht is gearresteert. - 3. Dat hij mit de heeren gedeputeerden sal meinteneren ende onderholden, defenderen des lants privilegiën, wetten en ordonnantiën. - 4. Dat hij mit de heeren gedeputeerden goede acht sal hebben op de schantzen, forten buyten en binnen de provintie. - 5. Dat hij mit de heeren gedeputeerden tsaemen sal vergeven alle chargiën die vacant sijn, uytgenomen die sich de heeren [volmachten] hebben gereserveert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2]6. In 't legher sal de heere stadtholder de vacante plaetsen vergeven, ingeboorne den uytheemschen voortreckende. - 7. Sall sich reguleren nae de instructie van de heeren gedeputeerden, sooveul desselfs persoon aengaet, en onderholden voorall het 33. point, dat luyt dat de stadtholder gheen compagnie mach verleggen sonder weten van de heeren gedeputeerden. - 8. Sall sich hebben te reguleren nae de instructie van de raetsheeren, soeveul sijn persoon betreft. - 9. Sal gheen gouvernement ofte commandement vergeven sonder weten van de gedeputeerden. - 10. Sall gheen landt mooghen coopen in de provintie. - 11. Sall gheen survivantie ofte transport moghen versoecken, op wie dat het sie. - 12. Sall gheen nieuwe versoeck moghen doen als hetgene hij hier gesworen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9]1648. - januarius 31. - 1/11 jannuariiGa naar voetnoot2 saterdach tweemael in de kerck geweest. - In 't boeck van anno 1647 heb ick geschreven, hoe [de] raetsbestelling toegaet van Lewarden, die dit jaer weder still iss afgelopen, sonder de wachten te verdubbelen, doch wel toegesien, opdatter gheen ongeluck en kome door naelaticheit en al te grooten seeckerheit, daer de doleanciers wel op souden sondigenGa naar voetnoot3. 't Is beter voor te komen als voorgekomen te worden. - Potter iss heel sieck, beklaecht niet te nachtmael sijnde geweest. 2/12 sondach tweemahl in de kerck geweest. Mit officiren en den heer van Amelant gegeten. - Om de stadt gewandelt, bij juffer Burmania geweest, dahr juffers wahren. - Mij wierdt van het transport van Potters compagni twe-, driemahl gesproocken. - Mit Herema, Haren gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3/13 maendach mij laeten schilderen. Mit De Geest en Maré gegeten; de heer van Amelant schickte mij twe peerden. - De heer Jongstal seyd hij ginck in Het Bildt seecker en vast en verseeckerde mij van sijn dienst en vruntschap. Ick riedt hem aff gheen menist in de stemmen te brenghen, maer alles voorsichtich te doen en ruym te seilen. - Viersen bedanckte mij, dat ick sijn schoonvaeder [Bruyn Gijsberts Geersema] had burgemeester te Harlingen gemaeckt, wass heel beleeft. IckGa naar voetnoot4 seyde mij oock van die menist op 't Bildt; ick hielt mij off ick het niet wost en seyde, ick soude bliede sijn tegens yemantz te kuypen die soo een misslach wilde doen. - Hij seyde mij hoe Bicker en De Graef soo nae neefen sijn en dubbelt door en in malckanderen getraut sijn en de regering gantz aen [10] haer handt hebben en de heele vroetschap; den heer van de Purmer sal nu burgemeester worden; sie sijn alle armyniaens, gaen all te nachtmahl; veul armyniaenen worden papist t'AmsterdamGa naar voetnoot5. - Alleen gegeten mit Maré; seit dat hij in 't geringste gheen quaet van mij hoort spreecken, noch in het eene noch in het ander, 'twelck een groot geluck voor mijn iss, want mijne vianden, kosten se yetwess vinden, sie solden blijde sijn en verswieghen het niet en brenghen het aen den dach, doen der niet off, maer souder geweldich mit additie en leugens derbij speulen. Omdat ick dat weet, moet ick mij des te meerder wachten, leven voorsichtich mit alle werelt, trauwen niemantz te veul, want die u vrundt iss, kan u viandt worden, en hebt ghij u dan te veul geangageert, die brenckt het dan wel uyt en kan u veul schaede doen. Daerom leeft beleeft mit alle werelt en holdt u ingetogen, spreeckt weinich, besonder qualijck van yemantz ofte schabieuse saecken, daer questie uyt ontstaen kan, bedwinckt uselfs, als sijn het u vianden, laet het niet blijcken, spreeckt er weinich off en duyt alle ding ten besten, toont oft ghij der niet of wist en verwondert u van sulcke en diergelijcke dinghen, weest alletijt verheucht oover yemantz geluck en bedroeft oover yemantz ongeluck, leeft soo in u kabinet, of het alle werelt sach, soo sult ghij wel leven, niemantz sal yet te seggen hebben en ghij sult mit een vrij gemoet wandelen voor de menschen, doch besonder voor Godt, die alless siet en die men niet kan bedriegen en die wil dat wij heilich en gerecht leven, heilich tegens hem en gerecht tegens onse naesten, waerdoor de wet en de twe taefelen onderholden sal worden, de 4 eerste en de 6 laeste gebodenGa naar voetnoot6; dahrom siet wel toe al wat ghij aenvanckt, bedenckt het einde soowel geestelijck als weltelijck en ghij sult wel leeven. Mijne peerden gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[11]4/14 dingsdach mijn peerden gewandelt om de wal. Om tien uir nae Sexbirum gereden; daer gegeten en mit de oude vrau Ebinga lang gepraet, de heer van Amelantz peertjen gereden, dat wel en lang liep. - Dess avontz mit Jongstal gegeten; sijn vrau wass quaet, Sophike wass lustich en beleeft, civijl tegen mij, sprack van het landt, knyen. - Jongstal begost droncken te worden; hij seyde mij, hoe dat Haringsma mit Widefelt hadden woorden gehadt om mijnentwil; wie bleven tot twaelf uir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5/15 woensdach in de kerck geweest; het hooft deed mij wehe. - Widefelt seyde mij, hoe dat Haringsma op mij en mijn broeder gekeven had, en dahrover kregen se woorden, heeteden malckander liegen en wahren heel quaet. - Mit Jongstal, Unia gegeten, doch ick kost niet, het hooft deedt mij wee; Jongstal sprack weder, hoe hij op Het Bildt soo seecker ginck. Swaelve wass bij mij om het pensionarissampt. - Boelema de assessor quam oock om het pensionaerissampt van Liewarden. - Met mijn peerden nae den eeten rijden wandelen; mit Widefelt, Frentz, Glins verkeren gespeult. - Aisma recomandeerde mij sijn neef tot edelman. - Wel gegeten desen avont. 6/16 donderdach mijn peerden gewandelt; Ytsma wass bij mij om de secretari, Gabbama oock. - Alleen gegeten. - Douwe Alua heeft mij geschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[12]Mijn bottelier iss te nacht gestorven. - Griffir Glinstra bij mij geweest om sijn broeders saeck te recomanderen tot gedeputeerde en om die heeren bijeen te holden van de correspondentie. - Ytsma bij mij geweest om een brief aen de Staeten, recomandeerde sijn swagher tot secretarius, seyde dat Hessel Roorda van Eissinga [en] Haringsma Botnia hadden willen van Ulb Aluva aftrecken, doch hij had niet gewilt. - Ulb Aluva gesproocken, doch hij wil niet tot de teykeninge komen, sodat ick niet sie hoe dat werck aff sal loopen, en kompt het tot op den landsdach, soo wil het een grouwelijcke cuyperie geven in Oostrego, WestregoGa naar voetnoot7. - Alleen gegeten mit Maré. 7/17 vrijdach Ytsma bij mij geweest vanweghen de secretari. - In de kerck geweest. - Haringsma heeft Botnia aengeweest om tegens Ulb Alua te gaen, doch hij wilde niet, en daer waeren noch twe Eissingaen bij. - Op het Collegie geweest, en sijn de heeren gedeputeerden verschreven tegens den 17/27 om hier te wesen. - Mit officiren gegeten. - Jongstal seyd dat hij vast in Het Bildt ginck, doch was hij noch all bang; hij seyde dat Swartzemburch oock tegens hem ginck; de menist staet aff, en sal de secretaris [Albertus van Wijngaerden] volmacht wesen. - Vringer seyd dat Haringsma wass noch quaet, maer het soud wel beteren. - Wiglius badt mij te gevaeder van sijn kindt. - Nijs die acte laeten sien, van Ytsma, Bourum geteickent. - Alleen gegeten. - Bourum quam bij mij, wass heel mit de secretari [13] verlegen en wost niet waer sich te keren, woude wel Walteri en Gabbama laeten vaeren en nemen den derden, wil eens alles reformeren in de magistraet en de secretari, aleer die vergeven wort, badt mij ick solde Ytsma dat oock seggen. - Hottinga wass niet wel tevreden, dat Sicksma geen grietman bleef, en wold Botnia niet hebben. - Widefelt seit dat secretaris Scheltinga heeft hem geseit, dat Fockens nu tevreeden iss mit de teyckening van de twede acte van Ulb Aluva en dat hij daerop de grieteniën [Baarderadeel en Schoterland] wel wil afdoen. 8/18 jannuarii saterdach heb ick niet gereden, maer yet aen de heer André geschreven, geschickt. - Klinckebijl bedanckte heel seer mit veul woorden en seer groote presentatie van dienst, dat ick hem heb burgemeester gemaeckt tot Harlingen. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. Jongstal seyde mij Unia had geseit ick had Tjalling Eissinga eerst geraeden sich tegen Bourum te stellen en tegen de regering van de stadt Lewarden en had hem bedrogen, daernae recht tegen hem aengegaen, om hem te onderdrucken en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terneder te brengen, maer daer iss niet een waer woort ahn; contrari, Eissinga seyde mij verleden jaer hij docht dat het mijn wil wass en genegentheit. Ick seyde, mijnheer, hadt ghij het mij gevraecht, ick soude het u geseit hebben; hij sprack oock van Haringsma, en Unia iss soo geck, dat hij sich imagineert dat hij credijt bij die heeft en daerom credijt bij mij verliest, doch hij heeft het noit gehadt. - Jongstal gaet vast op Het Bildt, als hij seit. - Des avontz gespeult. Ockinga recomandeerde mij sijn knecht tot bottelir. - Imminga quam speulen, een loss mensch. - Had ick tegen Bourum geweest, ick had hem gheen gedeputeerde gemaeckt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14]Eissinga iss heel bitsich tegens mij en andere volgen hem dahrinne, doch patientie, doet wel en vreest niemandt. 9/19 sondach tweemael in de kerck geweest. D'oude Haeren en officiren bij mij gegeten. Haeren seyde dat hij meint op Het Bildt vast te gaen. Ytsma seyd dat Bruinsma noch niet wil afstandt doen van de compagnie, dat hij Klinckebijl wil en kan raetsheer maecken; Grovestein sal het niet hebben, seit hij. - Den ghehelen namiddach gelesen, geschreven; des avontz gantz niet gegeten, gepraet. 10/20 jannuarii maendach mijne brieven terecht geleit in het fraye cantoirken. - Den heelen voormiddach gelesen. - Alleen gegeten mit Maré. - Naemiddach weder gelesen. Jitsma bij mij geweest, seyde dat de brieven wech waeren nae de heeren gedeputeerden. - Bourum en de andere burgemeesters sullen morgen bij den anderen komen. - Mit Maré gegeten. Ick heb een nieuwe bottelier bekomen. - Mijn peerden gesien; een iss noch kranck. 11/21 jannuarii dingsdach te peerde gewandelt. - Mit Haeren en Hemmema gegeten. Nae den eeten om de stadt gewandelt. - Joost van Voorn van Harlingen quam bij mij, bedanckte mij, dat ick hem had schepen gemaeckt, wass sesmael in de ooverschriving geweest als burgemeester, doch hij wass noit daertoe verkosen, 'twelck hem leet was geweest, doch hij wost wel ick kost alle werelt niet tegelijck helpen. Ick: ick verseecker u, ick haet u niet en dat omdat ick u niet kende, en daeruyt kundt ghij het nemen, want men kan niemantz haeten, of men moet de man kennen, maer der quaemen andere luyden alletijt van kennis, [15] neffens u en dan oock veul recomandatiën, soodat ick het niet kost teweghe brengen. - Hij seid dat Keth heel sijn credijt verliest door sijne dobbelheit en valsche streecken, door hem en De Gavre nu gebruict. Gheen goede brieven van Dietz gekregen. - Uyt Den Haghe veul brieven gekregen. - Mit Maré gegeten. 12/22 jannuarii woensdach ben ick in de kerck geweest. - De knecht van den holtfester [Gemme Laes van Burmania] heeft sich in de gewaldigersGa naar voetnoot8 huys selfs ingestelt. - Mit Unia en officiers gegeten. - Gelesen, geschreven aen Korck, Spie. Bij juffer Hania geweest. - Mit Snabel gegeten. 13/23 donderdach. - Haeren begost aen Het Bildt te twiefelen en vreesde dat Boschhuysen booven soude komen. - Hij vreesde dat een menist hem soude bedrigen, en Marcelis Govertz oock. - Ick heb gantz alleen gegeten. Gelesen. - Ytsma iss bij mij geweest, seide mij dat vijf uyt de magistraet waeren geordonneert om de secretaris en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de baumeesters instructie door te sijn [zien] en te reformeren, omdat se beyde in disordre waeren geraeckt. Hij seyde dat Bruinsma noch alleffen eens gesint bleef, wold de compagnie niet afstaen, recommandeerde mij Gabbema tot secretaris. - Ick heb alleen gegeten, mijn peerden gesien. 14/24 vrijdach in de kerck geweest. Mit officiren gegeten en die Fransman van monsieur d'Harpagon. - Marcelis Govertz heeft Jongstal bedrogen, heeft Viersen de stemme gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16]Nae Den Haech en Munster geschreven. - Gelesen, bij de oude Haeren geweest, daer des avontz gegeten, wahr de tijding quam, dat Potter storf; Pijcke een brief gegeven, die se in de moff stack en bewaerde se en wass wel tevreden en beleeft. 15/25 jannuarii saterdach heb ick mijn peerden gereden wandelen. - Loo sprack mij om de lieutenant-collonelsplaetz aen. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. Andla had geseit ick wass te hart geux. Juffer Juckema in onse kerck geweest te Sneeck. - Wydefelt sprack om de majoorplaetz. - Ick seyd in Unia presentie dat het schelmen wahren die yemantz wat achter de rug seyden in herbergen ofte op de merckt en dorsten het niet doen in presentie; hij wost wel wat ick daermede seggen wilde. - Mit Loo en edelluyden, André gespeult. - Walta quam bij mij, keef seer op Pau, Mengerswijck, Mateness, dat se buyten Vranckrijck wilden teyckenen en den vrede sluyten, en wolde extraordinariss middelen gebruycken om die drie, vier van Amsterdam, Hoorn, Medenblyck en andere steden van Hollandt die den vrede soo drijven, voor te komen en te beletten dat se in haer quaet voornemen niet voortgingen, oft door S.H. en de ses provintiën mit de ses steden die in Hollandt goedt sijn, ofte noch andere en hardere middelen, en waeren wij goede vrunden, omdat wij van één opinie sijn, niet buyten Vranckrijck te sluyten oftewel gantz geen vrede te maecken, omdat men Spagniën niet kan trauwen. - Mit die heeren die speulden, gegeten. 16/26 sondach twemael in de kerck geweest. Walta adt dess middachs bij mij. - Heerema sprack mij om de majoorsplaetz aen. - Vringer seyde dat Imminga en hij souden voorseecker volmacht worden in Hottinga griteni. Bij juffer Burmania geweest, daer de andere juffers waeren. [17] Desen avont niet gegeten. 17/27 jannuarii maendach iss Piter Dionisius [Loomaers] bij mij geweest, bedanckte mij dat hij burgemeester wass geworden, seid dat hij anno 1635 wass volmacht geweest en het ongelijck dat se aen de ontfanger BootsmaGa naar voetnoot9 gedaen hadden. - Seyd dat Dockum meer en meer aennam alle daech, oock in de verpachtinge. - Glinstra wass bij mij om de cuyperi van Westrego, wass bang voor Ulb Aluva, dat hij mit Hottinga weder soud gaen. - Seyd dat Grovesteins de gritman soud volmacht sijn mit een bisitter. - Cornel Alua quam van Aurick, vertelde sijn questie tuschen Ehrentruyter en hem om het huys te Embden. - Jongstal meint dat hij vast gaet, seit 13 stemmen tegen elf te hebben en meint dat se in die questiën tuschen Bruin Gisbert en de secretaris van Het Bildt noch sullen goede kans hebben en dat het Haeringsma niet sal kunnen afdoen, wandt hij staet maeck op Saeckama, Glinstra, Yepema, André, Walteri. - Heel alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeten, de Munsterse en andere brieven gelesen. - Ulb Alua bij mij geweest, soeckt de compagni van Potter nu op Siksma te hebben, wol oock geerne de majorplaetz op Sickxma hebben. Wold mij niet seggen, wy hij volmacht woude maecken in Wonseraedeel, alsoock in Hennaderadel. - Gelesen en geschreven. - Een burgemeester van Boolswert mit Oostervelt quam mij bedancken, dat ick hem had burgemeester gemaeckt. - Mit Maré gegeten. 18/28 dingsdach iss cornel [Hessel Meckema van Aylva] en de gritman Aluva bij mij geweest, klaechden oover Ulb Aluva, dat hij sich niet verclaeren wilde, op wy dat hij gaen wilde voor het volmachtampt in Baerderadeel; resolveerden Botnia te laeten cuypen om volmacht te worden in die griteni. - Seyden oock dat Eissinga van Rad soud ammeraliteit worden en Swartzemburch staet-general, doch ick gelooff en vreese dat het dan all effenwel op Carel Roorda sal gaen en blieven; de tijt sal het lehren. Anders had het ander beter geweest, wandt die solde weinich in Den [18] Haech geweest hebben, doch de tijt sall alless lehren. - Baerdt seyde mij, dat se in de Wolden cuypten tegens Fockens en Scheltinga, begeerde, ick soude Hauma de compagnie van Potter geven. - Mit den rector, conrector en schoolmeesters gegeten. - Burmania liet mij bidden om den soldaet weder loss te laeten gaen. - Gemnich bij mij geweest, om een veendel voor Sageman te hebbe. - Widefelt, die seit dat Sjouck Burmania meint, dat Grovesteins Sicco volmacht sal worden in Ulb Aluva griteni. - Sicksma wilde major sijn van Dauwe AluaGa naar voetnoot10 regiment; vinde het niet goed. - Sjouck Burmania wost noch niet, hoe de saecken stonden in Westrego, en wass heel mit het werck verlegen. - Unia gepraet van sijn gelt van juffer Orion en van de sterfelijckheit. - Gelesen, alleen gegeten. - Mijn peerden gesien. 19/29 jannuarii woensdach in de kerck geweest. - Botnia wees mij de stemmen van Ulb Aluva en seyde mij, dat hij nu verseecker volmacht wass. - Botnia beloofde mij Grovesteins raetsheer te maecken en voortz all wat hij doen kost tot mijn dienst, daer solde hij niet aen manckeren, om mij in alless te gelieven en te volgen. - Hij seyde dat Tomae eens raetsheer iss geweest een halve nacht, doch daernae veranderden de heeren van Westrego. - Ulb Aluva en Burmania wouden den docter Royer hebben. Hij vraecht Haeringsma niet met allen, sal meer op Dauwe Alua sien als op iemantz. - Widefelt seyde dat Douwe Alua had hem belooft, sooveul aen hem wass, de majorplaetz. - Het process van 't Bildt wass gisteren niet afgedaen, maer sal vandage dienen. - Het iss om elf uir mit eenparige stemmen afgedaen, en most Haringsma oock soo stemmen, omdat hij sach dat hij gheen kans kost maecken. - Mit doctor Wijckel gepraet; meint dat sijn broeder sal volmacht worden. - Mit cornel Alua en officiren gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19]Jongstal seyde mij, dat Haeren soo bliede wass en vermaeckt mit het werck van Het Bildt, maeckte een comparatie van hem en van Boschuysen, hij wass prins Wilhelm en Boschuysen coninck Philips van Hispaniën. - Bouritius seyde sijn oom Hillema soud volmacht sijn. - Hans Lijckelma bij mij geweest, wass welgesint, wass gereet om de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] te vergeven. - Fockens oock, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaechde oover Teyens, dat hij soo tegens hem cuypte, wolde noch hebben dat Ulb Aluva teyckende. - Bij Hemmema wat gepraet. - Widefelt seit heel 2Oostrego op sijn sijde te hebben, soeck mij om de heeren van de steden. 20/30 jannuarii donderdach heb ick mijne peerden om de stadt gewandelt. - Fockens en Haersma waeren bij mij, seyden dat Ulb Alua de griteniën nu mit wil vergeven, en sullen oover 10 of 12 daeghen weder bij mij kommen. - Fockens seyde sijn vaeder had het gedeputeerschap geresigneert buyten weten der heeren van Zevenwolden, had alleen aen de heeren gedeputeerden geschreven, dat hij het resigneerde. - Walteri sprack voor Widefelt tot major te sijn. Ick seyde, ick heb mij noch niet verklaert, omdat men mit mijn naem niet soud omlopen op de marckt en in herbergen en seggen, dat heeft Sijn Excellentie geseit, wandt den eenen vraecht hier, wat seit de graeff, de ander dahr, en onder dat vraeghen soo wordt mijn naem ooverall gebruickt, doch ick seyde hem alles soude wel gaen. Ick liet hem selfs arbeyden, opdat hij het op mij niet liet aenkomen en dat de edelluyden dan seyden, ick hielp mijn volck alleene ende all vreemden, maer als sie edelluyden het selfs doen, dan iss het well gedaen; exempel aen André, Boschuysen, Swartzemburch. - Walteri seyde, yemantz die 10 of 12 jaer hier gewoont heeft en getraut, die wordt voor gheen vreemde, maer een ingesetenen geholden, 'twelck goedt voor Simonides issGa naar voetnoot11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20]Mit Herema, Haeren gegeten, en reedt ick nae Wirdum bij Imminga, en wahren den heelen dach lustich; Imminga seyde sijn vaeder wass gedeputeerde geweest ten tijde des coninckx en had hij curagieux geweest, het soude soo licht niet tot de verandering gekomen sijn. Avontz mit Herema gegeten. 21/31 jannuarii vrijdach in de kerck geweest. - Tjalling Eissinga van de Raerdt bij mij geweest, doch sprack niet van de regering, alleen van Ulb Alua lichtveerdicheit. - Alleen gegeten met Maré. - In mijn hoff gewandelt mit doctor Wijckel, die nae de griteni ginck, sprack van de co[h]yren en presenteerde mij sijn dienst. - Doctor Andla quam bij mij, seyde mij en verseeckerde mij, dat hij mit sijn stemme op Sicco Grovestein wilde gaen om hem raetsheer te maecken. Wost noch niet hoe het in Westrego gaen soude, wolde wel yetwess van mij ghehoort hebben, doch ick en seide het hem niets van hetgene ick wost, wass mij genoech ahn sijn belofte, en seyde hij soude tegens Swartzemburch gaen in die saeck. - Gelesen, alleen gegeten mit Maré, mijn peerden gesien, en wierdt de jonge LandtgraeffGa naar voetnoot12 oock kranck. - Ytsma bij mij geweest om de secretari en om een Schotz veendrichs will. 22 jannuarii/1 februarii saterdach heb ick mijn peerden gewandelt. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Boschuysen quam bij mij, seyde hij hadden 13 stemmen en ginck nae Het Bildt. - Ick speulde verkeeren mit raetheeren Scheltinga, Saeckama, Ockinga, en waeren vrolijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21]23 jannuarii/2 februarii sondach heeft mij Andla nochmahls belooft tegens Swartzemburchs danck Grovestein raetzheer te maecken, vraechde nochmahls hoe het in Westrego soude afflopen, doch hij wil toekomende jaer in de Raedt van Staet sijn vanweghen de steden. In de kerck geweest. - Mit de heer Walta en eenighe officiers gegeten, en wass wel tevreeden. - In de kerck geweest. - Bij juffer Hannia geweest, bij andere geselschap. - Alleen gegeten. 24 jannuarii/3 februarii maendach mijn reeckeninge begonnen aff te doen. - Op Potters begraffenis geweest; ick maecke Haringsma een diepe reverentie, weet niet of het yemantz gemerckt heeft. - Mit eenighe officiren gegeten en vrolijck geweest. Walta die pratede geheel lossjes van Haringsma; ick seyde niets als verwonderde mij, seyde dat hij geen landt in de griteni van Franickeradeel had en dat hij op onbehoorlijcke manir wass volmacht geworden en onder den procureur-general [Wibrandus Geldorpius] had gestaen. - Bourum bij mij geweest en wil op Gabbama niet ghaen; dunckt mij hij wolde geerne op den derden ghaen, mischien wel op Bellanus, als ick het hem wilde raeden, doch ick heb Ytsma belooft, sal hem woordt houden te recomanderen. - Baerdt quam bij mij, woud aen Axma niet tot de ontfang, noch aen Walrich oock niet, wil noch mit mij spreecken. - Bruin Gysbertz lang bij mij geweest. - Glinstra had gheen goedt ooghe op Botnia en Ulb Alua. - Alleen gegeten. - Bourum quam weder bij mij en hielt all deselfde discours om Gabbama niet te willen hebben en op den derden te gaen. 25 jannuarii/4 februarii dingsdach heb ick mijn reeckeninge affgedaen en heb bevonden dat het haest gelijck uytkompt, [22] en soude ick veul oover hebben, als ick eens uyt de schulden wass, van de interessen ontslaegen, van de resterende schulden, die tezaemen een groote suma bedraeghen, en isser voor ditmal te kort, niet mehr als 700 gulden; dahrtegen heeft Casembroot, Van Royen, Jan Lipping mij noch uyt te kehren, omdat se noch niet gereeckent hebben. N.B. - Ick moet op alle dinghen genau sijn, wel mesnageren; so sal ick erdeur komen, doch in alles mijn ehr bewahren; had ick toegesien dese 7 jaeren als ick nu doe, ick had all uyt de schulden geweest, doch ick wass jonck en wost niet wat goedt oft schulden wass. Mit schaeden en mit schanden wordt men wijs. Ick sal noch toesien en sijn [zien] uyt de schulden te geraecken, soo het doenlijck iss. Alleen gegeten mit Andla, Maré. Andla seyde dat Catrine Entes had geseit, als Sjouck Burmania niet mit Sijn Excellencie gaet, soo sal hij van mij uytgetrommelt worden, als mijn soons knecht nu laestemael. - Dien Fransman wass bij mij, seide dat die van de religie noch wel in Vranckrijck stonden en men haer niet outrageerde ofte indracht dede. - Dominus Hilarius bij mij geweest. - Raetsheer Ockinga wold mit gewelt Walrich ontfanger hebben en, doe ick het hem niet beloven wilde, wass hij quaet en seyde in haesticheit, patientie. Hij viel heel tegens de huysen van Burmania, Aisma en Scheltinga uyt, oft die alles mosten hebben. - En dat men de adel most beneficeren. Ick seyde, waerom wil Haringsma Tomae raetsheer maecken in Grovesteins plaetz. [23] Doen wost hij niet te seggen; het iss een hoofdich mensch; hij veranderde wel drie-, viermael van coleur uyt boosheit. - Hij sprack oock off Walta soude gritman worden; ick seyd, neen, wandt Eissinga wil Walta selfs niet hebben, omdat hij de grietsluyden al te seer soude quellen, doch brengt mij drie stemmen, ick sal de vierde sijn, en gingen wie twe uiren soo praten, doch ick wolde hem nietz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beloven, en ginck malcontent wech. - Gabbama om secretaris te wesen. - Desen dach iss de stemming in alle de grieteniën geschiet in de dorpen tot volmachtenGa naar voetnoot13. - Alleen gegeten. - Mijn peerden gesien, en iss de Landtgraff heel kranck, sal mischien oock sterven. 26 jannuarii/5 februarii woensdach in de kerck geweest. - D'aude Haeren seyde mij, dat hij en de secretaris volmacht waeren, bedanckte mij voor de stemmen van Franicker, verseeckerde mij van sijne vruntschap en dienst en dat hij niet soude doen sonder mijne communicatie ofte goedtvinden. - Bourum seyde mij, dat Gabama soud secretariss worden, doch hij most het pensionarissampt afstaen en volghen in alles heel genau d'instructie die de magistraet voor de secretaris gemaeckt heeft, en dat mosten se malckanderen eerst beloven. - Mit Sijts Roorda, Scheltema en enighe officiren gepraet en lustich geweest, gegeten tezaemen. - Ytsma bij mij geweest; ick seyde hem, dat Gabbama soud secretariss sijn, doch het pensionarissampt most erof; hij quam der niet geerne aen, doch om vrede te holden, so solde hij het doen. - Hij seyde mij Bourum had de secretari opgeholden, expres om voor sijn dochters soontjen [François Jorritsma] een schrieverschap daeruyt te haelen, [24] dat Ytsma had moeten teyckenen ende beloven aen Herman Herckess, de burgemeester, hetwelcke ick noit van Bourum gedocht had. Jongstal bij mij geweest, seit 13 stemmen tegen 10 te hebben, dat Marcelis Govertz voor Loo heeft gestempt, doch geen cedul getoontGa naar voetnoot14; ergo nihil. Hij verseeckerde mij van sijn dienst, vruntschap. - Ick kreech een brieff, die seyde dat de heeren plenipotentiarisen van desen staet hadden den vrede geslooten, geteyckent verleden donderdach den 20/30 jannuarii 1648 buyten de Francen, dat een vreembde en wonderlijcke saeck iss, dat dit landt haeren ousten, besten allieerden soo verlaet; hoe het gelucken sall, sall de tijt lehrenGa naar voetnoot15. - Alleen gegeten, gewandelt; de Landtgraff, mijn beste peerdt, iss gestorven. 27 jannuarii/6 februarii donderdach mijn reeckening geslooten en geteyckent ende gantz geëffent. - Captein Haringsma bij mij geweest, seyde hoe Sjouck Burmania soo lustich en doll wass geweest in sijn jeucht. - Gelesen, gewandelt in mijn hoff. - Mit Maré gegeten. - Andla seyd noch dat hij op Grovestein wilde gaen als raetsheer, wass verlegen mit de cuyperi, vreesde voor sijn ampt. - Grovesteins liet mij Jan Alua brieff sien, dahr hij hem macht gaff om alless in sijnen naem vast te stellen en te sluyten; hij verhaelde daer dicwils in dat hij niet buyten mij doen wilde [25] en wilde liever buyten ampte sijn als buyten mij gaen. - Ick riedt Grovestein, dat sijn griteni most sonder ampt blieven, geven alless ten besten, sijn [zien] maer de heeren te veraccorderen, maecken Ulb Alua noch gedeputeerde. - Alleen gegeten, mijn peerden gesien; noch een peerdt ister gestorven. - Sicksma volmach in Ulb Alua griteni; hij heeft maer uytgestroit om het gedeputeerdeschap te resigneren, om de edelluyden het cuypen te beletten in die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
griteni, 'twelck een gauwe streeck iss, gelijck die van Marceliss Govertz, wandt die heeft het oock tot op het lest still geholden. 28 jannuarii/7 februarii vrijdach in de kerck geweest. - Albert Loo bij mij geweest, seyde mij dat de Staeten van Hollandt geweldich blijde wahren mit den vrede en heel in haer schick, dat se nu de officiren wel souden hebben, die soo breed gingen en soo rijck wahren, en geweldich reduceren, casseren, de compagniën selfs betahlen, op 40 off 50 coppen brenghen en geweldich op de menage letten, de ruyter op 40 peerden brenghen, en meinden sie alle jaer ses miljoen te profiteren ahn militie, legerlasten, fortificatiën, magasijnen en extraordinariss officiren, die sie alle willen afschaffen, soodat se geweldighe verandering souden maecken, oock om de servicen in alle steden aff te schaffen. - Hij seyde verstaen te hebben dat se in Vranckrijck soo ten achteren wahren als oyt geschiet iss en dat se het jaer '48 all [26] ontfanghen hadden weghen den coninck en dat wel hondert dorpen leech laeghen, dahr gheen menschen mehr kunnen woonen, omdat se soo sehr geplaecht worden van de inposten en tollen, dahr het landt den koninck in vervalt; de edelluyden sijn vrie van dat landt dat sie besittenGa naar voetnoot16, maer dat de bouren huyren, dat moet gelt geven ahn den koninck. Geschreven ahn alle vrunden in Duytzlandt en Den Haech. - Albert Loo adt met mij mit eenighe officiren. - Jongstal quam bij mij, seyde dat de procuratie buyten dispuyt wass geteyckent op 't Bildt van monsieur Haeren. - Walta klaechde, dat Bruinsma ahn Sicksma geschreven had als gritman, en wass heel quaet. - Een burgemeester van Harlinghen woud den dijck en paelen bij Harlinghen repareren, doch ick gaff hem dubieuse andtwoordt. - De jonge Nijs bij mij geweest, om mij te versoecken om mit de juffers bij sijn suster vrolijck te wesen. - Ick ginck bij de heer Haeren, adt daer, gaff Pijcke den tweden mael een brieff, en wass heel cyvijl en discreet nevens mij, mit de knyen raeckende, en wahren wie vrolijck tot elf uir. 29 jannuarii/8 februarii saterdach heb ick mijne peerden gereden en viel mit het peerdt achteroover. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. Naemiddachs speulde mit Jongstal, Scheltinga, Beima, Andla, Herema, Hemmema, en waren heel vrolijck. - Scheltinga liet mij een brief van de heer Donia lesen, drollich geschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[27]30 jannuarii/9 februarii sondach twemahl in de kerck geweest, bij juffer Alua, daer juffers waeren; Pijcke den derde brieff gegeven. - Mit officiren gegeten des middachs. - Avontz gantz niet gegeten. 31 jannuarii/10 februarii maendach is Glinstra bij mij geweest, toonde mij hoe se de ampten hadden gedeelt, en hadden Ulb Aluva het gedeputeerde niet toegeleit; ick seyde, wilt ghij vast gaen, soe moet ghij op Ulb Alua gaen; doet ghij dat niet, soo sal Grovestein gheen raetsheer worden, en het gheehele werck sal te niet ghaen en ghij sult gheen gedeputeerde worden. Tjalling Eissinga soon moet oock niet hebben, off de vaeder kan gheen schoolarchGa naar voetnoot17 worden; wilt ghij u saecken vast stellen, soo moet soo ghaen, soo niet, soo krijcht ghij oock niet. - Hij seide, het wahr soo goet, mahr Tjalling Eissinga will mit Ulb Alua niet te doen hebben; kan hij niet lichten en swahren, soo kan hij niet regeren. Als men yet will hebben, soo moet men die middelen ahn de handt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nehmen die men van doen heeft, off het kan niet geschieden; hij gaff mij gelijck en woude het Tjalling Eissinga, Grovestein, Jan Alua seggen, raeden en vermaenen. - Axma wass oock bij mij, seyde mij dat hij vreesde Ulb Alua soud gheen woordt houden neffens Grovestein, doch hij Axma woud sijn woordt presteren. Hij wass van mijn opinie, dat Ulb Alua Sixma soud gedeputeerde soecken te maecken, doch wost niet mit wie; oock wost hij niet seeckers. Hij woud geerne ontfanger wesen. Ick recomandeerde hem Grovestein tot raetsheer, 'twelck hij doen sal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28]Hij seyde hoe de edelluyden en ingesetenen soo quaet sijn, dat Ulb Alua Sixma tot volmacht heeft genomen en niemantz uyt de griteni [Wonseradeel]. - Mit Maré gegeten. - De heer van Amelandt bij mij geweest. - Ick heb geschreven. - Ick ginck om half vijff bij Jongstal, speulde daer mit Haeren, vrau Loo en de nichten; Pijcke den 4 gegeven, wass cyvil mit de knyen; brocht haer thuys, gaff mij een lindt en kustede. Sibilleke most mitgaen, en wass alless heel wel. - Gedanst tot 12 uir. Haringsma seyde ick wass oorsaeck, dat Botnia op Hottinga wass gegaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[31]Februarius 31 daghen. - 1/11 februarii dingsdach iss Sjourt Aluva bij mij geweest, seyde mij eenighe questiën tusschen hem en den grietman [Sjoert Saeckema] en soch naer recht. Ick seyde ick moet alless uyt de briefjes oordelenGa naar voetnoot18. - Collonel Aluva seyde vier griteniën wahren te Dockum bijeen geweest en hadden de ampten vastgeset, Carel Roorda gedeputeerde in sijn ooms [Abraham van Roorda] plaetz en Humalda off Frans Eissinga staet-general, 'twelck mij heel wel geviel, en soud een gewunst werck sijn, Dauwe Alua oock gedeputeerde, Tjalling Eissinga ammeraliteit, Hessel Roorda, Aisma 't mindergetal, Saeckema raet van staet oft reeckenkamer in Den Haech, Douma reeckenkamer in Vrieslandt, Frans Eissinga of Humalda munstercommisaris. - Tjalling Eissinga van de Raerdt had in collonel Alua en Haersma presentie gesecht, anno '46 of '47, wat bruyt ons die lytse stadtholderGa naar voetnoot19. - Douwe Aluva hier en in Vranckrijck wel gevochten. Cornel Alua quam mij seggen, dat Ulb Alua woud sijn stemme mede op heer Botnia geven als grietman [van Baarderadeel], als Sicksma Potters compagnie hadde. - Fockens quam daernae, seyde mij dat Ulb Alua hem selfs had geseit, als Sickma Potters compagnie heeft, soo sal ick Botnia gritman helpen maecken. - Ytsma beloofde mij het bolwerck bij mijn stal tot een hoff; ick sach het een goede plaetz. - Gantz alleen gegeten. - De heer van Amelandt seyd mij, dat Zum in Den Haghe wass om het werck van Amelandt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[32]Geschreven. - Jongstal vraechde mij, mit wy hij gaen soude in de cuperi. Ick seyde, mit Grovestein, Jan Alua, Tjalling Eissinga, 'twelck hij doen sal. - Mit Maré gegeten, seyde dat Camstra soo quat op Saeckema wahren. 2/12 februarii woensdach is Ytsma bij mij geweest, beklaechde sich dat Ulb Alua niet kost resolveren en soo achterhauwend wass, en seyde de heeren van de steden van gheen saecken. - In de kerck geweest. - De major [Hans Botterwech] seyde mij van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gauwicheit van de secretaris van Het Bildt en hoe hij soo gau wass en hoe Viersen hem socht te ondercruypen en ongelijck te doen, waer hij kost. - Mit officiren gegeten. - Jongstal sprack mij van de ligue in Westrego om vijf griteniën bijeen te krigen en om te sien of se het vast kosten stellen. Hans Lijckelma sprack mij van de correspondentie en versocht mij in vruntschap te blieven en woud alless mit affdoen. - De jonge Nijs badt mij om bij sijn suster en het geselschap morgen te komen. - Tjalling Eissinga van Marsum presenteerde mij sijn dienst en vrundtschap en seyde hij soud alletijt mijn vrundt blieven, bedanckte mij, dat ick hem ahn Ulb Alua had gerecomandeert om weder in de regering te komen, 'twelck hem weder wass geseit. Ick seyde, mijnheer, wie willen niet veel complimenten maecken; ick ben u diener geweest en dat sal ick alletijt blieven [33] en sal het toonen, als sich die occasie presenteert. - Hij wil mit Ulb Alua niet gaen, mit Sjouck Burmania noch Hottinga; hij haudt van Hessel Roorda niet noch Tjalling [Eisinga] van de Raerdt en seyd, sie leggen mit Sjouck Burmania en Hottinga noch all onder de decke. - Mit Maré gegeten, mijne peerden gesien; ick sach door een venster en wierdt wechgejaecht. - Om neghen uir quam Jan Alua, Glinstra bij mij en lieten mij sien haere correspondentie, die geteyckent wass van vier en een half gritenie, Tjalling Eissinga heel, Jan Alua heel, Grovestein heel, Bildt heel, Botnia half; sochten mijn advyss om Axma, Andela te hebben, 'twelck goedt vond. Gaeven mij de acte van de correspondentie in bewahring en verseeckerden mij van haer vrundtschap en dat se in gheen ding buyten mij souden gaen. Ick bedanckte haer en begeerde alless wel te mesnageren willen. Sie hadden de offitiën en ampten oock vastgesett en bleven tot half elf. 3/13 donderdach. Gemmenich beklaechde sich oock, dat hem niet geseit wierdt en dat Ulb Alua gister niet wass bij haer geweest, en wass swaerhooffdich. - Cornel Alua seyde mij sie solden nu alless afdoen; ick seyde, ick vergeef de compagni niet, off Ulb Alua moet se mit vergeven, want als die vergeven iss, sal hij mit onss gecken en vergeven [34] de griteniën [Baarderadeel en Schoterland] niet, en dat iss mij ongelegen; hij heeft soo dicwils mit onss gegeckt, hij sal het niet mehr doen; ick heb daer geen lust mehr aen, en segt hem dat van mijnentweghen. Cornel Alua ginck dahrmede henen. - Hans Lijckelma seyde ick dat oock en soude de compagni en griteniën als morgen vergeven, doch Ulb Alua most erbij sijn en vergeven het in één tijt en tegelijck. - Ick seyde het Ulb Alua selfs oock. - Haersma oock, die wass heel wel daermit tevreden en vond goet, dat men tot morgen soude wachten; hij sprack van sijn secretariss [Focke Fockens Eringa] revijs in proces; hij seyde oock dat Carel Roorda soud gedeputeerde wesen. - Haubois seyd mij, dat hij volmacht wass, woud geern gedeputeerde wesen, doch ick vond het niet goedt, alsoock van den ontfanck. - Ich adt mit Herema en Une Roorda. - Andla woud teyckenen, als ick het hem riedt, doch ick hielt mij daeruyt. - Ick ginck om de stadt, daernae bij Nijs, daer het geselschap wass, dahr wij tot vier uir vrolijck waeren; Pijcke den 5 gegeven, heel lanch gepraet, dicht bijeen geseten en de gniën door eenander, bedocht sich off nam in bedenckinge om mij te schrieven. - Jongstal seyde mij, dat Andla geteyckent had, en waeren nu in Westrego vijff griteniën. 4/14 vrijdach Ytsma en Gemmenich bij mij geweest om de ampten vast te setten. Raetsheer Scheltinga om Axma den ontfanck te doen hebben. - In de kerck geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Op 't Collegie Botnia gritman gemaeckt, Scheltingaes griteni geconfirmeert, Sixma captein, Ytsma het schrieverschap, Gemmenich het veendel, en deedt Ulb Alua alless mede. - Mit officiren gegeten. - Botnia bedanckte mij, dat hij gritman wass geworden, seyde dat ick er oorsaeck van wass, dat hij geavanceert [35] wass, en dat hij daerom alletijt mijn vrundt en diener sijn soude in all voorvallende occasiën; hij meinde Spronck te trecken tot sijn dienst en in toeckomde de gritenie te disponeren nae sijn welgefallen, als hij Otto Herema, Walta of Ulb Alua kan krigen op sijn handt. - Dauwe Alua bedanckte mij oock en seyd ick wass van alles oorsaeck, dat Botnia gritman wass geworden, en daerom sold hij alletijt mijn vrundt en diener sijn. Wadt Frans Eissinga belangt, die soude, seyde Dauwe Alua, aennemen het staet-generalschap in Den Haghe in Roorda plaetz, 'twelck wel geluckt iss volgens mijn directie ende 'tgene ick sochte. - Sjouck Burmania klaecht oover de jacht en de disordre die daerin iss, sprack daernae van de cuyperie in Westrego, wass niet wel tevreden, dat hij derbuyten wass en dat Grovesteins soude raetsheer worden, 'twelck hem heel tegens den borst iss, beklaechde sich oover Andla. - Haeren quam bij mij, vreest dat haere correspondentie niet bestendich iss, omdat se gheen ses griteniën sijn; hij wolde noch één hebben en dat Eissinga soon sijn ampt daertoe solde gebruickt worden, om noch yemantz te trecken. - Hij seyde dat de Eissinga so olde edelluyden niet waeren, en de overste lieutenant Eissinga had Grettinga tot een vrauw, en sijn moeder [Lisck van Juwsma] wass een slechte vrau van Douay. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[36]Ulb Alua bedanckte mij voor de compagni weghen Sickxma, sprack daer van de correspondentie, doch ick antwoorde hem daer niet veul op, omdat hij mij voor desen daer niet veul van gesproken had, en scheiden wij soo, sonder yet vast te setten; ick sie wel dat het hem leet iss soo langsaem gegaen te hebben. - Alleen gegeten mit Maré, die seyde dat Pieter Walta sehr keeff, dat Botnia wass gritman geworden, wass heel ontstelt en voer heel hart tegens de heeren gedeputeerden en mij uyt. 5/15 februarii saterdach iss de heer Fockens bij mij geweest, bedanckte mij voor sijn neeff [Daniel de Blocq van Scheltinga] te helpen gritman te maecken, verseeckerde mij van sijn dienst en vruntschap. Recommandeerde Walrich tot ontfangher. - Mijne peerden rijden wandelen om de stadt en het treckpadt langs, burgemeester Ytsma gesproocken; bedanckte mij voor het schrieverschap en seyde de magistrat soude mij dien hoff in 't bolwerck laeten maecken en toerichten. - Bourum kindtskindt sal het schriverschap hebben. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Grovestein, Unne en Axma quaemen bij mij om den ontfanck, en dan wilde Axma mit teykenen; ick seyde, het staet aen mij niet, maer bij de vier leeden, doch ick mene hij [37] sal teyckenen. - De jonge Scheltinga de gritman bij mij geweest en bedanckte mij, dat ick hem in de griteni [Schoterland] had gemeinteneert ende gheholden, mit presentatie van sijn dienst ende vruntschap. Jongstal mit eenighe raetsheren gespeult, Viersen, Scheltinga, Ockinga, die de partie van Walta heel zeer voorstond, nu dat de heeren gedeputeerden niet kosten vergeven de griteniën, doch ick geckte mit hem. - Widefelt seyde, Swartzemburch iss achter Andela geweest, om hem te doen veranderen, doch hij blieft constandt. - En meindt hij dat Axma sal teyckenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6/16 februarii twemael in de kerck geweest. Gritman Grovesten seyde dat Axma teyckenen will, en sie sullen hem den ontfanck geven. - Jeltinga versocht noch den ontfanck. - Bij juffer Eissinga geweest, gedanst. Alleen gegeten; Maré seyde hoe Walta soo quaet wass op Botnia en all soo quaet als hij op Sicksma iss geweest. 7/17 maendach. Hans Lijckelma wass gister bij mij sondach; ick bedanckte hem dat hij de griteniën had helpen vergeven en het landt weder in rust gebrocht; hij seyde hij solde noit buyten mij gaen, noch in 't eene of in 't ander, oock in de procuratiën, begeerde ick solde hem mit in de correspondentie helpen, 'twelck ick hem beloofde. - Hij seyde Fockens had gelt van het raetzheerschap genoten en had de manir gemaeckt, oft hij gelott had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[38]De major Popma bij mij geweest, woud sijn vaeder geerne gedeputeerde hebben dit jaer. - Jongstall seyde mij, dat Jacob Stevens wass buyten op Het Bildt geweest uyt de naem van raetsheer Ockinga, Haeringsma, Saeckema, Van Swartzemburch, Burmania en al de heeren en presenteerden de secretaris vierduysent gulden voor sijn stemme en begeerden hij soude mit Ulb Alua en Hottinga gaen, en wass Jacob Stevens hem heel hardt aen. - Ockinga gaet nu heel hardt mit Haringsma, Tomae en Jacob Stevens, en suypen sich lustich vol. Ockinga wil sich nu recht tegens mij banderenGa naar voetnoot20 en iss niet tevreden mit het vergeven der griteniën; men moet toesien en doen sijn dinghen voorsichtich. - Ick heb mit Hemmema gegeten en den wal en bolwerck besien, wahr mijn hoff wesen sall. - Haeren klaechde oover de cuyperi, woude geerne dat Waltinga derbij wass, om ses griteniën te hebben, om in toekomende oock sterck genoech te sijn en dat het niet voor een jaer gedaen iss in 't vergeven en vastsetten der ampten en dat men Waltinga contentement soud geven. - Dahrnae keef hij op Viersen, Jongstal nae sijn olde gewoonte. - De burgemeester van Harlinghen [Fredrick Crol] volmacht presenteerde mij sijn dienst en vrundtschap geduirende desen landtsdach, alsoock de heeren volmachten van Hindelopen [Dirck Claesen en Jeye Oenes]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[39]Ick ginck juffer Nijs bedancken voor haer goedt en cordiael tractement van verleden donderdach en deed excuse, dat ick haer niet bedanckt had off genacht geseit; het wass om de companie niet te stooren. - Om ses uir ginck ick bij Jongstal, dahr veul juffers wahren, Martena, Paffenroy, Hannia, Haeren. - Ick sprack Axma bij geval voor de deur; seyde mij Sjouck Burmania, Hottinga hadden hem het raetsheerschap, gedeputeerde en veul andere dinghen gepresenteert, als hij mit haer gaen wilde, doch hij wilde niet. - Ick seyde, Axma, teyckendt, en ick sal mijn best doen voor u bij de heeren van de steden tot den ontfanck, en dahrop seyde hij, ick sal het doen en ginck henen en teyckende dieselfden avondt, en sijn se nu sterck: Tjalling Eissinga, Jan Alua, Grovestein, 't Bildt, Axma, Andla, Botnia. - Wij bleven bij Jongstal tot 3 uir, en gaff Pijcke den 6 gepresenteert, en wass wel. 8/18 dingsdach is docter Jacobi bij mij geweest, iss volmacht, wil wel gedeputeerde sijn. - Die van IJlst [Aesge van Popma] oock, wil gedeputeerde sijn. - Colnel Alua seyde mij, dat het vast wass gestelt mit Abraham Roorda op Carel Roorda als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeputeerde, Frans Eissinga staet-general, Humalda munstercommissaris, dat Eisinga en Hessel Roorda groote moite deden om sommighe aff te cuypen van de eigenerfden, Ipe Dauma, Sakama. Waltinga lang bij mij geweest, iss quaet op Ulb Alua ende Bruinsma, wil die uyt het Collegie hebben, wil mit die heeren in correspondentie gaen hiervooren genoemt en Grovesten oock raetsheer maecken en sal mit die andere heeren niet gaen; [40] hij wass wel gesindt en presenteerde mij sijn dienst en vruntschap. - De volmachten van Dockum [Sjoerd Sjoerds Potter en Egbert Annes Itskema] bij mij geweest, presenteerden mij oock haer correspondentie ende vrundtschap; den geswooren gemeinsman [Itskema] iss de habijlste en schijnt een gauw man te sijn. - Grettinga bij mij geweest, seyd dat wij Vringer hadden affgewesen, omdat hij een postulandtGa naar voetnoot21 en geen notarius had gebruyckt, doch ick weese het hem uyt mijne notulen contrari. - Mit Hemmema gegeten. - Die van IJlst weder bij mij geweest om het gedeputeerdeampt. - Vringher sprack mij van sijn cuyperi en sustineerde dat hij in de meeste stemmen wass teghen Teppema, behalven de questie van den postulandt, dat ick hem oock sien liet als ahn Grettinga. - Dahrnae sprack hij van Haeringsma, dat hij quaet wass dat Jan Alua soud gedeputeerde worden en seyde, dat ick daer oorsaeck off wass, en wass quaet op mij; ick seyde, het is mij leet, dat hij quaet iss, ick ben sijn vrundt en woude hem geerne vruntschap bewiesen, maer hij wil niet, hij raest, spreeckt qualick achter mijn rugge in herberghen en de merckt, soodat hij niet wel doet, en als ick niet liet om mijn eer en reputatie, ick kost tienmael mehr van hem seggen als hij van mij. Ick trotz hem wat hij van mij seggen kan mit wahrheit. Vringher ghaff Haeringsma ongelijck en woude het hem seggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[41]Ockinga iss heel quaet op Ulb Alua, will tegens hem protesteren, omdat hij Sicksma heeft volmacht gemaeckt, die gheen landt heeft in de griteni [Wonseradeel]; oock soo heeft hij zedelsGa naar voetnoot22 die op Ulb Alua wahren geschreven, verandert ende op Sicksma laeten aenschrieven ende veranderen; hij heeft die edelluyden in die griteni alletijt bedroghen, seggende Ulb Alua dat hij wilde den gedeputeerdenplaetz affstaen en worden selfs volmacht. - Ockinga heeft hem eens gedreicht te slaen en dahrdohr kreech hij sijn will bij Ulb Alua. - De major seyde sie hadden de secretariss van Het Bildt veul geltz geboden, als hij mit Sjouck Burmania en Hottinga gaen wilde. Widefelt seyde sie hadden hem 16 duysent gulden geboden voor sijn stemme. - Raetsheer Viersen sprack voor Walrich tot den ontfanck, wass wel tevreden en vond goedt, dat wij de grieteniën [Baarderadeel en Schoterland] hadden vergeven, en iss van heel ander advijss als Ockinga, raetsheer Scheltinga oock. - Walteri quam bij mij, recommandeerde mij de persoon van Walrich ende Yeltinga tot ontfangher. - Jongstal en Glinstra quaemen bij mij, seyden dat Waltinga hadt geteyckent haere aliantie, gaen nu seeckerder. - Axma seyde mij hij had geteyckendt en soud daervan niet affwijcken. Burmania en Hottinga sochten hem geweldich aen, doch hij bleef bij sijn teyckening. Swartzemburch liep nu weder mit Hottinga, daer hij eerst iss tegen geweest; hij wil Grovestein gheen raetsheer hebben en presenteert 16 duysent gulden aen de secretaris van Het Bildt en andere volmachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[42]Glinstra badt mij bij hem te eten. De major seyde mij, dat Sjouck Burmania wass heel melancolisch en beklaechde sich, dat hij buyten de correspondentie wass, en wass hij heel weemoedich, meinende dat ick daer oorsaeck aff was. Widefelt seid Botnia wass bij Hottinga, Sjouck Burmania, doch hij soud constant blieven. 9/19 woendach februarii iss Popma bij mij geweest, wold gedeputeerde sijn. - Holle Piers presenteerde sijn dienst, sprack voor Dauwe Simens tot gedeputeerde, seyde dat hij gehoort had, dat gheen schepen meer in Texel souden gaen leggen, maer in 't Vliet, omdat in Texel sooveul schaede geschach. - Hettinga bij mij geweest. - In de kerck geweest. Op 't Collegie, en sullen de heeren volmachten morgen om 10 uir de procuratiën ooverleveren. - Heermans bij mij geweest, klaecht oover lottinge. - Mit eenighe officiren gegeten. - De secretariss van Het Bildt [Albertus van Wingaerden] bij mij geweest, seyde mij hoeveul gelt dat se hem geboden hadden door Jacob Stevens en Swartzemburch, dat Ulb Alua die gaff goede woorden en woud nu wel een ampt hebben. De secretariss bleef trau. - Saeckema seyde Ockinga en Haringsma die hadden heel qualijck van de heeren gedeputeerden gesproocken en geseit men most haer om dat werck van Sicksma den procureur-general op het lijff jaghen, en waeren heel [43] qualijck tevreden; Haringsma iss heel gealtereert, dat Jan Alua sal gedeputeerde wesen en geeft het Sjouck Burmania en Hottinga nu verlooren; Swartzemburch iss quaet, dat Grovesten raetsheer wordt. Gemmenicht brocht mij de stemmen weghen Franiker op Het Bildt. - De volmachten van Franicker [Horatius Meynsma en Olpherdus Hindema] bij mij geweest, verseeckerden mij van haer vruntschap. - Doctor Imminga van Boolswert oock, klaechde oover Tjerdt Alua, dat hij hem belooft had secretariss te maecke[n], doch hij had hem bedrogen. - De volmacht van Dockum om tegens Heerman sijn saeck te justificeren. - Ick schreef en lass brieven en ginck om seuven uir nae den griffier Glinstra, adt mit juffer Martena, Pijcke, en wahren tot drie uir vrolijck, en gaff den 7 brieff en wahr beleeft. 10/20 februarii donderdach sijn ettelijcke volmachten van de steden hier geweest. - Botnia seyde dat Walta recomandeerde hem sijn knecht tot bijsitter en sal Walta het wel vallen laeten. - Jan Aluva, Glinstra versochten ick soud Haersma aenspreecken, dat hij Waltinga sijn ampt wilde laeten holden als ammeraliteit te Hoorn. - Ick ginck om tien uir op 't Collegie, en gingen de heeren gedeputeerden en ick op het Landtshuys in Oostrego caemer de procuratiën ontfangenGa naar voetnoot23, en deedt Hans Lijckelma een goede propositie, goede woorden en materie, en deden wij alle procuratiën off die buyten dispuyt wahren, en wass in Oostrego Saeckema, in Westrego Hottinga, Dockum stadt in dispuyt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[44]Ick heb mit enighe officiren gegeten. - Sprack secretaris Haersma, doch hij wilde Waltinga gheen plaetz gunnen oft mit het schriverschap tevreden sijn; hij seyde dat hij Haringsma had hooren seggen anno 1635, ick wold soo geluckich wel wesen dien jongen bengel op het Blockhuys mit eigen handen te brengenGa naar voetnoot24. - Bruinsma heeft heel sehr op mij uytgevallen en geseit, wat quelt onss dien caelen graeff, hij iss ons diener, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij hebben hem groot gemaeckt en nu will hij alless regeren. Hij is quaet, dat hij gedeputeerde aff moet en dat Schryckx gheen raetsheer wordt. - Inthema bij mij geweest, beyde. - Ick ginck om drie uir op het Collegie en nahmen Saeckema griteni voor, 'twelck tot oover sessen duirde, en wierdt nae veul disputerens Saeckema volmacht. - De heeren van Westrego begeerden haere procuratiën te hebben en gingen op het Landtshuys, stemden alle de officiën, Grovesten raetsheer, Jan Alua, Glinstra gedeputeerden en alless naer advenant, Eisinga, Jan Alua, Grovestein, 't Bildt, Botnia half, Andela half, Axma half. - Grovestein bedanckte mij, dat sijn broeder raetsheer was geworden, en gaff mij een acte, dat hij vier jaer soud stillsitten en gheen ampt krigen. - Ick adt mit Maré, sach mijne peerden, en seyd Maré mijne vianden hadden gantz niet tegens mij te seggen van mijn leven en wandel, en is dat een grootz voor mij, daer moet ick wel op letten, haer den mont te stoppen en wel te doen en recht. - Walta swijcht nu still, meinde mij mit woorden bang te maecken, sal mischien niet weder komen in de stadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[45]11/21 vrijdach. Nijss woud sijn soon geern gedeputeerde hebben, doch ick sloech het hem off. - Jacobi seyde in Oostrego wahren sie het noch niet eens, doch souden het vandaech affdoen, en verhaelde hetgene in Westrego wass gepasseert, en seyde, de heeren van de steden sullen vandaech de acte maecken van opdracht der ampten. - In de kerck geweest. Swartzemburch meinde dat wie Sjourt Alua ongelijck hadden gedaen. - Op 't Collegie geweest, alwaer Hottinga en Imminga eerst begosten te disputeren, doch op het lest wierden sie het eens en gingen elckx voor een quart. AluaGa naar voetnoot25 wierdt geintroduceert door Abraham Roorda, Doma. - Mit Swartzemburch en eenighe officiren gegeten. Jan Alua, Glinstra presenteerden mij haer dienst en bedanckten mij, dat ick haer geholpen had tot het gedeputeerdeschap. - Colonel en Douwe Alua presenteerden mij oock haer dienst en vrundtschap. - Tjalling Eissinga van Marsum quam mij oock bedancken en verseeckerde mij van sijne vrundtschap, seyde als het noodt wass, woude hij sijn ammeraliteitschap wel wedrom affstaen toekomende jaer, om de ligue staende te holdenGa naar voetnoot26, en seyde hij soude voor Botnia sorge helpen draghen. De heeren Meinsma, Haubois, Crol, Oosterzee quaemen vanweghen van de heeren volmachten der steden, mij behandighen haere opdrachte om te disponeren van de vacante ampten. - De heer Jongstal bij mij geweest, wass heel vrolijck en wel tevreden mit het vergeven der ampten. Ick seyde [46] hem, dat het niet genoech wass; sie mosten oock toesien in het toekomende, wandt haere saecken heel slecht stonden; hij seyde hij solde sorge helpen draghen en laeten sommighe heeren bijeencomen, om dahroover te spreecken en om op allerley middelen te gedencken. Cammerarius bij mij geweest, sprack van het Paltzische werck. - De heer Abraham Roorda sprack van het Fransche werck, en meindt hij dat Vranckrijck gedwonghen sal sijn vrede te maecken uyt faulte van penninghen. - Hij seyde oock dat de edelluyden quaet solden wesen, dat Wydefelt major wass. Ick seyde, ick heb niemantz de saeck gerecomandeert, all wat de heeren edelen en eighenerfden doen, dat iss mij well; ick verseekere U.E., dat ick niemantz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
darop begroet heb. Walteri woud geerne Haubois gedeputeerde hebben, doch ick ontseyde het hem. - Ick sprack de olde Baerdt en vraechde hem, wy dat hij tot ontfanger woude hebben, Walrich off Axma; hij seyde het wass hem alleffen eens, hij had gheen goedt ooghe op Haubois en Oosterze. - Ick adt mit Maré. - Ick liet Jongstal haelen, om mit hem oover te leggen, wie dat ick tot gedeputeerde soude kiesen, en woud hij eerst niet geern aen Dauwe Simons, doch hij liet sich geseggen, en op Egbert Annes oock gedeputeerde. - Ick settede desen avondt alle de ampten vast, Axma ontfanger, Loo overste-lieutenant, Widefelt major. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[47]12/22 februarii saterdach heb ick mijn secretaris [Philip Ernst Vegelin van Claerbergen] mit den brief aen de heeren volmachten van de steden geschickt, die daerop gestempt hebben. - D'oude Haeren quam bij mij, klaechde dat se niet sterck genoech waeren in de cuyperi, dat se op Botnia, Andla, Axma gheen staet kosten maecken, wass voor verandering bang. - Loo bij mij geweest. - Twe schippers van Workummerdijck. Tjalling van Marsum seyde dat sie mosten toesien en solden op haer saeck letten om Botnia te mainteneren; hij meinde Hottinga en Vringher die kosten niet eens worden; hij sal Botnia maendach als gritman introduceren en voor het gericht stellen; men sal sien wat Walta doen sal. - Geschreven aen de heer André en S.H. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Oosterze bij mij geweest, begeerde toekomende jaer gedeputeerde te worden. - Gritman Saeckema en Johannes Rheen baden mij te gast op donderdach in den BentumGa naar voetnoot27 vanwegen de zaementlijcke heeren van Oostrego, om mit haer te eeten. - Raetsheer Scheltinga, Doma en Axma klaechden mij dat de heeren van Oostrego tegen belofte aen haer gedaen Wolrich hadden gestempt en dat voor de helft. Bedanckten mij Axma tot ontfanger te laeten kiesen. - In de kerck geweest tot voorbereiding van het nachtmahl. - Viersen wil sijn soon pagie hebben. Mit Maré gegeten; hij seyde Walta had geseit, als wass de stadt vol hondertduysent duyvels, so wil hij beletten dat Botnia gheen gritman wordt, en mach men hem op [48] het Blockhuys brengen en sal men dan seggen, de heer Walta iss om de privilegiën van het landt op het Blockhuys gebroch. - De major en Maré seggen dat alle werelt wel tevreden iss mit de electie van de heeren van de steden. 13/23 februarii sondach in de kerck tweemahl geweest, het heilige avontmahl ontfanghen. - Bourum sal de secretari en dingsdach ofte woensdach vergeven; hij seyd dat Haringsma nu heel humbel iss en gedweech, en staet het hem niet aen, dat Jan Alua gedeputeerde iss en Grovestein raetsheer. - Haringsma, Saeckema, Ockinga waeren op het Landtshuys, doe de heeren van Oostrego Walrich stembden, en hebben het haer haest affgedwonghen. - Ockinga, Piter Walta en Haringsma sijn alletijt bijeen en hebben veul saecken mit malckander oover te leggen. Een bode uyt het landt van Brunswijck seyde dat den hertoch Fredrich wel 5000 peerden aen de Sweden had moeten geven en 60 duysent rijxdaler. Desen avondt gantz niet gegeten. - Gelesen. Mit Maré gepraet. 14/24 maendach iss Holle Piers bij mij geweest, bedanckte mij, dat ick Dauwe Simons gedeputeerde had gemaeckt en dat Oosterse daervan wat ontset wierdt. Douwe Sijtsma | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mit Hannia, om verloff te hebben. - De heer Krack begeerde ick soud Hans Lijckelma mit in de correspondentie nemen, en beloofde mij op Axma te gaen en woud Baerdt daerop begroeten. Crack was blijde, dat Scheltinga gritman wass, woud Hellema niet geerne hebben, omdat Baerdt all te sterck soud worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[49]Boulens wass lang bij mij, begeerde de transpoordt op sijn kindtskindt, verseeckerde mij van sijn dienst, vrundtschap en continuele correspondentie. - 2Jongstal seyd Haringsma iss heel beleeft, vol ceremoniën, badt mij bij hem ten eeten. - Hemmema alleen mit mij gegeten. - Bourum gaff ick sijn stucken weder van de instructie der secretari ende de pensionarissen; si hadden in 't Mindergetal geweest, doch Baerdt had Axma niet willen brenghen, 'twelck gheen goedt teycken iss. Een raetsheer van de stadt Lunenburch [Johann Friedrich Friesendorff] wass hier en versocht mij weghen het solt en toll op het solt gesett. - De heer Baerdt bij mij geweest; ick recomandeerde hem de persoon van Axma tot ontfangher, doch hij wolde het niet doen; hij seyde hij had het Fockens belooft en kost in sijn oude daghen gheen schelm worden; hij kost oock van Fockens niet gaen, anders soude hij mit der tijt deronder komen; wat ick hem remonstreerde van voorgaende vruntschap ende debvoiren, het hielp niet, en scheiden wij soo. - Ick ginck bij Jongstal eeten en had een wonderlijcke rancontre, daer ick niet op gedocht had en dat mit hem an Barbariën; ick gaf den 8 oover, en alless wass wel; seyde een ander weder te geven, als tijt had. - Jongstal wass quaet, dat Baerdt Axma niet wolde ontfanger maecken, seyde hij wass ontdanckbaer. Hij seyde oock dat het Teyens belooft had, en doet hij het niet, soo doet hij niet als een eerlijck man. - Jongstal wil Dauwe Alua hardt aenspreecken oover het werck [50] van Walrich en dat hij mij daerin soo tegengaet, dahr ick oorsaeck van ben dat Botnia iss gritman geworden. Dauwe Alua iss een hoofdich mensch; all wat hij voorneempt, daer wil hij mit deur. - Wij dansten tot één uir, en doe ginck ick wech. 15/25 dingsdach februarii. Botnia seyde mij, hoe sich de heer Walta so wonderlijck had ingestelt tegens de heer Tjalling Eissinga van Marsum, die Botnia als gritman soude voorstellen in de rechtcaemer; hij ginck in Tjalling Eissinga plaetz sitten, daer Botnia meinde te gaen sitten, en schold op de heeren gedeputeerden, vloeckte en raesde als een uytsinnich mensch, schold op de heeren van Alua ende Eissinga en seyde all wahren sooveul duyvels als leyen te Lewarden op de huysen, soo wold hij doch niet vandahr ghaen, ofte men most hem int stucken hauwen, en duirde dat heel lang; de ingesetenen wolden hem van de stoel rucken, doch Botnia belettede het, maer als Botnia van mij sprack, dan wilde hij niet antwoorden en veranderde van discours. - Mit Hemmema gegeten. - Jan Alua tot half vijff bij mij geweest, sprack mij van dat werck van Walta; ick seyde dat het mit soeticheit gaen moste, en moste men den heer Walta een brief schrieven en, soo dat niet helpen wilde, twe heeren gedeputeerden ordonneren om den heer Botnia daer als gritman te introduceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[51]Die voorslach van de 9 heeren gedeputeerden haer correspondentie die stond Jan Alua wel aen, en wolde die achtervolgen en yet op het pampier brengen, op die materie slaende. - Haringsma had geseit tegens die luyden van Worckum, gaet bij de stadhouder, die houdt u het gelt in. Frans Eissinga meint hij sal in Waltinga plaetz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen als volmacht toekomende jaer mit Andla; Jan Alua neemt de jonge Hiddema ofte Tjalling Eissinga van Marsum soon tot volmacht toekomende jaer; Douwe Alua neemt de jonge Scheltema nu strackx tot volmacht in sijn plaetz. - Camstra heeft Saeckema geweldich weder uytgestreeckenGa naar voetnoot28, wil hem waersenGa naar voetnoot28 in toekomende en wil niet hebben, dat hij meer oover sijn saecken sitt; men seit hij heeft Saeckema broeder veul gelt geleent. - Alle werelt geeft Walta ongelijck, en seggen dat hij qualijck doet sich tegens Botnia resceptie te setten, wandt hij set sich nu tegen de wetten van het landt. Mijn peerden gesien; twe kranck. 16/26 februarii woensdach iss Haeren bij mij geweest, sprack van Walta saeck en seyd dat hij groot ongelijck had, sprack weder van de saeck van Westrego en klaechde, dat haer saeck niet vast stond. - Ick recomandeerde aen Fockens Axma tot ontfanger en dat sijn neeff gerichtscholtus solde worden; hij nam het in bedencken. - In de kerck geweest. Op 't Collegie, daer een brief is geschreven oover het werck van Baerderadeel [52] aen de heer Walta en hem belast Botnia te laeten roehichghe possessie te laeten nemen van de griteni, off sie solden der anders in versien. - Mit officiren gegeten. - Haersma gepretendeerde secretariss klaecht oover hem, heeft een process daeroover en revijs. - Viersen, Glinstra bij mij, om op Boritius de ooverdracht te brengen van het gerichtschultusampt, doch ick sloech 't hem aff. - Sjouck Burmania bij mij geweest, wass still; ick gaff hem de stucken van Worckum, wahrin de getuygenissen tegen dess hautvesters assistenten geset wahren te papir. - Axma gaff de moet haest op, de Wolden verlooren. - Boritius oock bij mij geweest, doch ick gaf hem die andtwoordt die aen Viersen en Glinstra had gegeven. - Geschreven, gelesen, alleen mit Maré gegeten; alle werelt geeft de heer Walta ongelijck. 17/27 donderdach februarii heb ick mit mijn peerden rijden wandelen om de stadt. - Axma seyde mij, dat de heeren van de Wolden Walrich stemden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[53]Ick adt mit Herema, Haeren, Hemmema. - Jan Alua brocht mij het ontwerp van de onderlinge correspondentie [van] de heeren gedeputeerden, 'twelck heel goet iss. - Hij wil Walrich wel gerichtschultus maecken. - Fockens kost mij noch geen antwoordt seggen, off Walrich wilde gerichtschultus worden ofte niet bij versterf van Mellinga, wold mij in een dach oft twe andtwoordt seggen. - Glinstra de gedeputeerde en Bouritius wahren weder bij mij oover de gerichtschultesplaetz, om die te transporteren, doch ick seyde ick kost haer noch gheen andtwoordt geven. - Ick ginck uyt bij juffer Rousel, pratede, verkeerde. - Om half acht ginck ick in den Benthem, daer ick mit de heeren van Oostrego adt, en waeren vrolijck. - Saeckema vertelde, hoe Camstra hem soo vylein had bejegent en mij alletemitz mit bedocht, en hem gewarst. - Dauwe Alua verseeckerde mij nochmahls van sijn dienst en vruntschap, wold sien of Walrich afstand doen woud van den ontfanck, en hem gerichtschultus maecken, opdat Axma kost ontfanger worden. - Hij seyde dat Coenders sijn best doet om weder in de regering te komen en dat door de soonen van Liewe en Abe Liewe. - Voortz wass ick wel mit alle de heeren en bleef daer tot oover twee. 18/28 vrijdach Oene Roorda bij mij geweest om de schoolmeester tot Bedaert [Marten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jelles]. - In de kerck geweest. - Op 't Collegie, daer de heer Walta quam en streeck de heeren gedeputeerden lustich uyt oover Botnia werck en seyde [54] hij solde hem noit niet voor gritman kennen, voordat de heeren Staeten van het landt hem een resolutie gaven, waerin sij approbeeren hetgene de heeren gedeputeerden gedaen hadden; wij seyden hij soude Botnia voor gritman kennen en hem rustelijcke possessie laeten nemen, oft men sold er tot sijn leetwesen in versien. In all dit werck heeft hij mij niet genoemt oft in 't geringste getoucheert mit een woordt. - Ick adt mit eenighe officiers, doch ick kost niet een montvol eeten. - Ick heb Fockens gesproocken, die noch gheen absoluite andtwoordt brocht van Walrich, doch ick hoop het sal wel wesen; hij en Teyens sijn eens weder, en sal Teyens soon secretariss sijn, als Fockens soon gritman kan wesen, die mahr 15 jaer iss. - Doctor Jacobi, Meinsma seyden mij wat in 't Mindergetal gepasseert wass; Hillebrantz seyd dat het Lunenburchs sout niet docht en dat het inlantsche beter wass. - Hij woud de wijnen wel helpen pachten, doch om minder gelt als nu het gelt. - Gritman Scheltinga badt mij ten eeten, doch ick excuseerde, omdat ick kranck wass; hij seyde dat Fockens wijff [Lucia Siccama] nu quaeder op Teyens wass als Fockens, maer het sal wel beteren. - Mit Veugeling lang in de hoff gewandelt, een seer beleefden brief van H.H. gekregen en van veul dingen gepraet. Ytsma quam mij seggen, dat Gabbama wass effen secretariss geworden, bedanckte mij daervoor; hij seyde dat Gabbama het sonder mij niet had kunnen krigen, 'twelck wahr iss, wandt ick wel den derden man had kunnen krigen nae mijn welgefallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[55]Glinstra quam bij mij, meinde dat Botnia mit Otto Herema eens iss en mit Spronck en dat hij sijn griteni [Baarderadeel] sal kunnen stuyren, alsoock docter Andla, dat die sal kunnen volmacht wesen, en soo meint hij dat sie in Westrego gheen perijckel hebben sullen in toekomende. - Hij sprack weder van Boritius ooverdracht, doch ick gaf hem die andtwoordt als voor desen. - Gritman Scheltinga quam mij haelen, om mit hem te eeten; ick excuseerde mij eerst, doch op het lest ginck ick en vond al de heeren van de Wolden, waeren vrolijck en droncken lustich. Wij spraecken van gheen swaericheit en teyckenden wij het almenack van Scheltinga, ick eerst en daernae alle de heeren gritsluyden van de Wolden en bleven tot half vier. - D'oude Scheltinga sprack van Muss en sijn instructieGa naar voetnoot29, dat hij in geen ander heren dienst mach ghaen noch mit yemantz correspondentie holden. 19/29 saterdach stond ick om achten op en ginck mit een schuytjen uyt schieten, adt in een boerenhuys en quam te vijff uir weder; speulden mit Frens, Haeren, Heucklum verkeren. - Secretaris Gabbama quam mij bedancken, dat hij wass secretaris geworden, seyde hij had het buyten mij niet kunnen krigen; ick vermaende hem tot neersticheit om de ingesetenen wel te dienen en het beter te maecken als sijn voorsaet, 'twelck hij aennam, en beloofde sijn instructie in alles te volgen. - Ick ginck vroech te bedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waltinga mit haer eens iss, als hij in toekomende een compagni voor sijn neef Roorda kan hebben. - Jongstal seyde, hoe Haringsma en Ockinga soo quaet waeren en dat sie seyden, wij hebben ons lustich tegen de stadthouder gestelt gehadt, in dat van Worckummer landt. Haringsma seyde dat Walteri en ick gekeven hadden, 'twelck een leugen iss, en doet hij niet als soo te praten, nu dat hij geen macht heeft. Waltinga sal twaelfhondert gulden hebben en sal hij mit die andere heren dan gaen en heeft het verseekert. - Brassert en Nuyburch uyt de Raet van Staet hier gekomiteert, quaemen mij aenspreecken en salueren; nadat se haer dingen hadden voorgestelt, spraecken wie van andere dinghen en van Amsterdam, hoe dat den olden Pau uyt de regering quam en dat omdat hij jalousie in de stadt brocht doordien, dat hij sijn vrunden al te seer in de regering brocht, 'twelck hem jalousie maeckte, oock omdat hij sijn soon woud schout maecken en omdat sijn kinders all menisten trauden en andere slechte luyden, alse maer gelt en goedt hadden, en dat door een die Hooyen heetede, die wel mit de predikanten en de kerckenraet stond, en soo kreechgen se Pau daeruyt, 'twelck prins Maurits niet aen en stonde, doch hij kost het niet beletten. - Bij juffer Burmania geweest, daer juffers Hania, Eissinga, Diefholt waeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[57]Snabel is heel qualijck tevreden, dat ick hem niet segge van mijne saecken, en klaecht daer alletijt aff en heeft op all mijn doen yet te seggen, doch hij weet Godtloff niet te seggen als dat ick niet doe als mijn broeder saliger, wandt die seyde hem alless, en hij seyde het dan op de merckt weder, en dan wost het alle werelt; hij heeft dan niet te seggen als dat ick all te secret ben, 'twelck goedt iss voor mij en gheen faulte ahn een politicuss, wandt hij heeft het mij eerst geleert secret te sijn. Nam non magna ress sustinere potest cui tacere grave est. Fide, sed cui vide. 21 februarii/2 meert maendach is een edelman van de prins van Portegael bij mij geweest om 6000 gulden te leenen. - Collonel Alua seyde dat Walrich gheen afstand wil doen en wil het gerichtschultusampt niet aennemen. - Walta, Ockinga, Haringsma wahren alletijt bijeen, en had Walta een knecht nae Den Haeghe geschickt. - Jan Alua quam bij mij; ick gaff hem het ontwerp weder voor de heeren gedeputeerden, en sol hij het mit Dauwe Alua ooverleggen en verspreecken. - Waltinga sal 1200 gulden hebben en dan sal hij mit Jan Alua gaen, en gaet Jan Alua nae Ulb Alua, om te sien off hij oock mit hem wil gaen. - Mit Hemmema, Alua, collonel Herema gegeten, van het geloove gedisputeert. - Grovestein de raetsheer bedanckte mij mit veul complimenten en verseeckering van sijn dienst voor die eehr die ick hem gedaen had, en seyde buyten mij had hij het niet kunnen worden en dahrom soud hij mij altijt danckbahr sijn en in goede correspondentie gaen, hij en sijn geslacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[58]Andla gaet nae Den Haech, seyde mij dat oock van Waltinga. Ick heb ahn H.H. en andere geschreven. 22 februarii/3 meert dingsdach iss Dauwe Alua bij mij geweest, heeft mij sijn vrundtschap verseeckert nu en tot allen tijden, iss wel mit dat ontwerp tevreden der heeren gedeputeerden en will het soo volghen. Sprack van Haringsma, Walta, Botnia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saeck. - Van sijn process, van Sjourt Alua, dat die wil noch eens gritman wesen in Saeckema plaetz en sal toekomende jaer wedrom kuypen en meint Saeckema te lichten. - Hij wil Axma oock helpen contentement doen in een ofte ander manir. - Mit Steernsel, Haeren gegeten, seyde mij van juffer Juckema vriërs brieven. Unia heeft sich bemoit om Dauwe Alua en Tjalling Eissinga eens te maecken. - Haringsma had Botnia afgeraden noit bij mij te komen om mit mij te communiceren. - Ick ginck bij de heeren van den Raedt van Staedt [Govert Brasser en Thomas van Egmond van den Nijenburg] en discoureerde mit haer van allerhande saecken, van den vrede, van Engelandt, hoe Buckingam den coninck had laeten ombrenghen. - Ick ginck bij vrau Jongstal, pratede tot half acht. - Nae den eeten quam ick de juffers op de straet tegen en ginck mit haer wandelen, gingen in raetsheer Viersen huys, dansten en wahren vrolijck tot een uir; ick gaf Pijcke den 9 oover en ontfinck weder een, de eersten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[59]23 februarii/4 meert woensdach in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten en Oostheim. - Jan Alua bij mij geweest, seyde mij dat Ulb Alua noch niet kost resolveren en hij sold hem in acht daghen andtwoordt geven, had over Hottinga, Walta, Botnia en Bruinsma sehr geklaecht, woud niet mehr in de regering wesen en leven als een particulir. - De secretaris van 't Bildt [Albertus van Wijngaerden] wass eeveneens gesint en genegen nevens mij en beleeft, seyde dat Boschuysen gheen gunst oft vrunden op Het Bildt had. - De griffir Glinstra sprack mij van revijsssaecken, seyd dat de jonge Bouritius d'avocaet soud in Glinstra plaetz volmacht wesen, en Eisinga van Marsum had hem oock geseit sijn ampt van ammeraliteitschap aff te staen toekomende jaer; en wat hij nu gedaen had, dat wass om Hottinga te quellen; toekomende jaer wolde hij het goetwillich affstaen. Wass verwondert oover Walta proceduren en blaemeerde se. - Mit Maré gegeten, gelesen. 24 februarii/5 meert donderdach doctor Jacobi gesproocken van landtsaecken en graf Hendrickx saeck. Bellanus van revijssaecken. Ytsma van mijn hooff; seit dat Unia en Tjalling Eissinga oneens sijn. Donia van Munster; verhaelde mij het gepasseerde wegens de ses pointenGa naar voetnoot30, hoe de Francen alletijt geravileert sijn geweest, hoe Knuyt sich gestelt had off hij goedt Frans wass, en dat hij het niet gedocht had en alleen om Donia, Nederhorst, Ripperda uyt te hooren, 'twelck hij Pau, Matenes, Mengerswijck weder rapporteerde. Doch op 't lest hielt hij het mit de Spaensche en [60] deed het alleen à dessein om alless te vernemen watter passeerde en sijn profijt daermede te maecken. - Pau, Knuyt, Mengerswijck elck een tonne gautz van de Spaensche ontfangen en Nederhorst een van de Francen. Servient liet mij sijn dienst presenteren en verseeckerde mij de genegentheit van de regering van Vranckrijck. - Donia adt bij mij mit die man van Lunenburch [Johann Friedrich Friesendorff]. - De gerichtschultus [Abraham Mellinga] is doot. - Hans Lijckelma presenteerde mij sijn dienst, woud alless doen wat ick wolde in de correspondentie. - Jongstal seide mij Haringsma had geseit hij wolde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men mij soo tracteerde alse den coninck van Engelandt deden, te weten heel te onderdrucken en in verachting te brenghen, daer sold hij sijn lust aen hebben en sijn best toe doen, en solde wel die wesen die het in het werck stelde, soo iss die man gebeten en tegens mij mit haet ingenomen, en ick heb daertegens groote patientie en stoore mij daer niet aen; ick hoop dat ick in alle dingen soo wesen sal, geduldich, lanckmoedich, weinich spreeckende, hoorende alle werelt spreecken en mij niet te altereeren ofte te verhaesten in 't andtwoorden, wandt het iss beter te weinich gesproocken als te veul, N.B. en hout en in u memori. N.B. - Herema en Imminga bij mij geweest om particulire saecken. - Axma bij mij geweest, om te sien off men gheen accomodatie koste vinden van den ontfang door het afsterven van den gerichtschultus mit Walrich; soo niet, begeert hij den ontfang van Westrego en de steden, die groter en beter iss als die van Oostrego en de Wolden. - Hottinga is passelijck ontstelt, Imminga, Sicksma oock, doch sie sijn noch meester op Westrego kaemer, besonder alse Waltinga hebben, daer se op arbeiden [61] van desen avondt, gelijck Jongstal seit. - Mit Jongstal, Ytsma op de wal geweest, om dien hoff af te sien. - Wydefelt seyde mij Walta had tegens Haubois geseit, waerom lijtGa naar voetnoot31 ghij, dat de stadthouder u soo mit een briefjen schickt om te stemmen uedeles offitiën ofte ampten, wahr iss de vrieheit, en ghij bendt soo rijck, waerom lijt ghij dat. Haubois andtwoorde, mijnheer, wie kunnen niet accorderen en wie klaeghen daer niet oover; daer en geschiet niet als mit ons goede wil en versoeck aen de stadtholder. Daerom siet men wat het een oproerich volck iss, kost hij nu alless renverceren, hij soud het doen. Daerom moet men voorsichtich hier gaen, mit voorbedacht en alless wel oover en weer oover bedencken, wandt de menschen sijn veranderlijck, haetich ende muytijn. In een oogenblyck wint ghij se, als het nae haer sinn gaet, en in een oogenblyck verliest ghij se, als men juist niet doet wat se willen ofte goetvinden. Walta iss in Oostrego caemer geweest; wat hij gedaen heeft, weet ick noch niet, het sal om die gritenisaecken sijn. - Ick adt mit Maré, die mij seyde van de lossheit en ongebondenheit in het spreecken van de heer Walta en hoe het de gemeinte tegens de borst wass, hem ongelijck gaven en seyden men behoorde hem exemplariter te straffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[62]Ick sach mijn peerden. - En sach Hemmema en Jongstal bijeen in 't huys. 25 februarii/6 meert vrijdach iss de heer Aisma bij mij geweest en mit mij ooverleit om een resolutie te nemen om Walta mit soeticheit te stillen, opdat het Collegie hem geen affront soude aengedrongen sijn te doen. Mit de heer Baerdt dieselfde resolutie ooverleit, doch hij had der geen sinne in en kost het niet doen, omdat se eerst anders gedaen hadden; seyd Dauwe Alua had de Wolden bedrogen. - Secretaris Scheltinga versocht mij in het Mindergetal te komen. - Ick ginck in de kerck. - Uyt de kerck op 't Landthuys, wahr Nieuburch en Brassart audiëntie hadden. - Die van Oostrego naemen resolutie en approbeerden hetgene ick en de heeren gedeputeerden gedaen hadden aengaende de griteniën [Baarderadeel en Schoterland]. - Walta had audiëntie in Westrego camer en naedat hij op dieselfde manier had uytgesproocken als in de heeren gedeputeerden camer, en dat hij niet still soude sijn, voordat de heeren van de Wolden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oock resolutie hadden genomen als Oostrego, al solde het hem sijn hooft en al sijn goedt kosten, daernae seyde hij, ick spreeck voor de vrijheid en privilegiën, die, Godt beter, te gronde gaen. Een iss al wech, het tweede branleertGa naar voetnoot32. De twe andere sullen wel volgen, Godt beter 't, wandt sie hebben al een goedt beginsel, meinende dat de heeren van de steden die deden wat ick wolde, de heeren van de Wolden die deeden mij oock veul te gevalGa naar voetnoot33, en Oostrego en Westrego die wahren op een goeden voet om te volgen. Ergo de vrijheit wech, en dat kompt alleen omdat Walta geen gritman iss, wass hij gritman geworden, soo wass ick de beste, de braefste van al mijn voorsaten, en soo doet een yeder, als het niet nae sijn sin gaet, 'twelck ick mit groot gedult en patientie moet dragen en mit couragie, [63] doen recht en vresen niemantz, hooren quaelijck van mij spreecken, 'twelck se hier meesterlijck konnen. Men kan het alle werelt niet nae sijn welgefallen en sinne maecken, en sal die mensche noch geboren worden die dat doen kan. Had ick Walta nu gritman gemaeckt, soo hadt ick tegen de privilegiën gedaen, wandt daer wass niet één gedeputeerde die op hem wilde stemmen, en volgens de privilegiën soo gaet het mit plurariteit van stemmen. Ergo heeft Walta ongelijck in all hetgene hij doet. - De heeren van het Mindergetal hebben bij mij gegeten, waeren vrolijck, lustich en wel tevreden. Ick recomandeerde de heer Tjalling van Marsum en de heer Baerdt die resolutie conform Oostrego, om Walta buyten affront te holden. - Oosterse bij mij geweest, sprack van de propositie van Brassart, nam sijn afscheit om nae Den Haghe te gaen en recommendeerde sijn persoon als gedeputeerde voor het jaer '49. - De wedue van Gauma [Jancke Kethel] om haer achterheit. - Ytsma seyde mij de magistraet had mij dien hoff toegestaen. - Bourum bedanckte mij noch voor sijn process en seyde hij wold om geen 50 dusent gulden off het wass affgedaen, sprack van Haringsma lossheit en ongebondenheit. - Glinstra seyde mij, dat 1 Botnia kost toekomende jaer sijn gritenie stellen en 2 Waltinga oock; daer 3 Tjalling Eissinga, 4 Jan Alua, 5 Grovesten, 6 't Bildt bij, sijn ses griteniën, ergo sijn se klaer. Waltinga sal 1200 gulden hebben en sitten daervoor vier jaer still en gaen mit haer in correspondentie; hij verseeckerde mij van sijn dienst en vruntschap, hij sprack voor Bouritius tot het gerichtschultusampt en Bouritius selfs oock. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[64]Secretaris Scheltinga seyde mij de heeren van de Wolden hadden die resolutie oock genomen gelijck de heeren van Oostrego. - Hij seyde, als het Haringsma te groff maeck, soo moet men hem eens ontbyden en laeten hem sijn woorden inroepen en maecken hem leugenachtich; hij keerde Axma om mij spijt aen te doen. - Walta had de heeren raede van staete geklaecht oover de griteniën [Baarderadeel en Schoterland], doch haer onrecht bericht. - Mijn peerden gesien, mit de oude Haeren gepraet, en wolde hij alles beter weten als ick en iss noit op de landtsdach geweest. - Twe merriën gekoft. 26 februarii/7 meert saterdach een schipper van Worckum bij mij geweest, seyde mij dat Haringsma heel vilain van mij sprack; ick sprack heel vriendlijck mit hem en beduide hem, dat hem Haringsma qualijck onderricht had, 'twelck hij begreep en gaff | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haringsma ongelijck. - Drie predicanten bij mij geweest om een boeck van Uytenbogert, om de kerckenraet tot stemmenGa naar voetnoot34 te helpen en om gheen catolijcke weesvoochden te maecken. - Westrego heeft oock resolutie genomen als Oostrego en de Wolden. - Walta iss noch quaet en niet wel tevreden; 't iss hem leet, dat de resolutie genomen iss. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. Ebinga van sijn dochter gesproocken, 'twelck wel weder terecht sal komen. - Mit Jongstal rijden wandelen, van Walta gepraet, mit hem gespeult en gegeten en vrolijck geweest tot [65] twaelf uir; Pijcke den 10 en den 11 bijeen bebonden, en wass alless wel. 27 februarii/8 mars sondach twemahl in de kerck geweest; collonel Alua seit dat Rosema Tjerd Alua wil uytcuypen, doch sie meinen Ritske [Eisinga] te krigen en geven hem Tjalling van Raerdt sijn ammeraliteitzampt, om hem te gewinnen. - Brassert en Nieuburch bij mij geweest. - Bij juffers geweest. - Alleen gegeten. Walta begint still te worden, en mene ick hij sal het dahrbij laeten; alle werelt die geeft hem ongelijck. 28 februarii/9 mars maendach heb ick wesen wandelen, om den Fransmans peerden sijn [zien] wech te rijden. - De heer Haeren en Jan Alua quamen mij te gast bidden wegen de heeren van Westrego in 't Gulden HooftGa naar voetnoot35. - Ick ginck bij de heer Donia eeten mit den raet van staet; de vrau [Helena van Heucklum] vertelde mij, dat se veul meer eehr van de Spaensche had ontfangen als van de Francen. - Donia seyde mij, dat Servient had aen Nederhorst vijftichduysent gulden getelt en quam bij Donia en presenteerde hem vijftichduysent gulden te geven, als hij de teyckening noch wilde opholden, doch Donia nam het qualijck en seyde dat hij niet wel tevreden wass, dat Servient hem sulckx voorhielt, wandt hij een eerlijck man wass, die sijne meesters trau diende, en dat hij gedaen had, wass om de eenicheit van Vranckrijck en dese landen bijeen te holden, doch dewiele hij sach dat Vranckrijck geen vrede wilde, soo most hij tot dienst van 't landt teyckenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[66]Doe de teyckening geschiet wass, quam hij, Servient, Donia bedancken voor alle goede offitiën aengewendt en verseeckerde hem van de gunst van de crone en regering, doch hij sprack van geen gelt mehrder en presenteerde Servient sijn dienst oock heel offitieuselijck aen de heer Donia. - Hij seyde nochmahls dat Knuyt een wijl tijts op beyde sijden had gegaen, om alles uyt te snuffelen, doch op 't lest hielt hij sich bij Pau en Mengerswijck en bedrooch Ripperda en Donia, keef altemitz mit Mengerswijck, doch alless pro forma, ergo een loosen, argen schelm, die ick geloove oock elenGa naar voetnoot36 te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben. - Pigneranda heeft een heel schoon wijff en daerom iss hij al ses jaer uyt in ambassade en sal noch ettelijcke jaeren uytblieven, opdat S.M. van Spagniën mehr vrijheit dahr hebben kan mit Pigneranda sijn vrau. - Herema vertelde mij van Walta, Haringsma, Tjalling Eissinga van de Raedt, hoe die soo tegens mij uytvielen en bolderden achter mijn rug; hij prees het werck van de survivantieGa naar voetnoot37 en seyde ick had een goedt werck doe gedaen mit verstandt en een groot politijcke streeck, daermede ick alless had gesalveert dat in perijckel stond, en meinde Hottinga, Sjouck Burmania dat alless te renverseren en weder om te stooten wat gedaen wass geweest. - Herema had goede hoop noch tot sijn vriën, badt mij nochmahls te intercederen, 'twelck ick doen sal. 29 februarii/10 mars dingsdach is de griffir Glinstra bij mij geweest, [67] seyde mij vanwegen de heeren van den Hove, dat se den 11 april souden gereet sijn mit het revijs. - Ick reedt nae vrau Liauckama mit Jongstal, Herema, Haren; waeren vrolijck. Jongstals peert viel te Franicker in de gracht van de brug, doch Jongstal bleef op de brug staen. - Herema seyde mij, dat Walta had geseit ick sochte de privilegiën mit voeten te treden en mij souverain te maecken, en had veul losse discoursen, die hij mij woensdach sal seggen. Walta heeft Botnia voor gritman erkendt en dat omdat het de heeren Staeten van 't landt soo goedtgevonden hebben. Ergo iss hij nu eens tot reden gekomen en heeft veul wintz gebroockenGa naar voetnoot38 en niet uytgericht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[69]Martius 31 daghen. - 1/11 maert woensdach ben ick in de kerck geweest, heb mit Herema alleen gegeten, die mij seyde dat all de heeren Eissinga, Sjouck Burmania, Hottinga heel quaet op mij wahren. Walta sijn gepraet vertelde hij mij oock. - Hij seyde ick most hier op guarnisoen letten en dencken om alless in ordre en vrese te holden, doch ick vinde beter van neen en iss voor mij best, dat ick wel mit de heeren gedeputeerden stae en wel mit de heeren van de vier quartiren. - Jan Alua quam bij mij, brocht mij dat geschrift weder 'twelck de heeren gedeputeerden haer correspondentie aengaet, en wass heel welgesint; hij seyde dat sijne ingesetenen het duckelhooftGa naar voetnoot39 niet mosten betaelen, mahr de participanten van Worckummernieuwlandt, doch om mijnentwill wol hij veul doen, om te sien oft die luyden kosten geholpen worden. - Ick heb gelesen, geschreven; predicant Wiglius iss bij mij geweest. - Ick ginck in mijn stal en ginck in 't Gulden Hooft bij de heeren van Westrego eten, wahren vrolijck; Tjalling Eissinga van Marsum verseeckerde mij van sijn dienst en vrundschap en bedanckte [70] mij, dat ick hem dit jaer in alless had geholpen; alless iss nu wel, en hij iss niet mehr quaet. - Waltinga seyde mij Tjalling Eissinga van Raedt en Hessel Roorda hadden achter hem heer geweest, om hem tegens mij te setten, doch hij wold niet. - Ick quelde Hasius, en wahren vrolijck tot half sessen. 2/12 donderdach mars iss Yetsma bij mij geweest, om mij de resolutie van de magistraet te laeten sien aengaende den hoff. - Hasius heeft mit mij gegeten, seyde mij oock hoe Tjalling Eissinga van de Raed soo quaet wass, Haringsma, Boschuysens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrau, en kosten se, sie solden mij heel onderdrucken ende degraderen. - Gelesen, geschreven. Mit de gerichtschultus te begraffeniss geweest. Grovesten mit mij gegaen en Copius gerecomandeert. - Alless iss stil in de stadt en Godtloff in rust; ick hoop het sal lang duiren; ick moet voorsichtich sijn en alles mit voordacht ooverleggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[71]3/13 meert vrijdach ben ick in de kerck geweest, op het Landtshuys in 't Mindergetal, dahr de resolutie van de middelen wass vastgestelt en noch twe, drie resolutiën. - Ick adt mit ettelijcke officiren. - Ick ginck om half drie weder op het Landtshuys, doch der wierdt niet gedaen als dat de heeren van den Raedt audiëntie haddenGa naar voetnoot40. Oostrego en Westrego kosten niet aen het teyckenen komen, doch de Wolden en de steden die teyckenden. - De particuliere soutsyders die quaemen mij haer saeck recommanderen. - De heeren van Oostrego aeten bij mij, doch der wahren veul heeren apsent, en wahren wie lustich en vroolijck tot twe uiren. 4/14 saterdach quam de olde heer Haeren bij mij, klaechde oover Sjouck Burmania, Hottinga, dat sie belett hadden dat men de resolutie niet en teyckende en alle goede saecken sochten omme te stooten. Ick seyde, dat iss niet nuys, dat ben ick wel gewendt, en iss haer olde gewoonte. - Gijsels van Delft om de Oostijnsche Compagnie wass bij mij. - De major seyde dat alless nu still wass. - Ebinga, Imminga en andere catolijcke edelluyden hebben mit gegeten. Herema vertelde mij sijn wedervaeren van juffer Martena, doch ick vrees hij sal niet opdoen. Jongstal die seyde dat Haringsma goede myne toont, doch achter de rug spreeckt hij vuir en vlamme. - Gachet had geseit hij meint dat Unia Haringsma aenvoert, en wass niet wel op Unia tevreden, doch ick trau hem niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[72]Mit Jongstal gespeult. - Bij Hemmema gegeten, tot twe uir vrolijck geweest; alless wass wel en ginck nae older gewoonte; Pijck den 12, 13 behandicht, Hemmema oock. 5/15 sondach in de kerck geweest; collonel Alua vertelde mij, dat de catolijcken soo groote macht hier hadden door haer stemmen en dat de kloostermeyers alletijt op haer sijde wahren en dahrdoor beletteden alle inwilligen van middelen. Jukema had doen veul te seggen, besonder in Saeckema gritenie en bij veul andere grietsluyden, en mosten veul heeren nae Juckema sinne en goedtvinden resolutie nehmen. Dauwe Alua en de heeren Eissinga, mijn broeder en de heeren van den Raedt die nahmen doen resolutiën tegens de papisten; dahr wass Hottinga, Burmania, Abraham Roorda tegens en all wat diertijt doen dahraen dependeerde; hij vertelde mij oock de questie die collonel Alua mit mijn broeder had gehadt om Oenema will en de griteni van Collemerlandt, hoe dat Boulens, Haersma mit de vier heeren van Eisinga, Hessel Roorda, Tjalling Eissinga, Frans Eissinga, Ritske Eissinga Oostrego meenden te regeren. - Met Hessel Alua en Gijsels gegeten. - In de kerck geweest. - Bij juffer Martena, daer andere juffers oock wahren; ick gaff Pijck den 14, en wass alless wel. Ick broch juffer Martena bij Jongstal en adt dahr en brocht juffer Martena om tien uir weder tehuys; Haringsma heeft Glinstra gevraecht, oft ick Viersen qualijck beyegent hat doen hij van dess gerichtschultus transpoordt had gesproken; [73] soo een fielt en schelm iss hij en bedenckt alletijt sulcke leugens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6/16 maert mijne restanten opgeteyckendt, 10.000 gulden; raetsheer Scheltinga offereerde mij sijn dienst en vruntschap, klaechde seer oover Haringsma, wolde mijn raedt hebben, of Axma den halven ontfanck soude hebben dan off Axma nae de gerichtschultusplaetz soude staen. - Alleen mit Maré gegeten, seit dat alless stil en wel in dese stadt iss en in 't landt. - Hans Lijckelma bij mij geweest; hij woude wel de gerichtschultusplaetz hebben voor sijn vrunden, doch set alless ahn mij en wil mij sijn stemme geven; hij will de voorslach van de heeren gedeputeerden haer correspondentie wel ahnnehmen, seit dat het in de Wolden heel dubieus staet en dat de vier griteniën die Baerdt, sijn soon, Roorda, Andringa hebben, heel loss en onseecker staen om uyt te kuypen. - D'ontfangher Grovestein bedanckte mij, dat sijn broeder wass raetsheer geworden en dat ick alleen daer oorsaeck van wass, verseeckerde mij van sijn en sijner broeder vruntschap. - Hasius seyde mij, hoe Haringsma soo heevich tegens mij had uytgevallen en dat ick sijn grootste viandt wass die hij hadde, en verachte mij en all mijn geschlacht en woude dat klein maecken nae sijn vermoghen en sooveul als in hem wass en hem doenlijck, sprack als dull, raesent en uytgelaten mensch, buyten verstand en fundament. Ick seyd, het iss mij leet, doch ben blijde, dat hij sonder oorsaeck quaet iss, des te geruster ben ick. Ten anderen soo [74] iss het mijn geluck, dat ick sulck vianden heb, wandt dahrdoor leeve ick des te voorsichtiger en mit mehr voordach, opdat niemantz yet heeft op mij te seggen, oock opdat al wat se seggen, dat het leugens sijn. - Rogiers de Gavre bij mij geweest, seit dat de stadt Harlingen nu seer wel geregeert wordt en mit eenicheit. - Alleen gegeten mit Maré; alless iss still. 7/17 meert dingsdach heeft Ytsma mij de resolutie van de stadt gebrocht; sal yetwess te pampier brengen om de Staeten van het landt voor te dragen aengaende het visiteren der procuratiën. - Ick ginck bij de heeren raeden van staete en spraecken van veul dingen, doch meest van Engelandt, van die regering en de Spaenschgesinde. - Ick schickte Hagius een boeck en 100 gulden. - Ick adt mit Haeren, Herema, reedt uyt wandelen, quaemen bij vrau Donia, wahren lustich, dansten; Pijcke wass niet wel tevreden. - Des avontz aten wie tezaemen. - Ick kreech veul brieven. 8/18 meert woensdach in de kerck geweest; Fockens en Teyens om het gerichtschultusampt mit presentatie van haer dienst en verseeckering van de geheele Wolden. - De heeren Brassert en Nieuburch bij mij gegeten mit Haubois, Frederick Roorda, Scheltinga; waeren lustich tot 7 uir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[75]Ick discoureerde lang mit Brassert, wie oorsaeck wass van het teGa naar voetnoot41 in de Generaliteit wegen Ooverijssel en Gelderlandt zedert het jaer '21. Ick seyde, den Raedt [van State] en Haer Hoochmogende hadden moeten volck casseren en nemen gheen gelt op om 7 off 8 hondert man, dahr het landt niet om verlohren soude sijn geweest, en dat dese schult nu ettelijcke miljoenen beliep; hij wolde het excuseren, doch het had gheen klem, en quam het op het lest op dess baass saligherGa naar voetnoot42 uyt. Nieuburch kost niet ghaen. - Ick adt niet, ginck bij Jongstal praeten, dahr se mijn seyden, hoe Burmania, Hottinga alless nu dwers dreven en in werringhe sochten te brenghen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9/19 donderdach isser veul volck bij mij geweest om te recomanderen van Embden, den heeren professoren, predicandt Hasius, de menisten, Sicksma captein. - Mit Hemmema, Sickma alleen gegeten. - Raetsheer Scheltinga de saeck van de magistraet en stadt Lewarden gerecomandeert, dewiele Jacob Stevens weder yet ingegeven heeft tegens de magistraet. - Ick ginck in 't Mindergetal, en deed de heer Donia raport van het gepasseerde te Munster in Oostrego camer. - Kuyn quam uyt Den Haghe, seyd dat H.H. sich al weder mit de regering moit en soo veul als oyt, dat Lessal alless ahn juffer Sevenaer seit wat se hoort oft siet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[76]S.H. iss loss en ongebonden en doet niet wat hij behoort; neffens het rijden iss hij alletijt in de Comedie, en daerdoor krijcht H.H. meerder kredit. - Ick ginck bij juffer Rossel eeten, daer veul geselschap wass van juffers; Pijcke den 14 ooverhandicht. - Jongstal seyde mij, hoe Burmania en Hottinga hadden gekeven en mij all mit gemeint en hoe Ockinga soo biter en quaet iss. - Ick ginck om 12 uir nae huys. 10/20 meert vrijdach. - Om negen uir ginck ick op het Landtshuys, alwahr wie de petitiën affdeden en eenighe resolutiën. - Mit Kuyn gegeten alleen. - Fockens en Andringa wegen het gerichtschultusampt, Sminia bij mij geweest, oock om het gerichtschultus. - Meinsma, Hillebrantz, Haubois, Intema, Sibe Sibe, Holle Piers de vredehandeling gerecommandeert, omdat het onmogelijck te beletten off op te holden, wandt Hollandt, Gelderland, Ooverijssel, Gronningen hebben het gedaen, wij komen niet te veld. Ergo doen wie Vranckrijck gheen dienst, en Spagniën sal mit onss gecken, als wij het willen opholden en konnen niet en dat wie dahr moeten de andere provintiën volgenGa naar voetnoot43. - D' oude heer Haeren seyde mij, hoe Hottinga, Burmania soo gestoort waeren en als sie yet voorsloegen, al wass het noch soo goet, soo deden se recht contrari en soo in alle dingen, om verwerringe te maecken. - Ick sprack noch enighe heeren en ginck mit Kuyn wandelen om de stadt. - Dess avonts quaemen de heeren van Westrego bij mij eeten, en bleef Sjouck Burmania, Hottinga en andere malcontenten uyt; de andere waeren tot drie uir lustich. - Abraham Roorda woude mit Ade Eissinga mit rapir en poinjaert vechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[77]11/21 meert saterdach sliep tot negen uir. - Fockens en Andringa om Hellema tot rechtschultus te hebben. - De heeren Hillebrant, Meinsma, d....Ga naar voetnoot44 wahren bij mij, klaechden oover een resolutie om te Mackum een waghe te mogen stellen, 'twelck de heeren van de steden niet willen toelaten. - Kuyn heel kranck. - Burgemeester Bourum de saeck van de vrede gerecomandeert, om het werck aff te doen. - Mit Ebinga en andere catolijcke edelluyden gegeten. - Jongstal wees mij de handt van Waltinga, die wass nu wel tevreden en gecontenteert. - Mit Jongstal, Viersen, Ockinga gegeten. - S.H. schreeff mij een brieff aengaende die handelinge, begeerde opschortinge van dieselfde off die resolutie niet oover te schicken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12/22 maert sondach tweemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - Kuyn seyde mij van H.H., Francisca, S.H. lossheit, jaeghen, Comedie, caetsen, etc. H.H. iss nu verandert, beter Frans als Spaens, gaet veul mit d'ambassadeur om van Vranckrijck; Bicker, Pau en de geheele regering neemt se aen sich, en S.H. volcht haer en laet haer geworden; S.H. heel hooveerdich en al sooveul als H.H. en soud Lessal liever aen yemant groots geeven als aen een graffGa naar voetnoot45. - Bij juffer Eissinga geweest, mit de jonge juffers gedanst. 13/23 iss Dauwe Alua bij mij geweest, om Boulens gritenie toekomende saeterdach oover te dragen. - Ick sprack hem van de waghe van Mackum, om die aff te schaffen. - Oock van de questiën die alletijt ontstonden in 't visiteren van de procuratiën oover de stemmen, quarten en postulanten. - Teyens sprack voor Hellema en presenteerde mij sijn dienst [78] en vruntschap bij alle voorvallende gelegentheit en sprack heel goede woorden, gelijck se alle doen alse in noot sijn en yet begeren, maer off sie het dencken en off se dahrnae souden houden, leert de ervaerentheit, Godt beter 't anders. - Hij belooffde dat werck van Mackum te stutten en te helpen wehren in sijn goo, soodat dahr niet off komen sal. - In 't scheiden maeckte hij weder veul presentatiën en verseeckeringhen van sijn dienst en van het goo. - De heer Haeren seyde mij, dat Baerdt hem geseit had hem wass aen Hellema niet gelegen, en woud ick het aen een ander geven, dat mocht hij wel lijden; soe gaen de vrunden tegens malckander. Daernae keef hij op Sjouck Burmania en Hottinga. - Alleen gegeten mit Maré; Kuyn wass kranck. - Scheltinga seyde mij, dat Roorda belettede de aggregatie uyt haet van Donia en woude hij Carel Roorda geerne in Donia plaetz schicken, omdat hij meint datter presenten sullen vallen. Soo iss dien ouden fielt altijt een dwersdriver. - Krack seyde mij, dat Lijckelma noit mit Fockens eens sal worden; der iss jalousi tuschen Crack en Baerdt, en staet het in dat goo heel schrap tegens malckander. - Hij seyde mij hoe Ockinga soo wass tegens hem uytgevaeren om mijnentwill en dat Ockinga seyde hij wass een Fockensman en gheen stadtholders; Raetsheer Glinstra en Ockinga hadden oock gekeven. - Krack wil dat werck van Mackum stutten en [79] helpen beletten niet te teyckenen. - Ytsma bij mij geweest oover eenighe questiën in 't visiteren der procuratiën, om de Ed. Heeren Staeten van het landt de questiën voor te draghen. - Geschreven, bij Kuyn geweest, gepraet, mit Frentz gegeten; Kuyn wass kranck. - Tot 12 uir geschreven. 14/24 meert dingsdach eenighe brieven geschreven en eenige heeren gesproocken; bij Kuyn geweest. - De heeren van de Wolden hebben bij mij gegeten en wahren vrolijck tot 7 uir. De heer Baerdt recomandeerde mij sijn soon om te avantzeren, en wass hem leet dat het werck van Walrich soo gelopen wass, en begeerde ick solde het niet gedencken. - Dess avontz gewandelt. 15/25 woensdach iss Hillebrantz bij mij geweest om de Oostijnsche Compagnie. - In de kerck geweest. - Op het Collegie om eenige lantzsaeken, van postulanten en het visiteren der procuratiën. - Mit Hauwerda gegeten, die mij het transport van Feitsma soon recomandeerde van sijn vaeders Feitsma compagnie. Mit Kuyn gespeult, veul brieven uyt Den Haech van de heer André gekregen aengaende de vrede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16/26 donderdach op het Landtshuys geweest, alwaer men gedelibereert heeft van de vrede, 'twelck Westrego toestonde, de steden oock, doch als het Oostrego oock toestonde, anders niet. - Alleen gegeten. - Meinsma wil richtschultus wesen. - Carel Roorda sprack lang van de vrede; dahrnae seyde hij dat Schaep meerder credit te Amsterdam kreech als Bicker, dat Schaep nu meer in het toorentjen had als Bicker; de heer Van Switen meinde in de Gecomiteerde Raeden te komen, doch het iss hem misluck. Bicker, Oetjes, Pankras iss van Schaeps volck; hij wass heel cyvijl en [80] beleeft; gheen twe swagers mogen tegelijck in het toorntjen wesen noch gheen twe broeders, 'twelck quaet voor Oetjens en de heer Van Switen iss. - Gritman Andringa en Teyens bij mij geweest om het gerichtschultusampt. Raetheer Grovesteins om het gerichtschultusampt voor Copius. Nae Den Haech en André en vrau Brederod geschreven. Polman seyde dat Stadt en Landen hadden wel vier tonnen gouts verhandelt mit solliciteren in Den Haech en beklagen nu, dat ick haer stadtholder niet ben geworden, doch het iss te laet. - Lieuwe en Coenders sijn weder op het niew van den landtsdach gewesen en een resolutie dahraff genomen. - Eissinga soude te Groningen onder leggen in de regering. Alleen gegeten, gewandelt, bij juffer Jel Roussel geweest, die klaecht geweldich oover Haringsma, dat hij soo toetast en soo gierich iss en soo loss. 17/27 vrijdach Bourum oover de vrede, dat hij wil stuyren in Lewarden. Colonel Alua seit dat Ritske Eissinga sijn griteni wil vercopen op Tjerd Alua voor 16 duysent gulden. - Jan Alua bij mij geweest mit ettelijcke saecken, iss heel wel en cyvijl tegens mij en mijn vrundt. - Jongstal seit dat de heer Baerdt hem geseit heeft, dat het hem leet iss tegens mij gegaen te hebben in Walrich saeck en dat hij nu en t'allen tijt mijn vrundt sal wesen in alle voorvallende saecken; de tijt sal het lehren; hij wil de soon de gritenie [Haskerland] ooverdragen. - Ick ginck op het Landtshuys en nam Oostrego resolutie tot de vrede, Westrego oock en de steden, en wierdt de resolutie ontworpen en te boeck gebrocht. - Ick adt mit Kuyn alleen, die noch kranckelijck iss. - Sminia seyde mij, dat hij het staetgeneralschap aen Jeltinga wilde [81] ooverlaeten. - Axma sprack weder van sijn ontfang en van het gerichtschultusampt, om mit Walrich daerom te lotten. - Ick ginck weder op het Landtshuys en de resolutie in 't landtsboeck gelesen hebbende, wierdt van Oostrego geteyckent; Westrego wass groot dispuyt, en wilde Hottinga en Sjouck Burmania niet lijden dat het geteyckendt wierdt, doch de heeren van Westrego die teyckenden het; doen protesteerde Hottinga en Gravius, Sprong, Sicksma (Vringer en Imminga die deden het mit pro forma) in Westrego resolutieboeck, en wierdt van Hottinga en die andere geteyckendt die Hottinga volgden; de heeren van de Wolden en steden die teyckenden het oock, soodat de resolutie van de aggreatie van den vrede desen naemiddach van de vier leeden geteyckendt en sal morgen nae Den Haghe ghaenGa naar voetnoot46. Een groot werck, dat dat soo uyt iss gewerckt; ick hoope het sal tot eenigheit en dienst van het landt strecken. - Ick schicke Pijcke mit Lewarden de 16 en ontfang se wel en stillekes. - De heeren volmachten van de steden die aeten bij mij, waeren vrolijck en lustich tot 2 uir; Haubois seyde mij, hoe Hottinga en Sjouck Burmania soo op mij gepykeert waeren en tegens mij ingenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18/28 meert saeterdach wass de heer Haeren bij mij, klaechde oover Hottinga en Sjouck Burmania vilenicheit en hoe dat sie alletijt op mij uytvielen, dan oover de vrede, dan dat ick te veul te seggen had; op 't lest keef Hottinga oover de jacht die mij het landt gegeven heeft; Haeren gaet nae Blije. - Douwe Alua seyde mij, dat Boulens het transport van de griteni [Achtkarspelen] woude doen op sijn kindtskindt. Ick approbeerde het. - Ick ginck op het Landtshuys, alwaer noch veul resolutiën wierden geteeckendt, en bleef daer tot oover twalfen. - Ick adt mit catolijcke edelluyden; Lewaerden brocht mij andtwoordt en den 3 van Pijcke, twe tegelijck, 'twelck heel soet toeginck, dat de wag noch niemantz het merckte, de jonge selfs niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[82]De Staeten van het landt sijn gescheiden, totdat se weder moeten verschreven wordenGa naar voetnoot47. - De heer Jongstal seyde mij, dat Hottinga en Burmania soucken hem en Haeren wederom aen en willen niet mehr tegens Haeren kijven. - Unia had Haringsma geëxcuseert, en Jongstal woud mijn partie aennemen in alle voorvallende saecken; Hasius had maer toegehoort. Jongstal iss heel mijn goede vrundt. - Verkeren gespeult, oock mit Kuyn, mit haer gegeten. 19/29 meert sondach de heeren Nieuburch en Brassert genacht geseit. - In de kerck geweest. - Ick adt mit eenighe officiren. - Ginck weder in de kerck. - Voer mit Kuyn bij de heer Donia, alwahr wie van de Munsterse saecken discoureerden en het gepasseerde tuschen Vranckrijck en Spagniën. - Aeten niet en laesen. 20/30 maendach heb ick geitenmelck gedroncken en gesproocken Bouritius om de gerichtschultusplaetz, Copius oock. - Grovestin seyde mij, dat Swartzemburch sich sien liet in sijn griteni, om te cuypen. - Mit Kuyn gegeten; den naemiddach iss de heer Abraham Roorda bij mij geweest, die mij bedankte, dat ick tot de vrede heb geholpen en veul andere dingen, woud onses huys beste soecken, eer en reputatie. - Ick seyde hem van het vechten mit Aede Eissinga, doch hij wilde het niet bekennen. - En pratede wie soo van veul dinghen en van de Fransche saecken. - Ick speulde mit Jongstal en Kuyn en ging des avonts bij de secretaris Gabbama eeten, daer ses [83] raetsheeren waeren, colonel Alua, Loo en wahren lustich tot drie uir, Hasius oock, die mij seyde dat Haringsma had geseit, all ben ick dess stadtholders viant, soo ben ick doch gheen viandt van het geheele huys, soodat ick alleen de gedaechde ben. 21/31 meert dingsdach niet te bed geweest, op een stoel sitten slaepen, melck gedroncken. Rijden wandelen, Jongstal thuys gebroch, sijn vrau in 't bed gesien, naemiddach gespeult en des avontz bij Jongstall gegeten, vrolijck geweest, doch niet gedroncken. Ick sliep den heelen naemiddach. 22 meert/1 april woensdach in de kerck geweest, Duytsche brieven geteyckent. - Jongstal, Haeren, Herema aten mit Kuyn en mij en wahren vrolijck; Jongstal ginck nae Staeveren. Wij voeren mit de koetz wandelen nae Marsum; Tjalling Eissinga wass niet tehuys. 23 meert/2 april donderdach aen André en goede vrunden geschreven. Waltinga bij mij geweest, die mij seyde dat Imminga en Hottinga het noch onneens waeren; hij sprack van de compagnie op sijn neef Roorda en om Andela en Kingema eens te maecken. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mit juffer Hannia te begraffeniss geweest. - Mit Herema, Kuyn en officiren gegeten. - Gespeult mit de kleine jufferen, gedanst de heelen naemiddach, en de 2 Camstra. - Mit Kuyn gegeten, Polman gesproocken, die mij seyden dat onder de gelijckheit gheen respect [84] kost wesen, dat de Gronningers den adel uyt de stadtsregering hielt en daerdoor de harde questiën tuschen Stadt en Landt quaemen. 24 meert/3 april vriedach in de kerck geweest. - Dauwe Alua, Jan Alua quamen bij mij om mij te versoecken van booven te gaen om Boulens griteni te vergeven, doch ick stelde het uyt tot dess naemiddachs. - Ick reed mit Kuyn wandelen. - Ick adt mit Kuyn, Alua en andere officiren. Ick ginck op het Collegie en vergaven de griteni van Boulens op sijn kindtskindt. Kuyn ginck wech nae Den Haech en ick reede een stuck weechs mit. - Ick andtwoorde de brieven van André aengaende den vrede en de suspensie van puplicatieGa naar voetnoot48. 25/4 saterdach quam Unia bij mij, begeerde ick soude op het Collegie gaen om eenige interessen van juffer Orion, doch ick wilde niet. Ick sach mijn peerden rijden, ginck daernae in den hoff mit Hemmema. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. - Speulde naemiddach mit Haeren, Herema, 2 raetheren, secretaris Scheltinga. - Haren seyde, Pijcke gaet morgen te nachtmahl. - S.H. schickte mij sijn pijckeur [Fritz Rode] mit vier peerden tot een present. - Mit die heeren des avontz gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[85]26 meert/5 april sondach tweemahl in de kerck geweest; Ytsma bij mij geweest, seyde mij hoe het op het Collegie soo wonderlijck toeginck mit gantz geen ordre of respect, dat de heeren heel licht in 't teyckenen wahren, Dauwe Alua haestich van hooft en dat hij alless nae sijn sinne wil hebben. - Geschreven, mit Maré gegeten. 27 meert/6 april maendach sach ick mijn peerden rijden in presentie van Fritz Rode, pijckeur van S.H. - Ick sach bij mijn hoff wat arbeyden. - Adt 's middachs mit Haren, Herema, Sijtsma, Hammema en de pijckeur, Hemmema, droncken sterck en kreech Haeren en Sijtsma questie, sloegen malckander en Hammema oock. Ick liet elk mit twe musquetiers bewahren en vastsetten. - Adt dess avonts mit Maré, ginck wandelen. 28 meert/7 april dingsdach kreech ick brieven uyt Den Haghe van André, oock van juffer Sevenar aen Kuyn. - Ick ginck mit Pafferoy te begraffeniss. - Adt mit Unia, Alua en officiren. - Ick ginck mijn hoff besien en ginck mit Hasius, Alua, Hemmema wandelen en hooven besien. Avontz kreech noch een brieff van André, dahrin hij mij schickte de resolutie, dat 5 provintiën mit S.H. eens wahren en hadden geslooten den vrede, en veul andere dinghen. - Ick adt avontz mit Hasius, Hemmema, Alua, en seide Hasius dat Rabodus Piter had hem bekeven, dat hij soo lang en wijtlofftich voor mij had gebeden, hetwelcke hij niet lijden kost en goedtvinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproocken en lastenGa naar voetnoot49. - Gelesen, geschreven. - Mit Maré gegeten, die seit dat de heer Walta nu weder wel tevreden iss en iss niet meer quaet op mij; hij had niet gedocht dat ick soo erch, soo verstandich wass. - Geschreven. 30 meert/9 april donderdach heb ick rijden wandelen. Brieven nae Duytzlandt geteyckent. - Bellanus mij eenighe saecken gebroch van processen. - Mit Unia, Herema gegeten. - Ick reedt nae Franicker, om d'ontfanger Grovesten mit sijn bruyt [Rints van Burmania] geluck te wunschen, alwahr wij vrolijck waeren en quaemen tegens neghen uir weder thuys; hij verseeckerde mij van sijn vruntschap en dienst. - Ick adt avontz mit de heeren die mit mij nae Franicker waeren geweest. 31 meert/10 april vrijdach in de kerck geweest. Mijn hoff gesien. - Mit Johanness [Vomelius], Feycke [Oedsonius] en Hasius, predicanten, gegeten. - Haubois bij mij geweest die mij seyde dat hij mit drie provintiën eens wass in Den Haghe, en dat wahren Gelderlant, Ooverijsel, Stadt en landen en kosten Hollant ooverstemmen. - Seyd Hottinga hadden mit Burmania de stemming doch pro forma gedaen, en daer soud niet meer op volghen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[87]Sjouck Burmania en Catrijntje wahren noch quaedt. - Haubois had de regering van Sneeck heel ahn de handt; hij verseeckerde mij van sijn vruntschap en dienst. - Ick riedt hem mit Hollandt wel te corresponderen en besonder mit die die credijt hadden. - Gelesen, gewandelt; mit Herema, Unne Roorda gegeten; Herema vertelde mij van juffer Mertena, van Walta, Hottinga, Sjouck Burmania. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[91]April 30 daghen. - 1/11 april saterdach heb ick Ernst van Aluva, Widefelt, Hemmema geordonneert om Haren, Sijtsma, Ammema te accorderen en te letten op een yeders ehr en reputatie. - De schipper van Worckum en aennemer der wercken in het nieu bedijckte landt seyde mij, dat de heer Haringsma mij wel wolde spreecken en wahr ick wolde, of bij Ockinga off iemantz anders, en woud mij onderrichten en mijn vrundt sijn. Ick seyde, wil de heer Haringsma mij spreecken, soo moet hij bij mij komen; hij weet mijn huys wel en ick stae alle werelt te woorde die mij spreecken wil. Mijn peerden sien rijden en mit Swartzemburch gepraet. - Mit Ebinga en catolijcke edelluyden gegeten. - Geschreven. Jongstal quam bij mij van Staveren, wass wel gesint. - Ick ginck om de wal en ginck bij Jongstal dess avonts eeten en waeren vrolijck tot 12 uir en seyde hoe Geldorpius soo genauw iss. 2/12 april sondach, Paeschen, tweemahl in de kerck geweest. - Gelesen den heelen naemiddach. - Mit officiren gegeten. - Dess avonts mit Maré gegeten; seit dat de heer Walta nu wehr wel tevreden iss. 3/13 maendach, Paeschen, weder in de kerck geweest; mit officiren gegeten. - In de kerck geweest. Gelesen, geschreven. Mit Herema gegeten, van de religie ende het heilige nachtmahl gediscoureert en gedisputeert. 4/14 dingsdach noch geschreven; om half negen nae Blij gereden mit Herema en Heucklum, des avonts daer oock gegeten, gewandelt en Ulb Alua stins gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[92]Ick broch Pijcke haere twe weder en noch negen van mij, maeckt 25, en waeren heel wel tezaemen, gingen lang wandelen in den hoff en Ulb Alua huys en wahren heel goede vrunden, saeten ahn taefel bijeen, knyen, en gingen het huys besien. - Om half elf quaemen wij tehuys. 5/15 april woensdach in de kerck geweest. - Fockens sprack mij van sijn comparitie tuschen Jan Alua en Haringsma; ick seyde men most recht doen; dahrnae van Hellema; ick seyde, men moet het mit andere heeren gedeputeerden ooverleggen. - Mit Grovesten gepraet, die mij op dess ontfangers [Frederick van Grovestins] bruloft badt. - Mit Hasius, Maré gegeten. - De secretaris Haersma seide mij de questie tuschen Haringsma en Jan Alua, hoe sie comparitie hadden gehadt, doch niet offgedaen; Haringsma wold wel mondeling disputeren, mahr niet schriftelijck oovergeven. - Anno 1621 iss de dijck begost, anno '24 doorgebrooken, anno '32 weder begost, anno '35 weder doorgebroocken; op conditie dat, als de uytlanders den dijck een seeckere hoochte, dickte, breete hadden gegeven, en een voet dijckx, dan solden die ingelande van den dijck haer part ahn den buytendijck nehmen en die nu drie roeden had, solde dan 1 roede hebben, als van 150 mahr 50 roeden, doch de buytendijckers hebben noit den dijck [93] sijn behoorlijcke dickte, hoochte gegeven; dahrom hebben de binnenlantze dijckers de buytendijck niet willen ahnnehmen en iss den dijck anno '40 weder begost en door de heeren André, Nauta, Scheltinga, doctor Loo, doctor Nijsten als compromissarissen weder soo een uytspraeck op het nieus gedaen, dat de uytlanders den dijck op een seeckere dickte en hoochte mosten leveren, doch wedrom niet in 't werck gestelt, gelijck de heeren Glinstra en Jepema gesien hebben, informatie dahraff nehmende en inspectie. Nochtans booven dit all heeft de heeren Eissinga en Grettinga de besteding gedaen op kosten van de ingesetenen van de binnenlandtse dijckers, dubbelt werck en veul dat niet nodich en wass, en soo hardt gegaen dat ingesetenen van de griteni van Jan Alua, die het voor 26 stuyvers wilden ahnnehmen, soo heeft Eisinga dat niet willen toelaten, mahr die lieden het ahnnehmen verboden en het andere voor vier gulden besteet tot groote onkosten en schaede van de ingesetenen, en dat door ahnraeden en begheerte en complaisantie van Haringsma, die Eisinga dahrtoe gebroch heeft, wandt Eissinga wass eerst tegens Haringsma. [94] Haringsma seyde hij vraechde na niemantz in der werelt niet, hij wass oovergegeven, oock selfs niet nae de uytspraeck van de heer André en d'andere compromissarissen. - Jan Alua seyde mij datselfste oock, dat de secretaris Haersma mij geseit had, en dat Haringsma op een plaetz wass geweest en had geseit hij kost mijn gesontheit niet drincken en dat niet oover sijn hardt brenghen, een schlechte en kinderachtich werck, dahr ick noch laestemahl sijn gesontheit wel heb gedroncken. - Om de wal gewandelt; Frens is weder gekomen, seit dat H.H. geern gesien had, dat ick dahr wass, in Den Haghe oock, doch ick hebber geen sinne en soo veul om de vredens wil alsoock om de reiss van Cleef, dahr ick gheen sinne in hebGa naar voetnoot50. - Mit Maré gegeten, gewandelt mit Frentz. 6/16 donderdach april heb ick mit mijn peerden gewandelt, mit Hemmema, Maré gegeten. - Nae den eeten geschreven, gelesen; de heer Jongstal wandelde mit mij om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wall en adt mit mij dess avonts. - Ick belastede Hemmema, Widefelt [om] Haeren, Sijtsma te veraccorderen. 7/17 vrijdach in de kerck geweest. - Die captein Sijtsma woud niet accorderen; ergo moeten blijven sitten. - Lewarden brocht Pijcke de 28ste. Ick sach se in de devotie. - De heer Donia adt hier mit de vrau en Jongstal, Ockinga, [95] Hemmema mit de vrauwen en wahren vrolijck, aten dess avontz hier; ick brocht se thuys en maeckte goede kenniss mit hem en brocht Ockinga thuys. 8/18 saterdach lang geslapen; mit catolijcke edelliden gegeten. Geschreven; bij vrau Hemmema geweest, mit de koetz nae Engelum geweest en twe hubsche volens gesien bij Grovesten en bij de huysman. - Mit Maré gegeten. 9/19 sondach twemahl in de kerck geweest. - Mit de heer van Amelant gegeten; brieven van de heer André gekregen. - Gelesen; dess avontz mit de koetz wesen wandelen. Dess avontz op de maeltijt van d'ontfanger Grovestein geweest en daer tot 5 uir gebleven; ick sprack een wieltijts mit hem en maeckte het gantz aff. 10/20 maendach lang geslaepen, alleen gegeten. Gelesen; des avontz nae Kornjum gevaeren mit de koetz en wedrom bij Grovestein gegeten en tot half vijff gebleven, weder mit hem gepraet en het werck weder hervat en in goede terminuss gelaeten. 11/21 dingsdach april lang geslaepen, gelesen; de heer Donia seid mij genach, ginck nae Munster. - Ick kreech brieven van de heer André, dat de ratificatie wass gesloten en bij de ses provintiën ahngenohmenGa naar voetnoot51; een weinich gewandelt op de wal. - Mit Hemmema alleen gegeten. 12/22 woensdach in de kerck geweest. Men seid mij dat Vringer wass dijckgraef geworden. - Andla seyde mij het oock en dat Imminga en Vringer tegens Hottinga gingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[96]Wel acht brieven geschreven. - Op de wal gewandelt. - Mit Hemmema alleen gegeten, des middach gantz alleen. 13/23 donderdach mit Armaveille gewandelt te peert; mit hem en Jongstal gegeten. - Jongstal seyde mij dat Haringsma en Ockinga hadden in de herberge geweest tot 12 uir bij de parthien van de menisten en hadden daer woorden oover gehadt. - De menist [Hobbe Jans Baerdt] seyde mij dat oock en dat den eenen girich wass en den anderen tyrich. - Mit Armaveille en Jongstal verkeer gespeult en gegeten dess avontz. Armaveille sprack mij van mademoiselle LaforceGa naar voetnoot52. 14/24 vrijdach in de kerck geweest. - Raetsheer Grovestein de saeck van de menist gerecomandeert, die hij in justicie wil favoriseren. - Mit officieren gegeten en Armaveille. - Gelesen, geschreven, mit Armaveille de stadt om gewandelt en mit Herema, Steernseel mit de koetz gewandelt, des avontz tsaemen gegeten. 15/25 saterdach mit Armaveille in de stallen gewandelt. - Camstra liep wech en woud de hoet niet afdoen. - Mit Armaveille, Hemmema, Haeren, Herema, Unia gegeten. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Eissinga, Douwe Alua quaemen mij haer process recommenderen. - Ick ginck in de kerck tot de voorbereidinge predicatie dess heiligen nachtmahls. - Lass lang in mijn hoff. - Adt mit Maré, Armaveille, pratede dess avontz. 16/26 april sondach het heilige nachtmahl ontfanghen, tweemahl in de kerck geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[97]Alleen gegeten. Armaveille te Bellekum geweest. - N.B. Verleden saterdach iss Abraham Roorda bij mij geweest, sprack mij van het Napolische werckGa naar voetnoot53, van Vranckrijck, doch wij wahren het niet eens; op 't lest recommendeerde hij mij het process van Eringa, die geern secretaris wass in Haersma griteni. - Ick adt mit Armaveille alleen. - De heer Nijs bij mij geweest. - Den heelen naemiddach gelesen. 17/27 maendach vroech nae Belckum gereden mit Armaveille en spraecken en breet van het werck van Laforce en heel tot haer avantagie en riedt het. - De stallen tot Belckum doorsien. - Bij Hemmema gegeten, waeren vrolijck. - Wij gingen op 't Bildt in het huys van Hemmema broeder, besagen het altaer. - Brochten Jongstal op Het Bildt en quaemen te acht uir te Lewarden. 18/28 dingsdach schreeff ick een brief aen monsieur Beringhan aenghaende het werck van Laforce en leyde het mit Wydefelt oover, die het heel goedt vonde en riedt mij dertoe, vond dien brief heel goedt en kost er niet bijdoen. - Wij reden nae negen uit nae Het Bildt, bij Jongstal eeten en wahren lustich; dess avontz aten te Belckum bij Hemmema en wass alless wel mit Hemmema en broch Jongstal mit de koetz weder tot Lewarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[98]19/29 woensdach april liet ick Armaveille den brief sien die ick aen monsieur Beringan schreef en vondt se heel goedt en wel en niet daerop te seggen. - Ick ginck niet in de kerck, maer op de Cantzelerie, om de revijssaecken bij der handt te nehmen. - Armaveille, gegeten hebbende, ginck wech, beloofde mij van alless te schrieven hetgene hij hoorde aengaende Laforce, sooveul den inholt van den brief aenginck, om mij daervan bericht te doen. - Ick ginck weder op de Cantzelerie. - Adt alleen en ginck mit Widefelt wandelen. 20/30 donderdach op de Cantzeleri geweest; alleen gegeten mit Alua, Hemmema en haer last gegeven om Haeren en Sijtsma te accorderen, als doenlijck iss, doch Sijtsma wil niet. - Naemiddach weder op de Cantzeleri geweest. - Mit Herema gegeten, gepraet. 21 april/1 maij vrijdach heb ick cornel Alua mit 12 offciren oover het werck van Haeren en Sijtsma geset, en iss Haeren lossgekomen, omdat hij het accordt teyckende, en iss Sijtsma nauwer bewahrt, omdat hij het accord weigerde. - Tweemahl op de Cantzeleri geweest. - Scheltinga recomandeerde de ooverdracht van captein Boulens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij mij geweest, presenteerde sijn dienst. - Hammema en Haeren bij mij geweest, excuse te doen. - Gedeputeerde Ytsma om captein Weyers wille. - catolijcke edelluyden mit mij gegeten. - Gelesen, geschreven, te ses uir rijden wandelen. - Mit Maré gegeten, die mij seyde dat alle werelt Sijtsma ongelijck gaff en dat ick hem noch te cyvijl tracteerde; ick had hem bij den provoost moeten laeten setten. Feye Burmania, Heucklum, Walta raeden Sijtsma aff te teyckenen, doch hij sal te kort daerdoor komen. 23 april/3 maij sondach in de kerck geweest. - Damus Loo vertelde mij oock, hoe S.H. sich soo qualick comporteert, geeft haest niemandt audiëntie, iss alletijt uyt off op de jacht off in de Comedie, dahr de heeren van de regering en de officiren sehr oover klaegen en oover t'onvreden sijn. - S.H. heeft Sulesteins lieutenant op de poordt gesett, omdat hij mit Moiré wilde vechten. - Die van Hollandt wilden alleen vrede gemaeckt hebben, hadden de andere provintiën niet geaccordeert, willen oock niet mehr 58 in 't hondert gevenGa naar voetnoot54. - Mit officiren gegeten. - In de kerck geweest. - Bij juffer Burmania gepraet. - Gewandelt, mit Maré gegeten; seit dat Sijtsma bij alle werelt ongelijck wordt gegeven en dat hij noch all [110] te cyvijl wordt getracteert. Dy raetzluyden hebben hem verleit en bedrooghen. 24 april/4 maij maendach heb ick wedrom op de Cantzelerie geweest. Mij wierdt gesecht, dat Haringsma, Ockinga sehr mit Sijtsma liepen; wat se voorhebben, sal den tijt lehren. - Hemmema adt mit mij, seit dat Ockinga heel partiael in die saeck gaedt, en vindt niet goedt al wat wij in dat werck gedaen hebben van Sijtsma. - De major seyde mij, dat Saeckema soo eigensijdich ginck en dat Tjerd Johanness mit hem doen kost wat hij wilde, en hij en Haeringsma die dreven dan dinghen door mit Ockinga en Jepema bij apsentie van de goede en oprechte heeren en gerechticheit voorstaende, wat se willen, malckanderen voegende; die heeren betrachten haer eedt en contiëntie wel en het gebedt dat se alle daech doen. Ick vreess het sal geweldich haeperen eens mit haer. - Naemiddachs weder op de Cantzeleri geweest, gelesen, geschreven. - Mit Haeren, Steerenseel gegeten. - Mit Heucklum gepraet. 25 april/5 maij dingsdach weder op de Cantzeleri geweest; burgemeester Bourum bij mij geweest oover het gewichte te Sneeck en andere steden. - Mit Maré alleen gegeten. - Tjalling Eissinga van Marsum en raetsheer Ockinga quaemen bij mij; eerst maeckte Tjalling Eissinga een harange van de goedertierenheit. Op 't lest badt hij perdon [101] voor Sijtsma voor sijne gedaene faulte in mijn huys. - Ick seyde, mijnheer, du employeert die allegatiën van historiën heel quaelijck, wandt gelijck de heer Ockinga weet, ick heb het strackx naegelaeten. Maer dat captein Sijtsma aengaet, staet tuschen hem en ritmeester Haeren, wandt die offentie heeft gegeven, moet weder satisfactie geven, gelijck Ammema aen Sijtsma gedaen heeft; als hij dat doet, iss alless wel. Eissinga seyde het wass te hardt ingestelt. Ick seyde, Ernst Alua, Wydefelt, Hemmema sijn alle drie oock ehrlijcke lyden, die hebben het gestelt gelijck het ehrlijck iss, en gelijck sie doen en ontfanghen wilden, in dieselde kavel sijnde. Eissinga seyde U.E. draecht Haeren mehr als Sijtsma. Ick seyde, nehn heer, ick doe als een rechter hoort, sett haet en nijt ahn één kandt en sie mahr op de billicheit en recht. Ockinga sprack er oock wat in van d'informatiën. Ick seyde, mijnheer, dat iss all mit voorbedacht en goedt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fondement gedaen, en 't iss soo ingestelt, dat Sijtsma het eerst heeft ahngenomen; iss het den eersten dach goedt en wel ingestelt geweest, die saeck iss niet verandert, soo iss het noch wel, mahr quaede raetsluyden heeft hij gehadt. Eissinga: hij wost niet dat Sijtsma [102] het eens aengenomen hadt, doch seit hij het iss te hardt en ick soud het mijn soon niet raeden dat te doen. Ick seyde, mijnheer, het iss ehr te sacht als te hardt ingestelt, een suifelett iss een groote saeck bij ons in den oorloch, en die die geeft, die moet reparatie doen. Soisons heeft wel pardon ahn een edelman gebeden, die hij gesuffletteert hadGa naar voetnoot55. Hij seyd, alle werelt spreeckt er qualijck van. Ick seyd, mijnheer, alle werelt niet, doch all sijn der eenighe, dat ben ick wel gewendt, wandt ick kan het soo niet maecken off der sijn luyden die staet het niet ahn en hebben der yt op te seggen, en wie iss er die het alle werelt kan te pass maecken. Ick gelooff niet dat Uedele dat doen kan, en so hadden wie langhe discoursen en scheiden; ick bleef bij mijn gevoelen en ginck half quaet wech. Weder op de Cantzeleri geweest. - Gelesen, gewandelt, mit Maré gegeten. 26 april/6 maij woensdach op de Cantzeleri geweest en het process heel afgelesen, doch wij sullen niet boven komen als den 8/18 maij om de saeck heel af te doen. - Mit de vier ontfanghers gegeten, den geheelen dach vrolijck [103] geweest, en waeren se droncken. - Bij Jongstal dess avontz gegeten. 27 april/7 maij donderdach lang geslaepen. Dauwe Alua en collonel Alua bij mij geweest, sprack van de compagni, om die voor sijn soon te hebben; ick maeckte swaericheit daeraf om sijn jonckheitz halven. - Ick reet nae Cornjum wandelen. - Adt mit Maré. - Scheltinga, Boulens om d'overdracht van de compagni. - Jan Alua sprack van generaele saecken, gaff mij bij geschrift oover de questie tuschen hem en Haringsma. Bouritius over het gerechtschultusampt, seid dat Carel Roorda nae juffer Oenema had gevrijt. - Velsen seyde mij hoe het te Boolswert stond, hoopte dat Bruinsma en Hansma, Siercksma wel souden scheuren. - Seyde dat Ulb Alua mit de buytendijckxdorpen alletijt kost meester speulen en dat Camminga, Ockinga, Herema hem niet doen kosten; hij soude een huysman mit hem op de landtsdach brenghen. - Gelesen, gewandelt, mit Hemmema, Steerenseel gegeten; Jongstal vrau en Hemmema vrau quaemen bij mij praeten en brocht ick se thuys. - Jan Alua seyd mij wat op 't Collegie gepasseert wass. 28 april/8 maij vrijdach is Jan Roorda bij mij geweest om de compagnie van Feitsma aen sijn soon oover te draghen. - Ropertus [Sixti] en Womelius weghen Pieter Schier saeck. - In de kerck geweest. Geschreven, gelesen. - Mit Loo, Herema, Sijtsma gegeten, doch van Douwe Sijtsma niet gesproocken. - Walrich en Axma bij mij geweest, klaechden oover d'ontfanger Grovestin weghen de stuivergelden. - Axma alleen bij mij geweest, verhaelde hoe het op het Landtshuys gepasseert wass. - De heer Carel Roorda bij mij geweest, van allerley saecken gesproocken; [104] op 't lest van de plaetz van gerichtschultus, oock van Feitsma compagni; wass heel modest daerin en seid hij soud mit mij ooverleggen. - Daernae spraecken wie van de correspondentie; hij seid hij wold dat de heeren eenich wahren, niemantz uytslooten, malckanderen tijt gaeven en d'ingesetenen recht deden; ick seyde, dat iss mijn wunsch en raedt altijt oock | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest en dat behoort door het lott te geschieden; ick sie gheen beter en sachter middel als dat, wandt Uedele siet, hoe Hans Lijckelma en Fockens mit malckander leven. Hij sach dat wel, seyde hij, en woud alless doen dat tot eenicheit, rust en dienst van'dt landt behoorde. - Ick lass, ick sach mijn stal, adt alleen mit Maré, die mij seyde hoe collnel Swartzemborch keeckeltGa naar voetnoot56 oover dat werck van Sijtsma. Ick lass en ginck vroech te bed. 29 april/9 maij saterdach iss Jan Alua bij mij geweest, klaechde oover pachters, oock dat Dauwe Alua sich al te veul aenmetichde, en sou der wel jalousie door komen, en sprack Jan Alua al om een aliantie te maken buyten Dauwe Alua, welck hem afriet. - De heer Ekbert Annes [Itskema] klaechde oock oover de pachters en hoe sie hem soo staut hadden bejegent. - Ick ginck op 't Collegie, en werden veul requesten afgedaen en captein Feitzma sijn transport toegestaen op sijn soon. - Mit Glins en eenighe catolijcke edelluyden gegeten. - Gedeputeerde Gemmenich nam afscheit, gaet uyt het Collegie mit een goedt fatsoen. Feitsma quam mij bedancken voor het transport. - Ick schreef eenige brieven, lass wat en reedt om ses uir mit eenighe officiren, Hemmema, wandelen, quam laet tehuys. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[105]30 april/10 maij sondach tweemahl in de kerck geweest. - Den heelen naemiddach alletijt gewandelt mit Haeren, die nae Den Haech gaet, nam sijn afscheit, verseeckerde mij van sijn dienst en correspondentie. Jongstal quam oock bij mij, bleef tot vijf uir, vertelde mij, hoe Frans Eissinga den deurwahrder had geaffronteert. - Hoe Haringsma soo heevich in dat werck van Obbe Jansen ginck en de andere tegens Nijs. Dat Ockinga sijn vaeders schulden niet kost betaelen en had sich geen erfgenaem durven verklaeren. - Gelesen, geschreven ahn Pijcke, niet gegeten. - Alleen om de wall gewandelt om de mayvuyren te sien en de jufferen Viersen bejegent mit Pijcke en 26 ooverlevert, maecken mit 25 51 tezaemen; oock één ontfanghen, den vierden; had alle daech een opgestelt. - Ockinga bejegent mit sijn vrau en sprack haer. - Wij dansten mit juffer Viersen tot 11 uir, en brocht ick juffer Haeren tehuys, en alless wass wel. - Meester Luttjen sneet mij mijn vratt af, die mij heel wee deet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[109]Majus 31 daeghen. - 1/11 maij maendach bleef den heelen dach op het bed leggen, om de vrat desto beeter te genesen. - Sijtsma presenteerde mij een request om loss te komen; ick schickte hem mijn secretariss om te teyckenen, doch hij wolde niet en soo bleef hij noch sitten. - Mit Maré gegeten. - Gelesen, geschreven, mit Veuglin gepraet. - Dess avontz weder mit Maré gegeten. 2/12 maij dingsdach den gantzen dach weder niet gekleet geweest; gelesen, geschreven. - De heer Haeren bij mij geweest, iss bang dat de ligue in Westrego niet sal bestaen, oock dat se de secretaris in Het Bildt sullen uytkuypen. Mit Maré alletijt gegeten; geschreven ahn de vrau van Brederod en Kuyn. 3/13 maij woensdach ben ick in de kerck geweest. - Ick heb Waltinga gesproocken, die oock vrees had dat Hottinga, Vringer, Imminga eens wahren, doch hij kost het noch niet gelooven. Kingma wil mit Imminga niet gaen. Als Andla en Kingema eens sijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan kan Imminga haer niet doen. - Hij sprack oock om de compagny voor de lieutenant Roorda. - Ick adt mit een deel officiers, wandelde, lass een weinich en reedt wandelen, doch ick sach Pijck niet op de wech. 4/14 maij donderdach gelesen, om elf uir gegeten en uytgereeden nae Ebinga, Swartzemburch, Tjalling Eissinga en bij juffer Eissinga geweest. Wydefelt quam bij mij wegen Tjalling Eissinga en Ockinga om Sijtsma [110] wil, seyde dat Haeren tevreden wass mit affdoening, sonder te teyckenen, dat de raetsheer Viersen dat geseit had en sijn moeye oock, vrau Schuirmans; ick seyde, doet hij dat, soo iss hij een elenGa naar voetnoot57. - Doch om haer te contenteren, laet Sijtsma teyckenen, niemant sal het sien en alless sal wel wesen. - Wat Heucklum aengaet, seit hij nu anders als hij eerst gedaen heeft, ick sel hem wechjaghen en toonen wat het iss mit mij te gecken. - Heerema heeft het niet gesien, soodat hij niet dahraff weet; seit hij anders, soo liecht hij het. - Op de wech Heucklum soetjes vraghende, hoe het tuschen Sijtsma en Haeren wass affgeloopen, soo swoer hij weder dat hij niet dahraff wost; soo ick seyd hem, Eissinga seyd soo behoort Heucklum alletijt uyt één mont te spreecken; soo seyde hij, sie doen mij ongelijck; ick heb haer noch niemant oyt anders geseit als dat hij niet recht dahraff wost en niet mehr als Morray getuicht heeft, en niemandt iss er oorsaeck van als Christoffel Sijtsma, die raedt het Dauwe Sijtsma aff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[111]Ick seyd op 't lest, Heucklum, siet u voor, ick laet niet mit mij gecken, ick sal toonen dat ick er ben en woone. 5/15 maij vrijdach in de kerck geweest; mit officiren gegeten. - Om vier uir quam Jongstal bij mij; mit hem gewandelt ende gepraet, dess avontz bij hem gegeten, mit de juffers Viersen gedanst. - Mit Steernseel gegeten. 6/16 saterdach dess morgens rijden wandelen tot elf uir mit Haeren, in Unia plaetz geweest, doch hij wass niet thuys. - Mit catolijcke edelluyden gegeten. - Haubois seyde mij het gepasseerde te MiddelburchGa naar voetnoot58 en dat de heeren quaelijck spraecken van S.H. comportement, omdat hij alletijt slaept ofte uyt iss. - Swartzemburch badt mij ten eeten in sijn nieu huys. - Ick lass dahrnae den geheelen naemiddach. - Hauwerda quam mij bedancken voor sijn neeff en swagher Feitsma, dat de compagnie wass oovergedragen. - Maré adt mit mij, seyde dat se verscheiden van dat werck spraecken van Sijtsma, nae dat se gesint wahren, doch de meeste gaeven hem ongelijck. 7/17 maij sondach in de kerck geweest, twemaehl; Wydefelt seyde mij Tjalling Eissinga en Ockinga vonden goedt, dat Sijtsma het teyckende en wolden het hem doen teyckenen. - Ick adt mit colnel Alua en officiren; hij seyde mij, dat Albert Imminga soude staet-general sijn; sij hadden te Harlinghen bijeen geweest, souden Botnia, Waltinga uytkuypen; Ulb Alua gedeputeerde. - Walta soud Botnia wel bejegent hebben en nochmahls qualijck van Ulb Alua gesproocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Audorp en de erfgenahmen van Sicke Dekema, en wahren de seeven heeren en ick alle van een advis en opinie. - Nijs, Jongstal, Saeckema, Walteri, Glinstra, Jepema, André en mijn persoon. - Alleen gegeten mit Hemmema, Maré. - Mijn linnen gesien. - Op de Cantzeleri geweest dess naemiddachs en een ander revijs begost. - Geschreven ahn H.H.; gewandelt om de wal; tehuys komende, quam vrau Jongstal en Hemmema vrau bij mij eeten, wahren vrolijck; brocht die vrawen thuys en wass alless wel. - Jongstal seide dat hij vast in Het Bildt ginge. Wydefelt seyde mij, dat Sijtsma het niet teyckenen will. 9/19 dingsdach wedrom op de Cantzeleri geweest. - Haersma revijs gelesen. - Cingema mit mij gegeten. - Frans Eissinga bedanckte mij, dat het process wass afgedaen van sijn schoonmoeder [Luts van Dekema]. Hij seyde dat Tjallinga Eissinga balling wass geweest, had veul mit graff Lodewijck van Nassau te doen gehadt, die Jemmingen geslagen wierdtGa naar voetnoot59. Frans Eissinga sijn grootvaeder wass oock balling geweest, wass radtsheer en Ade Eissinga sijn vaeder oock. - Hij presenteerde mij sijn dienst en vruntschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[113]Collonel Alua seyde mij, dat Walta soud gedeputeerde worden, Imminga staet-general en dat Ulb Alua en Walta eens waeren in die saeck, dat een groote verandering iss voor Walta. - Op de Cantzeleri geweest; Haersma process afgedaen mit eenparighe stemmen. - Aen Armaveille geschreven. - Mit Roorda en Steerenseel gegeten. 10/20 maij woensdach weder op de Cantzeleri geweest; een revijs gelesen. - Mit Sijtsma en captein Walta gegeten, die mij seyde dat sijn schoonmoeder [Margaretha Fockens] niet heel wijs wass. - Tjalling Eissinga en Ockinga quaemen bij mij om Sijtsma saeck en wilden ick solde naelaeten, dat hij niet behoefde te teyckenen, doch ick seyde ick kost het niet doen en solde het niet naelaeten; hij mocht toesien, watter aff quam, als hij het te groff maeckte, hij most weten wy dat hij wass en wie dat ick wass; sie mosten mijn beleeftheit niet misbruyken, ick had alletijt wel mit hem geleeft, doch hij most doen wat recht wass; alss Eissinga dat sach, gaff hij beter koop en woud sorge draghen, dat hij het teyckende, en seyd, Sijtsma moet de minste sijn. - Ick ginck op de Cantzeleri; als ick vandaer weder quam, soo quam Tjalling Eisinga, Ockinga weder [114] bij mij en seyden hij maeckte noch wat swaericheit; ick seyde, ick kan het niet gebeteren, soo moeten wij sijn [zien] watter aff komen sal. - Eissinga dat merckende, sloech voor off hij der niet bij mocht setten, mit goedtvinden van Sijn Excellencie ofte uyt respect van Sijn Excellencie. Ich seyde, laet het hem soo teyckenen, omdat ghij sien kundt dat ick niet te hardt wil vallen. - En soo ging se hen, en hij teyckende het, en ick scheurde het. Ockinga die wilde die stucken bewahren, doch ick nam se hem weder off en heb se bijeen gelecht, en wass Ockinga niet wel tevreden. - Mit Maré gegeten, nae den eeten gewandelt. - Ick liet de wacht van Sijtsma wechdoen. 11/21 donderdach maij Hemelvaertzdach tweemahl in de kerck geweest. - Hasius bij mij geweest, seyd dat se heel quaet op mij wahren, al dat volck van Haringsma. - Des avonts alleen gegeten, gelesen en gewandelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12/22 vridach in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - Herema quam bij mij, de heer Roorda, spraecken van de vrede, Fransche saecken, daernae van redres van politie en militie in de provintie. - Haeren quam en reden wij mit de koetz uyt wandelen. - Des avonts mit Hemmema gegeten. 13/23 saeterdach heb ick gesocht Sijtsma en Haeren te ackorderen, doch Haeren wilde niet sonder de [115] teyckening van Sijtsma te sien; soo wierdt geresolveert de saeck noch eens te laeten examineren onder eedt. Ick reedt nae Bergum, hoorde de nachtegael, sach de oude vrau mit de man, die altijt te bedde leggen; ick sach Hillema oock en Bouritius. 14/24 maij sondach in de kerck geweest, tweemael; mit officiren gegeten. - Jongstal seyde mij, dat hij in Het Bildt vast ginck. - Haudorp lang bij mij geweest. - Mit Maré gegeten. - Captein Haringsma bij mij 's avonts. 15/25 maij maendach Haringsma en Ryfeler quaemen bij mij, en seide haer, dat sie mosten alless verhooren en de tuygen examineren tuschen Haeren en Sijtsma. - Op de Cantzeleri geweest, het revijs afgedaen van een huysman, doch op pointen van offitie gewesen. - Gelesen, aen de heer van Asperen geschreven. - Ytsma wass bij mij, meindt dat Vringer mit Hottinga eens iss, vreest voor Waltinga en Botnia uytgekuypt te worden, doch als Kingema wel iss, soo iss er niet aen gelegen. - Alleen gegeten; ick wass niet lustich om dat werck van Sijtsma, Haeren, daer veel keecks of iss, doch ick beken mij in alless onschuldich. - Gelesen. Raetsheer Grovesten wass bij mij, seyde mij hoe het mit Sible process wass afgelopen, Ockinga staut wass en Haringsma oock. - Ick ginck wandelen op de wal. - Haringsma en Rifeler brochten mij alle getuygenissen, die mit die voorige oovereenquaemen, dat heel wel wass. - Mit die luyden gegeten. 16/26 maij dingsdach quam Herema van Betekum om gehoort te worden als getuigen. Hij seyde dat Cempe Donia wel wass, dat Hottinga, Burmania, Haringsma, Ockinga heel vilain praten van dat werck van Sijtsma, seggen ick ben een tiran en willen niet lijden dat Jongstal door mij soo regeert. Een [paar] praetslechte, [116] desperate lyden. Sophijcken moet er oock om lijden, seggende dat het om haer wil geschiet. - Ick heb gisteren ettelijcke brieven verbrandt, die van een goedt vrundt wahren, N.B. - Gisteren iss juffer Haeren vertrocken; ick heb se niet genacht geseit om redenen will. Copius bij mij geweest om het gerichtschultusschap. - Jongstal wass begaen om Haerens saeck, seide Baerdt en Viersen wierden quaet op Ockinga. - Jongstal had cornet Kingema gesproocken om mit haer te gaen, doch hij wilde sich niet verclaeren en seyde dat sijn vaeder noch vrie wass. - Ick reedt wandelen nae Cornjum. - Ick adt mit colonel Alua en sprack mit hem van de questie van Sijtsma, Haeren en seyde hem, dat donderdach soude kriechsraet wesen van 13 officiers, 6 van de voorleden en 7 nieuwe officiren, om alle de werelt den mont te stoppen. - De heer Teyens wass bij mij, sprack oock van het gerichtschultusampt mit veul presentatie van dienst. 17/27 woensdach is Dauwe Alua bij mij geweest, sprack mij van de compagnie en gerichtschultusampt. - Nijs oock van het gerichtschultusampt. - Een man vanwegen het Oldampt bij mij geweest. - In de kerck geweest. - Mit officiren gegeten. - De heer André twemahl bij mij geweest en heeft mij van alless bericht gedaen wat in Den Haeghe gepasseert iss, seit dat ick wel bij die van Hollandt stae en de andere provintiën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Sprack van het testament en gaff hem alle mijne stucken wedrom, om sijne opinie, meninge en consultatie daeroover te seggen en te geven. - Hij had lust tot continuatie, doch niet als voor desen, maer vanwegen de zaementlijcke steden en op recommandatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[117]S.H. en H.H. souden niet wel eens sijn. - S.H. staet niet wel bij de regering en de gemeente en dat om sijn rijden en loopen. - Bouritius bij mij geweest om het gerechtschultusampt. - Jan Alua sprack van de compagni en de plaetz van gerechtschultus, daernae van haer cuperi; hij heeft goeden moet, doch daermede iss het niet gedaen, hij moet Kingema hebben. - Dess avontz rijden wandelen nae Kornjum. - Alleen gegeten. Ick kreech briefen uyt Vranckrijck. 18/28 Cornel Swartzemburch, Alua bij mij geweest en gingen in de kriechsraet. Slijp oock. - Ick ginck op 't Collegie en deden eenighe requesten aff. - De krijgsraet veranderde veul in onse projectien; Damus Loo, Grovesten, Burmania gaeven een heel ander advijs. - Ick ginck de heer Cempe Donia besoecken, die heel tegens de vrede wass en had gheen goede opinie daervan; voortz waeren wij lustich mit bruit en bruigum. - Jan Alua quam om tien uir, seyde mij dat Fockens en Hans Lijckelma malckander wedrom geslagen hadden en mit mess wolden steecken; en sach hij geen raet tot haere correspondentie; eenyeder wolde het nae sijn sinne hebben. Egbert Annes en hij sijn eens, merck ick wel, en wolden geerne aen het teyckenen geraecken. - Ick schreef noch aen Beringan. 19/29 vrijdach. Colonel Alua, Slijp, Burmania, Snabel sijn gestelt om Haeren en Sijtsma t'accorderen en Sijtsma de sententie te doen volghen en voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[118]Eer ick noch in de kerck ginck, heeft Sijtsma Haeren om vergefeniss gebeden en alles voldaen, en iss dat door collonel Alua, Slijp, Burmania, Snabel getekent. - In de kerck geweest. - De heer André die brieven toegesonden van Beringhan, om sijn opinie daeroover te hooren. - Op 't Collegie geweest. - De heeren gedeputeerden bij mij gegeten, wahren vrolijck, en seyde de secretaris Beima dat hij noit gesien had, dat de heeren oit soo lange tijt wahren eenich geweest als nu; off het lang sal duiren, sal den tijt lehren. - Ick ginck noch wandelen mit Hemmema bij Ockinga, Jongstal, Hiske Alua. - Jongstal vrau was soo passelijck tevreden oover het ackort. 20/30 maij saterdach iss Hans Lijckelma hier geweest om de plaetz van gerichtschultus. - Fockens en Douwe Simons oover het werck van het Worckummer Nieulandt. - Ick ginck weder op het Collegie, allwaer alless wiert vastgeset wat men doen soude bij de publicatie van de vreedeGa naar voetnoot60. Alleen gegeten, in mijn hoff geweest op de wal. - Jan Herema bij mij geweest, gepraet. - Jan Alua wees mij, dat Jan Alua, Glinstra, Eckbert Annes, Douwe Simons hadden de acte van correspondentie geteyckent, doch Douwe Alua en Carel Roorda hadden die noch niet geteyckent, maeckten swaericheit, omdat daerin stond, als de heeren in het goo niet eens kunnen worden, dat ick de decisie dan solde hebben, 'twelck sie niet goedt heeten, vresende dat ick al te veul te seggen krigen, doch ick heb liever weinich te seggen als veul, want ick geen danck van noden heb van diegene die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat krijcht, en die niet krigen, sijn dan quaet, den haet hold ick en ick bekome geen vrunden. - Tjalling [119] Eissinga meindt dat in Westrego geen perijckel iss toekomende jaer. Botnia seit hij sal volmacht wesen voor sijn persoon, doch wieder niet; als het voor de helft iss, soo iss het nochal wel. - Vringher deedt sijn excuiss, dat hij niet gekomen wass, een teycken dat hij hem sal bedrigen. - Doctor Jacobi bij mij geweest. - Gelesen, gewandelt. Mit Maré gegeten, die seyd datter veul gekekels wass van dat werck van Sijtsma; mijne vrunden stond het niet aen. - Swartzemburch de major had geseit dat sich Hottinga vanteerde, dat niemandt tegens hem kost kuypen, omdat ick sijn partie alletijt hielde. 21/31 maij sondach. Douwe Sijtsma quam bij mij en badt, dat ick het niet gedencken solde 'tgene gepasseert wass. Ick seyde, ghij weet, soo rass als het geschiet wass, heb ick het u vergeven, maer het iss mij leet, dat het geschiet iss, dahrnae dat het in mijn huys iss geschiet en dat ghij u soo wonderlijck hebt aengestelt, wahrdoor soo veul kekels iss geweest en men mij heeft uytgeroepen, alsoft ick parthie wass; en seyde het hem alless heel soetjes, sonder gealtereert en in koleer te komen. Hij wost niet te seggen, sweech stil, en merckte wel dat het hem leet wass. Ick heb een gerust gemoet, heb niet meer gedaen als ick schuldich wass en mijn ampt mitbrocht. - Twemahl in de kerck geweest. - Mit officiren gegeten en captein Sijtsma, die het leet iss dat hij die folie begaen heeft, stelt sichselfs in 't ongelijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[120]Den heelen naemiddach geschreven, gelesen in een boeck dat mij Hasius brocht. - Hasius seyde, men kost hier gheen staet op iemantz maecken; die dit jaer vrundt sijn, die sijn toekomende jaer vianden en schelden malkander voor dieven en schelmen; hij riedt mij ick souder mij uytholden en regeren mit die heeren volmachten en gedeputeerden die ick er vond, 'twelck oock meine te doen. Mit Maré gegeten, die seyde dat Sijtsma niet woud bekennen, dat hij Haeren om vergefeniss had gebeden. 22 maij/1 junius Pingstermaendach tweemahl in de kerck geweest. - Mit Loo, Herema en andere officiren gegeten. - Gelesen, geschreven. - De procureur-general bij mij geweest, brocht mij eenighe Fransche saecken. - Ick adt mit Maré, die mij seyde van de groote vergaedering der catolijcken, hoe sie noch soo goedt Spaensch wahren en dat se hem niet wilden absolveren, en begost hij half van onss religie te worden. 23 maij/2 junius dingsdach rijden wandelen mit mijne peerden. - De heer André sprack mij van dat werck van Laforce en vond het oock goedt, als dat van LessalGa naar voetnoot61 niet kost geschieden, 'twelck hij soude prefereren om veulderley consideratiën, testament en chargen, doch ick most het noch eens vraghen, en wolde het dan niet gelucken, dan het werck in den nahme des heeren ahnfanghen, die alless geordonneert heeft, als het doch wesen sal, doch seggen S.H. en H.H. dahr niet van uyt vreese, dat se het niet souden goedtvinden, ruchtbahr maecken, oock dat het niet mocht gelucken of malckander niet aenstaen; [121] wandt gheen van beyden mackander gesien heeft; soo kan men niet weten, hoe het gelucken sal en als het niet voortginck, solder veul gepraets en gekekels of sijn. - De heeren van den Hoove aten bij mij; der wahren 6 apsent. De heer André | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wass daer oock, de staet-general, en wahren heel vrolijck, hadden goede discoursen en bleven tot half 6. - Ick reedt wandelen. Adt bij Hemmema en wass vrolijck. 24 maij/3 junii woensdach. Ick wil donderdach wech, soo winne ick een gehelen dach daermede. - In de kerck geweest; alleen gegeten des middachs, alle mijn brieven in ordre gebrocht, een deel verbrandt en alless geereedt gemaeckt om te vertrecken. - Den heelen naemiddach alleen geweest; de heer Nijs bij mij geweest. - De magistraet adt bij mij, wahren vrolijck; Bourum had all suspitie, dat ick wilde vertrecken. 25 maij/4 junii donderdach reedt ick om seven uir uyt, seyd Tjalling Eissinga genacht, ginck bij vrau Liauckema eeten en quam te vijff uir tot Harlingen. Ginck op mijn jacht en maeckte strackx seil. De magistraet quam bij mij op de jacht. 26 maij/5 junii vrijdach, den dach dat men de victori brandeGa naar voetnoot62; ick quam te Hoorn aen, nam daer een wagen, reedt door Alckmaer en quam dess avonts te Wijck, daer ick bleef; sach de vrau van Marquet [Catharina van Lockhorst] en general Pointz. 27 maij/6 junii saterdach bleef ick te Beverwijck, ginck wandelen mit Pointz, die bij mij adt, en gingen den geheelen naemiddach wandelen op Bickers plaetz en Koimans; Pointz vertelde onss [122] sijn rancontres in Engelandt, Indiën en hoe dat graff Mauritz daer soo gebaudt had. 28 maij/7 junii sondach te Beverwijck twemahl in de kerck geweest. Dahrnae nae Marquet gereden, dahr de heer en vrau van Brederod quam; adt dahr, de vrau van Marquet vertelde watter tuschen S.H. en de heer van Marquet wass gepasseert. - Nae den eeten ginck ick mit Kuyn weder nae Beverwijck. 29 maij/8 junii maendach voer ick wandelen mit de calesch en ginck eeten bij de vrau van Marquet, en quaemen des avontz te Haerlem; de vrau van Brederod wass sieck. 30 maij/9 junii dingsdach ginck ick in de kerck te Haerlem en daernae wandelen mit de heer van Brederod. - Adt mit den pensionariss Reul, hadden goede discoursen van Vranckrijck en dit landt. - Nae den eeten wandelen in 't landt, besagen huysen, droncken onss droncken. - Ick sprack mit de vrau van Brederod van Laforce, die daer niet tegen had als de qualiteit, 'twelck wel most gedocht sijn eer het geschach, daernae wass het te laet, doch vondt het goedt, wass in twiefel off ick het S.H., H.H. soud seggen off niet, meinde van neen, omdat ick noch selfs niet seeckers van die saeck wost, off het voort off terugge ginck. 31/10 woensdach twemahl in de kerck geweest, op den bededach en danckdach van den vredeGa naar voetnoot63; de heer van Brederod seid mij van S.H. quaede conduite en [123] sijn quaedt leven, hoe de regering soo qualijck mit hem tevreden iss, dat hij 900 mille gulden iss ten achteren gekomen sindt S.H. doot en op niet achting geeft; naemiddach gewandelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[127]Junius 30 daghen. - 1/11 junii donderdach heb ick den geheelen morgen geschreven en mijn saecken affgedaen. - Dess middachs mit de heer van Brederod bij de magistraet te Haerlem gegeten en vrolijck geweest; de schultus iss een hubs man, goedt patriot. - De vrau van Brederod en ick leyden alless wel oover en wahren in alless van één avijs, om het aen de vrau van Donau te seggen en haer andtwoordt te verwachten. - Ick ginck om half seuven van Haerlem en quam te half tien in Den Haech, ginck door het Voorholdt. 2/12 junii vrijdach iss de heer Haeren bij mij geweest, seyde mij wat moite hij had gehadt om te presideren. - Andla, Wijckel, Reen wahren oock bij mij. - Armaveille, dewelcke mij een brief van Beringan brocht, daer alless wel in vond en alless tot een beteren staet en gerustheit te geraecken. - Deloge bij mij geweest en officiren. - Gantz alleen gegeten. - Geslaepen des naemiddachs. - Bij de coningin geweest; dess avontz geschreven. 3/13 junii saeterdach Brasset bij mij geweest. - Vosbergen sprack van het testament, doch brack strackx aff, sprack van Knuyt disgratie en door wat redenGa naar voetnoot64. - Wyckefort, de Rijngraf en andere bij mij geweest. - Alleen gegeten. - Deloge, Haucourt en andere bij mij geweest. - Ick deed visiten bij de damess. - Adt avonts bij de heer Haeren. 4/14 sondach twemahl in de kerck geweest, gewandelt. - Mit Jongstal gegeten. - Nae de twede predicatie tehuys geweest en gelesen. De vrau van Somerdijck gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[128]5/15 junii maendach. S.H. quam van Honselerdijck; de heeren Huygens, Lintlo en andere heeren bij mij geweest. - Obdam, Ferentz en officiren bij mij geweest. - Ick salueerde S.H., die mij heel cyvijl tracteerde, sprack van de vrede, van Knuyt, van Hollandt, wass heel wel gesint. - Ick adt mit de Rijngraf, sach de vrau van Beversweert, sach S.H. kaetsen. Widefelt vertrock nae Vrieslant. - Adt dess avontz bij de heer Haeren. 6/16 junii dingsdach S.H. op de jacht. - Ick reedt nae Honselerdijck, waer den hertoch van Jorck sach en de princess-royal, den hertoch een soet prins, beleeft, cyvijl. - Dess avontz wass ick bij juffer Grandperyn, adt dahr. 7/17 junii woensdach. Lamboy iss geschlagen. Mit S.H. gegeten dess middachs. - Geschreven; bij de vrau van Duyvenvoord geweest, gewandelt in 't Voorholt. - De graff Gleen bij mij geweest. - Alleen gegeten; dess avontz mit heer Haeren gewandelt. 8/18 donderdach mit S.H. op de jacht geweest. - Te Delft geweest. Dess avontz in het Voorholt gewandelt. 9/19 junii vrijdach in de kerck geweest. In de Raet van Staet, dahr van de reductie wierdt gesproockenGa naar voetnoot65 ende voor Haer Hoochmogende te brengen vastgestelt, en hebben 8000 man te voet en 1250 ruyter meer opgestelt als in 't jaer 1609, omdatter nu mehr forten en steden sijn als toen, oover de 24. - Mit S.H. gegeten. - De afgesanters van Brandenburch waeren bij mij om de aliantie willen en stonden hart op de evacuatie van de steden en dat dess cuhrvorst nahm soowel [129] dahrin sold gebruyckt worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Haer HoochmogendeGa naar voetnoot66. De heer Hoorn wierdt heel heevich dahrin. - Ick ginck bij vrau van Vilers, bij de coningin. - Adt alleen, sach de heer Haeren. 10/20 saterdach in den Raedt van Staet geweest; de heer Haren bij mij geweest, en van alle saecken gepraet. - Gegeten bij Desloge mit Ferens en Stein Calevels en haer vrauwen, gewandelt, bij de coningin geweest. Dess avontz alleen gegeten en bij de heer Haeren gepraet. 11/21 sondach in de kerck geweest mit S.H. en van hem verstaen, dat de heer Lucas van Knuyts volck was en dahrom hem verandert, uyt de regering, en iss S.H. heel op Knuyt gebeten. - Dess naemiddachs uyt de kerck komende, seid mij Enno Ferens, dat Knuyt Assenede soud hebben van de Spaensche, Pau Maldegem, Opdam 40 mille gulden tot recompensie van haer goede diensten ende debvoiren. - De Spaensche seggen sie hebben onss den vrede afgebedelt en wel betaelt en duir gekoft. - Bij de heer Gleen geweest, die mij van de krijch in Duytzlandt sprack, hoeveul occasiën hij gesien had en alle trappen bedient, hoe Melcy doot bleef en hij gevanghen. - Raetzfelt bij mij geweest, seyde mij dat alless noch wel stond in Vrieslandt en ick daer geert ende bemint wass. - Op de bruiloff van Jeltinga dochter geweest en een lindt aen Pijcke arm gevoolt; ick bracht alle de juffers tehuys. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[130]12/22 maendach iss de heer Haubois bij mij geweest, seit dat alless noch still iss in Vrieslandt. - In de Radt van Staet geweest en mit S.H. ende de heeren van den Raedt in Haer Hoochmogende vergaederinge geweest aengaende de reductie der militie en die Haer Hoochmogende ooverlevert. - Alleen gegeten. - Bij vrau Schoonberch geweest, die mij seyde S.H. had haer noch noit niet gesproocken. - De ambassadeurs van Brandemburch kost ick niet te woorde komen; Haer Hoochmogende gedeputeerden aeten bij haer. - Ick adt avontz mit de heer Haeren en nam mijn afgescheit van haer. 13/23 dingsdach iss Ytsma bij mij geweest, seit dat alles noch in gelijcke termenes stond in Vrieslant en gheen verandering daer wass zedert mijn apsentie. Seyde Douwe Alua en Roorda souden alless doen wat ick begeerde, maer het kost niet secret blieven bij de andere heeren gedeputeerden. - Gelesen, geschreven; alleen gegeten. - Prins Mauritz bij mij geweest, Vosbergen, Pagestecher van de landtgravin, seid dat Soens belegert wass, 'twelck ick niet goedtvond, omdat de keiserschen het altijt souden mit volck versien. - De vrau Market gesien; S.H. sien kaetzen. - Mit de heer Haubois gewandelt. - Alleen gegeten. - Musch schickte mij een resolutie van Haer Hoochmogende aengaende des Raet van Staet de resolutie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[131]14/24 junii woensdach Oosterze bij mij geweest. - Bij graff Hendrick, die mij seyde dat S.H. het testament had gemaeckt aen sijn dochters uyt die oorsaeck omdatter anders questie soude komen onder het huys. N.B. De erbvereniging die neemt die questie wech. Graff Jan [VII] sijn kinderen souden het pretenderen, en ick soud het pretenderen uyt kracht van prins Mauritz testament, en om die questiën voor te komen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had S.H. het aen sijn dochters gemaecktGa naar voetnoot67. N.B. Graff Hendrick gaff mij gelijck, dat ick geerne general van de artillerie woud wesen, en prees mijn 2redenen om veltmaerschalck te worden. - Ick ginck bij Musch, die mij seyde dat den Raet had alles moeten opstellen wat de petitiën aenginck, en niet alleen de militie, oock de satisfactie van de heeren die dienden. - Hij seyde hij most om S.H. wil lieden, omdat hij hem wel gedient had, en die andere heeren waeren doot, hij bleef alleen oover; daerom vielen se op hem. Hij seid hij had S.H. geraeden den vrede niet tegen te staen, want men kost het nu niet beletten, omdat Hollandt all te furieux wass in die saeck, en ick had wel gedaen die saeck in Vrieslandt te seconderen; der soud anders scheuring in de provintiën sijn gekomen. - Die van Nassau moesten maer eens blieven, en alless soud wel gaen, sie souden onder malkanderen scheuren, en dan soud S.H. des te mehr authoriteit krigen. Hij had die van Hollandt onder malkanderen deilsGa naar voetnoot68 gemaeckt, doe sij hem soo vervolchden, en daerdoor had hij sijn slach te boven gekomen en alles belett. - Hij had aen Latuillerie gesecht Zelandt soud den vrede publiceren en dat door interest van Vet, Tibault en Staeveness, omdat se landen hadden gekocht die 600 gulden weerdt waeren, voor 6 gulden, om haer profijt te genieten, en Vranckrijck soud haer niet geven dat daertegens te reeckenen was ofte sooveul weert wass, die veul beloven en niet geven, en hadden mahr 50 mille croonen gehadt om te verehren, doch hadden se selfs moeten nemen om te leven; Vranckrijck had Knuyt een pensie belooft en ahn Pau van 6000 gulden dess jaers anno 1635, doch noit betaelt, daerom sijn se nu soo goedt Spaens, die hij meint haer oock te sullen bedrieghen, wandt de vrede nu gesloten iss; Knuyt soud [132] Assenede hebben, doch durft het niet accepteren. Daernae meinden se het mit jouwelen te maecken, doch den jouwelier van Zeelandt die brocht het uyt; Knuyt doet all sijn dinghen door sijn dochter Margriet, die iss te Antwerpen geweest. - Musch had selfs geneicht geweest tot den vrede en dat uyt vrese van Hollandt, om die niet mehr te offenceren in dese gelegentheit, en creech die van Hollandt selfs tegens Meerman; hij had aen Latuillerie gesecht, die het schip stuirde, iss doot, en die het bedienen, sijn alle nieuwe lyden, soodat men u niet meer soo dienen kan als voor desen, wandt der leeft niemandt mehr af als ick, en het iss buyten mijn macht u te kunnen dienen, omdat de tijden verandert sijn. Die nu regeren, sijn armyniaenenGa naar voetnoot69 en sullen de maximen van Bernevelt volghen, om S.H. leech te maecken, gelijck Bernevelt meinde te doen, settende den graf van Hollant tegens prins Mauritz en niet S.H. saligher, als ick meinde, wandt hij wolde die van Nassau deruyt hebben, en door S.H. kreech hij hetselfde volck wedrom. - Alles wat in de werelt geschiet, iss om profijt ofte ehr, en daerdoor laet sich eenyeder leiden. Musch seyde oock van de verandering van Roorda en dat het wel wass beleit geweest en datter mehr aenschlagen waren geweest te Middelburch op Vet en te Utrecht op Van der Holeck; doch dat van Utrecht wass misluckt, en dat van Middelburch stond alleen ahn S.H. om Vet te lichten, alsoock Knuyt, 'twelck S.H. mit circumspectie moet doenGa naar voetnoot70. - S.H. most sich mehr ahn de affairen geven en gaen [niet] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sooveul mit de Francen om, wandt die lehren hem niet als dat tot lust streckt, en hij moet nu op sijn saecken letten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[133]Armaveille liet mij sijn broeders brief sijn [zien], om mit mij te reisen, en seyde hij vond dat die persoon recht voor mij soud wesen en nae mijn humeur, modest en goedt verstandt. - Ick ginck bij S.H.; nae enighe generale, amoureuse discoursen quaemen wij op Welefelt, en brocht ick te pass van den brief die Welefelt had aen mij gelevert, en vraechde off H.H. den brief die ick geschreven, had gelesen, soo seyd S.H. van jae en begost doe van dat werck te spreecken tuschen Welefelt en Mulert, oock dat H.H. die maenir al mehr had gebruict om sijn brieven te openen, dat se eens een had opgedaen daer cijfers in stonden; sie wolde weten van wie, doch S.H. wilde het haer niet seggen, doe wass sie quaet. - S.H. schreef eens een brief in cijfer, en sie wierdt hem wedrom geschickt, ontcijfert en daerbij geset, op een ander tijt bestelt u brieven beter en seeckerder, en weet S.H. niet, wahr het vandaen quam. - S.H. wil groote verandering in sijn hoff maecken, veranderen Buseroy en nehmen Reul van Haerlem in sijn plaetz. - S.H. vertelde mij all die practijcken van Knuyt, hoe hij S.H. had naegegaen in 't laeste van S.H. sieckte en hoe hij hem gesondeert had van de vrede en van den oorloch. - Hoe H.H. Knuyt droech en alletijt voor hem sprack om de magistraet nae Knuyt sin te dirigeren, en hoe S.H. alletijt die saeck in train hold en afdoet te Honselerdijck ofte te Dieren, wahrover H.H. heel quaelijck tevreden iss geweest en S.H. heel heeft uytgemaeckt; H.H. recomandeert altijt wat S.H. tegengaet af sijn maximen. - S.H. vertelde mij, dat Tibold hem geseit had Vet brieven van Roorda bekomen te hebben, wahrin hij hem bericht had, hoe dat hij uyt de Staeten-General wass gekomen, oock hoe dat Van der Holeck S.H. vertelde, hoe men hem meinde te lichten en hoe Ruisch aengevangen had om sich tegens hem te banderen, doch dat hij het had voorgekomen. S.H. stelde sich aen, off hij nievers aff wiste, en doen sprack Van der Holeck noch openhartiger. S.H. had nae Zelandt geschreven, om de Haer Hoochmogende gecommitteerden daer op te holden, en meinde ondertuschen Van der Holeck te lichten, die in Zelandt wass, doch Ruisch hielt geen woordt, ginck aff en stembde selfs op Van der Holeck, soodat het daerdoor misluckte. Van der Holeck geeft Ruisch sijn [134] halve tractament en sal hem in drie jaer plaetz maecken. - Knuyt sal oock mittertijt gelicht worden, en sal hij in Zelant moeten sich verantwoorden van 'tgene hij gedaen heeft te MunsterGa naar voetnoot71. S.H. heeft Staveness in Knuyt plaetz gestelt, als hij apsent iss, om sijn recht niet te verliesen. Knuyt iss eens willens geweest om door te gaen en dat uyt vrese die hij hadde, dat men hem soude affront doen ofte ahn het lieff komen, doch S.H. sprack hem moet in. - S.H. meint de Spaensche sullen het tractaet mit Knuyt niet holden en de princess ghen satisfactie geven van Hoensolder; S.H. heeft Philippe le Roy gesecht, hij wil niemantz sijn goedt nemen en hij kan niet vergeten, dat se sijn grootvader hebben vermoordt; hij kan den coninck geen quaet doen, en soolang alse wel mit den Staeten sijn, soo iss het wel, doch hij kan het noit vergeten; sijn kinderen mogen het vergeten wat haer oovergrootvaeder iss geschiet, hij en kan het niet doen. S.H. laet de princess van Hoensolder in possessie van het marquisaetschap van Bergen op Soom, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch S.H. vreest sie sal het bij revijs weder verliesen. - S.H. iss in pijn, hoe hij het mit den Spaenschen ambassadeur sal maecken, want hij kan sich niet holden om niet tegens haer uyt te vaeren, alse hem complimenten maecken, die hij wel weet dat se doch niet dencken. - Als S.H. aen H.H. van Knuyt yet seit, soo seit H.H. het hem strackx weder, en schold S.H. Knuyt voor een rechten schelm en lichtveerdigen bedriger. - S.H. wass heel cyvijl tegens mij, heel openhartich, sprack mij heel vrie en deedt mij veul eer. Ick hoop dat ick hem daerbij sal beholden en in sijn goede gratie blieven; hij wil de heeren Staeten van Hollant tracteren en badt mij dahr oock te komen, alsoock om mit hem nae Kleef te gaenGa naar voetnoot72. Bij Hums vrau geweest, bij de coningin. Mit graff [135] Hendrick gewandelt, die seit dat Obdam een compagnie te voet eist en dat Leiden het belet. - Mit Wickefort gewandelt. Alleen gegeten. - De Spaensche hebben een request ingegeven om te werven, doch het wierdt niet voorgebrachtGa naar voetnoot73. 15/25 junii donderdach is Ytsma bij mij geweest, ginck nae Vrieslandt, seyde Douwe Alua en Jan Alua hadden hem gepresenteert het gerichtschultusampt, soud mij van alles schrieven en vermaenen haer tot de teyckening ende de eenicheit. - Graff Hendrick bij mij geweest, seyde mij dat de Rijngraef so pratede op S.H. leven; ick sweghe stille en liet alles gaen hoe het wilde. - Aquilius seyde mij, dat den artzhertoch [Leopold van Habsburg, aartshertog van Oostenrijk], Guise en Chatelet in had en vreesde voor groote disordre in Vranckrijck, en sprack lang van Vranckrijck. - Ick ginck in de Raet van Staet, daer in S.H. presentie de forten wierden gexamineert, en wierden maer negen kleine forten gevonden die desen staet kost missen ofte demoliëren. - Somerdijck seyd mij, dat Walta heel sehr oover mij hadde geklaecht, en had ick gewilt, hij had grietman geweest, doch ick leyde het hem anders uyt; hij seyd hij bleef mijn vrundt als van tevoren. - Ick adt mit S.H., sprack een wijltijtz mit Gleser, ginck tehuys lesen. - Ginck in het Voorhout wandelen mit de heer Van Dort en op H.H. huys in 't Bosch; klaechde mij sijn processen en wahrom dat hij niet wilde aviseren, en sprack van sijn reiss nae Indiën. S.H. wass in de kaetsbaen. - Alleen gegeten. 16/26 junii vrijdach gelesen, in de kerck geweest en in de Raet van Staet, alwaer van de middelen is gesproocken en het kort te vinden van de 7 tonnen goutz die het lant [136] nu tekort kompt door de vrede en opholding der contributie. - Alleen gegeten. Hausman iss bij mij geweest; sijn ontfanck wass 100 duisent gulden. - Den resident van Polen meint prins Casimir sal koninck worden; den coninck [Wladislav VII] regeert mit de senatores, die ses of seuven sijn en veranderen alle 6 maenden tot viermael toe, 'twelck twe jaer iss. Alsdan isser een rijckxdach, en dan moet eenyeder rekenschap geven wat hij gedaen heeft ter tijt hij in bediening iss geweest der 6 maenden. - De coningin [Marie Louise van Nevers] heeft 400 duysent gulden jaers. - De courvorst van Brandenburch iss de eerste persoon nae de koninck als hertoch van Pruissen. - Gelesen, mit S.H. in de caetzbaen geweest; mit de heer van Somersdijck gesproocken van de vrede, hoe Hollandt sich gehaest heeft en Obdam sich soo wonderlijck aengestelt. Wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spraecken van de onnenicheit van Vranckrijck, dat 'tselfde het werck soud bederven door mangel van gelt, alsoock dat het werck van de Sweetsche niet kost deughen, alse in Beyeren gheen steden in kregen, wandt het plattelandt gerouineert sijnde, mosten se het verlaeten, gelijck Gebrian het stift Ceulen had moeten doen. - Alleen gegeten; bij Armaveille geweest, die mij seyde hij woud jagermeester van het landt van Cleef wesen, en hadden oock discoursen van het werck van Vranckrijck. 17/27 junii saterdach iss graff Hendrick bij mij geweest, klaechde oover Noordt-Hollandt, Keiser en Stellingwerf weghen sijn saeck, hoe die twe steden de militie soo hardt vielen en alle coronellen en gouverneurs ofsetten wilden in den vrede. - Sprack van Schonenburch faveur en S.H. leven; ick hoorde alles en sei der niet op. - De heer Haubois iss bij mij geweest, seide mij dat hij [137] Jeltinga al in had en hem wel kost stuyren; hij wolde alle de commissiën hebben die der quamen. - Hij sprack oock van de Omlanden en Oldampten, daer ick hem der heren Staeten resolutie gaff, daer hij toe gesint iss. Hij sprack van André, dat die geerne woud continueren, oock om in toekomende uyt de resolutie der heeren volmachten van de steden te laeten, dat men onder de heeren volmachten moet alleen verblieven, oock dat de heeren volmachten het selfs moeten bedienen en niet souden mogen ooverdraghen aen andere heren. Ick sloech het niet aff en sprack er niet veul aff, omdat het noch ghen tijt iss en noch 7 off acht maenden tijts genoech iss; hij sprack oock van het versetten der magistraet binnen Sneeck, daer hem goede hoop toe gaff. - Hij sloech voor André in de Chambre-demyparthie; ick had der niet veul teghen om hem daer te brengen. - Stelandt quam bij mij. Ick ginck in de Raedt, dahr sommighe brieven aen de Staeten-General affgingen en ahn de Staeten van Hollandt, oock enighe requesten. - Een brief uyt West-Yndien wierdt gelesen, als oock uyt Vranckrijck, dahr de parlementen de beest noch maecken, 'twelck op 't lest noch haperen sall. - Alleen gegeten. Gelesen. Ick ginck bij Armaveille, daer wij prateden. - Daerna ginck ick mit Wickfort, en spraecken van Duitzlant, Vranckrijck, van den ceurvorst, van het testament, Lessal en veul dinghen. - Ick sach de vrau van Marquet nae den eeten en pratede tot elf uir. 18/28 junii sondach tweemahl in de kerck geweest. - Mit Deschand gepraet, die mij van het testament sprack nae S.H. doot; ick seyde, de ceurvorst sal het hebben, en sweech daerop still; hij seid oock dat S.H. soo complesant niet wass als S.H. saliger wass, omdat hij een prins wass geboren en soo opgetrocken, daer S.H. saligher prins Mauritz en veul andere nae de ooghen sien en den soupelen speulde. - Ick schreeff ahn monsieur Beringhan nae Paris. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[138]Ginck mit de graff van Benthem wandelen, die mij seyde dat de graefschap Benthem tot contrebutie gaff alle maent aen de Sweetsche 6000 reixdalers en ahn de keiserschen oock sooveul, en hadden in ses monat 72 duisent rijxdalers opgebroch, alleen voor Benthem; dahr iss Steinfort, Buckenburch noch buyten, die geven apart noch contrebutie. Iss het soo, soo iss het een sehr groote graeffschaft, doch ick kan het niet ahnnehmen op die manir, geloove wel alles tezaemen. - Hij seyde mij oock van dess artzhertochs hooveerdicheit, dat hij niemandt aensach noch aensprack en heel slechte myne hadde, en Konincksmarck onbeleeftheit end rudicheit. - Niet gegeten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mit Armaveille gepraet, die op een manir heeft geschreven als ick, om te weten of men het kan overmaecken ofte dat het allen iss te reeckenen, dahr in het landt sijnde. - Mit de Rijngraf en graff Hendrick gewandelt, die niet wel tevreden sijn mit de vrede en oover de verandering, dat se nu niet geacht sijn en de heeren Staeten haer niet aensien, klaechden oover Amsterdam en wat desseins die hadden om noch eens een Venetiën ofte Romen te worden ende om het geheele landt te regeren ende onder haere subjectie te brenghen. - Ick liet mijn vrat snijden ende mit plaester bedecken. 19/29 junii maendach heb ick niet uyt geweest, had seneblaederdranck ingenomen, om eens te purgeren. - Gelesen; de heeren Haubois en Andla quaemen bij mij, spraecken eerst van alle dinghen; daernae speulden wij wat verkeer. - Ick purgeerde sachtjes, adt alleen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[139]20/30 junii dingsdach d'agent van Dennemarcken, Vijch en andere lieden bij mij geweest. - Op 't hoff geweest; de princes-royal en de duc de Jorck waeren op de vloot geweest gister, en hadden de Engelsen veul affectie getoont. - De heer van Somersdijck gesproocken, die mij protestatiën maeckte oover het werck van sijn [schoon]vaeder [Peter van Walta] en dat hij daerom niet verandert wass van affectie ofte genegentheit tot mijn dienst, bleef altijt denselfsten als hij geweest wass, en veul sulcke discoursen, soodat ick gelooff, omdat hij het soo dicwils seit, dat hij selfs dahrahn twiefelt. Ick hoop alleffenwel van neen. - Hij twiefelde ofte S.H. soud nae Kleef gaen om de komste van den prins van Gales, oock als sommighe meinden, om de rang van den ambassadeurs van Haer Hoochmogende, niet wetende wahr te gaen en niet geerne achter haer gaendeGa naar voetnoot74. - Alleen gegeten. Honthorst heeft 32 mille gulden op de huysen ende Lijsfelt verschoten. - Honthorst seyde mij, dat de coningin soo veul schuldich wass en aen hem en S.H. oock ahn hem, van vleiss en broot 50 en 20 duysent gulden, S.H. noch mehr, en kosten van drie, vier jaer assignatiën niet krigen. - Bij S.H. geweest wegen graef Woldemar. Mit S.H. in de koetz gewandelt, en spraecken van prins Mauritz en Barnevelt werck. - Mit S.H. des avontz gegeten; nae den eeten mit hem gewandelt in 't Voorhout mit de coningin; hij vertelde daernae, hoe hij mit Keiser had gedroncken, alsoock dat hij gister te Amsterdam wass geweest in de Comedie en twe lieden gesprocken, hoopt daer goede kans te maecken mitdertijt. - Seyde mij had hij gewilt, hij soud Beveren en Ruisch hebben kunnen de voet lichten, die hem de handen quaemen kussen en om godtswil bidden hij solde se salveren, en hij wass soo goedt en deedt het; uyt 24 neemt S.H. acht heren uyt en mit die acht had hij Beveren kunnen deronder brengen, doch hij deed het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[140]Hij vertelde mij al hetgene dat André mij had geschreven, wat hij in de Staeten-General had geproponeert aengaende de vrede. - Die rencontre mit de heeren van Hollandt, willende sijn avijs weeten, hoe hij tweemahl in de Staeten-General heeft gesproocken ahngaende de Unie, satisfactie van Vranckrijck en het werck van ZeelandtGa naar voetnoot75, heel wel. - En noch eens oover de besending van Zeelandt, 'twelck S.H. al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst opschrieft eer hij in de vergadering kompt, om des te beter geprepareert te sijn. - Hij seyde aen die van Hollandt, als de Staeten-General hem sullen belasten, sal hij het leger te velde brengen en die capitein die hem niet soude obedieren, soud hij de kop laeten affholden, 'twelck die van Hollandt vreempt voorquam en mij docht beter gesweghen als gesecht, want nu sullen se noch voorsichtigher gaen en mit meer voorsorge om S.H. sijn macht en autoriteit te benemen. - S.H. seyde, ick heb mehr te verliesen als de heeren altemael tezaemen, mijn huys en mijn ehr, die wij mehr in recommandatie hebben als ghijlieden, wandt geluckt het qualijck, ghij gaet op een schip sitten en gaet deur, 'twelck ick niet doen soude kunnen. - Ick geloove dat Hollandt de Francen soo nae niet begeert, en Antwerpen, Gendt en Brug aen onse kant uyt vrese, dat S.H., als hij wolde, mit de Francen soude kunnen eens worden en speulen dese luyden eens een quaeden tour mit het Fransche leger ofte mit de stadt Antwerpen of diergelijcke, 'twelck sie sich inbeelden en d'een d'ander sich de vreese injaecht en gheeft van de souvereiniteit en absolute macht aen sich te trecken. - Hij seid, sie willen de Francen, Engelsen, Scotten op 50 coppen brengen, om de 50 compagniën te holden in dienst, [141] oock minder natiën te hebben, en meint hij dat se mittertijt sullen waertgelders in de steden leggen, om in haere steden dess te mehr de meester te speulen en S.H. de macht te ontnemen. 21 junii/1 julii woensdach. Veugling seyde mij, dat Gendt een slechte stadt wass, Antwerpen fray, dat se te Gendt bitter Spaensch sijn en heel op dese luyden gebeten. - Ick ginck bij Armaveille praeten. - Casembroot bij mij geweest mit een reeckening, most noch 4000 gulden hebben. De predicant van Liesfelt [Den Goyer] bij mij geweest. - Ick alleen in mijn huys, lass en schreeff den gehelen naemiddach. - Ick ginck op het hoff, sprack lang mit Hanniwoud oover het Engelsche werck, stond de Independenten voor, wass niet wel tevreden mit de coningin van Behmen oover haer praeten, en mit de coningin van Engelandt oover het quaet tractement van prins Ruprecht. - Ick adt avontz mit S.H. en sprack lang mit hem van S.H. saliger, van sijn jalousie tegen S.H. nu, hoe hij alletijt wolde dat hij uyt de caemer ginck als Haer Hoochmogende in de caemer quaemen. - S.H. verlaet sich geheel op Asperen, meindt dat hij alless in den Raedt kan bestuiren mit sijn twe, driën. - Hij sprack lang van de ruyteri en hoe hij het eerste jaer alless heel courageux en hazardeux woude aenvangen, om ehr te behaelen en credit te krigen bij het volck en de provintiën; dahrnae soude hij het wat sachter en voorsichtiger ahnvangen. - Ick kreech een brief van André, en seyde datter sommige van opinie wahren in Vrieslant men soud het collegie [142] van den Raedt van Staet affschaffen, dahr ick wijtloopich ende breet op heb geantwoordt. 22 junii/2 julii donderdach bij den Deenschen agent geweest, die mij seyde dat die vier voornaemste officiren van het rijck alless regeerden, en had Ulefelt de koninck hardt aengesproocken, als oock Hannibal Zeestait van Norweghen. - Ick ginck bij de heer van Somersdijck, die in één opinie mit mij wass als ick, dat de heeren Staeten van Hollandt S.H. alle macht souden benemen, de militie gantz te niet maecken en voor alle natiën, omdat die bij prins Mauritz tijt alletijt vaststonden, anno 1618, dahr dese luyden bang voor sijn, oft 'tselfde geschiede, daer de laeste discoursen in 't Voorhout ahn Hollandt geholden, al oorsaeck van sullen sijn, en sullen se wahrtgelders aennemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Hij vreesde oock voor dat werck van NimmegenGa naar voetnoot76, dat het een quaeden naesmaeck soude hebben en dat de steden van Hollandt dat souden voeden ende oock volgen mettertijt. - Hij seyd van Lessal, van den hertoch van Brunswijck, alsoock van den prins de Galiss, doch wij hadden geen tijt daervan te spreecken. - Alleen gegeten. - Gleser en den heer van Noortwijck quaemen bij mij, spraken van de reductie, alle natiën op 50 coppen, de andere op 70, alle cuirassiers carabijns gemaeckt om de menage, en wil Hollandt geweldich menageren. - Hij meindt oock, dat het Hollandt sal verkerven en sal willen de meester speulen, dan sullen wie onneens worden onder makanderen, en sal oorsaeck sijn van het lants verlies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[143]Ick schreef brieven nae Vrieslandt en Duytzlandt. - Ick sach S.H. in de caetzbaen speulen. - Adt alleen. - Ginck mit Kuyn wandelen, die mij seyde dat men veul van dat hauwelijck sprack mit den hertoch van Brunswijck, doch hij wass een plompert. - Hij seid oock, dat ick maer passelijck daer stond, en wass H.H. niet wel op mij tevreden. - Oock van die aenslach des keisers, Spagniën, coninck in Polen en de churvorst van Brandenburch om Sweden gantz in te nehmen en de scepen te Amsterdam in brandt te steecken en mischien den heelen stadt. 23 junii/3 julii vrijdach in de kerck geweest. De heer van Brederod gesien, die mij seyde dat H.H. heel quaet wass, omdat ick niet wass te Kleef gekomen off geschickt off geschreven, en dat se heel verwondert wass over mijn procederen. - De courvorst had gesecht dat sie bij die opinie bleef als altoos, en H.H. maeckte passelijcke swaericheit doch S.H. had het hert hooch gelogeert en woud hooch uyt, soodatter heel weinich aparentie is voor mij. N.B. - De heeren Staeten van Hollandt wahren bij S.H., om alle compagniën 50 man aff te nehmen en de Franschen op 50 te brengen mit de Engelschen, Schotten, doch S.H. woud er noch niet toe verstaen, als Somerdijck seit, 'twelck bij Hollandt quaelijck sal genomen worden, en als S.H. opyniaetreert, sullen se het alleffenwel doen. - All komt de prins de Galiss hier, soo wil S.H. alleffenwel nae Kleef, 'twelck Somerdijck niet goedtvindt en veul lieden, alsoock om de rang mit Haer Hoochmogende. S.H. meint voor te gaen, doch Sommerdijck meint de ambassadeurs van de staet moeten voorgaenGa naar voetnoot77. - Lestent seid mij Wilhem hij had gehoort dat het testament geteyckend wass doen den baes soo swack wass, en dat de jaergetal wass op het jaer 1643, doch dat het doe niet geteyckent wass, maer gedurende sijn swacheitGa naar voetnoot78. [144] Alleen gegeten, gelesen. - Casembroot seid mij, dat den roep hier in Den Haghe iss dat ick te Cleef sal verlooft worden mit Lessal; soo praet en kekelt het volck. - Ick ginck op het hoff mit Kuyn wandelen; H.H. iss nu tegen de vrede en beklaecht se nu, die sie eerst heeft gedreven en gewenst, oock gearbeit. Sie kieft seer oover die handeling mit Spagniën, dat die niet recht voort wil en dat Knuyt bedrogen iss geweest. - Ick adt mit S.H. dess avontz, en voer hij mit de coetz wandelen, sprack altijt mit mij in 't oor en soetjes, seyd mij dat de gecommitteerden van Hollant hem versocht hadden van elck compani 50 man aff te nehmen, en dat mit beleeftheit. S.H. wass er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinich tegen en allegeerde vier reden mit soeticheit, om de ongelijckheit der wachten, datter altijt iemantz kranck off apsent iss en dat de compagniën te klein en noch twe reden, die ick vergeten heb, doch hij sloot, dat hij het mit mij en den Raet van Staet had vastgestelt; hij wold weder mit onss ooverleggen en laeten het de heeren Staeten van Hollandt dan weten die resolutie; om half tien kompt den Raedt bij mij. S.H. seyde wieder hij wass maer een diener; all wat de heeren en sijn meesters sullen goedtvinden, dat sal hij geern doen en naekomen; wat hij seyde, wass maer amptshalven en gelijck hij meinde dat het landt am besten soude gedient sijn, en soo scheyden se van malkander mit beleeftheit en wahren seer wel tevreden mit malckander, 'twelck heel goedt iss. - Hij seyde noch, dat hij uyt Delft 7 armyniaenen had gelicht en dat Goedthals daerdoor haest in questie wass geraeckt, omdat sie meinden dat hij het geraeden had. S.H. heeft ses steden in Hollandt en de edelen, maecken seuven stemmen; had hij mit Dort voorsichtich geweest, dan had hij acht gehadt, doch hij iss bedrogen geweest van Beveren en sijn volck, [145] daer men sich quaelick voor wachten kan, als men geen woordt wil hauden. - Zelandt iss heel nae sijn handt. S.H. laet Knuyt altijt anders stemmen als de steden, om de luyden te bedrigen, en weten sie niet wahr het vandaen kompt, dat Knuyt anders stempt alse meinen dat het S.H. meinung iss, en de steden gaen tegens Knuyt. - Overijssel iss wel. In Gelderlandt heeft hij twe quartieren. - Uytert de helft oft bijkans de heele provintie. Groningen passelijck, Vrieslandt passelijck. S.H. moet sijn best op Hollandt doen, die hij mitdertijt hoopt te gewinnen; hij heeft Keiser viermael geobligeert mit een compagnie te voet en een scheepscapitein en noch twe andere benefitiën, soodat hij Keiser hoopt te krigen en wil hij naer Noort-Hollandt gaen, een tour doen, om noch beter kenniss te maecken mit de steden en de vroetschappen dess to mehr te gewinnen. - S.H. neemt nu veul sorge en moite om de steden te gewinnen en meint in elcke stadt één te krigen, als ick in Vrieslandt, daer hij sich op verlaeten kan; hij schrieft daerom aen veul lyden mit eighen handt en door schieffer en dat door Ellersich, daer hij altemitz in 't huys 's nachts gaet schrieven, en sijn volck meint dat hij in 't hoerhuys iss, soo schrieft hij geheele nachten; hij had dicwils aen die man te Dort geschreven en aen lieden in Zeelandt, soodat nae alle apparentie, neemt hij sooveul moyte, sal hij mittertijt de provintiën aen de handt krigen; hij doet dit alless oft hij het niet dede en ofte hij der geen achting op gaff, om de menschen te bedrigen, 'twelck de rechte streecken sijn om mittertijt te gouverneren, en continueert hij soo, soo ben ick van Musch opinie; hij sal een fray ende een habijl man worden, die noch eens het landt sal regeren. Divide et impera. - H.H. mach Ellersich niet lijden, omdat S.H. hem meest traut en gebruickt. Zulekum staet er nu beter bij als hij placht, omdat hij meest bij H.H. kompt en Ellersich niet, die niet weet wat hij der doen sal, wandt sijn meesters dinghen te [146] oopenbaeren, dat deucht niet en kan niet geschieden. - S.H. sluyt sijn pampiren in kasten, die mit vijfterley sleutels moeten opgedaen worden; hij trout sijn kamerling Fredrick niet, en mogen se niet in de caemer blieven. - S.H. sprack mij heel vrie en vertrauwent, soodat ick mij niet genoech oover hem kan bedancken, en seyd, hoe sal H.H. qualijck tevreden sijn, als Reul in mijn dienst kompt. Ick sal sijn diener alletijt oock sijn. - Kuyn pratede noch lang mit mij van Albertina Agnes en hem en van de vrau van Marquet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 junii/4 julii saterdach dess morgens gelesen, om mij te prepareren tot het heilighe nachtmahl. Om half tien ginck ick in den Radt van Staet, dahr S.H. quam, en wierdt vastgestelt om Hollandt tegemoet te komen, de 50 compagniën te salveren en die officiren, dat de Francen, Engelschen en Schotten op 50 man souden gebracht worden, de Duytsen 70, de ruyter 60, 'twelck S.H. aen die gecommitteerden van de heeren Staeten van Hollandt soude seggen, 'twelck sie heel wel aennaemen en bedanckten S.H. voor sijn moite; het iss goedt, dat het noch mit advijs van den Raedt iss gegaen, soo haut die noch haer respect en creditGa naar voetnoot79. - Ick adt alleen. Ginck in de kerck, sach Armaveille, die mij badt mij te informeren nae het jegermeesterampt van Cleef, off men het wilde afstaen, verkopen en off hij verseeckering dahraff soude kunnen krigen. Ick ginck bij Meermans, die mij seyde dat Obdam in plaetz van Wimmenum soude gaen nae Cleef, dat het geproponeerde van den Raedt wass vastgestelt aengaende de militie. - Ick quam bij Vossbergen en wandelde lang mit hem, die mij seyde hoe het soo loss in Haer Hoochmogende vergaedering toeginck; daernae spraecken lang van de vrede, [147] daer hij geen goede opinie van heeft, vreest Spagniën sal onss bedrigen, onnenicheit sayen in de provintiën en soo tot sijn voornemen geraecken, oock dat Hollandt all te goedt Spaensch sal worden. - Ick adt bij de heer van Brederode mit heer Haubois. Obdam quam mij daer haelen, om bij S.H. te gaen en voor de viskael te spreecken, die gearresteert wass voor schultsaecken. Ick ginck mit hem henen en naedat ick S.H. de saeck had voorgedragen en S.H. sich geëxcuseert dat hij het niet doen kost, dat hij het aen Billeke en aen andere oock had willen doen, maer het kost niet geschieden, omdat de commissarissen van het Hoff hem hadden laeten sitten. - Daernae seide S.H. dat de gecommitterde van Hollandt heel beleeft wahren geweest tegens hem, en had Keiser geseit dat hij noch oover de 4000 peerden hielt. - Bicker had hem gesecht, het moet noch eens komen als ten tijde van Bernevelt, doen wass het een goeden tijt. S.H. seyd, jae, dunckt mijnheer dat. S.H. siet geen raedt om Bicker te gewinnen, wandt hij kan hem niet genoech geven en sooveul als de anderen gedaen hebben. - S.H. iss van Tibold eens bedrooghen geweest, en daernae woud hij weder wat versoecken, soo seyde S.H. hem, bedriecht ghij mij nu noch eenmahl, soo sal ick het onderste boven keeren om mij aen u te revangeren, en gedenckt dat jonge lyden yet uyt haestichheit doen kunnen, 'twelck ghij daernae sout beklagen. Tibault heeft Vett eens een ponjaert op 't lieff gesett ende gesecht, soo ghij soo niet wilt stemmen als ick, soo gaet het der deur. - H.H. haedt Tibold, en S.H. heeft nu veul bij hem te seggen en kan Vet lichten, als hij wil. Rintswoud wass heel quaet en ontstelt, dat hij Van der Holleck niet kost lichten, en beginnen de broeders haer credijt te verliesen. Obdam heeft er eenighe affgetrocken. - Daernae quam S.H. op Willemine, Florentine, Ammelie en de reiss van Culemburch, Spae en Luyckse rankontre, daer hij driemael [148] nae malkanderen bij wass, en seid se van hem te laeten wechvoeren, dat hij apprehendeerde, en liet 24 ruyter op de wacht staen, en noch van andere rencontre in Den Haghe, en duirde het tot half één, en kost niet van hem komen. - Opdam ginck oock noch bij hem wegen de viscael, doch het hielp niet. 25 junii/5 julii sondach. Ick ginck te nachtmahl, S.H. niet, kreech de colijck en sach | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niemantz. - Nae de tweede predicatie schreef ick; de heeren van Brederod en Haulterive quaemen bij mij praeten en spracken van de vrede, van de reductie, van het verschil tuschen onss en Vranckrijck. Ick seid, Vranckrijck kan onss niet mischen en geen quaet doen in dese zee, maer wel in de Middelantsche Ze; dat stond Haulterive toe, en most men een aensienlijcke ambassade stuiren nae Vranckrijck; hij vreest oock dat Spagnen hier groot kans sal maecken en gantz mit Hollandt eens worden, dat het eenigste fondement sal sijn van onse ruijn en onderganck, daer Spagnen op drieft en denckt nach en dach. Daernae spraecken se van S.H. laeste jaeren, wat ongeluck dat voor hem was geweest, en had beter voor Hulst gestorven, en verwonderde sie sich, dat S.H. woud alletijt groote legers hebben en als hij te veld was, richtede hij weinich uyt en socht maer uytvluchten om niet te doen, 'twelck hem bij de regering en de gemeinte groot quaet dede, en allegeerden het jaer '35, dat de Hessen hier wahren, Gramondt oock; doe Gassion hier quam, woud hij niet doen, doch men dwong hem haest daertoe. - De graff van den Berch seyde mij, S.H. sal Stevensweert krigen bij Monfoort, om de 30 duysent gulden dess jaers te vinden. Alleen gegeten, gewandelt. 26 junii/6 julii maendach mijn reeckeningen naegesien en Duytse brieven gekregen. - Ick schreef Beringan om de schilderi en dat ick most voor [149] october reisen, oft de tijt wass mij te kort, wandt ick most voor januario in Vrieslandt wesen, om de raetsbestelling bij te woonenGa naar voetnoot80. - Ick ginck op het hoff, daer tijding quam, dat S.H. noch niet most komen nae Kleef, omdat de kindtsdoop opgestelt wass, daer eenyeder seer om lachte, en seyd den ambassadeur Mol, datter geen holt genoech kost komen om te koken door den regen. - Ick adt mit de heer van Brederod, die meint S.H. soud noch well hier in de regering aengesien worden mittertijt, als hij maer moyte wil nemen en op sijn stuck letten. - Ick ginck bij de heer Huygens, die noch all voor de vrede iss en dat om goede reden, seyde dat men qualijck gedaen had soo veul volck te holden in dienst; men had moeten affdancken en weder in dienst nehmen nae den tijt vereisste. Hij had gheen sinn in dat werck van BerneveltGa naar voetnoot81 en meint men behoorde hem hebben gevangen geset, gelijck graff Willem [Lodewijk] riedt; sijn regering was sacht en soet, won eenyeder mit beleeftheit en benefitiën te geven, socht alle werelt te trecken en daernae gebruyckte hij se nae sijn sinn, gelijck hij Jongstal deede; Huygens seyde, S.H. moet al sijn best doen om Hollant te hebben, dan heeft hij het al, en sien noch op Vranckrijck noch niemantz. - Ick ginck in het Noordeinde wandelen, daer Haulterive quam, die mij vertelde dien handel van Bernevelt, hoe hij sich tuschen die twe broeders had gedragen, de questie van Marquet, omdat hij S.H. geraeden niet mit prins Mauritz in de kerck te gaen; Bernevelt had gesecht, soolang dat gespuisch en de kaele [150] graven van Nassau hier te lande sijn, sal het niet deughen, die moeten te lande uyt. - Prins Mauritz wiert bleeck, doe men hem seyde dat hem den kop af wass gehauden. - Ick sach de heer Aertsen van Breda. Ginck nae huys en schreef. - Adt alleen en wandelde, sach Armaveille. 27 junii/7 julii dingsdach heb ick dess morgens geweest bij de heeren Eck, Capel en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mit haer gediscoureert van veul dingen. - De Frans captein quam bij mij en seyde mij, dat hij in Vrieslandt wass afgeslaegen en dat hij mit S.H. acte niet kost terecht komen, badt mij om assistentie. Ick seyde, ick sal mit S.H. spreecken. - Ick ginck in den Raedt van Staet en nam mijn afgescheit van haer, naedat wij gebesoigneert hadden. - Ick ginck bij Siel eeten mit de heer van Brederod, graff Hendrick, Staeveness en andere, waeren modest, vrolijck. - Ick sprack mit S.H., die mij weder sprack van sijn gesontheit, hoe hij soo swack wass en vreesde dat hij heel miserabel soude worden, wold nae Aecken gaen. - Sprack van de regering als voor desen, sal voorsichtiger worden en op alless beter letten, doch ick vrees het iss te laet, doch het iss goedt, dat hij sijn best doet en toesiet, nu en intijts als nimmer; hij seyd om nae Gronningen te gaen en soo nae Kleef op de kindtsdoop; hij ginck nae Honselerdijck en nam ick afgescheit van hem om nae Kleef te gaen. - Ick sprack mit hem van de Fransche compagnie en hoe ick om Vosbergens wil had moeten stillswigen, als sie die resolutie naemen, anders had ick S.H. wil niet kunnen effectueren mit Vosbergen en had alles omgestoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[151]Hij begreep wel en wass wel tevreden, en hoope ick alless weder te veranderen en in een goeden ploy te brengen, en ginck soo wech. - Ick sprack lang mit den stalmeister Deschands van veul dingen, van Fritz [Rode] en Fox en hoe mij S.H. estimeerde en veul werck van mij maeckte en op mij betraude mehr als op yemants; ick seyd, ick ben daeraf verseeckert en daerom sal ick continueren te sijn die ick alletijt geweest ben, sijn getrauwen diener alletijt en dat sonder interes. Ick hoope maer hij sal voorsichtich wesen, dirigeren sijne saecken wel, maecken sich considerabel, soo sal alless wel wesen, en sal onss oock mainteneren. - Hij hoopte noch, dat ick Lessal soud krigen, doch ick ginck dat soo soetjes voorbij, sonder daer veul op te andtwoorden, seggende, het geluck iss te groot voor mij. - Hij seyde S.H. inkomen liep nae het miljoen toe mit sijne schargen, en als hij wel toesach, soude hij het in ettelijcke jaeren kunnen afleggen. Ick seyde, S.H. behoort het te doen. - Ick ginck aen Soomerdijck huys tweemael, doch hij wass niet in, en Armaveill gesproocken hebbende van mijne reiss nae Vranckrijck en die saecken, soo recomandeerde hij mij de saeck van de jagermeester van het landt van Kleef, off hij het wolde vercoopen, affstaen off hoe hij het soude kunnen krigen, alsoo hij der lust en sinne in heeft, en soo nam ick affgescheit van hem. - Ick adt bij de vrau van Marquet mit Kuyn, waeren vrolijck tot elf uir, Kuyn vertelde mij veul dingen van H.H. en van Albertina Agnes, hoe hij mit beyden stond, en gaff mij een brief mit aen Albertina Agnes, die mit Lesslouise had gesproocken van mij en veul van mij hielt en mij alless goedts weunschte, oock Lessal. - Ick stelde om half twaelf ordre om wech te gaen woensdach 's morgens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[152]28 junii/8 julii woensdach. Ick ginck om seuven uir nae de waeghen, om nae Haerlem te gaen, soo quam graff Hendrick, die mij seer klaechde oover de Noorthollanders, hoe die hem soo hart vielen en oorsaeck waeren van al sijn ongelijck dat men hem deede. Hij wass oock niet wel tevreden oover S.H. saeligers testamentGa naar voetnoot82 en imputeerde het al aen H.H., dat die de eenichste oorsaeck daeraf wass. - Wass oock niet wel mit S.H. tevreden en gaff sooveul te kennen, als sie het te grof maeckten en hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles naemen, hij sold een ander heer soecken. - Hij wold mij oock mit Lessal quellen, doch ick verseeckerde hem, dat daer niet aen wass noch niet van solde komen, dat al andere daermede solden doorgaen, en soo ginck ick op de wagen sitten, voer nae Haerlem, quam daer om twe uir en te vijff uir te Amsterdam, quam mit de bailloudochter van de heer van Brederod in het schip, en pratenden wij lustich. - Ick ginck dess avontz in de Comedie, adt in de Sonn. - Eer ick uyt Den Haech ginck des dingsdachs, sprack ick de heeren Haubois en Jeltinga, die mij van alless rapport deeden watter wass verhandelt in Haer Hoochmogende vergaedering, en solde mij Haubois van alless schrieven watter passeerde. Jeltinga een schlechten bloet, wost niet wat men hem seyde, stond als een dom mensch. 29 junii/9 julii donderdach ginck ick dess morgens te Amsterdam in de kerck om seuven uir, daernae in 't Dollhuys en quam tehuys en deed mijn dingen aff tot een uir. - Nae den eeten schreef ick en sloot mijn reeckening, ginck om half acht nae het Uytersche schip, voer den heelen nacht, quam te vijff uir te Uytrecht. 30 junii/10 julii vrijdach voer ick mit de waegen van Uytrecht nae Nimmegen, adt dess middachs aen...Ga naar voetnoot83, quam avontz bij Knodsemburch, waer ick bleef des nachts, adt avontz alleen en wass heel wel in mijn schick, raseerde mij, lass drie boecken uyt op de wech, kreech een meit op de waegen, die wij weder afsetteden aen 't veer op de Rijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[157]Julius 31. - 1/11 julii saeterdach, naedat ick gekleet en mij gebeden had, adt ick om tien uir; doe ick gegeten had en wold opstaen, quam major Wolder in, die adt mit mij en vertelde mij het werck van de magistraet van Nimmegen, dat het wass aengevangen om den adel uyt de stadtsregering te holden, en daerom wolden de sinnicus en sijn broeder den burgemeester mit de veertigen de regering S.H. onttrecken, 'twelck S.H. heel ter herten gaet en het heel qualijck neemt; hij wil selfs op den landtdach komen te Nimmegen, en als de electie geschiet, om het te beletten en voor te komen, en seyde Welder dat hij seer had gestampt en getrapt, als het seer hooch had genomen en wolde het niet naelaetenGa naar voetnoot84. - Daernae quam Hardenbroeck en belettede onss te praeten, adt oock mit mij, en in plaetz van te elf wech te gaen, wierdt het wel een uir, en voeren oover, droncken te Nimmegen noch sterck, ginck ick om twe uir op de koetz sitten, half droncken. - Ick quam om 5 uir te Kleef, ginck om half ses boven op het hoff, salueerde den courvorst, de courvorstin en H.H. een uir daernae, die mit Dinant sprack. Ick adt dess avontz op het hoff, sprack mit mademoiselle Albertine nae den eeten. - Sach den jongen prins [Wilhelm Heinrich van Hohenzollern], salueerde den hertoch van Brunswijck en brocht hem op sijn caemer. - Den abt van Meltzy seyde mij ick geleeck den aertzhertoch. - De vrau van Donau seyd dat de princess-royal geen kinder kost krigen, door haer camenir Lagarde vergeven sijnde en wat ingegeven. 2/12 julii sondach ginck ick in de kerck, sprack nae de predicatie H.H. van het Engelsche werck, daer se gantz geen sinn in heeft en kan daer niet goedts van verwachten, seyd de koningin iss oorsaeck van al het verderf; als men yet wel begost heeft, verderft sie het weder; sie wass oock niet tevreden op de princess-royal, op den hertoch van Jorck en heeft H.H. die noch niet gesien; op de prins de Galiss wass H.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oock niet wel tevreden, en naedat men oordelen soude, sol H.H. niet geinclineert sijn om eenighe aliantie daer te soecken mit die princen en mademoiselle Albertine, en klaechde se oock, dat de Engelsen S.H. opaeten en rouineerden. In Vranckrijck had de prins de Galiss maer 50 duisent kronen gekregen in plaetz van 200 duisent; als Vranckrijck hem niet kan geven, wat sal een prins [158] van Orangiën dan doen. En iss H.H. nu gantz tegen de Engelsen ingenomen. - Ick adt op het hoff, nae den eeten sprack ick mit H.H. van de vrede, hoe die soo schaedelijck voor dit landt wass en besonder voor S.H., wat sie daermede in sinn hadden, besonder Hollandt en die armyniaenenGa naar voetnoot85, die deselfde menées hadden die anno '18 tegen prins Mauritz waeren aengevanghen in Berneveltz tijt en dat se daerom de natiën soo haetich waeren en die sochten te rouineren, alsoock de heele militie en alse die hadden affgedanckt, om alsdan nieu volck te lichten, 'twelck niet onder de Generaliteit hoorde, maer onder elcke provintie apart, om alsoo S.H. macht te breecken ende authoriteit te verminderen; H.H. apprehendeerde dat oock en wass niet wel tevreden oover die van Hollandt en oover haere ondanckbaerheit en quaet voornemen. - Sie seyde mij op hetgene ick haer seyde, dat se vreesde, als Vranckrijck onss soo nae quam, dat se mit S.H. yetwess kosten uytrichten; dat heeft Spagniën S.H. saeliger willen presenteren, geven S.H. Gelderlandt, Limburch, de Maeskandt, mitz dat hij het mit hem solde holden en de ertzhertochaen madame Lesslouise geven. - Ick seyde haer oock, dat Knuyt quaelijck had gedaen, 'twelck sie niet approbeerde, S.H. soo gepresseert te hebben om sijn santiment te seggen van de vrede, alsoock dat hij wass opgestaen uyt het presidentschap. H.H. seyde dat Latuillerie niet had geapprobeert het werck van de regering van Vranckrijck en dat hij nu niet meer soo trotz ende beleefder wass geweest als voor desen. - H.H. wass oock quaet, dat Haer Hoochmogende aen S.H. noch H.H. niet gecomplementeert hadden oover de vrede; H.H. had aen Haer Hoochmogende daeroover geschreven een brief van geluckwenschinge, en Haer Hoochmogende hebben H.H. daeroover bedanckt en geantwoordt. - H.H. seit S.H. begindt nu wat beter op de regering te letten en dat hij het nu haest te veul apprehendeert, daer hij maet moet inholden, wat willen se doen, seyt sie, sie kunnen onss uyt het landt niet jaegen. Ick seyde, Bernevelt heeft eens geseit, soolang als die calisen van Nassau hier in 't landt sijn, sal het niet deugen en niet wel gaen, men moet die deruyt bannen, en dieselfde maximen hebben sie nochGa naar voetnoot86. Ick seyde haer oock die onnenicheit die de Spaensche ambassadeurs in de provintiën sullen brengen, dat sie oock gelooft, besonder als het De Bruin iss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[159]Ick sprack 's middachs en dess avontz mit den heer van Claerembeeck van de Ceulse, Luyckse en Lamboise saecken, oock van de neutraliteit en eenicheit mit die Ceulsche en Nieubuersche landen en die omliggende. H.H. pratede nae den eeten lang en speulde mit den jonghen prins. - 's Naemiddachts mit den courvorst gespeult verkeren. 3/13 julii. De vrau van Brederod iss vertrocken, die mij seyde dat Deloge hetselfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seyde dat Beringan aengaende mademoiselle Laforce, en als Turaine uyt Duytzlandt quam, sold hij haer trauwen. Sij wost van Lessal niet te seggen in geenderley manir. - Der wass questie, wie het kindt soud te doop dragen; Burxdorf woud één van de princessjes, de vrau van Dona woud één van haer dochters, 'twelck Burxdorf niet lijden wolde. Den middach mit de courvorst gegeten. - Den heelen naemiddach gespeult en verloren. - Dess avontz nae den eeten seyd H.H. dat in de sael van het Huys van 't Bosch soud het leven van S.H. saliger geschildert wesen van 7 off 8 de beste schilders van het landt, en wahren wie het niet eens; sie wold de bataillie van VlaenderenGa naar voetnoot87 der niet in hebben, en ick ordeelde dat wass soo een genereuse actie van S.H., maer 16 jaer oldt sijnde, dat hij daerbij wolde wesen, dat het vooral daerbij most wesen. 4/14 julii dingsdach mijn reeckening naegesien, heb ick den gehelen morgen gelesen en geschreven, sach mijn peerden. - Ick kreech brieven uyt Den Haghe. - Ick adt op het hoff mit de courvorst. - En pratede lang mit H.H. oover de vrede, gaff den staedt nu ongelijck soo vast geslooten te hebben, en spraecken van allerley dinghen. - Ick ginck nae huys te schrieven. - Adt op het hoff, praeteden dess avontz nae den eeten mit H.H. van veulderley saecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[160]5/15 julii woensdach. Deloge vertrock; geschreven op de post, op 't hoff gegeten. - Mit H.H. gepraet tot vier uir van de vrede, van Servient, van Latuillerie, van S.H. en die van Hollandt, van den brief van Haer Hoochmogende. - Ick ginck nae huys, schreef aen graf Fritz, lass dat werck van Oostyndiën van Gijssels, 'twelck tuschen Vranckrijck en Chur-Brandenburch solde geopserveert worden, en hadden geerne de Vriesen dahrbij. - Ick adt op het hoff en pratede dess avontz mit H.H. van verscheyden saecken. 6/16 julii donderdach ginck men in de kerck. Adt op het hoff; nae den eeten pratede H.H. en de courvorsten tot vijff uir van het Engelsche hauwelijck tuschen S.H. en de princess-royal, van den prins de Galiss en de courvorstin, hoe dat iss affgekomen effen 4 maent ehr de courvorst quam; H.H. was noch al quaet Engels. - H.H. sprack lang van S.H. schriften en wold die laeten drucken mitdertijt, heeft all haer brieven bijeen laeten leggen die se van S.H. ontfanghen heeft in 21 jaer tijts. Van S.H. leverey en huyshauding. - Ick speulde mit de courvorst, verloor. - Des avontz nae den eeten mit H.H. en den courvorst gepraet, van Indiën, Moscoviën, Turckiën, oock van het hertochdom Kleef. De courvorst meint noch questie te krigen mit die van Nyburch. - De hertoch van Brunswijck quam weder. 7/17 vrijdach geschreven den heelen morgen. - H.H. brieven laeten lesen, op 't hoff gegeten, geschreven in mijn huys tot 6 uir. - Daernae gespeult mit Sijn Durchlaucht, Spaen en gewonnen. - De major Marwitz seyde mij, dat des courvorsten ruyter nu maer 4 rixdalers hadden, tevooren hadden se acht gehadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenschte Haer Hoochmogende doch geluck en segen dahrmede; de courvorstin wass oock van mijn oopinie. Ick liet H.H. den brief van de Willems lesen. 8/18 julii saeterdach brieven ontfanghen op de post en den heelen morgen geschreven. - H.H. gesien, op 't hoff gegeten, nae den eeten geslaepen, gepraet tot ses uir mit H.H. van allerhande saecken, van haer mesnage, van haer huys, van S.H. jacht, op 't lest van S.H. saliger, dat sie altijt gewenst had datter gheen meer leger te veld wass gegaen om S.H. eer wil, oock omdat se vreesde dat prins Wilhelm het niet wel soude maecken en geen geluck hebben en verduisteren d'eer van sijn voorsaeten, doch ick geloove contrari, dat H.H. vreesde die jonge gecken sullen geluck hebben, den viandt hardt aentasten en fraye actiën uytrichten en dat S.H. saeliger eer en reputatie verminderen, edoch quaede maximen, 'twelck de rouijn van het huys sullen sijn, 'twelck haer oock seyde; daernae sprack se van Beverweert, hoe S.H. van onss soo qualijck gedient wass geweest, dat hij alless selfs dede. Ick seyde, wij hebben ons alle seer beklaecht dahroover, maer als onss niet belast wordt, soo durven wij niet aenvangen. S.H. vreesde sijn ordres wierden niet geefectueert; ick seyde, der waeren der onder onss die souden liever bersten en strackx sterven als S.H. bevelen niet te achtervolgen en daeraen manqueren; noemende Picheler, Wijnbergen en anderen. H.H.: het was een ongelijck, die de chargen hadden, die dochten niet en waeren niet neerstich. - Nae den eeten danste ick mit de princessjes en juffers en had den heelen avont niet geseten en van het hoff geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[162]9/19 julii sondach twemahl in de kerck geweest, mit H.H. heel weinich gepraet. - Twemahl op het hoff gegeten. Spaen seyde mij, dat de courvorst schuldich wass ahn die twe broeders wel 300 duysent rijckxdalers van haere chargen, die sij in groote abondantie hebben, elck vijff off ses, en als er gelt iss, gaen sij daermede deur, en dan komen de coronels en andere officiren oock, om het haere te krijgen, soodat het gelt strackx wech iss, en iss Sijn Courvorstelijcke Dorchlaucht alletijt in noot van gelt; Hartevelt klaecht oock daeroover, en heeft hem den courvorst hondertduysent rijckxdalers willen affleenen, doch hij heeft er geen sinne toe. - Dat de courvorst noch geweldicht ten achteren brengt, iss die reiscedels die hij geeft aen officiren die nae de Marck off nae Pruissen gaen, alwaer dat die op Sijn Durchlauchts ampter komen mit die cedels, worden getracteert, en wordt dat Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht weder in reeckening gebrocht, en die reeckenen soo dat Sijn Courvorstelijcke Dorchlaucht weinich ooverich holt als het jaer om iss, den courvorst soud gheen vierde pardt vrie hebben van all sijn domeinen, alless iss versett en verpandt. - D'stadt Coninckxberch iss heel jaeloux van den courvorst en haet sijne privilegiën geweldicht; kost dat huys niet uytbouwen dat hij voorhadt, heeft in de electie dess magistraets niet te seggen als te approberen wat se gedaen hebben, 'twelck niet veul iss, [163] gelijck S.H. te Amsterdam, dahr hij oock niet heeft te seggen, en soo gaet het de heeren in alle groote steden; dahr iss beter een kleine gehoorsaeme stadt als soo een ongehoorsaeme en die de andere en den adel en bouren oock op de loop brengt. 10/20 julii maendach aen Widefelt geschreven wegen de Lymers. - Op 't hoff geweest, H.H. niet gesien, wass niet wel. - Den heelen naemiddach gewandelt en thuys geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Juffer Sevenaer seyde dat H.H. noch wel op mij tevreden wass en mij prees meer als yemandt. - De vrau van Donau seyde de Sweden hadden haer veul goedt afgenomen en Pruissen wel 13 mijlen weechs lang en de Ooverpaltz haer widdum. - Sij seyde hetselfde van Burxdorf, dat gisteren geseit wass. Oock alse in de raet sitten, om van wichtige affairen te spreecken, die het gemene wesen en den courvorst aengaen, dan compt hij en werp het ooverhoop en seit, dat moet men opstellen en doen noodiger dinghen aff; en dan slaet hij voor van livray off tapijten, om daerop te resolveren. 't Is een slecht loss mensch, die den courvorst rouineert en hem sijn eere steelt en bij alle werelt buyten consideratie ofte respect sett. - De graf van Wittjenstein had hem eens geseit hij worde out en most een ander bij sich nemen, opdat als hij quam aff te gaen, hij dan den heer courvorst een ander kost aen de handt geven, en geckte mit hem. - Burxdorf geckte mit graff Mauritz alletijt; mit jufferen gepraet; de courvorstin adt aen taefel; mit de courvorst gespeult; de courvorst wass te peerdt wandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[164]11/21 julii dingsdach heb ick dess morgens gelesen en geschreven. - H.H. wass noch niet wel. Op 't hoff gegeten, mit den heer courvorst op de jacht geweest. - Nae den eeten H.H. gesien en mit haer gepraet en den courvorst. - Mit de courvorstin gepraet van den graff van Waldeck en den heer van Donau, en was goet Waldecks. 12/22 woensdach heb ick den heelen dach tehuys geweest, omdat het postdach wass, en geschreven. - Thuys alleen gegeten. - Dess avontz mit H.H. gepraet, en apprehendeert nu oock, dat die van Hollant S.H. sullen soecken alless af te trecken wat se kunnen van digniteit en van ehr. H.H. had Ruisch en Bicker hardt aengesproocken, en doe gaven se aen S.H. het stadtholderschap van Hollandt eerst. Bicker seyde, het iss nu de rechte tijt om instructie te maecken; wie mosten die niet laeten voorbijgaen, doch door H.H. aendringen deden sie het nietGa naar voetnoot88. - Die van Amsterdam willen die 50 compagniën casseren en geven se den courvorst om in Pruissen te gebruycken. - Ick seyd H.H. het werck Nimmegen, 'twelck haer niet aenstondGa naar voetnoot89. Oock hoe S.H. die stadt van Dort aen sijn handt had en daerin doen wat hem welgefiel, 'twelck sie seyde S.H. niet wel gemenageert te hebben. - Sie seyde oock, hoe sie de Gecommitteerde Raeden had ingesproocken, alse in S.H. apsentie yetwess deden 'twelck tegens S.H. wass. - Op 't hoff gegeten, nae den eeten gepraet. 13/23 julii donderdach in de predicatie geweest op 't hoff. - H.H. en Burxdorf waeren niet eens, wie het prinsje ter doop soude brengen, hij wold mamoisel en H.H. een ander. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[165]Op 't hoff gegeten. Nae den eeten mit H.H. gepraet van haer reiss en van veul dinghen. - Geschreven, alleen gegeten. Verleden nacht bleef een laquay van H.H. doot door dess courvorsten soldaten. - Nae den eeten op het hoff gegaen en gepraet mit den heer courvorst en de courvorstin, H.H. - Den abt van Melcy sochte H.H. eens op een discours te brengen, alsof wij gheen dieners wahren van S.H. huys en datselfde niet getrou wahren, om alsoo onnenicheit tuschen deselfde te maecken. 14/24 julii. Ick ben, Godt sie gedanckt, soo wel en gesont als ick in langhen ben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest. Ick hoop onse heer Godt sal mij daerbij erholden, hetwelcke geschieden sal, als ick de gesontheit niet misbruycke tot sonden, tot wulpsheit, tot hoereri, tot debausche en dronckenschap, 'twelck mij heel tegens iss, en moet ick mij vooral dahrvoor wachten en leeven maetichlijck en heilichlijck; dewiel onss lijff en ziel tempelen dess heilighen geestes sijn, wil hij dat wij se beyde suyver en heilich bewahren, dahrom verbiedt Godt alle onkuische daeden, gebeerdenGa naar voetnoot90, woorden en wat een mensch daertoe strecken ofte verwecken mach. - Op het hoff gegeten; H.H. iss mit de koetz wesen wandelen; ick sadt mit in de koetz, en prateden van Tournhout en andere saecken; Knuyt wass hier gekomen. - Nae den eeten wedrom gepraet. 15/25 saterdach heb ick geschreven nae Duytslandt, op het hoff gegeten; nae den eeten voer H.H. mit de courvorstin uyt wandelen; de heer courvorst reedt te peerde, ick oock; nae den eeten gepraet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[166]16/26 julii sondach in de kerck geweest, op 't hoff, daer gegeten. Nae den eeten gelesen in de postilGa naar voetnoot91 voor H.H. - Mit den courvorst gespeult, dertich ducaten verloren. - Dess avontz mit H.H. en de courvorstin gepraet. 17/27 julii maendach nae de Ring en de quintaneGa naar voetnoot92 gerent en nae de kop. Den graff van Stirum een peerdt vercoft voor 100 ducaten. - Op dess courvorst rustcaemer geweest. - In 't schermen mij gequetst. - Op 't hoff gegeten, den heelen naemiddach gespeult ende verloren, des avonts tehuys gegeten mit Tijs, mijn lieutenant. 18/28 julii dingsdach heb ick lang geslaepen en mij laeten schilderen, op 't hoff gegeten en den geheelen naedemiddach in H.H. caemer geweest, des avontz mit de courvorstin gepraet van S.H. saeliger en mit de courvorst en H.H. 19/29 julii woensdach weder te vijff uir op geweest ende geloopen nae de Ring, de koppen en de quintaen. - Op 't hoff gegeten; de viconte de Manschau wass daer; de vrau seyde oock van den graff van Benthem, dat die komen soude om mademoiselle Albertine te vrijen, en gaff hij sooveul te verstaen, off men het wel soude begeren hier te hoof bij H.H. - Vrau Varick sprack van den hertoch van Brunswijck, maer sij meinde niet dat het gaen soude, en had de courvorstin gheen sinne in hem. - Sij sprack oock van het werck van Nimmeghen, 'twelck werck het Hoff van Gelderlandt niet aenstondeGa naar voetnoot93, en meinde sij dat men het noch soude kunnen voorkomen. - H.H. geeft de kourvorstin een fray present van peerlen, en de courvorstin geeft H.H. een gouden vlesch wedrom. Des avontz alleen gegeten in mijn huys. 20/30 donderdach op 't hoff in de kerck geweest, op 't hoff gegeten. Nae den eeten mit de courvorst gespeult den heelen naemiddach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[167]Dess avontz op het hoff gegeten en gepraet nae den eeten. 21/31 julii vrijdach heb ick Duytsche brieven gekregen ende wedrom geschreven. - Op het hoff gegeten; de vrau van Brederode quam te Kleef, den geheelen naemiddach mit H.H. gepraet en de jouelen gesien van de courvorsten en de croone van de courprins. - Dess avontz op het hoff gegeten ende gepraet; de vicontesse van Manschau wass op het hoff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 julii/1 augusti saterdach heb ick mit de courvorst de Ring geloopen en het huys besien. - De ooverste cammerher [Burgsdorff] gaff mij een peerdt, om de Ring te loopen, dat heel goedt daertoe wass. - Ick schreef brieven en adt dess middachs tehuys. - De courvorst meinde dat S.H. soude komen, reedt hem tegemoet tot Schenckeschans; daer wat wachten, quam der tijding dat S.H. van die sijde niet quaeme; soo reedt den heer courvorst de wech nae Nimmegen, waer de graff van Croy bij hem quam, en noch een wijl tijts daer blievende, quam Schoonberch en brocht den courvorst een brief van S.H. mit excuse, dat hij niet komen kost, door heel groote sieckte en swackheit belettGa naar voetnoot94; de courvorst wass quaet en reedt in een vollen loop nae huys. - Schomberch brocht mij een brief van S.H., mij versoeckende sijn plaetz te representeren op de kindtsdoop, 'twelck hij aen de courvorst oock schreef; daer wass groot alarm bij H.H., de courvorsten en alle het volck oover het uytblieven van S.H.; H.H. kreet en gaff Schoonberch een goeden vils; de courvorstin kreet oock. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[168]De Staeten gesanters bleven laet uyt en wel tot negen uir, en wass alless heel qualijck tevreden. - Ick sprack lang mit Schomberch, die mij seyde om S.H. persoon te representeren, sijn eer te bewahren in de geschencken, en had daer 9000 gulden toe mitgebrocht. - Schomborch sprack oock van S.H. leven, hoe hij het noch soo slecht maeckte mit de affairen, dat hij intijts most toesien, off hij wass verlooren. Sijn gesontheit most hij oock beter in acht nehmen, oock sijn menage; hij had een miljoen inkomen en hij verteerder wel 3 miljoen, soodat S.H. sich en sijn heele huys sal rouineren, 'twelck die van Hollandt geerne sien. - Wie quaemen laet aen taefel om de ambassadeurs van Haer Hoochmogende, die niet eer quaemen; ick sach se niet, omdat se noch aeten, en waeren het Capel, Opdam, StavenessGa naar voetnoot95. 23 julii/2 augusti sondach ginck ick dess morgens in de Luthersche kerck, omdat men op het hoff niet preeckte. - Adt alleen; ick sach de vrau van Brederod. - Ginck noch op het hoff, om H.H. te vraegen wat ick doen soude. - En wierdt ick doe mit ceremoniën uyt mijn huys gehaelt, mit een maerschalck, edelluyden, twe koetsen en dess courvorsten eigen koetz en wierdt ick in mijn quartier gebrocht, voor S.H. geprepareert. Vandaer ginck ick bij de courvorst, die mij die eer aendeede die hij S.H. gewoon wass te doen, gaff mij de voorganck en de rechtehandt in het gaen ooveralGa naar voetnoot96. - Ick ginck oock voor de heeren staeten ambassadeurs in de kerck, bij het kinderdoopen, in het harangeren, doe men de presenten ooverleverde, aen taefel en ooverall. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[169]H.H. representeerde vier persoonen, de coningin van Bohemen, Sweden, de oude courvorstin van Brandemborch en H.H. selfs. - De harangen waeren eendeels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fray en duirden lang, wel anderhalf uir; Hoorn begost, daerna ick vanwegen S.H., daerna Capel vanwegen Hare Hoochmogende, den hertoch van Courlant, landtgravin, Croseck, die van Meeckelemburch, het hertochdommen Pruissen, Gulyck, Marck, 't landt van der Marck, de graefschaft Ravensperch, en soo eindichden die ceremoniën der harangen wegen die presenten, die wel oover de 100 duysent rijxdalers weerdt sijn; Sweryn die andtwoorde vanwegen de courvorstin heel wel. - Dess avontz ginck men soo aen taefel sitten als men in de kerck wass geweest, en wierdt seevenmael opgenomen, wel getracteert, tweemael fruit en confituren, alletijt schoone servietten, en wass men lustich, doch niet oovervloedich gedroncken, en wierdt het één uir eer men scheide; naedat de damess wahren wechgebroch, ginck eenyeder in sijn caemer en wierdt geleit van sijne edelluyden en maerschalck, dahrtoe geordonneert; de mijne wahren maerschal Leben, De Groot, die mij te drincken gaff, Spaen en Spey, caemerjonckers. 24 julii/3 augusti maendach sliep eenyeder lang. Armaveille wold bij mij komen, en om elf uir quaemen mijne edelluyden mij opwachten en brochten mij bij de courvorst, om te gaen eeten, en ginck alless in die ordre als de sondachs aen taefel, weder sooveul servisen en servetten. Nae den eeten soo gingen sich die cavailleers verkleden, die nae de Rinck souden loopen, verkleet sijnde, quaemen wie die damess [170] haelen; den courvorst liet mij alletijt voorgaen, en leyde ick de courvorstin; in 't rijden reedt ick oock voor, in 't rinckrennen begost ick eerst, doch door expresse last van Sijn Courvorstelijcke Durchlauchticheit, den ick excuse daervoor maeckte, als loopende voor mijselfs en niet vanwegen S.H.; der waeren 21 cavaillers om te loopen. Ick had het geluck een prijs te gewinnen, een kleine poccael, en liep de Rinck driemahl aff, eens in het midden; der wahren negen prijsen; gelopen hebbende, quaemen wie de damess haelen op die ordre als tevooren en brochten haer in Haer Hoocheits caemer; H.H. sach het van de ooverste cammershers [Burgsdorff] caemer. - De heeren Brederod, Hoorn, Sweryn, oberst Haeck wahren de juges. - Dess avontz ginck men op dieselfde ordre aen taefel als voor desen, en wierdt er wat stercker gedroncken, doch niet gantz vol, en bleef men tot oover eenen aen taefel en quam men laet te bed. 25 julii/4 augusti dingsdach quam graff Hendrick en Armaveille bij mij dess morgens, doe ick opstond, en klede mij in haer presentie, en bleven mij den heelen morgen op den hals. Om elf uir quaemen mijne edelluyden weder, en prateden wie totdat ick bij de courvorst ginck, alwahr sich alless tot de maeltijt liet aensien, en gingen wie aen taefel op die vorige ordre, 'twelck wie gewendt begosten te worden, en stond onss dat dienen en opwachten niet qualijck aen, maer de vrijicheit wass men quijt, daerdoor wierdt ick het moede; de 7 servicen duirden alletijt mit de servietten, en ginck alless mit heel goede ordre toe. Nae den eeten gingen die cavaillers sich wedrom verkleden en de damess haelen, om op de [171] galderie te brengen, en gingen daernae om het coprennen te beginnen, 16 sterck; ick wass alweer d'eerste, en reden drie en drie in het gelit, een cop op den degen, een cop op de jadelyn, en de laquay droegh er een cop voor op de cautie, en liepen in ordre als wij reden. Ick had het geluck, dat ick weder een prijs kreech, het beste mit de deghen; de hertoch van Brunsweich nam het alles op eenmael wech, te weten de drie coppen, als men gelopen had; won noch twe paer pistolen van den hertoch van Brunswijck; wij quaemen de dames wedrom haelen en brochten se in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.H. caemer, die weder op de heer Burxdorf caemer toesach; de cavaillers gingen sich vercleden, om te dansen, en gingen weder aen taefel als voor desen in ordre en oock soo wel getracteert mit 7 servisen en servetten; fraye schavestenGa naar voetnoot97 waeren der elke reiss, heel curieux gemaeckt. - Nae den eeten gingen wie de courvorstin haelen mit alle damess, om te dansen, en begost ick mit de courvorstin te dansen, 10 edelluyden mit flambouwen voor onss en 10 edelluyden mit flambouwen nae onss, en dansten soo een Duytsen dans op de herpaucke en trompetten geluyt, sonder instrumenten, en dansten soo alle nae de rie, totdat de tour wass omgeweest, dahrnae een Poolschen dans; op 't lest danste de courvorstin de branle en Fransche dansen tot drie uir toe. 26 julii/5 augusti woendach quam graf Hendrick en Armaveille wederom dess morgens bij mij; ick klede mij, schreef een Duytschen brieff; daernae quaemen Leben en de andere edelluyden wedrom bij mij, totdat men aen taefel ginck, alwahr men deselfde ordre en ceremoniën hielt als voor desen; de courvorst wold wat drincken, doch ick excuseerde mij op het quintaenrennen. Nae den [172] eeten verkleededen sich de cavaillers wedrom, om nae de quintane te loopen, brochten de courvorstin en die damess wedrom op de galderie, en quaemen 27 op de baene, drie en drie in 't gelit, elk mit sijn lancie als den eersten dach in de handt en de reverentie aen de damess en de juges gedaen; begost ick wedrom eerst, en liepen soo in ordre drie courssen; dat gedaen sijnde, liepen wie alle tegelijck nae malckanderen en braecken onse drie lanciën; daer ick se alle drie gebroocken had, doch den heer oberster cammerher [Burgsdorff] wierdt het toeërkendt deur faveur; het loopen gedaen sijnde, brochten wie de damess wedrom, en wass H.H. in mijn caemer, om de beeren te sijn [zien] vechten; de courvorstin voer mit de koetz nae beneden, doch die lust docht niet, en dess avontz wierdt het fuirwerck aengesteecken, 'twelck heel fray om te sien wass, ginck heel wel aen en mit sehr goede ordre en slaeghen; tuschen beyden wahren canons en mussquetiers gestelt, die alletemitz schooten, om het werck aensien te geven en te vertzieren. Ick wass bij H.H. in het cabinet, die sehr klaechde van pijn in haer been, en duirde het tot 12 uir. 27 julii/6 augusti donderdach wierdt er op het hoff gepreeckt in 't groote sael, daer de ambassadeurs wahren, en sat men noch all op die ordre als voor desen [173] geobserveert wass; dahrnae ginck men aen taefel, en dronck de courvorst de twe schaelen uyt, die Haer Hoochmogende ahn de courvorst hadden vereert, en bleef men wat lang aen de taefel sitten; H.H. keef dat men soo gedroncken had; wij speulden dahrnae mit de courvorst, de ambassaedeurs van Haer Hoochmogende en Croseck, die naemen affgescheit van Haer Courvorstelijcke Durchlaucht en H.H., en ick nam oock affgescheit van de courvorstin en den courvorst, en wass de ambassade uyt; dess avontz wasser yetwess op het waeter gemaeckt, doch het docht niet en wass niet weerdt gesien te wesen. 28 julii/7 augusti vrijdach wass ick neffens de Staeten gesanter, Croseck gebeden om bij den heer Borxdorff te eeten, en quaemen dahr te 12 uir, begosten eerst mit kleine glaesen te drincken, dahrnae doe se mit fleuten begosten, had ick bestelt dat men mij soude haelen bij H.H., en quam ick soo wech, doch die heeren droncken sich heel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droncken, dat se niet wosten wat se deden, sondren wahren heel buyten westen; voeren te vijff uir eerst wech. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[174]Borxdorf wass oock heel droncken; ick sach de courvorstin haer jouelen, pratede mit H.H.; dahrnae speulde ick mit de juffrauwen spullekens, totdat de courvorst wedrom inquam van de jacht; desen avondt wass al het vreempt volck wech, en wass het als het alletijt iss als de courvorst alleen iss. Nae den eeten prateden wie mit H.H., en ginck ick nae huys alleen, sonder ceremoniën affgeleit wordende, 'twelck doch den manir wass, doch door Burxdorf dronckenschap wierdt het vergeten, en sliep ick weder in mijn huys, dahr ick heel bliede om wass. 29 julii/8 augusti saterdach ginck ick om seuven uir nae Rees bij de viconte, adt dahr, wahren vrolijck; die freulens van Gronsfelt wahren dahr; ick sach haer huys te Hunpel, 'twelck heel schlecht en vuil geaccomodeert wass, een schande om te sien; de vrau van Manschau ginck in haer eigen huys voor die freulens, 'twelck geen gratie had; ick quam om acht uir eerst tehuys en bleef in mijn huys eeten. Monsieur de Manschau sprack mij van dess princen van Talmont suster te trauwen, die wel 30 mille escus soude ten hauwelijck krigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[175]De heer van Brederod iss vrijdach vertrocken; hij seyde mij, dat de steeden in Hollandt onnees wierden om de trafijc, Dort en andere steden die willen de licenten van de Schelde aff hebben en stellen se wedrom op die te waeter en zee, en die van Amsterdam willen de licenten verminderen in de zeehavenen en verhogen die op de Schelde en rivirenGa naar voetnoot98, omdat eenieder interest dahrbij heeft om de nering daer, meint hij, sullen se genootzaeckt sijn om S.H. aen te spreecken als scheitzman, en sal sijn respect, credit en authoriteit dahrdoor wassen en toenehmen. - S.H. iss heel buyten gelt; dat gelt van Schoonburg iss te Aernem opgenomen, en wass hij te Hellevloetsluys sonder gelt, most het van Brederod, Beverweert, Somerdijck leenen tot 1500 gulden toe. - Ick sprack mit Obdam van de vrede, en dunckt mij dat hij niet meer so voor de vrede iss, en gaff hij mijne reden gehoor en had der niet tegen; het reduceren staet hem niet aen, 'twelck hem de buydel sal dunner maecken en de soppenGa naar voetnoot99; soo gaet het alletijt als men yetwess door passie ingenomen en de saeck niet wel voorbedocht en ooverleit; wat ghij doet, bedenckt 't einde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.H. een ooverslach van de presenten, en beliep de somma 5600 gulden, die ick dien avondt ontfong en begost uyt te geven. - Ick adt tehuys mit monsieur Hagha, die het gelt brocht aen mefrau Lichtmar, ahn de juffers en voor de vroetvrau en minne. 31 julii/10 augusti maendach hebben wie den heelen morgen doende geweest om de rest van het gelt te koopen en uyt te deilen. - Op het hoff gegeten, den heelen naemiddach gespeult mit Spaen en den courvorst en niemantz gesien; dess avontz op het hoff gegeten; den hertoch van Brunswijck woudt mijn peerdt mit gewelt hebben. - Men wold mij president van de krijchsraet maecken. - Mit H.H. wat gepraet, die niet wel wass en hadde medecijn genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[179]Augustus 31 daghen. - 1/11 dingsdach heb ick den heelen morgen geschreven en mijne reeckeningen naegesien en affgedaen. - Op het hoff gegeten, des naemiddachs mit den courvorst gejaecht en 9 reën gevangen, een clein wilt vercken; dess avontz op het hoff gegeten en mit H.H. gepraet, die medecijn had genomen. 2/12 augusti woensdach iss het bededach geweest, en op 't hoff in de kerck geweest. - Der quam tijding, dat Veurne in wass en dat Connincksmarck de kleine stadt Praeghe mit het casteel had ingenomen, wahr groote buyt bekomen en veul gevangenen. - Ick ginck tehuys eeten en schrieven, omdat het postdach wass; H.H. liet mij nae den eeten haelen, om in de predicatie te gaen. - Nae de predicatie mit H.H. Iang gepraet van Praech en die slacht en het vluchten, en bleef ick daer tot den eeten. - Dess avontz nae den eeten wedrom gepraet. - Ick wierdt versocht om oover de saecken in de crijchsraedt te sitten weghen dess laquays die doot is, en die twe gevluchte soldaten. - H.H. seyd dat prins Wilhelm saeliger in de Unie den eedt heeft gedaen van weghen die Brabantze steden die hij heeft in het landt in Brabandt, die nu oock cessie begeren in de Staeten-General, maer Haer Hoochmogende sullen het affslaen, geen meer provintiën off leeden begerende. - En ginck dien dach soo heen; de vrau van Donau liet mij leesen hetgene de keiser heeft gegeven wegen de stam en het huys van Dona, erkennende die [180] van Dona voor borggraefen en oude graeven, seggende dat een burgraef meer iss als een graeff en haer tot benefitie gegeven, stellende een straff dahrop die haer voor gheen graefen erkende, daer die helfte quam voor het huys van Dona en de andere helft voor des keisers caemer. - De courvorst heeft oock yet gegeven, dat de viconte had opgestelt; dat acht sie niet en wass heel ongehouden op den courvorst en den heer Borgdorf; ick sweech still, approbeerde al haer werck, heb mit haer qualiteit weinich te doen, ick laet haer wesen wat se willen. - Sie keeff oock geweldich op graff Mauritz en dat die aen het Keisershoff noch quaede officiën heeft gedaen tegens haer huys, dahr ick oock op stil sweech, doch excuseerde graff Mauritz een weinich, sooveul mij dahraff bekendt wass. - S.H. iss gister te Nimmegen gekomen. 3/13 augusti donderdach heel wel geslaepen en ben ick, Godt sie danck en gelooft, heel wel ende gesont, dahr ick sijn godtlijck majesteit voor bedancke en voor alle weldaeden, soo menichvuldich aen mij bewesen, die ick niet kan oprekenen soo inderhaest, wandt wahr ick mij wende ofte kehre, dahr iss sijn goddelijcke bijstandt en genaede alletijt bij mij, hetsie dess morgens, dess daechs, dess avontz, dess nachts, en kan ick geen tijt bedencken ende oprekenen daer ick niet in en bevinde, o goddelijcke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
majesteit, [181] voorsorge, hulp en bijstandt, en dat sijn arm mij leit en wonderbahrlijck bewahrt, maer laet dat niet genoech sijn, dat ick de weldaeden ontfanghe, maer laet ick mij danckbahrlijck dahrvoor bethoonen ende instellen en dat mit gedachten, woorden en wercken, hem dienende alle de daghen mijnes levens, in alle gelegentheit en voorvallende occasiën, opdat mij het vleesch niet verleyde, mahr dat ick mit de wercken dess geestes de wercken dess vleesches mach ooverwinnen, wandt onss ziel en lichaem tempelen dess heilighen geestes sijn; dahrom wil hij dat wij se suyver ende heilich, dahrom verbiedt Godt alle onkuysche daeden, gebeerden, woorden, wercken, gedachten en wat een mensch daertoe strecken ofte verwecken mach. - Hij will dat wij het coninkrijck der hemelen soecken en sijne gerechticheit, en het ander sal ons wel gedijen. - Hij wil dat wij geestelijck saeyen, om geestelijck maeyen. - Hij wil dat wij ons schatten in den heemel maecken, want daer ons schat iss, dahr iss ons haerdt. - Wij moeten alletijt op den jongsten dach gedencken, en sooals de boom valt, soo leit ze, soo men se vindt, soo sal se geordeelt worden. - Als ick dit schreef, soo kompt de heeren van Bilandt en Spaen bij mij, oock den oversten Schenbeeck, Marwitz de major, Marwitz de captein, Elderen en cornel...Ga naar voetnoot100, om over de saeck van de laqueis te sitten, en terwiel dat wie dahr saeten, wierdt ick kranck, en om half twaelf [182] dit werck gedaen sijnde, had ick de koortse op 't lijff, kaude en pijn in het hooft, rugge en leeden en most ick te bed ghaen leggen; de koortse was heevich, ick sweetede seer dien naemiddach en nam dess avontz seneblaeder in om te purgeren. 4/14 augusti vrijdach purgeerde ick mit zeneblaeder en wass noit vrij van de koortz. Ick liet mij aderlaeten, quaet bloet. 5/15 augusti saterdach nam ick een pil in voor de colijck, die mij wel tien stoelgangen gaff en sehr groote verlichting. 6/16 sondach nam ick noch een pill in, die mij veul goetz deed en veul stoelgangen gaff. - De courvorst, H.H., de courvorstin schickten alle daech en lieten sien, hoe het mit mij wass. Ick wierdt ter ader gelaeten, quaet bloet. - Prins Radzevyl, de hertoch van Brunswijck. - Raggevyl edelman seyde, hoe dat Vlaenderen soo bedorven wass en niet te bekomen wass door de legers. - Ick liet lesen in de bijbel en predicatiën; dess naemiddachs speulde ick pyket mit Hagha. 7/17 maendach iss mijn geboordtedach, wass ick heel wel, doch ick hielt mij stil, nam een kleine pil in, om mijn lieff open te holden, 'twelck mij heel goetz dede. - En speulde ick dess naemiddachs mit Stirum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[183]Die van Hollandt willen alle officiren haere gagie affnemen en beginnen van S.H. selfsGa naar voetnoot101. - Ick adt dess avontz mit Spaen. 8/18 augusti dingsdach naedat ick geslaepen en gekleet wass, ginck op het hoff, mijn eerste uytganck, om haer te bedancken voor die sorge, voor mij gehadt terwielen mijne sieckte. - Ick adt alleen; nae den eeten voer ick mit de koetz uit wandelen nae Craenenburch mit de heeren van Binsfeldt, Wissem en Bolsuyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9/19 woensdach ginck ick voormiddachs weder te hooff, H.H. op te wachten. - Ick adt alleen en voer wedrom wandelen mit ritmeester Spaen. - Dess avontz adt hij mit mij, en passeerde soo den geheelen dach, en wass ick, Godt sie loff en danck, heel wel op en gesont. 10/20 donderdach op 't hoff in de kerck geweest; den Rijngraeff quam van Nimmegen. - Ick adt tehuys mit Spaen, speulde mit hem en brocht den Rijngraeff tot Craenenburch toe in mijn coetz. - Ick reedt te peerdt weder nae Cleef. - De Rijngraff seyd sie wollen alle officiren haer gagie nemen, setten hem als commandant-general op 600 jaers en cornel op 800 gulden jaers, graef Mauritz naer advenant en de rest. - Ick adt mit Spaen en speulde tot twaelf uir mit hem. - De heer van Brederod als veltmahrschalck sal 2000 gulden hebben, en dess general van de ruyteri tractement sal cesseren en opholden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[184]11/21 augusti vridach heb ick heel wel geslaepen, twe stoelgangen gehadt. - Die twe soldaeten wierden weder ingetrommelt voor de tweede mael. - Op 't hoff geweest. - Scheunberch wass dahr. - Vrau Varick seyde mij wat suster Ursel had gesecht, wunste het hauwelijck tuschen mij en Lesal. Ick seyde haer, dat mijn lust en genegentheit oover wass, 'twelck quam door de grootsheit dess huys, hooverdie, oock dat ick nu andere pretentie maeckteGa naar voetnoot102 en dat alless wierdt gerouwineert wat sich dahrbij voechde. Sie meinde H.H. was ertoe geneicht; Less heeft 5 duysent gulden van 't landt. S.H. iss haer 40 duysent schuldich, dahrvan affgenomen. - Ick adt alleen mit Spaen. - Speulde den heelen naemiddach. - De heer van Lotten viel heel tegens den courvorst en Borxdorf en Pruissen; een Pruissen edelman hadt gesecht, de boeren hebben hier soo goede saecken als de edelluyden bij ons; de Cleefsche en Pruissen mogen malkander niet lijden. - Ick adt alleen mit Pallotti en Spaen en speulde tot 12 uir. 12/22 saterdach wel geslapen, geschreven. Ick ben, Godt sie danck, wedrom heel wel weder ende gesont, dahrvoor ick sijn [185] goddelijcke majesteit looffe en danck en sal hem dienen van gantzer herten en siel, looven den heer mit loffsangen en betaelen den heer sijne beloften, dat is te leeven in wahren geloove en goeden wercken en kristelijcke lieffde voor mijne naesten. - Mit H.H. en de courvorstin op het hoff dess morgens gepraet, de courvorstin geraeden om den heer courvorst niet te quiteren, alletijt bij hem te sijn en sich te spygelen ahn de courvorstin-weduwe, hoe Swartzemburch questie heeft gecauseert tuschen den heer courvorst saeliger en de courvorstinwedue, terwijlen sie vaneen wahren, hoe hij de courvorst tot den dronck heeft gebracht en tot allerley vuyle hoereri, 'twelck die van Burxdorf oock sullen doen, als de courvorstin van den courvorst blieft; Haer Courvorstelijcke Durchlaucht apprehendeerde het wel en wil mit, doch sie vreest die van Burxdorf sullen soecken, dat sie alleen blieft, om haer personnagie te kunnen speulen, en heeft het Burcxdorf all eens [186] voorgeschlaeghen in den raedt, doch den heer courvorst verwierp het. - Ick adt tehuys mit Spaen en Alfonso, speulde dahrnae. - Tegen den avondt reedt ick uyt S.H. tegen, die ick mit den courvorst tegenquam in 't bosch, en wierdt S.H. mit alle ehr en civiliteit ontfanghen. - S.H. adt op 't hoff; ick adt in huys en speulde tot 12 uir. 13/23 sondach wass S.H. geweldich gefriseert en opgeschickt; der wierdt op het hoff | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepreeckt. - Ick adt tehuys en ginck weder in de predicatie; dahrnae ginck op het hoff, en seyd mij vrau Varick wedrom, dat H.H. had geseit, al wolde ick het hauwelijck toestaen, off mijn soon dan niet wolde, wat wass het dan. - Wijnbergen vertelde mij, hoe die van Nimegen S.H. gepresenteert hadden uyt een dubbelt getal een te kiesen, doch maer sijn leven lanckGa naar voetnoot103; wass noch den olden man vol komplimenten; hij adt mit mij dess avontz. - Den courvorst liet vuirwerck aensteken. 14/24 maendach. Ick heb gepurgeert en gelesen, niet op het hoff geweest, den naemiddach gespeult mit Wijnbergen en Spaen, dess avontz wat te peerdt gewandelt, mit Wijnberghen en Dechands, Armaveille gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[187]15/25 dingsdach stond ick vroech op, ginck op het hoff; S.H. wass bij de courvorstin, om affgescheit te nehmen. - Hij ombeedt om acht uir en ginck om neghen uir op de koetz sitten, de courvorst ginck mit S.H. tot halfwech en keerde weder om; ick sadt mit in de koetz en pratede den courvorst, als de courvorsten eens wahren, sie souden dan de Sweden de wetten stellen. S.H. en ick wahren van ander gevoelen. - Ick adt desen middach voor de eerste mahl op het hoff, pratede mit H.H., die dahrnae uyt wandelen voer mit de koetz. Sie heeft gheen goedt opinie van burgemeester Tibault, meint denselfden een groot viandt te sijn van S.H. en het huys. Tibault gaet door de provintiën snuffelen, om sich te Middelburch dahrnae te reguleren. - Ick adt tehuys en ginck vroech te bed. 16/26 augusti woensdach geschreven op mijn bed een gebedt voor mij van den gelooff en de wercken. - Ick ginck op het hoff, adt dahr, pratede mit H.H., die daernae mit de koetz uytginck, pratede van de princess-royal en het Engelse hoff en kreghen wie een grooten reghen uytvaerende. - Ick adt dess avontz thuys mit Spaen en pratede van de ruyteri, van Wau, van het werck te Mol en Bael, hoe S.H. de ruyter bij Antwerpen sloech, hoe Krock soo geluckich wass en hoe [188] Spaen voorginck mit 30 ruyter en behielt maer 17, doen Krock die twe cornetten kreech. 17/27 donderdach heb ick mijn dinghen gereet gemaeckt om te vertrecken; in de kerck geweest. - Der quamen brieven, dat de Spaense van de Francen geslaeghen wahren, en schreeff het den ertzhertoch selfs ahn den courvorst heel omstandelijck. Ick ginck bij de grevin van Caraffa, die mij vertelde 'tgene gepasseert wass bij de rancontre van Melander en hoe den graf van Gronsfelt soo quaelijck gedaen had en wechgereden, sonder eens om te sien. - Desen naemiddach wierdt alless gereedtgemaeckt om te vertrecken, en ginck mademoiselle Henriette en Marijcken te scheep. - De courvorstin wass heel bedroefft, dat H.H. soud vertrecken. - Ick adt dess avontz booven, ginck ahn den ooverkammerher Borxdorfs caemer en dess hertzoch van Brunswijckx, doch ick vond se niet tehuys. - De heer van Brederod quam woensdach, om H.H. te haelen, om te Viaenen te komen. 18/28 vrijdach ginck ick om ses uir t'hooff, nam affscheit in mijn huys, gaff den doctor een rinck van 200 gulden en de meiden 100 gulden. H.H. ginck om seuven uir op de koetz; den courvorst en courvorstin gingen mit tot ahn [189] de jacht, en liet H.H. en de courvorstin en al wat dahr wass, veul traenen; H.H. in de jacht sijnde, ginck de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
courvorstin weder in haer coetz en deed niet als krieten en alle die dames. - H.H. maeckte zeil om half negen, adt dess middachs in de jacht en voer den gehelen dach, quam tot bij Amerongen en ginck H.H. slaepen in de jacht van graff Mauritz. - Den courvorst, doe ick hem genacht seyde, deed mij veul ehr en civiliteit en recommandeerde mij die saeck van sijn aliantieGa naar voetnoot104. Oock vertelde hij mij, dat hij soude erfgenaem sijn van die furstin van Scheuningen alleen, die heel rijck iss en veul goetz heeft. 19/29 saterdach wass H.H. om sessen op, adt veul heering en maeckte seil; het wass quaet weer van regen en contrari windt; H.H. adt bij Cuylemburch. - Maeckte seil en quam te vijff uir te Viaenen, dahr de vrau van Brederod H.H. ontfing aen het waeter; H.H. adt dahr en wass vrolijck en wel tevreden. 20/30 augustus sondach wierdt er op het hoff gepreeckt, dahr H.H. present wass. - Dess middachs aeten wij aen de heer van Brederod taefel, saegen de vrau van Potlitz, de [190] vicontesse de Manschaud en laesen Fransche tijdingen. - Mit H.H. gepraet; ginck men ahn de taefel en nae den eeten wedrom tot half elf gepraet, ginck men te bedde. 21/31 maendach ben ick mit de heer van Brederode op de jacht geweest. - Op 't hoff gegeten. - Amerongen en Viaenen quaemen mij spreecken van geringe saecken. - Wees quam gister van Cleef vanwegen den heer courvorst en courvorstin. - Ick deedt mijn dingen aff en kost mit H.H. niet uyt rijden wandelen, omdat ick schreeff en reeckende. Nae den eeten mit H.H. gepraet van de schilderiën die van S.H. saliger gemaeckt worden, en van de vier statuen der princen van Orangiën, waer dat men die setten soude; eenieder had sijn opinie, en ick wolde dat men die in den hoff in het Bosch solde setten, en bleven wie praten tot half twaelf. 22 augusti/1 september dingsdach op de jacht geweest en wel gejaecht en plesir gehadt, een haes gevangen mit de heer van Brederodes honden. - Op 't hoff gegeten en begost H.H. keucken te holden. - Dess naemiddachs mit H.H. gepraet van de olde colonels en officiren, om die te laeten schilderen in haer huys in 't Bosch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[191]Der quam tijding, dat de prins de Galiss in Den Haech quam, 'twelck H.H. niet aenstond. - Mit de koetz gewandelt in 't Bosch. - Dess avontz gepraet mit H.H. van de Hollansche saecken en hoe die soo mutijns sijn en soo ondancbaer tegens S.H. en de militie. - Amsterdam verliest sijn neeringe door den vrede en dat omdat in den oorloch geen schepen dorsten uytvaeren als mit convoyers, en hadden die ammeraliteiten alletijt geen convoyers gereet, en soo mosten die cooplieden wachten ettelijcke weecken tot haer groote schaede, maer die coopluyden te Amsterdam, als die haer ammeraliteit aenspraecken, hadden se strackx convoyers en kosten mit haere schepen daedelijck uytvaeren en haere wahren vercopen; als die cooplieden van andere steden dan quaemen op de merckt, quaemen se altemitz te laet en mosten haere wahren minder prijs verkoopen en verlieren dahr veul op, maer nu kunnen alle kooplieden der Hollandtsche steden vaeren sonder convoyen en als het haer geliefft, 'twelck Amsterdam veul te kort doet en haere nering, en gaen der al cooplieden van Amsterdam wech, en beginnen de huysen al leech te staen en beter koop te worden, soodat die den vrede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soo gesocht hebben, sullen het beklaegen [192] en berouw dahrvan hebben, 'twelck haer rechte loon sal sijn. 23 augusti/2 september woensdach gelesen, geschreven dess morgens en tot half 12 in mijn caemer gebleven. - Dess middach op 't hoff gegeten. Ick kreech mijne brieven. - Mit H.H. gepraet, die bij de vrau van Podelitz ginck, om die te besoecken. - Van Royen wass hier. - H.H. reedt in 't bosch en ginck lang wandelen te voet in den hoff, wass vrolijck, lustich, gesont en wel tevreden. - Dess avontz nae den eeten mit H.H. gepraet. 24/3 donderdach heb ick mit de heer van Brederode op de jacht geweest; het regende alletijt, kregen doch haesen en hadden goedt plesir. - Bij de heer van Bredrod gegeten; nae den middach weinich bij H.H. geweest, verkeer gespeult. - Nae den eeten mit H.H. gewandelt en gepraet van de coninginnen en andere hoghe vrauwen en hoe H.H. tegens de galanterie wass en dieselfde soud laeten ombrengen die galantz wouden wesen, en wass H.H. wel gesint. 25/4 vrijdach heb ick op 't hoff gegeten en H.H. voor den eeten gesien, den naemiddach mit haer gepraet, en quaeme H.H. laet tehuys van de wandeling in 't bosch en hoff; graff Mauritz quam uyt Duytzlandt, vertelde sijn reiss, dess keisers hauwlijck, het innemen van de kleine stadt Prage, die 24 bolwercken heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[193]Dess avontz nae den eeten lang gepraet. 26 augusti/5 september saterdach mit de heer van Brederod op de jacht geweest, twe haesen gevanghen, goedt plesir gehadt. - Graff Mauritz vertelde mij sijn reiss bij den courvorst van Beyeren en in Ungeren. Men sach H.H. niet, wass niet wel. - Ick adt mit de heer van Brederod in den hoff en pratede den heelen naemiddach mit de vrauwen van Dona en Brederode in de vrau van Brederod caemer, mit Slapata verkeer gespeult. Mit graff Mauritz en de heer van Brederod gewandelt in 't bosch. - Dess avontz nae den eeten mit H.H. gepraet, en wass H.H. wel gesindt. 27/6 sondach sijn wie in de kerck geweest, H.H. niet, doch nae den eeten heeft H.H. in het sael laeten predycken, dahrnae gepraet den geheelen naemiddach, en haere schilderiën gesien op de galderi. 28 augusti/7 september maendach heb ick te Liesfeldt geweest, 6 hooffden gesien, mijne plantagie en hooven en quam te elf uir wedrom te Viaenen. - Ick adt mit de heer van Brederod en pratede den gehelen naemiddach mit H.H. en sach haer de schilderiën ordonneren die S.H. geboorte, opvoeding, acten en triumphe representeren. - Mit mamoisel gegeten en nae den eeten weder gepraet tot 10 uir. - Armaveille schickte mij de schilderi van mademoiselle Laforce van gewelt. 29/8 dingsdach heb ick geschreven en mijn saecken offgedaen en niet uyt geweest voor elf uir. - Mit mijn vrau in het huys gepraet. Mit de heer van Brederod gegeten en mit de vrau van Brederod gepraet, daernae gaen schrieven. - De heer van Somerdijck wass hier en ginck dess naemiddach [194] wedrom nae Spijck, had in Vrieslant geweest, doch kost hem alleen niet spreecken. - H.H. mit Somerdijck lang gepraet hebbende, voer mit de koetz wandelen. - Nae den eeten pratede H.H. mit mij en Dona, en seyd de heer Dona veul en fraye dingen. 30 augusti/9 september woensdach heb ick geschreven en Frens nae Cleef geschickt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om Borxdorf drie merriën te presenteren. - Mit de heer en vrau van Brederod gewandelt in 't bosch, en naedat wij H.H. gesien hadden, gingen wij in het hoff eten, dat in 't bosch staet, en visten dahr. - H.H. voer daernae uyt wandelen, pratede voor den eten van allerley saecken, van de regering, van WinteroyGa naar voetnoot105 en den olden courvorst, den apt van Meltcy en hoe sie sich misbruyckten, den arthertoch en den graff van Swartzemburch. Nae den eeten pratede H.H. mit mij van de koningin van Vranckrijck, duc de Bouckingam, den cardinal en dess coningin lossheit. - De prins van Talmontz sieckte, sijn vraus [Amalie van Hessen-Kassel] sieckte, haer lossheit mit graff Mauritz, Everstein en een edelman, dat het een quaet hauwelijck wass en niet wel leeffden en dat sie wat lichtjes wass. 31 augusti/10 september donderdach heb ick in de kerck geweest, H.H. gesien, eer men aen taefel ginck. - Nae den eeten gepraet en, als H.H. in het cabinet ginck, ginck ick mit haer en pratede wel anderhalf uir, eerst van S.H., sijn leven, sijne regering, hoe H.H. hem soo trauwelijck riedt en alletijt ten besten, hem daerbij seggende, ick weet wel dat ghij het nu qualijck neempt en mij wel doot wenst, maer ick vraegh er niet nae, ick sal mijn schuldicheit nae u alletijt ten besten raeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[195]Ick ben verseeckert, dat nae mijn doot sult ghij het mij noch danck weten. Ick seyd, H.H. toont aen S.H. hem recht lief te hebben, want dat sijn de rechte vrunden die één de waerheit seggen en niet flatteren. H.H. beklaechde oock, dat S.H. het huys rouineerde en dat hij niet voor duysent gulden kredijt had en gheen gelt kost krigen. Oock kost S.H. niet verkopen om het testamentz wilGa naar voetnoot106. - Daernae sprack H.H. lang van S.H. saliger, hoe geluckkich dat sie geweest wass, hoe lief sie malkanderen gehadt hadden, hoe openhartich S.H. tegens haer wass geweest en haer alless gecommuniceert had, in suma het geluckelijckste hauwelijck van der werelt. Hetwelck wel waer iss, dan als het geluck groot iss, soo iss het verlies oock dess te grooter, en beklaech ick H.H. van herten, doch het iss dess werelts loop, seyde ick haer, sie most sich dahrin troosten en looven, dancken en prisen Godt voor alle bewesene weldaden en gaeven die H.H. van sijn godtlijcke mayesteit had ontfangen, en soo had ick de eer om lang mit H.H. te praten. Ick hoop het geluck te hebben, dat H.H. mij dat boeck sal leenen te leesen, 'twelck S.H. mit sijn eigen handt geschreven heeft tzedert den trèves, 'twelck een groote eer soude sijn en geluck om al die fraye dingen geschreeven te kunnen leesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[196]H.H. wandelde in den hoff, en nae den eeten prateden wij wat van allerhandt dinghen; graff Fritz mit sijn vrau waeren daer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[197]September 30. - 1/11 vridach heb ick mit den heer van Brederod op de jacht geweest en plesir gehadt. - H.H. niet gesien; nae den eeten mit haer gepraet tot vier uir van allerhande saecken, van het Engelsche werck. - De vrau van Brederod liet sich aderlaeten. - Dahrnae ginck H.H. in 't bosch en in den hoff wandelen en seyde mij onder andere discoursen in 't secreet, dat Pegneranda voor soude slaen om desen staet mit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijck van Duytzlandt te angageren tegens Sweden en Vranckrijck en S.H. general van die armee te maecken. Ick seyd, het iss een loss werck, omdat de courvorsten ghen macht hebben en niet veul te seggen. Oock soo weet ick niet, off S.H. het tegens Sweden en Vranckrijck soude doen; H.H. seyd sie had het S.H. eens geseit, die seyde, wat sol dat wesen, wandt sie die armee niet souden kunnen betaelen. - Knuyt adt mit aen taefel; ick quelde hem oover den vreedeGa naar voetnoot107, oover het opstaen in Haer Hoochmogende vergadering; issGa naar voetnoot108 lachte daerom en bleef goedt Spaens, seyd, als de Francen te veul avanceren, soo moeten sich die steden van Antwerpen, Brug en Gendt aen desen staet geven en hauden haer gouvernement gelijck nu doen, doch de steden van soldaeten beset, die sie betaelen, en in beyder landen eedt; hij wass noch niet goedt Frans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[198]2/12 september saterdach. De heer Jongstal seyde mij, dat het in Vrieslandt wel stonde, besonder in Westrego, dat hij van Kingema verseeckert wass. - Dat Axma tegens Ulb Alua wilde cuypen, dat Hottinga, Imminga oneens wahren, en meinde hij dat se Imminga en Swartsemburch sullen krigen, en all verlieren se Bottinga, soo kunnen se staet maecken op Tjalling Eissinga van Marsum 1, Grovestein 2, Jan Alua 3, 't Bildt 4, en Andries Waltinga 5, behalven Swartzemburch en Imminga en oock hetgene Axma doen kan. - Phijck soud mit Vosbergen trauwen. Alua soch noch mehr gesach te hebben, en wolden Westrego oock geern regeren door Botnia off Marcelis Govertz, en dat om sijn broeders grietzluyden te maecken. - Alle werelt prijst het werck van de heeren gedeputeerden, en geven mij alle loff van haere eenicheit, omdat ick het eerst heb voorgeschlaegen en oorsaeck daervan ben; sie sien nu wel dat ick maer rust in het landt soeck en niet mijn eigen ehr oft authoriteit, wandt anders most ick de heeren gedeputeerden onneens holden en ooverstemmen mit vijff heeren de andere vier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[199]Jongstal adt bij de heer van Brederod, dahr hij lustich wass en wierdt heel droncken, en deed hem de heer van Brederod groote ehr. - Juffer Albertina Agnes seyde mij, hoe ick bij H.H. soo wel stond, dat se soo veul van mij hielt en mit sulcke affectie, reputatie van mij sprack en mij heel veul genegen wass; wij wierden geinterrompeert. 3/13 september sondach geschreven aen Beringan wegen die saeck van die schilderiGa naar voetnoot109. - In de kerck geweest, dahr een goedt predicant van Rotterdam op het hoff preeckte, genaemt Stermont. - Nae den eeten mit H.H. gepraet tot drie uir, en kost ick niet in de kerck gaen. - Geschreven aen Kuyn, gelesen. - Grandperin seyde mij, dat H.H. van mij gedroomt had en mit genegentheit van mij gesproocken; dahrnae had sie gesecht dat ick melancholisch wass en dat om Lessal, en wass daeroover verwondert. Meinde ick kost noch wel wachten mit trauwen, ick wass jonck genoech; wass mij heel genegen en sprack mit goedt lieff van mij, doch ick solde jalours sijn, meinde sie; sie caresseert mij seer en doet mij veul ehr, vraecht alletijt off nae haer heb geschickt, om te vraegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oft se wel geslaepen heeft, soodat se dickwils van mij spreeckt en sold noch meer gedaen hebben, maer wij wierden geinterrompeert en H.H. oock door de camenir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[200]De droom wass, dat ick mit haer traude, en vertelde sie dat selfs, en lachten wij daernaer. - H.H. kreech tijding, dat de prins de Galiss te Hellevoetsluys wass gekomen, 'twelck haer niet aenstond, en discoureerden wij daer lang oover, en wass H.H. niet van mijn opinie. Ick seyde den prins de Galiss had het volck strackx moeten gebruycken en setten volck aen landt, om sijn fortuyn te pousseren, eer het gelt op iss en de vivres manqueren, oock of dat sie andere sinnen krigen, off hij most de vloot geslagen hebben van de graff van Warwyck, 'twelck haer niet aenstond, en passeerden soo den avondt tot bij elf uir. 4/14 september maendach heb ick mit de heer van Brederod op de jacht geweest en goedt plesir gehadt. - Op het hoff gegeten; nae den eten mit H.H. gepraet en wesen wandelen dess avondtz mit de koetz in 't bosch en den kleinen hoff, dess avontz wedrom gepraet tot elf uir. 5/15 september dingsdach heb ick den geheelen morgen alleen gewandeldt en gelesen in geestelijcke boeck. - H.H. heeft medecijn genomen. - Nae den eeten mit haer gepraet en daernae den geheele naemiddach mit Grandperin, die mij seyde dat Lessal en H.H. een weinich achter gebuckeltGa naar voetnoot110 wahren, doch het wierde bedeckt en Lessal oock geholpen. Meinde dat Lessal te bekomen wass en dat uyt alle discoursen die se hoorde van H.H., die mij seer geaffectionneert wass, en vond niet goedt haer Lessal te vraegen, uyt vrese van [201] opgeholden te worden off twiefelachtige andtwoordt te krigen, vondt dien voorschlach van Laforce goedt, prees die en riedt mij daeraen en dat om die grootzheit van'dt huys en hooveerdicheit, niet gewiss dermit als groote lasten, 'twelck de rouijn iss van een huys, daer ter contrari het ander gewiss iss en tot maintien van mijn en het huys, en prateden wij soo drie uyren lang. - Nae den eeten weder mit H.H. gepraet. 6/16 woensdach heeft den predikant van Rottterdam gepreeckt, heel wel. - H.H. adt in 't bosch mit de heer en vrau van Brederod en bleeff dahr tot vijff uir en wandelde dahrnae mit de coetz tot oover seuven en ginck te voet in het klein hoffje wandelen. - H.H. gaff een frayen diamandtrinck aen den heer van Brederode. - Nae den eeten gepraet en gewandeldt. 7/17 september donderdach mit den heer van Brederod gejaecht en goedt plesir gehadt; den predicandt van Rotterdam wass mit, en stonde het hem wel ahn. - Den predicandt adt mit mamoisel en wass vrolijck; de vrau van Brederod adt oock mede, en sprack Lessal van den graff van Benthem, dat hij nae haer liedt omsien en haer socht te trauwen. Oock mocht Lessal den hertoch van Brunswijck wel lieden en wold niet om hem lachen, als andere hem uytlachteden; het iss hooveerdich en siet sehr nae de grootzheit, als mamaken oock doet. - S.H. huys gaedt gantz te grond door dat Engelsche werck, die niet doen als gelt eisen en het huys door groote onkosten van eeten ende disordre heel rouinehren, wandt behalven den hertoch van Jorck [202] iss de prins de Galiss noch gekomen mit een hoopen lords en volck, 'twelck alless op S.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kosten sal willen eeten, 'twelck den last te swahr sal vallen en het huys gantz te gronde brenghen; H.H. beklaecht dat hauwelijck geweldich, iss er heel bedroeft oover, dat se moet aensien het onderganck van haer huys, 'twelck nootzakelijck volgen moet, als dit werck continueert, doch die goede vrau iss er ten deelen selfs oorsaeck mit aff. - Nae den middach heeft H.H. mij laeten leesen de ordre van haer huys, die Alfonso had opgestelt, dewelcke haer niet wel aenstond, en wil veul dinghen veranderen. - Dahrnae ginck H.H. wandelen en bleef laet in het hoff van het bosch, pratede mit haer van S.H., hoe hij de affairen versuymde, dat hij vrunden sochte onder de handt te maecken en bedecktelijck, 'twelck haer niet aenstonde, wandt wierden de anderen dat gewahr, souden sie sich noch mehr tegens H.H. stellen. - H.H. seyde dat se wel bij die van Amsterdam stond en veul credijt bij haer had, dahr se voor desen van wass gehaet geweest. - Ick adt mit den heer van Brederod, en quaemen wat laet bij haer; doen wass sie quaet en sprack de vrau van Brederod noch mij niet aen, pratede alleen mit Dona; de heer van Brederod quam nae onss, die kreech lustich kijven; de vrau van Bredrod en ick prateden en lachten, doe quam se weder bij onss en ginck uyt boosheit vroech te bedde. 8/18 september vrijdach stond ick om vier uir op en reedt nae het huys te Spijck, bleef dahr tot negen uir, praeten mit de vrau [Lucia van Walta]; het iss een passelijck huys en hoff, doch niet extraordinariss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[203]Ick quam om elf uir te Viaenen, sach H.H., die sich had gelaetenGa naar voetnoot111, adt mit mamoisel. Alphonso quam uyt Den Haghe, die gheen goede tijding broch van den prins de Galiss, en wass H.H. niet wel gesint; H.H. retireerde sich om drie uir. - Ick speulde mit de heer van Brederode den heelen naemiddach; dess avontz wass H.H. oock niet wel gesindt, sprack om nae Den Haghe te gaen om dess princen van Galiss wil en dat uyt civiliteit. Ick seyd, U.H. sal niet qualijck doen, maer sie considiriren hoeveel moite en facheuseGa naar voetnoot112 dingen U.H. sal hooren van dat Engelsch werck en alse dat niet sal doen kunnen remediëren, hoe moeyelijck het sijn sal voor U.H.; doe ick soo sprack en sie meinde dat ick liever woude hier blieven, doen wilde sie nae Den Haghe gaen. Soo iss die vrauw altijt gesindt, een geest van contradixie. - Dahrnae quam de heer Burxdorf, en wass H.H. heel quaedt, wold hem dien avondt niet sien, ginck uyt de caemer doen hij dahrin quam, 'twelck geen aerdt hadden, en gelooff niet dat de heer Burxdorf dat wel sal nehmen. - Grandperin seit dat de schilderi wel gelijck en haer noch wel voorstaet. - Ick ginck vroech te bedde om tien uir, 'twelck mij in langhen niet gebeurt. 9/19 saterdach desen nacht heel wel gerust en geslaepen en vroech in het bosch gegaen te lesen, schrieven en om mijn dinghen te doen. - H.H. gesien; ick adt mit mamoisel, de heer Burxdorf mit den heer van Brederod, en droncken sterck. - Ick pratede nae den eeten mit H.H. van haer reiss, of se nae Den Haghe soud gaen off hier blieven; ick riedt haer hier te blieven, om de facheriënGa naar voetnoot113 voor te komen, doch H.H. iss van ander opinie en sal nae Den Haech gaen. - H.H. voer mit de coetz uyt in 't bosch; ick sadt in de coetz, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de heeren [204] Brederod en Borxdorf saeten te peerdt; H.H. seide dat Henriette soud niet trauwen als om de achtien jaer, soo gelooff ick Lessal oock, en seyde se, een man behoordt niet voor veertich jaer te trauwen; off dat een less voor mij sal sijn, off se dat mit mij in den sinne heeft, en weet ick niet, edoch gelooff ick niet dat ick se krieghe oft soo lang wachten moet; H.H. haut die 10 mille gulden des te langer die elke princess heeft. - Dess avontz adt Burxdorf ahn mamoisel taefel, dronck noch wat en wass vrolijck. - Grandperin seyde mij, dat de schilderi wel geleeck, en meinde dat se ehr schoonder wass [dan] leelijckerGa naar voetnoot114, oock dat H.H. continueerde soo veul goetz van mij te seggen en mij te estimeren, en meinde als ick se vraechde van Lessal, dat ick se soud krigen, wandt sie sey, graff Wilhelm kan wel trauwen als hij wil; hij sal in Duytslandt wel een furstin krigen, als hij begeert, en pratede lang van mijn trauwen. 10/20 sondach september heb ick de predicatie op 't hoff gehoort, mit de heer van Brederod dess morgens gewandelt, en praeteden van S.H. saeligher, van sijn lancksaemheit, eigensinnicheit en hoe hij alless nae sijn sinne wold doen, oock hoe H.H. soo wonderlijck wass en niet bedocht het geluck dat se van onsen Heere Godt ontving. - De vrau van Brederod seyd mij H.H. meindt dat ick haer affriedt nae Den Haghe te gaen uyt vreese, dat de prins van Galiss in Den Haghe iss en dahrdoor [205] wel een hauwelijck mocht gepractiseert worden tuschen den prins en mamoisel, doch die goede vrau iss wel bedrooghen, en denck ick dahr niet ahn, en wat ick segge, iss alleen om haerentwil en om H.H. gemack en rust. - Ick adt 's middachs mit den heer en vrau van Brederode en Burxdorf in 't hoff van 't casteel, droncken sterck en wahren vrolijck, en wass ick verwondert, dat Burxdorf soo schlechte redenen kost geven van sijne saecken, wandt als men hem tegenparthie holdt, weet hij niet te seggen, doet niet als vloecken en andere uytvlucht soecken, omdat hij sijn propoost niet kan uytvoeren en mit redenen bekleden. - Ick ginck mit Donau wandelen en spraecken lang van mamoisel; ick seid, ick ben alleen hier om H.H. wil en beklaech, dat die luyden die opinie hebben dat het om mamoisel iss, 'twelck H.H. sich oock mach inbeelden, 'twelck mij leet doet, en het iss dahr niet om, en doe het alleen om H.H. eigen wil en om S.H. saeligher. Donau seid ick had ongelijck en most bedencken, datter nietmantz wass die mehr in consideratie quam naest S.H. als ick; dahrom most ick mij noch mehr appuyGa naar voetnoot115 soecken te geven, 'twelck door mamoisels hauwelijck gevoechlijck kost geschieden. Ick seyd, graff Mauritz en de heer van Brederod komen soowel in consideratie als ick, en alless iss noch twiefelachtich, en bleeff ick dahrbij, dat ick dese twe [206] jaeren alleen om H.H. wil wass mit geweest en niet uyt interess, gelijck die lyden meinden. Soo scheiden wij, en gelooff hij sal het wederom seggen aen sijn vrau moeder [Ursula van Solms], en soo wordt het H.H. oock gewahr, dahr ick wel kenniss aff mocht hebben. - Dess naemiddachs mit mamoiselle Henriette gerailleertGa naar voetnoot116 en mamoiselle Marike op haer caemer gebracht en sijn [zien] eeten. - Dess avontz adt Burxdorf mit mamoisel, en droncken wedrom sterck en brochten Burxdorf in sijn caemer, dahr wie noch sterck droncken, en wass ick heel droncken; voer mit de coetz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang oover straet en tehuys komende, wass ick sieck en gaff ick oover, 'twelck mijn gesont wass en mijn geluck. 11/21 maendach mit de heer van Brederod gejaecht, doch niet veul geloopen, drie haesen gevanghen. - Ick adt mit de heer van Brederod, wass vrolijck en speulde mit de freulens van Brederode den geheelen naedemiddach. - H.H. wass niet wel, men sach se niet; dess avontz adt ick mit mamoisel en sach H.H., pratede mit haer tot half elf. 12/22 dingsdach hebben wie mit de heer van Bredrod weder gejaecht en goeden jacht gehadt. - Ick adt mit mamoisel, pratede dess naemiddachs lang mit H.H., die heel oover de Engelsen gestoordt iss, omdat se soo insolendt sijn en S.H. soo veul onnodighe kosten aendoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[207]Sie seyd oock, hoe de coningin die prins van Galiss ahn de courvorstin had willen trauen en hoe sie dahrnae dahr weder uytscheide, oock hoe de coningin dahrnae de hertoch van Jorck mit Lessal sochte te trawen, doch H.H. had der niet op geandtwoordt en seyde H.H., ick sal mijn dochter ahn gheen Engelsman geven; het iss te lichte natie, die vrauwen sijn hoeren oft sie worden het. Ick wolde mijn dochter liever ahn een edelmanGa naar voetnoot117 geven als ahn die twe princen. Doch men kan dahr gheen staet op maecken, H.H. verandert dicwils van humeur en door civiliteit van den prins de Galiss en de coninghin sal H.H. wel weder veranderen van opinie, wandt H.H. sehr mit die grootzheit geholpen iss; wat H.H. nu wil doen mit Lessal, sal men mitdertijt lehren; H.H. wass heel vrolijck en wel gesindt. - Ick ginck dahrnae mit Alfonso, juffer Rossum en juffer Grandperyn wandelen in 't bosch, en spraecken van allerhande dinghen, van Vranckrijck en seyd se dat se dat mit Laforce goedt vond uyt veul redenen, omdat het seecker wass en goedt volck, wel opgetrocken, dahr het ander niet seecker iss, alless op twiefelheit stond, dat Lessal heel hooveerdich wass en mischien mij mespriseren soud als sijnde niet van genoech quaeliteit en mij oock niet lieff soude krighen en affectie draeghen, en wasser nietz seeckers als groote lasten en verteringhen en weinich dancks dahraff te genieten, doch sie meinde [208] H.H. soud er nu wel toe verstaen, wandt sie sich sehr van mij bedanckt en mit mehrder genegentheit en affectie van mij spreeckt als verleden jaer, doch sie raedt mij still te swieghen, mijn reiss te voltrecken en het werck aff te doen, als ick het nae mijn sinne vind, wandt H.H. kan niet swiegen en solde het aen alle werelt seggen uyt misgunst, omdat se niemantz goedt vindt, ofte uyt spijt, omdat ick dien wech heenen wilde. - Dess avontz mit mamoisel gegeten en dahrnae mit H.H. gelacht en gepraet. 13/23 woensdach heb ick ongerust geslaepen en wel drie pollutions gehadt. - In 't bosch geweest, gelesen, geschreven. Een ruyter van Breda seyde dat den prins van Condé nae het slaen der 3000 peerden een grote stadt had ingekregenGa naar voetnoot118 en datter twe, drie hem de sleutels hadden tegens gebracht en in 't landt van den eertzhertoch een groote alteratie wass. - De Engelse saecken staen schlecht voor den coninck. - De Fransche staen buyten het rijck wel, doch in het rijck heel wonderlijck; de Sweetsche staen wel. - Ick adt mit den heer van Brederod, die mij seyde hoe H.H. den baes tweemahl had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geoffendeert, en de peis wass gemaeckt ten tijde dat de prins van Talmont sijn questie kreech. - Ick speulde den heelen dach mit de freulens van Brederode. Sach H.H. tegens den avondt en nae den eeten, prateden tot tien uiren van de landtgrevin, die most her holden, die Sweden, Talmont, Haulterive, en kreech een ieder sijn deel. - Mijn predicant van Lijsfelt iss gekomen om te predicken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[209]14/24 september donderdach juffer Grandperin mijne brieven gegeven te lesen. - Mijn predicant van Lijsfelt heeft gepreeckt en seer wel in presentie van H.H. - Nae den eeten mit H.H. gepraet, die mij seyde hoe den burgemeester Beveren haer vrundt soosehr wass en haer alless openbaerde wat in Haer Hoochmogende vergaedering en in de Staeten van Hollandt geschach, soowel bij geschrift als bij monde, en wass H.H. bedroeft, dat hij uyt de Staeten-General ginck. - H.H. approbeerde niet die verandering die S.H. socht en die heeren Roorda, Van der Holack, Vett en andere, omdat het quaet bloet sett, maer mehr viande maeckt, en niet veul helpen kan, omdat het door die provintiën alless gaen moet watter geschiet in Haer Hoochmogende vergaedering, daer sie dan veul quaetz kunnen doen en onrust ahnstellen onder haer vrunden ende allieerden. - H.H. pratede lang van den graff van Embden. - Ginck in de heer van Donau huys en besach het. - Dess avontz naer den eeten wedrom gepraet en tot half elf uir van allerhande dinghen. 15/25 vrijdach mit de heer van Brederode op de jacht geweest; de vrauwen van Dona en Slavata waeren mede te peerdt en liepen lustich. Bij de vrau van Potlitz gegeten. - H.H. uyt wesen wandelen; de vrau van Brederod klaechde mij, hoe papa altemitz keeff in presentie van alle luyden, 'twelck haer seer bedroeffde en sich ter herten nam; ick riedt haer om patiëntie en niet weder te andtwoorden, maer te swigen op al wat hij seyde, 'twelck sie doen wilde, [210] wandt ick meine, als men hem niet repliceert, soo sal hem het dicwils kijven en wederhaelen ontnomen sijn. - Ick heb desen navondt niet gegeten, geschreven en mijne saecken affgedaen. - Ick ginck bij H.H. praeten, die vrolijck wass en wel gesint en had sie goede opinie van mij en van mijn humeur en ehrbahrheit; de heer en vrau van Brederod quaemen oock praeten. 16/26 saeterdach ben ick mit de heer van Brederode op de jacht geweest; de freulens waeren mit, die heel lustich wahren, en hielp ick haer in alless wat se van doen hadden. - Ick adt op 't hoff, pratede mit H.H. tot drie uir, die mij seyde van het Engels werck, van haer reiss; dahrnae pratede ick mit de vrau van Dona van S.H. en S.H. saeliger, dat de laesten noch mehrder ehr bequaeme door dess eersten sijn quaet comportement. - H.H. eissde de coetz en voer uyt wandelen, wass vrolijck en wel gesint. - Ick adt op 't hoff en prateden H.H. tot tien uiren. 17/27 sondach heeft mijn predicandt van Lijsfelt Den Goyer wedrom heel wel gepreeckt. - Ick adt weder op 't hoff, pratede dess naemiddachs mit H.H. tot vier uir, eerst mit de heer van Dona, daernae alleen, eerst van Beverweert, sijn broeder den admirael [Willem van Nassau], hoe sie het soo hooch droeghen en die waepenen wilden draeghen als die echte, 'twelck sie niet wolde lieden en riedt mij oock, dat ick het [211] niet lieden sol; ick seyd, als S.H. het lijt, soo heb ick niet te seggen, en als men soo eenen wil mainteneren en dat hij in faveur iss, soo kan men der niet tegen doen. - Daernae seyde se, dat S.H. niet geerne hoorde kekelen, maer als men het haer seyde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en H.H. seyde het S.H. weder, dan wass hij heel wel tevreden, maer die hem yets quaemen seggen, die gaff hij heel corte off gantz gheen andtwoordt. - H.H. voer om vier uir wandelen mit de coetz. - Ick adt mit de heer van Brederod. - H.H. wierdt quaet op mij oover de prins van Condé; sie wold hem verachten, en ick prees hem en stond hem voor, dat hij goede qualiteiten had, en nam sie het niet wel. 18/28 maendach heeft het geregent, en heb ick niet uyt geweest en mijne saecken affgedaen. - Ich adt op het hoff mit de princessen. Pratede mit H.H. tot vier uir van allerhande saecken; Desloge quam dahr. - Ick ginck bij de vrau Potlitz affgescheit nehmen. - Adt mit de princessen bij den heer van Brederod, die heel wel tracteerde. - H.H. seyde dat de princessen niet trauwen souden als in het 18 en 19 jaer en dat om de 10 mille gulden te holden. 19/29 dingsdach ginck ick mit Desloge wandelen, die mij seyde dat men in Vranckrijck mit mij niet wel tevreden wass oover de vrede, omdat ick het in Vrieslandt wel kost beletten en ick had het niet gedaen, en seyden sie uyt reden om H.H. te complaceren op hoop van mamoisel, oock op hoop, als S.H. quam te sterven, alsdan gouverneur van Hollandt en [212] andere provintiën te worden, wahrin sie mij ongelijck, wandt wat ick aen H.H. wonne, soud ick aen S.H. weder verlieren; ten tweden soo sullen die van Hollandt geen ander stadtholder nehmen nae S.H. doot, en heb ick het alleen gedaen tot dienst en eenicheit van 't gemene landt en wesen, 'twelck haer behaudeniss iss. - Ick seyde de jonge vrau van Dona genacht. - H.H. ginck te tien uir scheep, maekte seil, adt op 't schip en wass wel gesint; dess avontz quam H.H. mit goeden windt tot aen het Elshooft; H.H. bleeff in de jacht en ick ginck te landt in het Gemeinelandtshuys logeren mit de juffers. 20/30 september woensdach maeckte H.H. om seuven uir seil, kreech een harden storm, ehr H.H. te Delfshaven quam in de haven, niet buyten perijckel. - Grandperin seyde hoe H.H. soo grijs wass en weinich haer, noch van goede complexie om te trauwen als maer iemantz van qualiteit, en dat se noch vermaeck had van haer op te schicken en te pareren, had geern dat men haer prees. Ick stond noch wel bij haer. Oock merckte se dat Lessal mij beter mochte lijden als voor desen en beter myne maeckte, 'twelck ick oock kan speuren, soo mij dunckt uyt vele redenen. - Albertina Agnes had geseit ick solde se niet hebben, ick behoefde mij die reeckening van Lessal niet te maecken, wij scheelden al te veul van jahren, en wass ick te olde voor haer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[213]H.H. quam boven, wass heel verkout, adt tot op één uir van Delft; H.H. passtede mijnen rinck, en gelooff ick dat se mij oock een geven wil; H.H. ginck te Delft in de koetz voor de stadt om, sprack niet, deedt niet als krieten, omdat S.H. daer begraeven iss, en quam om ses uir in Den Haech. - S.H. wass eerst aengekomen van GroningenGa naar voetnoot119; de prins de Galiss wass nae Den Briel om de graf van Warwycks vloot, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 't Goeré wass ahngekomen. - De princess-royal quam bij H.H. en dahrnae S.H. oock. Ick sprack een wijl tijts mit S.H. van Gronningen en de Engelse saecken, en seid mij S.H. mit nae Den Briel te gaen. - Ick adt mit mamoisel en de grevin van Lewestein, die vrolijck wass, nae den eeten pratede ick bij H.H., die passelijck wass. - Ick brocht de grevin van Lewestein op 't Coninginshoff, dahr ick lang mit pratede van het Engelsche werck en het Parlementz ongerechticheit, ende bleeff de coningin tot elf uir op. Ick sach madame Louyse en Sophie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[215]October 31 daghen. 21/1 october donderdach ben ick mit S.H. naer Den Briel gegaen om negen uir, en quaemen te twaelf te Mazelandtsluys, gingen daer in een schip sitten, tegenstroom en harde contrari windt, soodat het holl ginck. S.H. wass vrolijck, en prateden alletijt mit Somerdijck, Beverweert, Greving, Dona, aeten in 't schip boter en kaes; de prins van Condé liet de ertzhertoch seggen, als hij nae Bruisel ginck op de bevert in de grote devotie, dat men solde sien wie gewinnen soud; ginck den ertzhertoch in de devotie en processie, soo ginck hij in het hoerhuys, een godtloose rede, die een eehrlijck man niet behoordt uyt sijn mont te laeten gaen, en iss het wonder dat onse Heere Godt hem noch die genaede heeft gedaen en die groote en schoone victorie gegeven. - Om twe uir quam S.H. in Den Briel; de magistrat salueerde hem aen de poort, dahrnae aen des comandeurs comende, ontfing hem de prins de Galiss in 't voorhuys en brocht hem in het saelet, dahr se bleven praten. - Ick ginck op de tooren, dahr ick die twe vlooten sach, dess princen vloot bij Helvoetsluys en dess Parlementz vloot bij Gooré, de eerste van 15 schepen van de derde rang, dess Parlementz van 19 schepen; in Engelandt sijn drie rangschepen, de eerste van 1500 en 1000 tonnen, die twede van 800, 700 en 600 [216] tonnen, die derde rang van 400 à 300 tonnen, dahr beyde vlooten van bestaen; van de twe eerste sijn en hebben se niet. - Der wahren passelijcke lieden en heeren bij den prins de Galiss. S.H. ginck mit den prins alleen op sijn caemer een uir lang en ginck om vier uir weder vandahr, wass weder vrolijck in 't wederkeren en quam te seuven uir wedrom in Den Haech, sach den prinsess-royal. - Wie aeten mit S.H. in sijn caemer, gingen bij H.H.; ick pratede mit de vrau van Dona en mit mamoisel heel lustich, en ginck S.H. in de Comedie, die wel speulden, en duirde het tot bij een uir; ick ginck eerst om twe uir te bedde. 22 september/2 october vrijdach. Ick ben in de kerck geweest; daernae quam de heer André bij mij en pratede van allerhande dingen, oock van die bewuste saeckGa naar voetnoot120, en gaff hij mij noch goede hoopening daeraff en hielt voor gewiss, dat in Hollandt en Zeelandt die wetten mitbrochten dat de bondige en wel geëxprimeerde fidecommissen bestaen mosten en cracht hadden tot in het vierde litt en dat dahrom gheen verandering dahrin geschieden kost, en had den ooverledenen ghen macht om dat in te breecken en te veranderen, en gaff tot exempelen de heer Bicker, die het in sijn familie soo had gewonnen, en Vett oock. Vosbergen had hem hetselfde geseit wat mij noch eens te verwachten stond; de heer van Somerdijck heeft het oock gelesen neffens Vosbergen, en weten sie het allebeyde wel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[217]'t Iss alless wijtloffich beschreven, hoe men sich dahrin draghen moet op sulcken nootval, en hoopt hij dat ick mehr kans sal hebben in sulcken val als dien derop sal pretenderen volgentz die laeste dispositie, die niet gelden kan; wie sullen het eens examinehren. - Ick adt alleen, en nae den eeten quam de heer Haren, die mij van sijn comissie in Den Bosch sprack, van het Engelsche werck, hoe die van Hollandt soo bitter gingen tegens de prins van Waliss, oock tegens de militie en all wat dahrahn dependeert, en wass hij heel lang bij mij. - Ick schreef daernae aen Heuenfelder in schifer. - Ick adt alleen. - Ginck dess avontz bij H.H. en pratede mit haer tot elf uir; H.H. had Alexander Capel, Bicker, Vett bij haer gehad vanwegen Haer Hoochmogende om H.H. te verwellekommen van haer wederkomste; sie claechde oover Bicker, dat hij soo brusck wass en soo onbeleeft; ick wandelde lang mit H.H., en prateden van het Engelsche werck, en wass wel gesint. Op 't lest pratede se uyt railleri, om sich te retireren, en wass vrolijck. - S.H. liet mij haelen om in de Comedie te kommen, doch ick ginck niet, bleef bij H.H. 23 september/3 october saeterdach quam Armaveille bij mij, liet mij sijn broeders brief sien, die heel disperaet schreef van haer werck, vreesde de parlementen souden alles ranverseren en de regering veranderen, oock datter geen gelt meer wass te krigen in Vranckrijck, begeerde dat [218] hij wel sorge soude draegen voor 't gelt dat hier te lande wass, om den interes te mogen genieten, om te mogen bestaen blieven. - Daernae quam Oosterze, Jeltinga, Wijckel bij mij en Wickfort. Graff Mauritz heeft niet als 9000 van 't landt. - De heer van Somersdijck, die nae veul complimenten van continuatie van sijn genegentheit en dienst, oock om mij te bedancken voor mijn jacht, seyde mij dat S.H. hem geseit hadde in de Comedie, wat opinie heb ghij van graf Willems werck. Sal het noch wel tot een goedt einde komen. Hij past mevrau soo neerstich op en daerom is hij nu niet in de Comedie. Somersdijck maeckte den ignoranten en vraechde, in wat saeck meint U.H. So seyde S.H., om mijn suster te hebben en mijn swaeger te worden, want hij nu heel wel bij mevrau staet en heeft hij haer goede gratie gewonnen in dit jaer en verleden jaer. Soo seyde Somerdijck, dat S.H. niet beters doen kost voor het huys en voor de naem, faem en stam van Orangiën te onderholden als geven die suster aen één van het huys van Nassau, want S.H. wass sterfelijck, had noch gheen kinder, en als het huys Nassau ontbloot wierde van alle die luister en middelen, soo solde mitdertijt de naem van S.H. en sijner voorsaeten, die in dit landt soo beroempt en soo veul gemeriteert hadden, gantz vergeten worden, en die eer, credijt en respect die het huys Orangiën in dese landen gehadt heeft en beseten soo menigen tijt, soude gantz verduistert worden. - S.H. antwoorde, ick ben van u opinie en advijs en heb het oock in 't sinn en om daertoe te geraecken en om dat te betoonen, soo sal ick dese suster maecken al wat ick kan, van mijn goederen, om op haer alles te brengen [219] en het huys daermede te helpen mainteneren en staende te holden; graff Willem heeft oock soo grote haest niet, hij kan noch wel wat wachten, de tijt sal alles uytwijsen. - De heer van Somersdijck seyde, wil U.H. graff Willem nemen, soo sullen sie wel doen, want sie kennen sijne qualiteiten en deuchden; oock soo kan hij U.H. oock al mitdertijt dienst doen in die troubelen die sich sullen presenteren bij dese vrede, die nu wat stil sijn uyt oorsaecke dat het buyten lantz mit de Frantzen en de Sweden soo geluckelijck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaet, maer als dat eens voorbij sal sijn, dan sal U.H. sien wat de Hollanders wedrom aenvangen sullen. - Voorders vraechde Somersdijck, als U.H. yet aen sijn suster wil maecken, hoe sal hij het doen kunnen. Heeft hij het contract van hauwelijck van den courvorst van Brandenburch niet geteyckent. S.H. sich bedocht hebbende, seyde van, jae, doch om te betoonen dat het mijn wil sal sijn, soo heb ick een octroy van het Hoff van Hollandt en een decreet gelicht en sal in het testament de Staten-General alsoock die heeren Staten van Hollandt bidden mijn wil en begeren hierin te volgen, om mijn huys te helpen te mainteneren en staende te holden in haer voorighe glantz, eer en reputatie, en, soo seyde Somerdijck, heeft S.H. eerst begost van u te spreecken, dat hij noch noit gedaen heeft, en is dit een goedt teycken voor u om tot u dessein te komen; segt mij nu wat ick wijders in dese saeck doen sal. - Ick bedanckte hem eerst van sijne vruntschap die hij mij alletijt had toegedragen en getoont, doch in 't [220] besonder in dese occasie, want ick het noit beter en meerder heb kunnen speuren als in sulcken saeck, daer mijn eer, geluck en welvaert van dependeert, en wil de saeck mit uedele ooverleggen, om het beste te kiesen. - Eerst seyde ick hem, dat het alletijt mijn dessein was geweest, doch ick had der S.H. in drie à vier jaer niet af gesproocken als lest, doen ick uyt Den Haech ginck voor S.H. doot, hebbende H.H. en S.H. saliger die saeck doen gerecommandeert, die alles in het generael antwoordeden, het meisjen noch te jonck sijnde; zedert heb ick er niet af gesproken, noch verleden jaer aen H.H. noch dit jaer oock niet, noch aen S.H. en ben geresolveert het noch niet te doen, om haer te toonen dat ick haer op heb gewacht niet om de dochters wil, maer om haerentwil, om te meer haer gunst en gratie te winnen. - Hij approbeerde het en seyde dat ick noch most vertrecken sonder yet te seggen van die saeck, doch komen haest wedrom en alsdan de saeck voor te stellen,'twelck dan buyten die reise was en mit goedt fatzoen geschieden kost, om H.H. volkomen contentement te geven, dat ick de reis daerom niet gedaen had, maer alleen om H.H. wil. - Hij vond oock goedt nae Vrieslandt te gaen, vandaer nae Gronningen, S.H. te salueren en te bidden, of hij niet eens in Vrieslandt wilde passeren, en tracteren S.H. daer en komen alsdan mit S.H. wedrom in Den Haeghe, daer die saeck dan kost voorgestelt worden [221] mit goedt fatzoen; hij riedt oock de vrau van Dona die saeck te recommanderen om die te helpen faciliteren, als het aengevangen was. Hij wolde bij S.H. alsdan sijn best oock doen sooveul in hem was en seggen hem, dat ick lang had gewach en niet wel langer kost wachten op onseeckerheit, want alle die occasiën die sich presenteerden, die gingen voorbij, en op 't lest wordt hij oock bij jaeren, 'twelck hem mitdertijt soud verdrieten en andere resolutien nemen. - Ick seyd, de occasiën gaen de een nae de ander al voorbij en, om Uedele te toonen dat het soo is, sal ick brieven sien laeten t'aevont oft morgen, die daerop slaen. S.H. is mij welgesint en hout veul van mij, en sal H.H. oock induceren tot dit werck. - S.H. durft nu meer tegens H.H. spreecken, en hadden se verleden donderdachavonts eenige woorden en rancontre tezaemen oover de Spaensche vereeringen, die S.H. niet wil aennemen, en S.H. vond niet geraeden sich te engageren mit die Spaensche, om beneficie van haer te genieten ofte eere, want hij kost niet vergeten dat se sijn grootvaeder hadden omgebracht. Somerdijck scheide en brochte het weder in goeden ploy. - Somerdijck was verwon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dert, dat ick H.H. soo had kunnen gewinnen, want sie eens geseit heeft, ick sal het hem noit vergeven en sal het hem noch eens gedenckenGa naar voetnoot121. - Die van Megen recommandeerden mij haer saeck. - Ick ginck op 't hof en sprack mit Saint-Ibar, die heel in sijn schick was oover de Fransche troubelen en hoopt haest nae Paris te mogen gaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[222]Ick adt alleen. - Ginck in de kerck op de voorbereiding van het nachtmael. - Brasset quam bij mij, lass mij twee brieven voor van den coninck en cardinal, waerinne dat se mij lieten bedancken, dat ick toonde sulcken genegentheit ende affectie voor haer en het rijck, verseeckerden mij van haer affectie, gunst en genegentheit. - Ick bleeff desen avont tehuys, lass en schreeff en ginck vroech te bedde. 24 september/4 october sondach ginck ick in de kerck en heb het avontmahl geholden; S.H. oock, die gister nae de middach noch kaetste, wost niet dat men het holden solde. - Ick adt alleen en ginck weder in de kerck; uyt de predicatie komende, ginck ick mit den heer van Somersdijck wandelen in 't Bosch, en spraecken eerst van de France saecken, hoe perickeleus de cardinaels saecken stonden en wat veranderingen die onderworpen wahren, van Schavigus sijn rijckdom en giericheit als oock van Beringan. - Dahrnae sprack ick hem van mademoiselle Laforce en al wat Beringan mij dahraff geschreven heeft, soo seid hij dat het all soo wass als hij geschreven hadt, en behalven dat noch 400 duysent gulden contant gelt in vooraet, en wass het 't beste hauwelijck dat men doen kost wijt en breet, doch hij vond niet goedt dat ick daermit voortvoer, totdat ick eerst dat van mamoisel had versocht; wolde dat niet gelucken, soo solde hij het mij raeden en goedtvinden, omdat het het [223] beste hauwelijck iss dat in Vranckrijck, Duytzlandt en wijt en breedt te doen stond. Edoch omdat S.H. nu soo wel gedisponeert iss tot onss huys en mij de andere voortreck, wandt S.H. seide, il y a bien de la différance et de choix entre le comte Guilleaume et les aultres de la maison de Nassaue; il fault prandre celuy sans faulte; oock omdat S.H. mamoisel Albertine wil beneficeren mit sijn goederen, sooveul hem doenlijck iss, om het huys te meinteneren, behalven het credijt en respect die het mij in het landt sal geven, en die exspectantie die ick dahrvan te verwachten heb in de regering van het landt, oock H.H. jouelen, meubelen en van haer landt 100 mille gulden incommen, Tournhout en Sevenbergen. - S.H. meint sij wil de dochters niet uythylcken, om die 20 [duizend] 's jaers noch te kunnen soolang trecken, doch al traude ick noch in 2 à 3 jaer niet, als ick maer die verseeckering, belofte en toesaege heb van S.H. en H.H., soo iss het mij genoech. Een huys sonder middelen wordt niet geacht en wordt gemépriseert. - Een van Nassau heeft een dochter [Johanna van Polanen] van een Wassenaer getraut, die een bastaert wass, en kreech dahr alle die goederen mit van Leck en Polaenen; die van Wassenaer wolden hem het waepen niet laeten voeren, anders solden sie die dochter gehadt hebben. - De prins de Galiss iss wedergekomen van Den Briel. - Alleen gegeten, H.H. gesien nae den eeten tot half elf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij mij geweest, vertelde mij van Frans Eissinga sijn schlechtigheit, hoe hij yetwess voorbracht dahr haere provintie selfs niet op wass geprepareert; oock schreef hij sulcke brieven dahr men gheen verstandt uyt kost krighen en niet verstaen wat men Haer Edelmogende seggen wold oft te verstaen geven. - Ick ginck om half vijf bij de freulen van Hanau en pratede lang mit haer van allerhande saecken; op het lest seyde sij mij, hoe H.H. haer geseit had voor mijn broeders doodt, hoe dat hij mit mamoisel trouwen soud, dat alless gereet wass en te papier gestelt om geconcludeert te worden voor sijn vertreck, dahrnae dat sie het belett oock en dat S.H. seyde, ick soude content nae het legher ghaen, wass mijn dochter verlooft, maer ghij hept mij belett, en dahrom ben ick gantz niet gerust. Naedat mijn broeder doot wass, glorieerde se dahraff dat sie het belett haddeGa naar voetnoot122. - Het freulen van Hanau seyde oock, dat H.H. had haer daernae gesecht, men heeft Beverweert in Vranckrijck en ooveral geschickt om te sien, off men prins Mauritz testament kan veranderen en te niete doen, doch men vindt ooveral, dat men het niet doen, het iss te vast gemaeckt en all te seer verseeckert, [225] het kan niet verandert worden en op de dochters gebrocht; dahr se heel bedroeft oover wass, edoch H.H. heeft S.H. dahr noch toe gebracht, dat sooveul ahn hem iss, soo heeft hij het verandert en op de courvorstin gemaeckt, edoch veul doctoren en anderen seggen, dat het niet gelden kan ofte bestaen volgens het recht der fydecommissen, die tot in de vierde graet moet duiren en bestand doen, ehr dat het uyt issGa naar voetnoot123. - Het freulen van Hanau seyde oock, hoe die van Dona soo weinich wierden geacht, dat die van Potlitz plachten voor haer te gaen, en de vrau van Efferen als groot-hoofmeesterin heeft voor dese vrau van Dona te Berlijn gegaen. - Ick adt bij de heer Haeren, wahren tot negen uir lustich; Pijcke wass soet en beleeft. S.H. woud mij in de Comedie hebben, doch ick ginck niet en sach H.H., die nu seer wel mit den prins de Galiss tevreden iss, roempt sehr sijne civiliteit en beleeftheit en prijst hem soosehr nu als sie hem tevooren heeft veracht en qualijck van hem gesproocken. Soo veranderlijck iss die vrau, en kan men geen staet op haer maecken; doet haer soo veul quaet als ghij wildt, ghij kundt haer gewinnen mit submissie en civiliteit, en wacht haer ter contrari noch soo wel op en failleert in één ding, soo heeft men het verkerft, en sal sie vergeten all wat men tevoorn voor [226] moite, sorgen en sorchvuldicheit genomen heeft. Ick brocht Lessal in haer caemer, die ick vraechde, hoe haer de prins de Galiss aenstond; sie seyde, hij iss heel bleeck, doch van fraye taille. - Vrau Varyck seyd mij, dat de courvorstin haer alless bekent had, dat Sara van alless oorsaeck wass, dat de corvorst eerst niet kost terecht komen, en wass sie eens bang voor een groot ongeluck en besach alletijt off onder het bed niet wass, naemelijck dwerch Tal. 26 september/6 october dingsdach iss Casembroodt lang bij mij geweest en pratede van veul saecken, seid oock van het hauwelijck van Lessal, doch ick sloech het plat aff en sey, dahr iss gantz niet aen. - Ick soch prins Robrecht, doch vond hem niet en ginck op 't hoff, pratede mit Herbertz, Van der Hollac, Knuyt, Bicker oover het werck van Gronningen, en wass Bicker voor de stadt tegen d'OmlandenGa naar voetnoot124. - Ick ginck bij de heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Brederode eeten, wahr S.H. quam, die begeerde ick soud mit in de Comedie gaen, die ick speulen sach. - De Hollanders sijn niet wel tevreden, dat onse schepen mehr ehr ahn dess coninckx schepen doen als ahn dess Parlementz, en willen dahrom dat men de schepen contremandeert en sich heel buyten de partijschap holdt. S.H. is quaet op d'admiral Tromp. - Ick adt alleen, sach H.H. mit Armaveille en pratede. - Casembroot seyde ick behoorde oock cessie in de Staten-General te nehmen; ick seyde, ick kost het wel krigen, maer om mij in meerder mate niet te steecken tuschen S.H. en die van Hollandt, soo laet ick het, [227] wandt S.H. solde willen hebben dat ick alletijt op sijn advijs volchde, en de heeren van Hollandt souden willen hebben dat ick het haere volchde, 'twelck mij niet wel te doen mogelijck iss. Ergo soo blieff ick er liever uyt. 27 september/7 october woensdach heb ick Oosterze gesproocken, Himstra, Andla, captein Wijl. Ick ginck prins Rubrecht soecken, vond hem niet, sach den hertoch van Jorck. Ginck in de caetzbaen mit Somersdijck, adt dahr en bleeff dahr totdat de prins de Galiss quam, sach hem speulen, Tamcouck en Irootièrière speulden heel wel. - Donnau adt mit, seyde van ses, seuven galantz die de coningin van Grootbrittannië had gehadt, één nae den anderen, en dorst haer niet disgratiëren. - Ick ginck bij de vrau van Somerdijck, bleeff dahr oover de twe uir praeten. - Adt alleen, ginck bij H.H., daer niemantz wass, en praetede tot half elf; liet mij dess cardinaels brief lesen en de coningin van Engelandts brief. - Maendach gaet H.H. nae Haerlem. 28 september/8 october donderdach nietmantz gesien als de heer Coenders, die heel beleeft wass en gaff goede woorden, heel anders als voor desen. - Ick ginck bij graff Mauritz, daernae op 't hoff, ginck mit S.H. in de caetzbaen. Adt mit hem. De heer van Heemstede quam bij S.H.; de heer van Somersdijck seyde mij, hoe Heemstede soo gau wass, hoe hij soo wel [228] sprack en soo affronteux wass om yet te lochenen en te verdrayen, dat hij van tevooren geseit had. - Ick ginck bij de vrau van Beverweert. - Ick wandelde mit Pijcke en juffer Ruys, en waeren vrolijck; Pijcke verseeckerde mij van haer gunst en vrundtschap. - Ick adt weder mit S.H., en seid mij de heer van Somersdijck, dat de steden van Hollandt de convoyen en licenten wolden affschaffen en laeten die verpondinge op de landen; dahr wilden de edelen niet ahn en wilden het eene soowel affschaffen als het ander en wunschen dat het koorn in 't landt duir mach worden, opdat haer landt in meerder prijs iss. - De coopluyden slaen voor om ahn den coninck van Dennemarcken tot redemtie van de toll in de Sondt te geven 600 duysent gulden, opdat se alsdan vrij en vranck moghen doorvaeren, om alsoo de Sweden mittertijt uyt het water te vaeren, die de onse nu grooten affbreuck doen, doordien sie tollvrij sijn. - De coopluyden dencken nievers op als op de trafijc en die te beneficiëren; voor de rest van het landt en den adel daer sijn [zien] se niet naer om. - Ick sach de Comedie mit S.H., en dahrnae gingen wie in de Engelse Comedie, dahr de conningin, den prins de Galiss wahren, en bleeff ick tot drie uir op. 29 september/9 october vrijdach. Ick kost niet slaepen, wass te vijff uir wacker, en stond te ses uir wedrom op en wass [229] inquiedt oover het werck van Desloge. - Ick ginck in de kerck. - Ick soud in den Raedt van Staet gaen, doch ick quam te laet, en wahren die heeren all in Haer Hoochmogende vergaedering. - Ick sprack Desloge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oover het subject en presenteerde hem 7 duysent gulden, doch hij wilde niet. - Ick ginck doen op het hoff en praedtede mit de heer Somersdijck en andere heeren; S.H. all te lang blievende in Haer Hoochmogende vergaedering, ginck ick eeten alleen. - Ick wolde wat slaepen, doch H.H. liet mij haelen, om nae Rijswijck te gaen. - Ick ginck mit H.H. nae Rijswijck, alwahr de prins van Galiss, de princess-royal en den hertoch van Jorck oock quaemen, en bleeff H.H. dahr tot oover vijffen en liet het huys sien aen de voornoemde. - Ick ginck vroech te bed, omdat ick daechs tevooren niet had gerust en geschlaepen. 30 september/10 october saeterdach sach ick de heeren Huygens, Andla, Kuyn, Borgagne en ginck om tien uir in den Raedt van Staet en vandahr mit den Raedt in Haer Hoochmogende vergaedering, dahr Hollandt, Zeelandt heevich tegens malckanderen wahren oover de licenten, en hadden die van Middelburch die lasten die eens betaelt wahren geweest voor dess lantz gerechticheit, die schippers en coopluyden weder gerestitueert uyt haer eigen buydel, om de neeringe gantz en gaer aen haer te trecken en die van andere steden en provintiën te onttrecken. Het werck van Portugal wass oock voor, en wass de heer [230] Frans Eissinga preses, die sich heel schlecht hielt en kost niet terecht kommen om te concluderen, en was het een schande om aen te sien en aen te hooren; ick wass van sijnetwegen beschaempt, en all de andere heeren die lachten derom. - Ick ginck mit S.H. aen taefel in de caetsbaen en wandelde dahrnae mit de coetz; wass heel cyvijl en beleeft. - Ick sach prins Rubbert, die mij heel loss sprack van het Engelsche werck, sonder veul redenen te gebruycken, niet als te vloecken en te sweren en soo oock van het Fransche leger, leid al de schult van haer ongeluck op de troupe de réserve, dat die niet geobedieert had. - Hij meinde dat Gassion een parthie apart wilde maecken en holden Cortrijck voor sijn citadel en plaetz de retraicte. 1/11 october sondach ben ick in de kerck geweest, S.H. oock en H.H.S.H. had gister Saint-Ibar en Block mit Moriac ten eeten, bleven vrolijck sijn tot een uir in de nacht. - Ick adt dess middachs mit S.H., die heel beleeft tegens mij iss, sprack mij van de Fransche compagnie en beloofde mij Haeren en Hottinga van guarnisoen te veranderen. - Ick ginck Somersdijck genacht seggen, die mij nochmahls repeteerde 'tgene hij mij voor desen had geseit, en riedt mij nochmahls te continueren in mijn voornemen; hij wold op dese reiss mit S.H. in 't wijt en breet daervan spreecken, meinde als het testament in dispuyt quam, sie solden meer voor den courvorst sijn als voor mij, omdat se ons huys haeten door die groote obligatiën die sie aen onss [231] hebben voor gedaene diensten onser voorolderen; ick hoope neen en moet verwachten hetgene Godt de Here dahrvan sal disponeren; hij wil sien off Beverweert een authentique copie heeftGa naar voetnoot125. - Hij heeft geen goede opinie van de Hollanders, die alless sullen doen wat mogelijck iss om S.H. authoriteit te krencken, 'twelck de gecomitteerde raeden laestemahl hebben bewesen, niet willende mehr toestaen dat S.H. de vacerende compagniën soude vergeven, doch die gecommitteerde raeden wolden die lieutenants en veendels wel vergeven. - Hij seid mij de Spangiaertz hadden door den ouden secretariss van marquys Spinola aen een gouverneur en man van fatzoen 15 duysent gulden dess jaers gepresenteert, als hij de Fransche parthie woud quiteren en volgen de hare. - S.H. in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Raedt van Staet geweest om de mesnage voor te stellen ahn de heeren van den Raedt en haer te versoecken daerin te willen treden, om de Staeten van Hollandt te preveniëren, die geresolveert sijn 'tselfde in Haer Hoochmogende vergaedering te brengen. - Ick sach met André drie brieven nae, die hem vertraut had en daer hij sijn bedencken op had geseit en alless mij bij geschrifte toegestelt. Ick adt tehuys alleen. - Ick ginck op H.H. hoff, pratede tot elf uir van allerley dingen. 2/12 maendach heb ick de heer Vosbergen gesproocken in mijn huys. Vrau Wijngharden, Steenhuysen en de heer Haeren, die sprack ick op de straet. - Andela gesproocken; een man van de graff van Megen. - Ick ginck in den Raedt van Staet, en begosten wij de mesnage voor te nemen, examinerend alles, en seiden ons opinie daerop, die aengeteeckent wierdt, totdat S.H. weder tehuys kompt van Groenningen. - Andla adt mit mij. - Ick bleef den geheelen naemiddach tehuys, om brieven te schrieven en Duytse brieven te lesen. - H.H. Iiet mij om 5 uir haelen om die Haerlemse reis, en kost sij niet resolveren; den eenen tijt wolde se gaen, den anderen blieven; op het lest had sie noch haest quaet geworden, als men teveul op de reiss drong. - Ick had het geerne gesien om mamoisels will, die het wenschte, daer ick lang mit sprack van allerley dingen van jonge luyden. - H.H. deedt mij de eer en liet mij bij haer eeten, wass vrolijck en beleeft, en bleeff ick daer praeten tot elf uir mit de vrauwen van Brederod en Donau. 3/13 dingsdach ginck ick vroech in H.H. huys om te sien off H.H. noch wilde reisen, doch H.H. vond dat te quaet weder wass, had een lavement genomen. - Ick wandelde in den hoff mit Haghe; vertelde mij de sotheit van Alphonso. - Ick ginck om negen uir in den Raedt, daer de heer van Asperen alleen vond, die van mijn opinie wass, dat S.H. en sijn huys gerouineert waeren in dit landt en mitdertijt niet gedacht worden, als S.H. sonder kinder quam [233] te sterven en al het goedt in dess courvorsten van Brandenburchs huys quam, oock dat hij vreesde dat dese landen verloren sullen gaen door de onenicheit, wandt als S.H. quam te sterven, soo solde Hollandt en Zeelandt geen ander gouverneur kiesen en dan solden se malkander alletijt in de haer sitten en door de onnenicheit solden se gerouineert worden en te gronde gaen. Hij meinde mit mij, dat Utert, Overissel, Gronningen en Gelderlandt wel een gouverneur soude kiesen, maer die twe anderen niet, doch wass het haer ruijn en verderf. - S.H. saliger oorsaeck van sijn huys onderganck en dess lantz door de groote kosten en geen staet gemaeckt te hebben in sijn huys alsoock oover de militie, fortificatie en legerlasten, oock tot den vrede geraeden te hebbe, 'twelck sijn onfeilbaere onderganck wass van 't landt en ons huys, daer H.H. seer toe gearbeit heeft en het noch eens sal beklagen, alsoock tot het testament van S.H. en die grote en verderfelijcke aliantiënGa naar voetnoot126. - Wij besoigneerden wedrom oover de mesnage, en hielt ick mij geheel buyten mijn eigen interess oover de plaetz van veltmaerschalck alsoock general van de artillerieGa naar voetnoot127, riedt tot der presenter heren mentien; voor het toekomende en sprack ick niet, hoewel reden en [234] occasie genoech daertoe te hebben. - Ick adt mit dominus Hasius, die mij veul goetz van de predicanten seyde. - Ick sach Castyliego. - Vier predicanten, Triglandus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dibbedts, Hasius en noch eenen, reeckommendeerden mij het versetten van de paepsche officiren in de Meyeri, alsoock eenich veranderinge in haere ordonnantiënGa naar voetnoot128. - Ick schreef tot 7 uir, ginck op 't hoff van H.H. en ginck tehuys eeten. - Nae den eeten weder bij H.H., liet mij haere agaten en kristallen sien, wass vrolijck en beleeft. - Die prins de Galis bij haer geweest, gaet nae Den Briel; juffer Paemer traude op de princess-royal hoff. 4/14 october woensdach. Veuglin iss nae Amsterdam om de wijnen te verkopen. - D'affgesanter van Bremen bij mij geweest. - Ick ginck weder om negen uir in den Raedt, alwaer oover de mesnage wedrom gebesoigneert wiert. - Ick ginck te half twe nae mijnheer Andela, daer alle heeren van Vrieslandt solden eeten mit haer vrauwen; wij gingen om twe uir aen taefel, waeren vrolijck. Andla vertelde 'tgene Lucanus schrieft, dat man en vrau aen malkander vast waeren voor desen en dat se onneens wordeden, malkander sloegen en soo scheurden se sich van malkander, en de man hielt het stuck vleis oover; de vrauwen waeren engels en gheen menschen, wass ahn de coningin Elisabeth geseit. - Ick gaf Pijcke een brief, sprack haer van haer saeck en sloech yet voor aengaende mij; wass vrundelijck en beleeft. Des avontz ginck ick bij haer praeten, en deed mij alle civiliteit en eer, beloofde mij van haer hair en gaff mij de handt mit behendicheit en [235] toonde mij groote genegentheit. - Ick ginck vroech te bed sonder eeten; Haeren keef mit Eisinga. 5/15 october donderdach bij Vosbergen geweest, van de licenten gesproocken. - Ick ginck bij Brasset, die geen goede opinie had van dit landt, meindt het sal te gronde gaen, omdat het geen hooft [heeft] en datter al te veul egaliteit iss, daer niet bij kan bestaen, en sullen de steden malkanderen in Hollandt niet verstaen en de provintiën dahrnae oock onneens worden in sichself en tegens enanderen. - Hij vreest oock, dat door Pigneranda komst alless sal erger worden, die die dissentie sal willen voeden, die de heeren kinder soeckt aen sich te trecken, om de olders en vrunden te interesseren tot haer partie, gevende haer chargiën van regimenten en compagniën, oock soeck de luyden door pensioen en benefitiën te gewinnen en also de less van LipsiusGa naar voetnoot129 in 't werck te stellen hier in 't landt. - Hij seid oock, als dit landt gewilt had, hij solde haer verseeckert hebben van Antwerpen, Gendt en Brugg tot haer partage te krigen, om dit landt buyten schrupul te stellen ofte de jalousie wech te nehmen die sie van de buirschap van Vranckrijck hebben gekregen, doch het iss nu te laet. - Hij heeft S.H. Antwerpen gepresenteert vanwegen Vranckrijck om aen S.H. te geven, als sie het wonnen. - Ick ginck in de Raedt van Staet, dahr wie de besoignes van de mesnage eindichden, dat werck. - Ick adt alleen tehuys en lass en schreef tot drie uir. - Ick ginck bij de vrau van Brederod en vandahr nae Hondhorst, daer H.H. wass mit de princessen. - Vandaer ginck H.H. naer haer huys, liet mij haer cabinet, galeri, cristal besien en wass heel beleeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[236]De heer Hoorn quam om ses uir, recomandeerde mij de aliantie van mijnheer den courvorst en die 300 duisent rixdalers en dat Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht soud in drie weecken verreisen nae Pruissen, om den wael van een coninck in Poolen bij te woonen. - Ick ginck bij André, die mij seyde dat Hollandt niet sehr op die aliantie achtede, omdat den courvorst ghen macht had te waeter, noch te land en als hij in den oorloch quam, soud dit landt hem moeten assisterenGa naar voetnoot130. Oock wass hij van de toll in de Pillau niet alleen meester, maer die stadt Koningsberch had dahr oock wat in te seggen, en kosten van de interest der 300 duysent rixdalers niet verseeckert sijn; ick gelooff niet dat het voortgaet. - Ick ginck bij de heer van Bredrod eeten en pratede daer tot tien uir. Mol quam dahr, seyde dat de heer Hoorn woud protesteren tegens die van Hollandt van al den onheil die daeruyt ontstond, als den courvorst mit de Sweden oft iemantz die aliantie voltrock, daer hij dach voor dach toe versocht worde. 6/16 october vrijdach iss de heer van Brederod bij mij geweest, iss mit mevrau van Brederod nae Vianen gegaen. - Ick ginck in den Raedt wedrom, besoigneerde oover de pointen van mesnage. - Veuglin van Amsterdam gekomen, seit mijne wijnen te sullen verkopen. - Alleen gegeten. Ick schreeff aen Pijcke, ginck bij den heer Donia, die seer veul haut van Pigneranda en wil hem inwachten. - Ick ginck bij Jeltinga, doch wass niet tehuys. - Ick ginck bij de heer Haeren, pratede tot half acht; hij seyd dat Donia sich begost sien te laeten, betaelde sijn schulden en interessen, de vrau magnefijck, 'twelck de Munsterse reise teweech heeft gebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[237]Ick had het geluck van Pijcke een brieff te ontfangen mit haer en haer belofte volbrengende, waervoor ick haer verobligeert ben al mijn leven lanck, voor haere civiliteit en vertrauwelijckheit, genegentheit en affectie die mij betonende iss, en het groot betrauwen dat se op mij sett, ende geloove. - Ick adt alleen. - Ick sach H.H., die niet wel oover de Staeten van Hollant tevreden wass, oover eenige resolutiën die sie hadden genomen, eer dat se sijn gescheiden, om de vloot wech te doen gaen van Hellevoetsluys, om patent te geven aen de compagniën in Den Briel te gaen, om den prins de Galiss te beletten geen wercken te maecken op onss landt en hooft, en dat buyten kenniss van S.H., ten derden S.H. te versoecken die natiën als Engelschen, Fransen, Schotten haere chargiën niet meer te vergeven, maer te laeten uytsterven. - H.H. wass oock qualijck tevreden, dat die van Hollant mit den heer courvorst gheen aliantie maeckten en Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht nu twe jaeren hadden opgeholden, getraineert en laeten naeloopen, en wass geresolveert Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht te raeden mit Sweden te handelen, die hem daertoe versoeckt mit presentatie van gelt. - De Francen hebben Borxdorf een graeffschaft gepresenteert en 10 duysent kroonen dess jaers. - De Spaenschen hebben Burxdorf oock veul gepresenteert. - Die handeling mit Sweden mach ick lijden, en sullen de gemoederen altereren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet goet courvorst maecken. - H.H. had quaet opinie van dit landt, dat het niet lang sold bestaen door haere groote ambitie, rijckdom, onverstandt, onnenicheit en dat se nu soo goedt Spaens wierden, haeren erfviandt, die haer soekt te bedrigen door finesse, 'twelck hij door macht en oorloch [238] niet had kunnen doen, en dat S.H. dit alles voorseit had, die alletijt gesustineert heeft, dat dit landt mit gewelt den vrede wil hebben; sie sullen se maecken, op wat wijse dat het iss, en den vrede hebbende, soo sal Spagniën die provintiën opschlucken en teronder brengen; sie beklaechde maer het bloet, gelt, kosten en alle die ehrlijcke lyden die haer leven hier hebben gelaeten in dit ondanckbahr lantz dienstGa naar voetnoot131. - H.H. pensioen wass noch niet affgedaen, 'twelck haer oock niet aenstonde, enfin, H.H. wass niet wel tevreden, beklaechde S.H., dat hij soo getravailleert soud worden en sijn credit en respect verliesen. 7/17 october saeterdach bin ick om vijff uir nae Haerlem gereden, quam dahr om half negen, sach vier schilders, die voor H.H. schilderen, die tot het huys van het Bosch sullen dienen; ick adt alleen mit Frentz en ginck om drie uir weder vandaer, quam om ses uir tehuys, schreef een brief, adt bij de heer Haeren. - Ick gaff en ontfinck een brief en wierdt heel cyvijl en vrundtlijck getracteert van dien soetert [Sophie van Haren]. 8/18 sondach twemael in de kerck geweest. - Alleen gegeten; ick deed het brasselet aen. - Ick wandelde mit Rinsdwoud, die mij seyde hoe den jongen Ruisch en de pensionaris van Munnekedam S.H. soo hardt getracteert had oover het werck van Dennemarcken en dat hij gedocht hij soud hem geslaegen hebben, soo speulde hij mit de handt. - Vertelde mij oock, hoe Ruisch soo schelmachtich had [239] gehandelt in dat werck van de Staeten-General en Van der Hollach. - Ick ginck lang mit André wandelen, die nae Vrieslandt gaet. - Op 't H.H. hoff geweest, mit vrau Varyck gepraet. - Alleen gegeten. - De wijnen sijn schlecht verkoft, als Veuglin seit. - Ick ginck op het hoff, dahr Gendt veul hadt te praeten tegens de Francen en de Sweden, en iss het een rechten vuilyck, een viandt van S.H. en onss huys; doe S.H. geboren wierdt, doen wierdt er vreuchdevuir gebrandt en de klocken geluyt, soo seyd Gent, wat geckernij is dat, men doet sooveul off het een prins van'dt landt wass. - Ick adt alleen. - Ginck nae den eeten wedrom praeten, en wass H.H. seer beleeft, wold mij hebben te eeten holden. Ick pratede mit vrau Varyck, die van meinung iss dat H.H. opinie heeft, dat ick op Lessal gedencke en daerom haer soo vlijtich opwachte, oock dat H.H. geseit had, als ick het al goedt vonde, soo soude het S.H. mischien niet goedt vinden, en de vrau van Donau had gesecht dat sij het wenschte om mijnentwille, en men behoorde mij soo lang niet op te holden. Vrau Varyck riedt mij resolutie te hebben van aff off aen van S.H. en H.H.; sei meinde het solde wel gelucken. 9/19 maendach kreech ick tijding, dat de graff van Solms doot wass. Ick sprack André, die ick bij Bicker schickte om te sonderen, ofte sij die charge souden vergeven dan oft se die souden onder houden, dat ick het geerne woude weten, om mij nae den inhout te reguleren. Wat het tractement belangde, [242] dahr sach ick niet op, ick sach alleen op de plaetz in 't toekomend van veltmaerschalckGa naar voetnoot132; Bicker stond eerst heel betuitert, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch op 't lest wass hij heel liberael in 't spreecken, seyde, wie sullen wij het anders toe als graff Willem, en wass Hollandt bijeen, ick wolde het in twe daghen klaeren, maer wat sijn persoon belangt, daer sal geen dispuyt om wesen, wij holden veul van hem om sijn deuchden, als om sijn huys; het tractement, daer moet men niet op sien, wie sullen het oock eerlijck maecken. So sprack Bicker; off men hem geloven mach, weet ick niet. Brederod iss wel een Hollander, doch wie achten hem niet, en seid André, dat Bicker veul van mij hielt. - Ick ginck in de Raet van Staet. Ick adt thuys, schreef en ginck om drie uir in H.H. hoff, doch ick sach se niet, omdat volck bij haer wass; ick ginck de vrau van Dona de rouwe beklagen. - Ick wold bij Boschuysen gaen, doch hij wass niet in. - Ick schreef aen de vrau van Brederod. - Adt alleen. - Ick ginck H.H. de rouw beklaegen, die bedroeft wass oover het ooverlijden van den graff van Solms en sprack daernae lang van den doot en hoe men behoorde te sterven, dat se voor desen bang voor den doodt had geweest, maer nu wass haer alles indifferent, en wass bereit te sterven. - H.H. sprack mij selfs van de plaetz van general van de artillerie en riedt mij die te begeren en te versoeckenGa naar voetnoot133; ick seyd, ick weet niet off S.H. die sal vergeven en Haer Hoochmogende, besonder die van Hollandt, omdat sie dess veltmaerschalck charge oock willen onderdrucken mittertijt; H.H. seyde sie hoopte dat niet en twiefelde niet, als ick het [243] begeerde, sie solden het mij geven, doch aen niemantz anders; daernae sprack sie oock van graff Mauritz, graff Hendrick, dat die oorsaeck geweest waeren, dat die van Hollandt den graff van Solms soo qualick beyegent en getracteert hadden. - H.H. seyd mij oock in 't vertrauwen, dat se S.H. had geschreven om dess graven van Solms soon wedrom gouverneur van Maestricht te maecken, en dat om haerentwil, wandt sie het wel aen het landt gemeriteert had en beter als den Rijngraef off andere die dahrnae stonden, en bleef H.H. soo praeten tot oover elfen, wass heel cyvijl en beleeftGa naar voetnoot134. 10/20 october dingsdach is Caesembroot bij mij geweest, sprack mij van den generalplaetz van d'artilleri, riedt mij die te eischen, meent Hollandt sal der niet tegens hebben. - Ick ginck in den Raedt van Staedt, besoigneerde wedrom op de mesnage. - Ick adt alleen. - Voer wandelen nae Voorburch, sach niemantz. - Ick ginck om half seuven op het hoff van H.H., pratede mit mamoisel heel lang. - Adt alleen. - Ginck weder op het hoff, pratede lang mit H.H., die mij seyde dat ick daer soude blieven eeten, als ick wilde, bij haer; oock seyde se mij wat Gendt van Haeren had geseit. Oock sprack sie lang van Musch, hoe hij haer soo trau wass en voor [244] haer gesproocken ahn S.H., hoe men H.H. soude tracteren nae S.H. ooverlijden. - Op 't lest sprack ick haer van de plaetz van general van de artilleri; riedt mij S.H. te schrieven, oock niet te lang wachten mit solliciteren van Haer Hoochmogende, omdat sie het vergeven, oock omdat sie het tot een mespris souden nemen als ick te lang wachtede om haer te spreeck. Rintwoud iss nu weder heel wel bij H.H., soo veranderen de saecken, die wil het oock op mij dirigeren helpen. 11/21Ga naar voetnoot135 woensdach ginck ick om acht uir bij de heer Haeren, sprack hem van de plaetz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van general van de artilleri, om die te helpen op te holden en te sonderen, of sie die vergeven willen en tot mijn persoon geneicht sijn; vond hem te bed. - Ick ginck bij Wickefort, die mij seyde dat in Sweden onnenicheit en miscontentement ontstond en dat se dahrom mosten vreede maecken. - Hij seyde dat Pegnerande groote presenten brocht, en voor H.H. van 4 hondertduysent gulden en een voor de princess-royael voor 3 tonnen goutz; Musch had lang mit Pignerande gesproocken en hem hardt beyegent en geantwoordt op sijn voorstel en geraeden hier geen rodomontadosGa naar voetnoot136 te maecken, omdat men het niet solde kunnen verdragen. - Hij sprack van Melanders testament. - Hoe de Hessen oover Rijn quaemen mit behendicheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[245]Ick sprack Ripperda, die mij seer genegen wass in de plaetz van general van de artilleri en wolde het opholden en bij S.H. komste mij ten dienste staen. - Sprack mij van de geestelijckheit in de Meyerie, begeerde ick soude de heer Haeren die saeck recommanderen om soo hardt niet te gaen tegens de geestelijckheit. - De graff van Hoorn staet oock nae de plaetz van general van de artilleri, spreeckt alle die heeren aen. - Ick ginck in den Raedt van Staet. - De heer van Asperen wil sommige heeren sonderen in Hollandt, oft sie het willen vergeven, de plaetz van general van de artilleri, dan off sie het willen opholden; ick seid hem, dat ick de ehr maer begeerde en om het toekomende, off de plaetz van veltmaerschalck vacceerde; nae het tractement vraechde ick niet, kennende die humeur van Hollandt, die heel tot mesnage sijn geneicht, en daerom stond ick op het tractement niet; hij vond dat goedt en riedt mij soo te gaen, om geen refuz te krigen, oock om het mit S.H. te doen. - Koels den ingenieur was bij mij om recomandatie. - Ick adt alleen, schreef aen Pijcke, daer ick twe van ontfing door Liwarden. - De heer Haeren quam bij mij, seyde mij dat hij alle die heeren van de provintiën heel wel hadt gevonden en geneicht [246] tot mijn persoon, en geerne wilden op mij confereren en opholden tot S.H. komste, besonder Rindswoud, Vosbergen, Bicker, Raetzfelt, Van der Hollack, Ripperda. - Hij sprack van de geestelijckheit van Den Bosch. En van sijn dochters saeck, wass qualick tevreden om het speulen, had het haest affgeseit, en kost hem niet stuiren, en ginck in die quaede humeur wech, doch het sal wel beteren, als ick hem noch eens spreeck; de edellyden in Vrieslandt en rijcke eigenerfden sijn der dun gesait, seyde hij. - De wedue van cornel Haket wass bij mij. - Ick ginck bij de coningin, wahr de princess van Hoensolder quam, klaechde oover de coninck van Spagniën en oover het ongelijck dat men haer wilde doenGa naar voetnoot137. - Ick ginck bij de heer Haeren eeten, gaf een briefje, wass heel vrolijck. - Ick ginck bij H.H., pratede tot elf uir van allerley saecken; Bicker wass bij haer geweest, Maucke wass daer gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12/22 october donderdach Himstra bij mij geweest. - H.H. had gehoort dat de vloot soud vertrecken en dat den prins de Galiss hier soud verblieven, hetwelcke sie sehr beklaechde. - Ick heb de heer Donia bij mij gehadt, die mij veul seid van de saecken van Munster. - In den Raedt van Staedt geweest. - Alleen gegeten. - Melander seyde mij, dat hij hier 100 duysent rixdaler had gevonden aen obligatiën, en in Duytzlandt bij den hertoch van Nieburch en andere waeren noch 50 duysent, behalven de graefschaft Holtzappel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[247]De vrau [Agnes van Efferen genaamd Hall] heeft 27 duysent rijcksdaeler mitgebrocht; die krijcht se weder en anders niet om haer quaede comportementen. - De heer Alexander Capel bij mij geweest, had veulerhande discoursen van aliantiën, van coopen dess Ooverquartiers van Gelderlant, oock om de Maes van de Spaensche oover te nemen, omdat de Franschen en Sweden dahr niet komen souden, Antwerpen, Gendt en Brugge oock aen dit landt te krigen, als den oorloch continueert tuschen Vranckrijck en Spagniën. - Hij vertelde mij het werck van Vrieslandt, van de verandering van de steden en hoe mijn broeder de heeren Hottinga en Roorda had willen laeten gevangen setten, doch hij riedt het aff, alsoock S.H. saligerGa naar voetnoot138. - Ick schreeff noch een brieff nae Vrieslandt. - Ginck op H.H. hoff, pratede mit mamoiselle. - H.H. was heel tegens de vrede, beclaechde dat se gemaeckt was en dat men de soldaeten soo qualijck tracteerde, blaemeerde seer de Staeten van Hollandt, die het meeste aenvanck daeraf gemaeckt hebben en oorsaeck daeraf sijn; H.H. is nu heel verandert en sooseer alse tot den vrede geneicht wass, sooseer is se der nu tegen, maer helas, het is te laet, en heeft sie haer soon en het huys en de milicie wel te kort gedaen. Nu hoopt se dat de naebuirschap van de Sweden en de Francen die van Hollandt sullen vrese aenjaeghen, en daerdoor de militie beter tracteren, doch idele hoop, en sal dat oorsaeck sijn, dat se mit de Spaensche sullen opslaen, soo vreese ick. - Ick had de eer, dat ick mit H.H. adt. - Nae den eeten vertelde sie mij, hoe dat Tibault soo een quaedt vrundt van S.H. wass, hoe hij sich soo vriendelijck aenstelde en deedt groote beloften en eeden, maer als hij weder wech wass, soo deed hij heel contrari, sprack qualijck van S.H. en van het huys en brocht Vet in de regering, om S.H. te quellen. [248] H.H. sprack mij oock om Haeren van een ander humeur te maecken, dat hij niet soo tegen de geestelijckheit soud wesen. - Oock dat ick Haer Hoochmogende moet aenspreecken, off sie sullen het quaelijck nemen en meinen dat ick se mesprisere; ick had grooten slaep. 13/23 october vrijdach heb ick geschreven en een ontwerp gemaeckt om de officiren te salveren en om het landt profijt te doen. - Ick ginck in den Raedt, en wiert oover de militie en officiren gedelibereert, doch ick kost mijn voorstel niet smaeckelijck maecken, omdat se vreesden S.H. soud niet goedtvinden van 32 regimenten te voet 16 te maecken, waerdoor veul soud geprofiteert worden en de olde officiren gesalveert. - Ick adt alleen, bleef den geheelen naemiddach in mijn huys te leesen, te schrieven. - Den edelman van de gravin van Solms quam bij mij, seid dat Brutzbach een ampt wass en dat onder de graeffschaft 18 of 20 dorpen hoorden, passelijck goedt landt. - Wickfort brocht mij die tijding van Munster, meint dat den vrede den 22 oft 23 soud geteyckent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijn tuschen de Francen, Sweden, keiser [Ferdinand III]en de stenden; Godt geeff het en sijn seghen dahrtoe, dat wie den lieven vrede mogen sien bij onsen daghen en die in rust genieten. - Hij vertelde mij de belegering van Brisach en hoe in soo groot credijt en aensien wass geweest [249] bij den hertoch van Weimer. - Den predicant van Liesfelt wass bij mij. - Ick adt alleen. - Ginck bij H.H., die mij vertelde hoe Musch mit H.H. van alle saecken had gesproocken, sijne gauwicheit en dat hij weder in credijt quam, had oock goedtgevonden, dat ick soud staen nae de plaetz van general van d'artilleri, en riedt mij H.H. die heeren in 't particulier te begroeten en wass H.H. seer wel gesint; ick vond haer noch aen taefel sitten. Mij dunckt dahr moet eenige ordre sien ahn Lessal, wandt sie durft mij niet mehr aensien, en als H.H. het siet, keert sie het gesicht alletijt van ons aff, 'twelck ick gansch niet gewendt ben, daerom moet ick er mij op informeren, wat het wesen mach. 14/24 october saeterdach de heer Haeren bij mij geweest; ick heb hem geschreven om te maecken, dat Haer Hoochmogende H.H. de rau lieten beklaegen oover het overlieden van den graff van Solms, alsoo het aen H.H. wass geschiet oover haer oldsten broeder, die hier niet in dienst wass en ontbekendt; de heer Haeren quam bij mij, had niet nuys te verhandelen, alleen sijn soons compagni tot Bergen en Campen te sullen komen. - Oosterse wass bij mij. - De heer van Somersdijck seyde mij, hoe S.H. gejaecht had en hoe hij mit hem had gesproocken van veul dingen, onder anderen oock van mijne saeck, en dat S.H. [250] noch continueerde in die goede genegentheit neffens mij, dat hij mij meest estimeerde van die van Nassau en als hij Lessal soud uytsetten en trauwen, dat hij mij dan nemen soude, doch het had gheen haest, want hij het noch een jaer wilde aensien, oft hij gheen kinderen kreech; kreech hij gheen kinderen, soo soude hij het laeten voortgaen; soo hij noch kinderen kreech binnen het jaer, solde het niet geschieden, en woud sijn suster aen een hooch huys fianceren en besteden, om meer support en aliantie te maecken. S.H. bleef noch daerbij om sijn huys voor te staen en te helpen in esse blieven, om de naem en stam van Nassau en Orangiën niet te laeten uytsterven en in vergetenheit komen. Somerdijck riedt mij nu niet van die saeck te spreecken, maer wech te gaen en het te bewahren tot toekomende jaer. Edoch hij heeft S.H. gesecht, dat ick groote aliantie doen kost en wel 50 à 60 duysent gulden behielijcken. Nu iss de vraech, off ick H.H. niet wat sal seggen in genere van mijn trauwen, off ick daer still aff sal swigen off in 't generael dahr yet aff seggen. N.B. Mijn dunckt ick behoorde H.H. in 't generael te spreecken, wat sie mij riedt, off ick soude trauwen off niet, dat veul lyden mij het rieden en sich goede occasiën presenteerden, doch dat ick daer niet in doen woude sonder haer raedt, kenniss en goedtvinden en badt H.H. mij vrijuyt te spreecken en mij haer sentiment en goedtvinden seggen oover een werck, daer mij veul aen gelegen wass etc. en die voorbij sijnde, kost die niet weder erhaelt worden. - Ick ben in den Raedt geweest. - Alleen gegeten. - Haeren wass bij mij, seyd mij dat Haer Hoochmogende H.H. souden de rou beklaegen. - Spanheim wass bij mij, graff Herman van den Berch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
predicant niet suiver was in sijn leere en half papist wass. - Brasset en Rindswoud quaemen bij H.H. en prateden lang van de Engelse saecken. - Ick adt daer en seyde H.H. nochmaels, wat Tibault voor een lichtveerdich man wass, hoe hij de lyden bedrooch door eeden, beloften en goede woorden, dat het S.H. grootste viandt wass en soud S.H. bedrigen, die hem alle macht in Zelandt had gegeven en Knuyt ontnomen, doch hij solde hem bedrigen, en dan solde het te laet sijn; ick wolde Tibauld oock alle macht niet geven, maer holden se aen mij, om die te gebruyck[en] nae mijn welgevallen, en als ick se van doen had; Knuyt moet S.H. oock getrau wesen en sien alleen op S.H. en op niemantz anders. - Grandperin seyde mij, dat H.H. quaet wass, als ick soo lang mit vrau Varyck pratede, en wat ick meinde, off sie yetwess in dat hauwelijck doen kan van mij en Lessal. 15/25 sondach tweemael in de kerck geweest. Ick pratede lang mit heer Musch, die mij riedt de plaetz van general van de artilleri te pretenderen, all wass het tegens den wil van HollandtGa naar voetnoot139, daer ick niet wel aen en wil, want ick die luyden geern aen de handt wil hauden en haer niet offenceren, doch hij bleef bij sijn opinie en seyd, men moet haer niet teveul toegeven, doch ick vond het niet goedt en seyde, men kan tegens haer niet op; als sij yet willen, sie weten wel dat sie het kunnen uytvoeren en tegensstaen. - Hij seyde mij wat hem van Pignerande wass beyegent, en dat het een schlecht man wass. - Hoe Gent soo qualijck in sijn provintie [Gelderland] stond, licht een affront kost krigen door Meinerswijck, dat Gent geern ambassadeur van Vranckrijck wass en daerom [252] Hollandt soo complaceerde. - Musch seyde oock, S.H. moet H.H. meer gehoor geven en leggen 't mit haer oover, want sie heeft kenniss van saecken, en moet oock meerder op de affairen letten, off hij gaet verlooren. - Gent seyde, der behoeven gheen stadtholders meer te wesen, de Staeten sijn alletijt present, en iss nu niet nodich; den coninck van Spagniën wass absent, die most het doen, maer bij dese regering iss het onnodich. - Ick sach de heer Haeren, die alweer van die geestelijckheit pratede; ick ginck in sijn huys, daer geselschap wass; prateden van S.H. en dess coningins schulden. - Ick adt tehuys, ginck bij H.H., die heel qualijck tevreeden wass, dat S.H. den Rijngraff het gouvernement van Maestricht had gegevenGa naar voetnoot140, sprack heel qualijck van den Rijngraff en dat hij daer niet bequaem toe wass, oock soo wijt dat hij den besten soldaet niet wass. Sie wass soo qualijck tevreden, dat se sprack om nae Berlijn te gaen, soo verdroot haer dat S.H. het niet aen den jongen graff van Solms had geconfereert, en dat om sijn eer te bewahren van alle die schulden die daer gemaeckt sijn; ick heb H.H. lang soo quaet niet gesien; Wijnbergen iss gouverneur van Sluys. - De prins de Galiss en de princess-royal wahren bij haer geweest en de rou beklaecht. 16/26 maendach. S.H. had Schonberch voorgeschickt, om alles te prepaereren en te versoecken, dat H.H. niet quaet soud wesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om ses uir op 't hoff, pratede lang mit Ferens van de Spaensche, Brabandtsche en den ertzhertoch Leopoldus. - S.H. riedt mij om te staen nae de plaetz van general van de artilleri en wold het bij sommige heeren oock voortdragenGa naar voetnoot141. - S.H. ginck bij H.H. en bleeff daer wel een uir. - Ick adt mit de juffers, pratede dahrnae lang mit H.H., die noch al qualijck tevreden wass en wilde dat den jongen graf van Solms soud gaen bij den keiser off Spaenjer dienen, en wass heel quaet op S.H. en den Rijngraff; ick riedt haer tot moderatie, omdat de saeck gedaen wass en dat het niet te remediëren wass, doch sie kost het niet vergeten, sie pratede lang van sich te retireren en hoe sie de werelt soo moede wass en geern in een klooster woud wesen. 17/27 dingsdach iss Haeren bij mij geweest om dat werck van de heer Ipe Dauma, off Jongstal sal kuypen oft niet; ick riedt het hem aff, seggende een raedtheersampt beter iss als een griteni. - Ick ginck bij Bicker, die mij sehr wel geyegende en wold die saeck helpen tot een goedt einde brengen in de Staeten van Hollandt, riedt men solde dahr niet in doen voordat de heeren Staeten bijeen wahren, om haer geen reden van offentie te geven. - Bij Wimmenum geweest, die president wass, en hem dieselfde saeck gerecomandeert, die sich wel aenstelde en liet sich aengaen of hij se strackx wolde voorstellen, dahr ick hem voor badt, seggende alle heeren noch niet begroet te hebben, en soud het mit S.H. ooverleggen. - Vosbergen wass heel wel en woud mij sijn stem verseeckeren. - Gendt en Raetsfelt waeren niet tehuys, heb se gesocht, doch niet gesproocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[254]Ick ginck in den Raedt van Staet, weder om die menagieGa naar voetnoot142. - Adt mit de heer Haeren en de heer Wijckel; de heer Haeren seyde mij, dat de heer Ruysch had hem geseit dat Katz mijn had voorgestelt bij de gecommitteerden raeden tot general van 't geschut en dat het wel genomen wass bij haerlyden. - Ick schreef tot vijff uir en ginck bij De Wit, die oock heel beleeft wass. - Ick ginck bij de heer Rintswoud, die mijn saeck seer genegen is en wil se helpen tot een goedt einde brengen. - Hij iss van mijn opinie, dat die van Hollandt alle de militie sullen affdancken, om S.H. autoriteit te brecken en nemen wedrom andere aen, die alleen van haer despenderen, en sullen S.H. alle patenten oock affnemen, alle hoghe chargiën en dat alleen uyt jalousie van die hooghe aliantiën. - S.H. behoort die van Hollandt mehr te caresseren en die Staeten-General alltemitz te gast hebben, tracteren en familiaer mit haer leven, laeten sich dicwils van haer sien. - S.H. en H.H. hebben heel qualijck gedaen, doe sie op den vrede drongen, wandt dat iss het beginsel van S.H. onderganck, en sullen sie niet rusten totdat se het ten einde hebben gebrocht; Knuyt iss dahr oorsaeck van, die alless heeft voorgebracht en den vrede geraeden en H.H. het ingesteecken, hij toonde sich een goedt vrundt van S.H. en van het landt, hadt geen sinne in die van Hollandt. - Hij seyde, hoe Ruys en all die van Dort soo aen S.H. waeren verbonden en dat hij geen grooter vianden had. Ick badt Rintswoud sich niet te haesten, alles mit fatzoen te doen, het had geen haest. - Ick ginck bij Van der Hollack, die oock beleeft wass en [255] belooffde sijn genegentheit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot die saeck. - Sprack van madame de Sauré. - Van S.H. reis te GronningenGa naar voetnoot143. - Ick ginck nae huys, adt dahr en ginck vroech te bedde, had pijn in mijn hacken. 18/28 woensdach. Ick wass bij den heer Isselmuyden, die heel beleeft was. - Bij Schrassert, die oock heel beleeft wass en seyde, hoe Bicker soo op de mesnage drong en de colonels en capiteins wolde haer gagiën verminderen, omdat se niet meer te veld gingen en die onkosten deden, oock omdat een captein al te veul adventagie had en meer inkomen als sie off haer kinders en al te veul braveerden en gevolch hadden. - Hij wolde dat de magistraten de companiën betaelden, omdat de capteins de companiën niet compleet hebben en het schlechte volck hebben. - Oock dat de companiën niet souden vergeven worden, om de tractementen te spaeren, en S.H. te versoecken de Fransche, Engelsche, Schotten niet meer te vergeven, omdat sie niet meer advantagie souden hebben als de Neerlansche companiën. - De vijftigenGa naar voetnoot144 en Francen, Schotten, Engelsen sullen sie mitdertijt casseren, en seit Schrassert dat men van Bicker niet goetz heeft te verwachten. - Ick sach S.H., die niet wel tevreden wass mit dat discours, want ick seyde het hem, en had hij het meer gehoordt, en stond hem niet aen hetgene wij gemaeckt hadden in den Raedt van Staet, en wil hij het veranderen, 'twelck ick niet goedtvind, want doet hij dat, soo sal hij Hollandt offanceren, die sich daer hart sullen tegen setten, en sal noch meer verliesen als wij hadden opgeset, want ick kenne die Hollanders nu heel wel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[256]S.H. seid hij wold tegens haer protesteren, 'twelck hem oock affriet, want sie sullen der niet nae vragen, en sal het maer meer verbittering maecken. - Ick ginck in den Raedt, daer niet geschach. - S.H. beklaechde de vrede en hoe S.H. van Knuyt daertoe gebrocht wass en H.H., dat S.H. alletijt daertegen had geweest, totdat hij te Breda quam en Latuillerie dicwils geraeden den vrede niet te presseren, want brengt ghij se te Munster, men sal se niet kunnen houden, en sie sullen vrede maeken. S.H. had dicwils geseit hij wilde tehuys blieven en laeten sijn soon het leger leyden, doch sie brochten S.H. in soo een jalousie, dat hij het daernae niet doen wilde. - Ick adt mit S.H. en voer mit hem nae Honselerdijck, jaechden daer, quaemen te seuven uir weder tehuys. - Ick adt tehuys, sach H.H., die mij van de heer van Sulekum sprack, had quaedt opinie van hem, dat hij niet secret off getrau wass geweest ahn S.H., en had twe, drie exempelen mit Charnasté. Oock had hij tuschen S.H. en H.H. willen quaedt verstenteniss maecken. - H.H. seyde oock der waeren lyden die S.H. rieden van H.H. oft die olde vrunden van S.H. niet te holden en nieuwe te maecken. - H.H. sal oock raeden om het project van den Raedt niet gantz te verwerpen, omdat se mit circumspectie dahrin gesien hebben, om die van Hollandt niet voor het hooft te stooten en om haer geen slimmer resolutie te doen nehmen tegens S.H. en de militie. - Ick seyd haer wat Bicker aen Schrassert had geseit, 'twelck sie quaelijck vond en wass verwondert, want Bicker en Keiser H.H. heel anders gesproocken hadden. - Ruisch had in 't leger geseit, doe hem een compagnie voorbij ginck, dat hij het soud gedencken, en den jongen prins soud nae S.H. ooverlieden gheen [257] companiën vergeven. - H.H. seid oock dat se S.H. soo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dicwils vermaent had om voor het landt mesnage te sorgen, en dan had S.H. quaet geworden, 'twelck den rechten wech niet wass, en moet desen prins dat nu besuren. - Vrau Varyck seyde dat ick wel bij H.H. stond en bij de vrau van Dona. 19/29 donderdach iss de heer Wijckel bij mij geweest, om affscheit te nehmen, gaet nae Vrieslandt, vreest Alua niet en meint niet dat hij hem sal kunnen uytkuypen mit den secretaris [Jurjen van der Ley]. Hij adt bij mij. - Ick ginck in den Raedt van Staet, dahr het point van mesnage wedrom voorquam; de heer van Asperen meinde dat H.H. veul geldt hadt, en wolde voor haer nijpesGa naar voetnoot145 wel 300 duysent gulden geven, behalven de jouwelen en meubelen; hij seyde H.H. liet voor ses jaer provisie maecken, wat lang duiren kost, op S.H. reeckening, had veul silverwerck en fray verguldt goedt genomen van S.H. en woud noch drie, vier maent gedefroyeert sijn van S.H., en hielt haer voor een habyle rijcke vrauw.
behalve dat se nu contant heeft, en haer jouwelen, meubelen, linnen en andere frayicheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[258]Ick had de predicanten Lotium, Triglandum en Stresoo bij mij ten eeten, wahren heel soet en vrolijck. - De heer Haeren quam bij mij, klaechde alweer oover die papen en hoe onse heeren haer soo favoriseerden. - De heer Raetsfelt quam oock bij mij en seyde oock veul van de papen, meinde dat het inkomen van de Meyerie wel bij een miljoen soud bedraghen, dat veul heerlijckheiden verset wahren voor weinich gelt, die men wedrom kost lossen, Tilburch voor negenhondert gulden, Gheemert oock voor weinich, 'twelck het landt veul soud profiteren. - Der wass yemantz geweest, had hij den twintichsten penninck krigen kunnen, hij soud het landt hebben aengewesen, noch wel voor een miljoen aen gulden hebben landt aengewesen, doch Bicker en die andere goedt gepaepsche heeren wahren dertegen, en blieft dat goede werck nu steecken. - Hij seyd oock, hoe de heer Gendt 4000 gulden had genoten van die van Oovermaes, die 36.000 gulden hier gespendeert hadden in Den Haech aen die heren. - Hij iss sehr mijn vrundt en wil all voor mijn doen wat hij kan, soowel hierin als in 't toekomende, wat tot mijn ehr en contentement streckt. - Graff Fritz wass bij mij, iss gouverneur van Rhienberck. - Armaveille wees mij een sehr disperaten brieff van sijn broer, wunste sijn wijff en kinder hier bij hem; hij begeerde mijn schilderi, om die te toonen, en staen die saecken in sehr schlechten stand in Vranckrijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[259]Ick ginck bij den vrau van Vyleers praten. - Ick ginck op het hoff, doch S.H. wass bij H.H., men sach se niet. - Ick ginck bij de heer Haeren eeten, wahren vrolijck; ick | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kreech een brieff en veul caressen van mijn engeltjeGa naar voetnoot146. - Om negen uir ginck ick bij H.H. en pratede tot oover elf, seyde mij, hoe sie S.H. had aengesproocken om voorsichtich te gaen in dit werck van mesnage, sich niet te sehr te stellen tegens die van Hollandt, om haer niet te sehr te offenceren, hem en de gehele militie niet ongelijck te doen en voorall niet te protesteren, doch nae te geven intijts, om alle ongelegentheit voor te komen, wandt sijn protesteren niet helpen soud en maer meer credijt en respect doen verliesen en de liefde van die van Hollandt, die hij moet conserveren, en wees hem die exemplen van Engelandt en Vranckrijck aen, wat het iss als een volck aen de ganck is en dat men het niet kan stuiren, wandt daer geen couragie in gelegen iss, omdatter niet gevochten wordt, maer wijsheit, voorsichticheit en beleit om den storm en orage voor te komen en oover te helpen passeren. H.H. meinde S.H. soud beter doen ooverwinnen die van Hollandt mit redenen, beleeftheit, gaen haer tegemoet en wiesen haer sijne genegentheit tot de mesnage en miteenen de ehr van het landt, om die olde officiren niet geheel voor het hooft te stooten, die lang gedient, maer die wel te tracteren en mit die nieuwe oft aenkomende collonels de mesnage te soucken, [260] soo solde S.H. de olde officiren salveren, maecken sich gelieft, bij die heeren van Hollandt belieft. - Ick seyd H.H. eenige dinghen die gedaen wahren in den Raedt ahngaende die menagie, die H.H. goedtvond, en seid, S.H. moet den Raedt oock tegemoet komen, die alless doen wat se kunnen tot dienst van de militie, gelijck se kan verseeckert sijn, dat ick en den heer van Asperen doen sullen, doch wel ooverleit; soo heeft men het niet anders durven maecken, om die van Hollandt niet te seer voor het hooft te stooten en S.H. en die militie te kordt te doen, en wass H.H. doen wel tevreden mit onse besogne. - Sie had S.H. oock geseit, u heer vaeder iss het werck dicwils gerecommandeert van die menagie, dien wilde dahr niet aff hooren, maer doen wass het noch in oorloch, mahr nu iss het vrede, soo kundt ghij soosehr dahr niet tegens wesen; ghij hebt oock sooveul credijt niet als S.H. saliger. - Dat werck van Dordt aengaende Beveren wass H.H. niet wel tevreden en vreest dat Beveren nu bij Bicker en de andere heren van de steden heel quaede offitiën sal doen en sal alle de steden doen om sich dencken, als men haer soo wil tracteren, en iss te vresen dat se eens quaede resolutie mochten nehmen oover de raetsbestelling, omdat se heel jaloux sijn van haer credijt en respect in de steden; S.H. heeft acht gecosen die heel tegens Beverens opinie sijn, soodat hij dit jaer gantz niet geaccomodeert iss in sijn stadt. H.H. beklaechde Beveren, wandt hij haer seer goeden vrundt, en wost sie all wat in de Staten-General en die Staten van Hollandt en in die [261] stadt Dordt geresolveert wierdt. - S.H. woud dahrom den 15/25 weder hier sijn om de raetsbestelling van Dort. Die van Dort hebben sich sehr gehaest en meinden niet dat S.H. hier wass, en schickten het aen dien Hoghen Raedt, om S.H. voor te komen, doch S.H. wass al gearriveert. Die papen meinden laestemahl, dat Raetsfelt nae Amsterdam soudt gaen op de bruloft, en doen gaven se oock veul requesten in, om die in sijn absentie door te krigen, doch hij bleeff expres, en wahren sie soo bedrogen als die van Dort. - Een onderdaen treckende den deghen tegen sijn coninck, moet de schey wechwerpen, wandt hij hem niet kan trauwen en sijn hooft verseeckert sijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20/30 vrijdach in den Raedt geweest, geschreven. - Wijnbergen, Kuyn bij mij gegeten en graff Fritz; Kuyn iss niet wel tevreden mit het vergeven van RijnberckGa naar voetnoot147. - De heer van Asperen seyde dat S.H. onse besoigne niet wel aenstaet aengaende de mesnage, en vreest, als hij veul wil veranderen, dat hij die van Hollandt sal schocqueren, doen sich en de officiren te kort, te meer als Beveren, Berendrecht geoffenceert sijn. Ick sach S.H. op H.H. hoff en vond hem noch niet geinclineert tot ons project, wold daer noch wat in veranderen. - Ick sprack lang mit madamoisel van allerhande dingen, en wass heel lustich en beleeft. - Ick adt tehuys mit Kuyn, die mij van d'olde dingen pratede, wost niet nuys. - Ick ginck op H.H. hoff en sprack mit haer, maer in 't generael; ick seyde haer, dat ick nae Duytzlandt [262] woud gaen toekomende jaer, 'twelck sie niet goedtvond, seyde ick deed het uyt hooveerdicheit, om te toonen dat ick oock landt had, en wass H.H. wel gesint. - Sie seyde mij, dat se lang gesproocken had mit luyden uyt Zelandt. - Mit vrau Varyck gepraet, die mij riedt te trauwen en H.H. daervan te spreecken, doch ick had der gheen lust toe en wolde het noch niet doen, woud eerst nae Duytzlandt gaen. - Amsterdam heeft 24 tonne gautz inkomen door de consumptie en 3 tonne gautz van hooftgelt, geeft het derdepaert van heel Hollandt en mehr als Vrieslandt, welcke macht te groot iss en te formidabel, en wass beter dat die gedeelt wass; als Amsterdam en Noort-Hollandt bijeen sijn, soo regeren se heel Hollandt. Verleden saterdach den 14/24 iss den vrede in Duytzlandt geteyckent en den 15/25 sondachs gepubliceert en geproclameert door trommel, canon, trompetten en musquetten, een groote segen, genaede van Godt de Heere. 21/31 saterdach iss de heer Wijnbergen bij mij geweest, heeft mij gesecht hoe S.H. hem vanselfs het gouvernement van Sluys gaff, sonder dat hij het gevraecht soud hebben, denckende niet dat hij het krijgen soude, al vraechde hij het, en daerom iss hij des te mehr aen S.H. verobligeert. - Hij sprack mij oock van dat werck van Gronningen en wat dat S.H. daervoor moite had genomen en de heeren ten dienste gestaenGa naar voetnoot148. - Ick ginck bij S.H., die mij toestonde dat ick van hem versocht voor Herema, sprack mij van sijn [263] reiss nae Dieren, seyde ick soud mitgaen en wass heel beleeft. - Prins de Galiss kreech de kinderpocken, seyde S.H. - De heeren Wit, Berendrecht, Ruisch gingen nae mij bij S.H., om hem te versoecken die nominatie te veranderen, doch S.H. wolde het niet doen, te DortGa naar voetnoot149. - Ick ginck in den Raedt. - Ginck bij H.H. om half twaelf, wass heel wel ontfangen; ick ginck haer huys besien. - Ick adt mit H.H., bleef den heelen dach bij H.H., adt dess avontz wedrom daer; ick lass voor haer wel twe uir in dat boeck [van] S.H. tot het jaer '27 van '21 aff, een fray boeck, schrijft cort en bondich, onder anderen hoe mijn heer vader eens te vroech opbrack aen den Rijn voor den marquys Spinola. - H.H. Iiet mij die brieven sien die S.H. aen H.H. heeft geschreven in 't vriën en geduyrende het hauwelijck, in vier boecken bijeen gebonden, van het jaer '21 tot '46, en heeft H.H. alle de brieven noch, noit één verbrandt, hetwelck wel raerGa naar voetnoot150 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iss, en ick gelooff niet dat men dat bij één vrau in de werelt soud vinden. - Dess avontz praetede H.H. en seyde tweemael, dat de heer prins Mauritz saeliger een testament had gemaeckt; in 't eerste, seyde H.H., daer prins Mauritz spreeckt van Beverweert en sijn broeder [Willem van Nassau], noemende se beyde mijne natuirlijck soonen. - In 't ander, seyde H.H., uyt haet van graff Jan [VII] van Nassau, die qualijck van prins Mauritz en sijn moeder [Anna van Saksen] had gesproocken (twiefelende off hij echte wass een soon van prins Wilhelm) had hij het testement tot sijn naedeel gemaeckt en tot onss faveur. Alsoo heeft H.H. bekendt en toegestaen, dat prins Mauritz saeliger een testament had gemaeckt, ergo moet er een testament wesen, 'twelck sich t'ziender tijt moet wijsen en oopenbahrenGa naar voetnoot151. - H.H. ginck om tien uir te bed, en gaff ick die princessjes peeren, en nam Lessal selfs eenen, dat mij seer verwonderde, sijnde het niet ahn haer gewendt soo vrie [264] tegens mij te sijn, 'twelck goedt iss, en moet ick dat mit souticheit mesnageren, ofte het noch eens te passe quam. - Ick sach mamoiselle Maria haer cabinet. 22 october/1 november sondach. Graff Hendrick quam om 7 uir bij mij, seyde dat hij mit den vreede 15.000 gulden verloor door het Landt van Waes en anders. - Seyd om Sluys niet gesproocken te hebben. - S.H. seid mij in 't ingaen in de kerck mijn peerden nae Rinckum te seinden. - Oock wat Wit, Berendrecht, Ruisch ahn S.H. begeert hadden. - De heer van Asperen seyde daer waeren vijf tegens Beveren ingekomen, en soud Beveren mit al sijn volck nu onder komen; sie sijn seer bedroeft en gealtereert, doch de gemeinte te Dort iss het nae haer sinne. - S.H. in de kerck, ick oock. - Ick adt tehuys mit graff Hendrick, Kuyn, Lanoy. - En wass weder in de kerck. - Mijn peerden nae Renckum geschickt. - De Wit wass in de Staeten-General als buyten sinnen en wost hij niet wat hij deed. - Heer Haeren seyde mij, dat S.H. door Wimmenum begeert had vermeerdering van tractement, omdat S.H. te zee en te landt alle buyten verliest. - Ick schreef tot 6 uir, ginck op 't hoff, pratede mit de mamoiselles. S.H. seyd mij te acht uir bij hem te komen en dat hij morgen soud in den Raedt gaen en vertrecken. - Ick adt bij de heer Haeren, gaff Pijcke een brief, en wass den engel seer beleeft tegens mij. - Ick ginck op het hoff van H.H., daer Schoonburg wass; ick sprack mit de princessjes en de grevin van Dona. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[265]Crafts had geseit dat de coningen van Vranckrijck en Engelandt altemitz geen eeten hadden en kosten voor 2 à drie uir geen spijs krigen. - H.H. wass niet wel tevreden, dat ick mit S.H. ginck, seyde dat se soo alleen soude sijn en had liever gehadt dat ick niet wass gegaen, doch ick moet den baesGa naar voetnoot152 oock opwachten, off hij mocht quaet op mij worden off tegentheit in mij krigen, 'twelck dan een groot ongeluck voor mij soud sijn, wandt nu mach hij mij wel lijden en wil hebben, dat ick altijt sal bij hem sijn. - Ick gaff Kuyn een schilderi. 23 october/2 november maendach heb ick bij de heer Vett geweest, die heel beleeft wass en cyvijl, verseeckerde mij van sijn gunst en hulp. Sprack lang van de trafyc | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuschen Hollandt en Zelandt en hoe de provintiën, steden en ingesetenen een ieder haer eigen profijt sochten, 'twelck een oorsaeck soude sijn van haer onderganck; hij wass heel voor de militie, als het scheen. - Ick wass bij S.H., die mij heel lang sprack van de mesnage en liet mij sien, 'tgene Keiser aen hem had geschreven diesaengaende, en wass S.H. heel cyvijl en beleeft, vraechde nae Pijcke, liet mij een brief sijn van een Engelse dame, hoe hij in de moeders caemer het eens gedaen had. - S.H. quam in den Raedt, daer al wat wierdt verandert van onse besoigne van mesnage, en gelooft dat S.H. al te veul heeft gestelt voor de plaetz van general van artilleri. - Ick adt thuys mit veul officiren, graff Hendrick, graff Fritz, Wijnbergen. Spaen vertelde, hoe den lantgraf Fritz [van Hessen-Eschwege] soo [266] plondert en soo vreet iss, Talmont hooveerdich, den graff van Waldeck den hoet aff, Talmont en den landtgraf dien op. - Ick wass den heelen dach tehuys, sach mijn reeckening, adt alleen. - Ick ginck op H.H. hoff, pratede tot half elf mit graff Hendrick en den Rijngraff, en wass vrolijck. - Ick gaf mademoiselle Henriette peren. 24 october/3 november dingdach is een man uyt het landt van Lutzemburch hier geweest. - Twe edelluyden van de Omlanden, een Leuwen ende een Aldringa, sijn bij mij geweest om dieselfde questie die de heer Coenders voorbrocht. - Ick ginck in den Raedt, dahr S.H. quam, en wierdt op mijn versoeck het tractement van general van de artilleri affgeset en vermindert. - S.H. seyde mij, dat hij leeders, pruycken, lehren had om te gebruycken en een heele kast vol pistolen. - Ick adt tehuys mit Noortwijck, Feren, Stein Caleveltz, die mij seyden hoe S.H. de heren licht kost gewinnen, als hij wat moite wold doen, sijn cyvijl, affabel en trecken se ahn sich, 'twelck goedt voor hemselfs soud sijn en oock voor de militie, doch het iss te beklaegen, hij doet het niet en mach sijn plesiren soo veul niet affschaffen. - Ferens, Eerentruyter, Sijl, Polman en de andere hooftofficiren sullen mit op de staet van oorloch gestelt worden. - Ick ginck bij juffer Grandperyn, die mij niet genoech kost seggen, hoesehr H.H. mij estimeerde, [267] en meinde dat ick Lessal wel soud krigen, als ick erom sprack, doch als dat niet gaen wold, soo riet sie mij tot die andere FranceGa naar voetnoot153 en seide dat se gheen beter hauwelijck wost in vierderley plaetzen. Sie meinde Lessal mocht mij nu beter lieden en sprack dicwils van mij en mit beter fatzoen als voor desen; doen verachte se mij altijt en wass spijtich. Sij sal eens op contschap gaen bij juffer Landas en Zevenaer. - Ick schreef en ginck eten bij de heer Haeren, gaff Pijcke een brieff, en wass heel cyvijl en beleeft. - Ick ginck op het hoff; Lessal wass heel cyvijl en beleeft, sprack veul mit mij. - H.H. sprack mij van dat werck van Dort, hetwelcke sie niet approbeerde en vreesde oock, dat het verandering soud geven en doen quaet in de Staeten van Hollandt bij Bicker, Keiser en die luyden. - H.H. vertelde mij, hoe sie de lyden kan uythooren, geven haer eerst gelijck en staen haer opinie toe; dahrnae soo bejegent sie die mit redenen en circumstantiën en heeft Keiser, Bicker, Ruysch soo op haer sijde gebrocht, en iss dat de beste wijse, wandt valt gij se in 't eerst tegen, soo worden se opstinaet en krigen quaede opinie van u, maer geeft eerst toe, sal men het volck hier in 't landt licht gewinnen, die goedt van natuir sijn en cyvijl en willen mit soeticheit geleit worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[268]H.H. iss adroit en heeft goedt verstandt; den predicant van Zeelandt en noch andere die hebben haer weder veul quaetz van Tibaut geseit, hoe hij soo qualijck van S.H. spreeckt en soo stout iss, willende die steden als Vlissingen en andere uyt die regirung werpen en nemen S.H. de stem als premier noble, 'twelck sie Tibault selfs seyde en verseeckerde, dat sie het niet lijden sol, mahr haer recht meinteneren. 25 october/4 november woensdach heb ick geschreven; de heer Andla bij mij geweest. - Dechands wenste, dat S.H. beter ordre stelde op de saecken in 't huys, want hij sich rouineert, en niemant wort betaelt. - In de regering verliest hij oock sijn credijt, soodat het een begin is van dess huys onderganck, 'twelck te beklaegen is. - Asperen seid mij op het hoff, dat S.H. al het werck soud verderven wat den Raedt gebesoigneert had, omdat hij alletijt daer yet bij wil doen, hetwelck die van Hollandt niet sullen lijden en sich niet ooverstemmen laeten van de andere provintiën. S.H. wil geen raedt volgen en, als men hem yet wil seggen, soo wordt hij quaet en seit, ick sal het wel maecken, ghij verstaet het niet, en gaet dermit deur. Somerdijck woud noch twe peerden voor de coronels hebben, dat den Raedt niet goetvond, en hebben Ferens, Eerentruyter weder affgeset op het tractement. - De heer Lucas seyde mij, hoe Tibault soo wonderlijck wass, soo lichtveerdich en dat hij hem wel twintichmael belooft had in de Oostijnsche Compani te [269] brengen, doch dat hij het noit gedaen had en wass niet te betrauwen; hij woud Knuyt geern daeruyt hebben en in sijn plaetz wesen. - Ick adt mit S.H., die vrolijck wass. - Ick pratede mit Armaveille en stelde mij aen, off ick meer lust had tot Vransche als Oranje, om hem te amuseren, seggende datter geen advantage bij wass te verwachten om desen toestand, oock omdat men wel ordre sal stellen tot erven op de manir van de coningen, en dan wass het doch tevergeefs. Hij wass van mijn opinie en riedt mij tot de Vransche en wass daertoe geneicht en sal 't helpen drieven. - Wij gingen bij vrau Ferens, Marlot, Poelgeest, saegen S.H. kaetsen. - Armaveille seyde dat Somersdijck had hem gesecht, S.H. neemt nu de rechte metode aen om te regeren, menende dat werck van Dort en Haerlem, mit Beveren te onderdrucken en De Wael, maer ick oordeel heel contrari, wandt al die vrunden van Beveren, Bicker, Keiser, Stellingwerf en meer andere, die sullen sich complotteren tegens S.H. en sullen hem onderdrucken, en sal Beveren mischien doch booven blieven, wandt van die 5 off ses sal hij wel iemantz trecken en als hij dat doet, soo kan hij in die 8 die 12 stemmen hebben, veul uytrichten, behalven den olden raedt, daer hij veul credijtz heeft en die oock daerin stempt; ick vrees voor een groot ongeluck en beroerte, en die hem dat raedt, iss sijn vrundt niet, en sal het de militie te kort doen op dese vergadering, denckt mij daerbij, N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[270]De heer Noordtwijck seyde oock dat Somerdijck ongelijck had, wandt hij sich selfs en S.H. te kort deedt; hij iss op Dort gebeten, omdat sij hem voor desen wilden ter reede stellen oover het werck van de vrede, omdat hij daer soo tegens was, maer hij hoordt S.H. om dat particulir werck niet ten quaetsten te raeden en in ongeluck te brengen daerdoor en alle eerlijcke lyden. - Ick adt alleen. - Ginck op H.H. hoff, dahr S.H. wass; ick sprack doen mit Lessal, en de freulens waeren vrolijck en prateden lustich, raillerie en waeren beleeft; lass. - Naedat S.H. wech wass, sprack ick mit H.H., die mij badt S.H. aff te raeden van het bauwen te Dieren en het Somerdijck oock te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seggen. - H.H. sprack van S.H. leeven, dat hij de affairen geen tijt gaff en sich te kort deed; hij gaff gheen audiëntie en deed sich en die officiren te kort en al die aen hem dependeerde. - H.H. sprack oock van mijn reiss van Duytzlandt en sach die niet geern, riedt mij dien aff en brocht veul obstaeckelen voor. H.H. sprack van Tibault, Knuyt en wat ehr haer daer wass geschiet, hoe Tibault S.H. soo verachte en S.H. sich voor dien man moet voorsien, en wass mit dat werck van Dort, Haerlem oock niet tevreden en dat om Beverens wil, die H.H. seer estimeert. 26 october/5 november donderdach. Mijn koetz heeft woensdach aen het veer en pondt bij Leyden op S.H. gewacht. - Ick ginck om tien uir op 't hoff; S.H. seyde mij, dat hij strackx vertrock en dat wij hem te seuven uir te Leyerdorp souden vinden; hij ginck nae Teillingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[271]Ick ginck in den Raedt van Staedt en deedt graff Fritz sijn saeck affGa naar voetnoot154. Ick ginck bij graff Fritz vrau en ginck mit haer bij H.H., adt daer dess middachs; H.H. wass heel cyvijl en beleeft, sie vertelde hoe dat sie oorsaeck wass dat Pau last kreech om in Vranckrijck te blieven, die een groot viant van S.H. wass, en dieselfde menéenGa naar voetnoot155 van Bernevelt; die heer van Somerdijck quam het H.H. seggen; H.H. deed het door een van de Gecommitteerde Raeden, maeckende Pau sijn persoon necessair in Vranckrijck om de handeling tuschen dit landt en die kroone Vranckrijck. - S.H. schreef oock aen den cardinal [De Richelieu] Pau soo rass niet uyt Vranckrijck te laeten gaen, en ondertuschen wierdt een ander raedtpensionnaris, de heer Katz, en nu staet het derop, dat Pau weder raedtpensionnaeris sal worden; soo kan men dencken, wat hij tegens desen prins sal doen, die sooveul credijt niet heeft als sijn heer vaeder, die oock op die saeck soo niet lett; H.H. sprack seer van S.H. meriten, deuchden, perfectiën, sijn vromicheit, oprechticheit, eergiericheit, niet eigenbaetsuchtich, daer niemantz niet tegens seyde; ick bleef daer tot drie uir. - Ick ginck bij de heer Haeren, nam affgescheit van Sophijcken. - Ick ginck in het schip van Leyden, quam te seuven uir in die stadt, vond den heer Somersdijck, [272] Schoonberg, adt mit haer, waeren vrolijck, gingen te negen uir t'scheep en voeren nae Uytrecht, alwaer wij ten één uir quaemen; ick sliep, ick lass en passeerde mijn tijt passelijck. 27 october/6 november vrijdach aeten Somerdijck en Schoonberg, ick weder tot Utert, hebbende tot twe uir S.H. gewacht, waeren vrolijck; Renes, Amerongen, Kyrpatrix quaemen bij onss praeten. - Daernae wandelde ick wel anderhalf uir mit Somerdijck, die mij verhaelde S.H. discours mit H.H. wegen die schulden, hoe sie hem alletijt monsieur hietede en hoe S.H. seyd, mijn huys iss noch soo niet gerouwieneert; als ick IJselsten vercoop, soo iss het ten meestendeel geredt; hij vraecht er niet nae, hij soude niet lang leven, geen kinder hebben, en dan souden sijn susters het al hebben, en wahren soo in een groot discours. S.H. seyd hij woud altijt tweehondertduysent gulden hebben tot sijn menu, plesir. Dahrnae spraecken wie van dat werck van Dort; seyd S.H. had wel gedaen om haer de vrees in te jaegen, want misluck het dit jaer, soo sal S.H. toekomende jaer doch alles kunnen ranverseeren, want S.H. heeft haer verleden jaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soo gebeneficieert, en in plaetz van danckbaerheit soo iss Dort alletijt recht tegens S.H. advijs en de ridderschap, en harangueert Ruisch den pensionariss lustich tegens hem aen, en seyde Somerdijck, sie kunnen [273] hem die raetsbestelling nu niet ontnemen, wandt hij al in possessie iss, 'twelck veul iss en een groote saeck. Somerdijck seyde, dat sal andere steden oock achterdencken geven om sooseer tegens S.H. sentiment en menung te gaen; hij seyde oock, dat Wit, Berendrecht, Ruisch bij S.H. wahren geweest en dat Berch daer iss, die op alless goede ordre sal stellen, om sijn vrunden bijeen te holden, 'twelck een rijck man iss en een gauwGa naar voetnoot156 man. - Beveren heeft twe van sijn vianden schepen gemaeckt, om haer uyt den ouden raedt te krigen en omdat se niet tegens hem kosten stemmen, als men burgemeesters maeckt. - Wij speulden daernae wat mit Schoonberch, aeten tezaemen tot tien uir en gingen slaepen. S.H. quam te twalf uir te Uytert, hebbende donderdach H.H. gesien en in de Commedie geweest, vriedachs 's morgens audiëntie gegeven in Den Haech ahn heren en officiren. 28 october/7 november saeterdach quam Somersdijck bij mij om negen uir en vertelde hij mij, hoe sijn vaeder in credijt wass geweest bij Hendrick de IV, hoe hij dicwils mit hem had geweest, als hij bij sijne matressen ginck, en dat se allebeyde verkleet waeren, de heer van Somerdijck den edelman en de coninck als sijn knecht; den prins van Condé wierdt het gewaer, belettede sijn vrau bij den coninck te gaen, en heeft hij dicwils mit hem soo geweest, en dan song den coninck psalmen op den wech; hij seyde oock hoe de belle Gabrielle [d'Estrées] [274] omquam en hoe den coninck soo bedroeft wass, die geresolveert wass haer te trauwen, dat Vendosme des conincks soon niet wass, maer een edelmans soon, dat den prins van...Ga naar voetnoot157 saeliger de soon wass van een esquier en elf maenden nae sijn vaeders doot geboren. - Hij seyde oock, hoe S.H. sooseer had gesien op de waepens en dat die quartiren niet genoech waeren gedeelt off geteeckent van den ritmeester Nassau saliger, die wel vijf off ses witte balckjens in het waepen kreech, van onder, van booven en ter sijden. - De heeren van Utrecht quaemen bij S.H., de gedeputeerden. - S.H. adt te Utrecht en ginck om één uir op de caros sitten, quam te sessen te Renckum, adt des avontz en ginck te bed. 29 october/8 november sondach adt S.H. om acht uir, om te jagen; hij reedt nae de jacht en vertelde mij hoe hij wel 32 reisen had gedaen voor Willemine en alletijt gesien, tweemael te bed, op 't huys en te Spae, doch degelijck geholden, niet als kussen en eens geraeckt, doch en passant en op het lest, juffer, meit, Hendrick, bourin, portir, verman hadden der kennis aff, 'twelck niet docht en niet secreet kost blieven; veul geltz gekost, doch gerouwineert het Willemtje. - S.H. jaechde van tienen tot drie, wat de peerden kosten loopen, doch hij kreech het ree niet, omdat de hinden op twe versche voeten quaemen, een hert en een hinne, en quam S.H. om ses uir te Dieren; ick vertelde hem van Pijcke. S.H. adt daer des avontz en ginck vroech te bed. Somersdijck wass moede, en bleven wij tot tien uir op te lachen en praeten. [275] H.H. had S.H. geseit 'tgene ick haer van Amsterdam had geseit, die reise die S.H. daer dede. N.B.H.H. nietz te seggen. 30 october/9 november maendach schreef ick den geheelen morgen, ginck in den hoff wandelen. - S.H. liet eenighe beesten in het kleine affgeschotte parckje loopen. - Adt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om twaelf uir, reedt sijn perck omme, dat langwerpich iss, drie uir in 't ronde; der sijn driehondert morgen say en weylandt en genoech om 2 duysent beesten te voeden; het perck iss noch niet heel gesloten; S.H. tuisdeGa naar voetnoot158 noch eenich landt mit borgers van Doesburch en reedt dess avontz tot Beeckbergen, daer slecht logement wass. S.H. adt daer en ginck te bed. 31/10 dingsdach hebben wie lang gelegen, omdat het heel quaet weder wass mit regen en windt, sneew, en seyd de heer van Somerdijck dat S.H. noch voor hondertduysent gulden had bij dat goet van Dieren gekoft en dat het hem bie de drie tonnen goutz stond en mit het perck en het gebau wel bij die 400 duysent gulden en, als hij sijn sinne volcht mit bauwen, sal hem het huys wel 2 miljoen kosten. - Saint-Ravy den jaegher heeft 10 duysent gulden dess jaers, daervoor onderhout hij 60 honden, 12 peerden, 2 pyckeers, 3 jonges bij de honden, 2 knechts en heeft goede saeck, soodat die jacht S.H. wel 20 duysent gulden dess jaers kosten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[276]Schoonberch seyde S.H. had 700 duysent gulden inkomen en 3 miljoen schulden; als hij soo voortgaet, sal hij sijn huys rouyneren, en wat men hem seit, hij acht het niet en vaertalletijt voort. - Ick sprack mit Ellersich, die mij sprack van Sonyus en van dat werckGa naar voetnoot159, had bij hem gelogeert. S.H. van hem gesproocken, oock sijn neef tot predijckant te Lingen gepromoveert. - Hij seyd mij, dat S.H. in Noordt-Hollandt weinich te seggen had in de steden, en daerom iss Keiser en Stellingwerf soo stout tegens S.H.; in de andere steden heeft hij wat mehr te seggen, behalven te Amsterdam, dahr S.H. de titteltjes volcht van die magistraet; te Dort iss het voor desen oock soo geweest, doch S.H. heeft het ditmahl verandert, en wost hij noch niet, hoe het wass affgelopen. Hij verseeckerde mij van S.H. genegentheit en beklaechde het gepasseerde van S.H. saliger. - Desen heelen naemiddach sliep S.H.; wie speulden, en ick verloor mijn gelt. - S.H. ginck nae den eeten weder slaepen en heeft alsoo bij de vijff- off sesentwintich uir geslaepen. - Het was het slimste weder dat ick noch oyt gesien heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[281]November 30 daeghen. 1/11 november woensdach ginck S.H. om negen uir eeten, om tien uir op de jacht en jaechde een hert, 'twelck nae vier uir loopens wiert gevangen. S.H. bleef der meest bij; Buat stack het mit den deghen doot. Somerdijck, Dechands en ick, wij mosten mit onse peerden achterblieven. - S.H. quam te vijff uiren weder tehuys, en wierdt het hert wel 3 uir van Beeckbergen gevangen. - S.H. adt te vijff uir en ginck weder vroech te bed. - Dechand iss jaloux van Saint-Ravy en mach hem niet lieden. Ick gelooff oock van Schoonberch. 2/12 donderdach heeft S.H. om tien uir ombeten en daernae nae de jacht gereden, een hert gejaecht en het nae drie uiren loopens gevangen; het wass eens anderhalf uir verlooren in 't waeter, doch op 't lest wierdt het opgedaen door Patimo; Pitman stack het, wie waeren all daerbij als het gevangen wierdt. - S.H. quam om 5 uir tehuys, adt strackx en ginck om seuven uir slaepen. - Die jachthonden aeten het hert haest gantz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op dess avontz. - Ick kreech brieven en ginck seuven uir nae huys, om die te leesen, en ginck vroech te bedde. - 's Nachts wierde Somerdijck en ick wacker en pratede tot drie uir; hij vertelde mij, hoe hij [282] van Andree meit verstaen had, dat sijn vrau [Saepck van Vervou] testament had gemaeckt en, soo sij meinde, aen den raetsheer Ockinga en sijn huysvrau. - Hij meinde oock, dat juffer Haeren een goedt hauwelijck soud doen aen Vosbergen en dat hij goede middelen had; de moeder wass rijck, had sestienduysent gulden des jaers gehadt mit percijlGa naar voetnoot160 en dat lang beseten en veul geprofiteert. 3/13 november vrijdach heeft S.H. laet uytgereden wandelen mit die kleine swarte honden, doch niet gewandelt. - S.H. vertelde mij van mevrau Borneval en de stal, twe-, driemael. - Van Lot, Wilemine, van 30 mille ahn iemantz in Den Haech gepresenteert te hebben, oock 15 mille, doch niet geopteneert, eens mit de koetz nae Honselerdijck iemantz gevoert te willen hebben, doch het misluckte; Buat bij Lot gebruyckt, die het de man alless wedrom seyde en daerom seer jaeloux; hij had noch veul brieven bewaert in een gouden doos, die de princess-royal haest had gevonden, laetende sijn schrijftuich in haer caemer mit de sleutel daerin. - S.H. wil dingsdachavontz in Den Haech wesen, daer ick heel blij om bin. - S.H. seyd dat hij veul versuimt had mit die reisen van Culemburch in het begin, omdat hij nievers op docht als daerop, dat hij alles soud gegeven hebben om daertoe te geraecken, maer als hij het eens oft twemahl gedaen, dan acht hij het niet meer en heeft de verandering lief. - S.H. adt dess middachs en ginck naer den eeten te bed; wij speulden, en ick ginck naer huys schrieven aen Pijcke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[283]Dess avontz adt S.H. wedrom, doch laet en pratede hij mit Somersdijck en mij tot elf uir van den oorloch, van de armyniaenerieGa naar voetnoot161. 4/14 saterdach. Desen nach mit Somersdijck gepraet, die mij seyde S.H. woud maer driemael in de Comedie gaen en alletijt tweemahl dess sonnendaechs in de kerck. - S.H. wil niet meer kaetsen, niet meer de post rijden, niet meer staende doen etc. - Somersdijck seyde mij, dat weinich nae de doot van Bernevelt soo veranderde Amsterdam van regenten, en wierden de armyniaenen meester en dat door de jalousie van burgemeester Pau en burgemeester Hoon, die elck wolden het schoutampt hebben van de stadt; Hoon viel daerom de armyniaenen bij, ende quaemen drie te sterven van die van de gereformeerden, en anderen wahren apsent; soo quaemen die armyniaenen booven en de Bickers in de regering, die het nu heel aen de handt hebben en onder sich een resolutie genomen, niemantz meer aen te nehmen die te nachtmahl gaet mit onss off die recht gereformeert iss, soodat die stadt heel libertijns sal worden. - S.H. heeft voor eenighe jaeren versuymt die stadt niet nae sijne debvotie te krigen, doe 40 duysent borgers een request geteeckent ahn S.H. saliger presenteerden; S.H. viel de magistraet bij, die hem nu heel tegens sijn en in alless sijn respect en autoriteit disputeren, 'twelck sie in die tijt heel anders belooffdenGa naar voetnoot162. S.H. deedt twaelff compagniën in de stadt, meinteneerde die magistraet, die hem bedrooch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[284]Hij beklaechde dat S.H. niet affabel wass en de lyden niet genoech karesseerde, 'twelck sie heel quaelijck nahmen. - S.H. ginck vroech eeten, voer mit de coetz nae Hooghesuirsche Bosch, deed een hert op en nae vier uir loopens kreech hij het en quam te half vijf wedrom tehuys, ginck slaepen en stond te 7 uir weder op; wij speulden ondertuschen. S.H. wil sijn kaeross affschaffen, dat hem 20 duysent gulden kost, en koopen alle jaer 15 off 16 Engelse peerden voor de jacht. 5/15 november sondach iss S.H. om elf uir op de koetz gaen sitten en voer naer Dieren, adt daer en nae den eeten ginck hij slaepen. - In de koetz had hij eerst vuille discoursen mit Sommerdijck, daerna politique van Vranckrijck, van Van der Mijlens ambassade, van Venetiën, van de armyniaenerie. - Ick reedt in het bosch alleen wandelen, onderhielt mijne gedachten. - Welderen socht mij, doch ick wold niet bij hem sijn en ontreet hem. - Dahrnae vertelde hij mij, hoe het te Nimmegen stond, noch twiefelachtich, en had de stadt consultatiën genomen oover dat werck bij rechtsgeleerdenGa naar voetnoot163, oover S.H. recht en haer recht. - S.H. adt niet, pratede naer den eeten. 6/16 maendach schreef ick totdat men aen taefel ginck. - S.H. adt te elf uir; veul officieren quaemen daer, Broeckhuysen sprack van de compani van Bax. - De heer van Middachten sprack S.H. aen en wisselde 50 morgen boschlandt mit hem, dat buyten het parck lach. - S.H. reedt tot Renckum, vond daer de koetz en quam te negen uir te Utert. S.H. heeft van alle nachten die hij te Utrecht logeert 300 gulden van de Staeten; [285] in de koetz had hij weder lustige discoursen. - S.H. adt strackx en ginck te bed; ick kreech tijding dat Pijcke verlooft wass voorleden vrijdach mit Vosbergen, den 2/12 october. 7/17Ga naar voetnoot164 dingsdach reedt S.H. te seuven uir uyt Utert en quam te één uir in Den Haech, ten deelen mit koetsen; ick reedt alletijt te peerdt en had te elf uir kunnen in Den Haech wesen. - Ick brocht de heer Somersdijck tehuys en pratede mit sijn moeder [Petronella Borre]. - Ick ontklede mij en ginck om ses uir te hoof, adt mit H.H. des avontz, die niet wel tevreden wass mit het werck van Dort en beklaechde Beveren, seyd S.H. had ongelijck en soud sich qualijck daervan vinden, wandt Beveren soude continueren, en soud hem een groot affront sijn, als hij voor de twe off drie jaer wierdt uytgeset. - S.H. quam bij H.H., en ick praetede mit de princessen. 8/18 woensdach bleeff ick den heelen dach tehuys tot vijff uir; de heer Haeren wass bij mij, André, Donia, die mij van het presidentschap sprack en wilde presideren, doch ick seyde hem dat het hem niet toestonde, maer aen Haeren. - Ick ginck bij de heer Haeren, wenste sijn dochter, hem en de vrau geluck mit de bruit; Pijcke wass vrientlijck als voor desen, ontfing die brief en wass soo beleeft als voor desen; ick gaff haer mijn rinck en zieferGa naar voetnoot165. - Ick sach Kuyn, ginck bij H.H. en adt mit de heer Haeren, bleef daer tot elf uir en wahren vrolijck. 9/19 donderdach ben ick bij S.H. geweest, die mij aen den preses sal recommanderen om mijn als general van de artilleri te voorstellen bij Haer Hoochmogende; [286] nae | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ick merkte, wil hij die van Dort noch mehr te lief en sal Beveren soecken onder te brengen, die hij meint ditmael geen noot heeft. - Die van Ooverijssel heeft hij gesocht, omdat se de militie soo hart vallen, sal hij haer gheen compagniën tot guarnisoen geven, maer die sie noch hebben, sal hij van haer doen en dahrom wacht hij soo lang om Haeren compani nae Campen te verleggen. - Ick ginck in den Raedt; de heer van Asperen seyde mij, dat Wit tegens hem beklaecht had hetgene S.H. tegens haer had gedaen, klaechde oover Musch en als het soo gaen solde, mosten sie in toekomende andere ordre dahrin stellen. Berendrecht klaech oock, doch gaet beleefder. - Ick adt alleen. - Heer Haeren seyde mij, dat alle heeren wel gesint wahren om te resolveren, doch Hollandt hielt het op, om haere principaelen dat voor te dragen. - Hij wil Vosbergen spreeken van het testament [van] prins Mauritz. - De princess van Hoensolder solde haer process gewonnen hebben maer mit twe stemmen, die bekoft wahren, dahrvan den eenen doot, seit BrochumGa naar voetnoot166. Musch en Ripperda hadden woorden. - Ick schreef den geheelen dach, adt alleen en ginck nae den eeten bij H.H., die den naemiddach de heer Haeren had gesien, sprack veul goetz van hem en had oock veul van mij gesproocken. - Sie wass heel bedroeft om dat werck van Dort om de heer Beverens wil, vreest het sal geen goedt einde nemen, besonder als Wit, Beveren, Berendrecht boven [287] blieven; den pensionaris Ruisch, Keiser, Stellingwerf iss één man. - Sie raedt mij den reis nae Dietz aff. 10/20 november vrijdach ben ick geweest bij die van Haerlem, Amsterdam om die saeck van general van de artilleri, waeren beleeft en mijn persoon gerecommandeert, doch de Staeten van Hollandt, meinden se, solden daer niet in treden, totdat de saeck van de mesnage wass affgedaen. - Moulert wass beleeft en wold het strackx affdoen, doch ick versocht het noch wat op te holden, totdat men wost waer dat die van Hollandt gelogeert waeren, om geen protestatie van haer te krigen. - Hij seyde gehoort te hebben, dat die van Hollandt een groote reductie voor hadden en niet solden sien op het voorstel van de heeren van den Raet en S.H. beklaechde die van Hollandt haer lossheit en dat se soo grooten autoriteit wilden nehmen en vraechden weinich nae de Unie meer. Klandt wass heel cyvijl en beleeft, verseeckerde [mij] van sijne genegentheit en vertelde mij de questie tuschen die edelen en eigenerfden. - Ick lass en adt alleen. - Ick ginck om vier uir op 't hoff en pratede tot half acht mit Lessal. - Ick ginck om acht uir bij die van Noordt-Hollandt, die oock seyden van de mesnagie; ick seyde haer, ick sie op het tractement niet, alleen op de eer en chargie, dat niemantz anders mij wordt voorgetrocken; sie verstonden dat het niemantz solde hebben als ick, en wolden het refereren [288] in de Staeten van Hollandt. - Sie spraecken sehr van mesnagie en dat men ordre most stellen, oock dat men die van Hollandt meer most defereren en dat die andere provintiën van de Unie spraecken, maer dat sie die selfs niet hielden en alles tegen Hollandt deden, 'twelck haer niet aenstonde, en geloove ick dat sie mitdertijt alle de regering sullen willen hebben, 'twelck een quaedt einde sal geven op het lest tuschen de provintiën. - Ick ginck avontz weder op het hoff, pratede mit Lessal; S.H. wass dahr. 11/21 november saterdach bij die van Leyden geweest, gaeven mij beleefde andt- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordt, beriepen sich op de menage en principalen. Enckhuysen desgelijcks, en seyden dat door den vrede de haringbuisen groote vrijheit hadden en dat daerdoor den gulden wass affgeschaft en dat haer stadt floreerde. - Tergau wass oock beleeft en cyvijl, seyd niemantz quam in recomendatie als ick. - André wass bij mij, seyde mij 'tselfde mij was wedervaeren. - Ick wass bij graff Hendrick, die mij seide dat hij een huys van den graff van Stirum meindt te krigen en dat hij in de regering der graefschap Sutphen hoopt te komen; die questiën tuschen den graf van Stirum en sijn suster en neven. - S.H. had gesecht hij had geen gelt en veul schulden en wasser qualijck aen, hij soud gheen kinder krigen, leven niet lang, daerom wold hij alles verdoen, vercoopen en versetten en beletten, dat den courvorst het niet kreech, oock dat wij onder malckander niet onneens wierden. - Graff Hendrick wil ander dienst soecken en wordt versocht van den Pool en Venetiaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[289]Ick wass in den Raedt van Staet. - Ick adt alleen. - De heer Haeren wass bij mij, seyde mij hoe H.H. soo wel van mij had gesproocken. - De heer André vertelde mij sijn wedervaeren mit die van Leyden, Haerlem, Bicker. - De heer Haeren seyde hoe Wit oover Musch wass uytgevallen weghen de verandering van de magistraet van Dort en seyde wil S.H. die wech in, soo moeten wie ander ordre stellen. - Ick kreech een brieff van Pijcke en ginck bij haer praeten, en wass heel cyvijl en beleeft; haer broeder had questie gehadt. - Ick ginck nae den eeten bij H.H., die heel bedroeft wass oover dat werck van Dort en beklaechde Beveren, vreesde dat hij opinie soud hebben, dat sie kennisse daeraff had gehadt. - Sie seyd dat veul heren haer oock geseit hadden S.H. had qualijck gedaen, en het soude hem berauwen, en beginnen die van Hollandt te mumpelen van een instructie te maecken, dahr S.H. niet sal tegen kunnen doen, want hij heeft gheen militie, en de Gecommitteerde Raeden hebben ghen credijt off gesach om yet te beletten in de steden. - H.H. seyde hoe het ginck hier te lande, sie wolde alletijt aen de sterckste parthie blieven en hauden het mit die die booven laghen; sie vreesde men solde onss eens alle noch wechjaeghen, en daerbij seyde se dat...Ga naar voetnoot167. - Sie seyd mij in 't wechgaen sie most noch eens mit mij praeten in 't particulier van den praetert Sommersdijck; sie had Musch de wahrheit sehr gesecht, die een swaegher te Dort in de regering heeft en daerom sich soo mit de regering moit. 12/22 november sondach in de kerck geweest twemahl, in den Raet van Staet, en sal Brassart gaen om de Staeten van Hollandt voor te draeghen, dat de pointen van de mesnagie noch niet wahren affgedaen, wass Zeelandt en Utrecht oorsaeck van, hebbende haer stucken noch niet ingelevertGa naar voetnoot168. - De heer Asperen seyde mij, dat Beveren wass burgemeester gebleven, en wahren die acht die S.H. gestelt had, gantz tegen haer gegaen in 't kiesen; de rest sal hij hem hier naest seggen, en meint Asperen dat Musch niet alleen, maer oock Somersdijck dat werck drieven. - Dit volck van Den Haghe spreeckt heel quaelijck van de Engelsen en de twe princen. - Ick ginck op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoff, dahr veul lyden wahren te praeten. - Ick ginck bij Kuyn, die sieck iss. - Nae den eeten ginck ick weder booven, en pratede H.H. tot half elf. - H.H. riedt ick solde dat werck pousseren en ten einde brengen van general van d'artilleri, doch ick sie daer gheen raedt toe, omdat Hollandt alletijt van de mesnage spreeckt en wil daer eerder niet in doen, voordat het aff iss gedaen. - Vrau Varyck seyde dat H.H. seer bedroeft wass oover het werck van Dort, beklaechde het en heeft erom gekreten twe daeghen lanck. - S.H. nae Teylinghen. 13/23 maendach ben ick bij den heer Huygens geweest, die mij vertelde van der Engelsen mutinatie te Breda en dat S.H. saeliger die stilde, laetende 6 à 7 hangen. - Hij wass heel genegen tot mij in de plaetz van general van de artilleri, seyde dat Vileers als veltmaerschalck macht had patenten te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[291]Ick wass bij Katz, die heel voor mij wass en toonde sich heel genegen, wilde de saeck vrijdach voorbrengen en meinde het solde wel gaen, als men van het tractement niet sprack. - Hij seyde die van Hollandt die dencken niet alleen op het generael, om te mesnageren, maer oock voor de provintie in 't particulir en oock alle haer middelen te beneficeren, dat se niet meer behoeven te negotiëren om haer interessen te betaelen. - Ick ginck bij Ruisch de pensionariss, die seer beleeft wass en verseeckerde van sijn vruntschap en dat hij die saeck wilde helpen pousseren en bevorderen bij andere leeden. - Ick wass in den Raedt, adt tehuys. - Ick ginck bij H.H., die mij seyde dat Musch had haer gesecht, dat hij verwondert wass dat in den Raedt dicwils tegen S.H. aviseerde en niet van sijn opinie wass, ick most het mit S.H. holden, off wie wahren verloren beyde, en most men Hollandt soo niet complaseren. Ick seyd H.H., dat ick S.H. diener wass meer als iemant, maer sal ick daer sitten en mijn advijs niet mogen seggen, soo ben ick er niet nutt, en als men yet doet tot S.H. dienst, behoort hij het niet qualijck te vinden, wandt als S.H. soo seer tegens Hollandt gaet, sal hij sich te kort doen, den Raedt en al de militie. Anders, ick sal wel seggen dat swart wit iss, als het S.H. gelieft, maer ick sal hem ondienst doen, en sie sullen mij voor een bock holden. - Ick badt H.H. te gelooven, dat ick S.H. diener wass en dat ick daerin sal continueren, het mochte gaen hoe het wolde; H.H. wist dat wel, twiefelde daer niet aen, beklaechde maer, dat S.H. sich liet verleiden van Musch en andere die hem maer rieden om haer particulieren haet die sie Beveren toedroeghen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[292]Ick bedanckte haer voor die eer die sij mij deed van haere genadighe advertentie. - Bij Pau geweest, die veulerhande discoursen van de vrede had, van Vranckrijck, sijn credijt die hij daer had gehadt. Ick ginck tehuys schrieven en mijn reeckening naesien. - Ick bleef en adt tehuys; nae den eeten ginck ick bij H.H., pratede van de verandering deser regering, hoe de provintiën souden scheuren, elkeen een parthie kiesen, Hollandt mit Spanniën, de andere ses mit Vranckrijck, doch ick sustineerde dat Spagniën, Hollandt die gansse machtichste solden gewinnen, en wie dat gewon, sol de proy van die croonen worden; H.H. haut het mit de sterckste. - H.H. verachtede onse militie en seide sie sold niet goetz gedaen hebben nae S.H. doot, alles sold in disordre sijn gegaen, en solden affronten hebben geleden en veul steden verlooren, doch ick hiel het contrari | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geloofde S.H. sold de viandt brusker hebben aengevallen en aengetast hebben en daerdoor solde hij se geëstonneert hebben en verseeckert, victori bevochten en ehr ingeleit, en pratede H.H. tot elf uir. - H.H. vertelde mij het discours van Ruisch en wass bedroeft daeraf. 14/24 november dingsdach heb ick tot seuven uir geslaepen. Ick wass lang bij de vrau van Donau, die mij de stauticheit van de Bickers verhaelde en haer macht te Amsterdam. - Ick ginck mit Casembroot wandelen, die mij seyde van het huys van Haultyn. - Ick ginck in den Raedt van Staet. - Adt thuys mit Haeren, ginck bij de heeren van Alckmaer, die heel beleeft wahren, slechte lyden, spraecken al van menage. - Ick wass bij die van Rotterdam, die desgelijcks soo waeren, seyden mij dat d'Engelsche court gheen groot profijt brocht, dat de [293] staepel van Dordrecht haer veul te kort deed, doch voeren noch passelijk wel. - Een heer van Tergau, Beverijn genaemt, presenteerde mij sijn dienst en vruntschap en seyd mij, dat Stellingwerf en Keiser alless costen ranverseren watter voorkompt, hoe Katz soo slap wass in 't concluderen en daerdoor veul goede saecken ommestiet, wold mij berichten hoe dat se adviseerden vrijdach. - Sijn vaeder wass captein geweest en gecommandeert op Argentan; soude geerne controleur sijn in de Reeckenkaemer van Hollandt, alwaer twe plaetzen vakant sijn, en S.H. sal uyt ses twe nomineren; hij versocht mij sijn persoon alsdan te recomanderen bij S.H., 'twelck ick aennam te doen. - Ick ginck bij de vrau Schoonberch, die veul geltz op interes had uytstaen en wierdt niet betaelt, selfs van Hadamar en Dillemburch. - Ick ginck bij de vrau van Asperen, wass niet thuys. - Bij S.H., die bij H.H. ginck en daernae in de commedie; ick sprack mit Lessal een groot halfuir. - Ick ginck bij princess Mari; ick ginck nae huys. - Der iss groote questie tuschen Donia en Haeren om die préceantie, en spreeckt Donia heel qualijck en vilaein van Haeren, 'twelck gheen goedt kan doen en gheen goedt einde kan nehmen, en gelooff Donia soude te kort komen. - Ick ginck bij H.H., die lustich en vrolijck wass, liet onss al haer amber sien. 15/25 woensdach iss de heer Haeren bij mij geweest, klaechde mij de insolentie van Donia, hoe hij soo gealtereert wass geweest. - Ick kreech een brief van den graff van Megen. - Ick ginck in den Raedt, daer alless wierdt affgedaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[294]Ick ginck bij de vrau van Brederod. - Broeckhuysen quam mij seggen, hoe het mit de compani van Bax stond. - De heeren van den Raedt aeten bij mij, waeren vrolijck en lustich. Berendrecht seyde mij hij wold S.H. wel geerne eens spreecken, om hem voor te dragen, hoe het te Dort staet; sie sijn 27 tegens 13 in de vroetschap en kunnen de andere ooverstemmen, den ouden raedt iss oock op haer sijde. De gildmannen die doen de nominatie van die 24, dahr S.H. acht uyt kiest, en die acht hebben 12 stemmen; hij protesteerde sehr S.H. diener te sijn, Beveren oock, hij vraechde nae het burgemeesterschap niet, had goetz genoech; Beveren wass altijt S.H. diener geweest in alle gelegentheit en dahrom van die van Hollandt in haet gekomen, dahrom most hij uyt die commissie van Embden, en wierdt Bicker of den heer van Swieten dahr wehr in geset; van de survivantie iss hij oock oorsaeck geweest en heeft alletijt veul diensten gedaen ahn S.H. saeliger. Berendrecht versocht S.H. eens te spreecken. - Ick ginck bij André, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die mij dat werck van Donia oock vertelde wijt en breedt, gaff Donia ongelijck. - Hij seyde ick quam heel in kenniss bij die van Hollandt, en wass heel goedt dat ick se had gesproocken. Stellingwerf iss heel goedt, 'twelck te verwonderen iss, en moet ick die van Hollandt soecken aen de handt te holden om veul redenen. - Graff Hendrick klaecht seer oover Stellingwerf, dat hij hem soo qualijck beyegende, wold hem niet geven, maer noch alless ontnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[295]Ick ginck sonder eeten te bed. 16/26 november donderdach ben ick bij S.H. geweest om die plaetz van general van d'artilleri, en meinde hij, men solde daermede opholden totdat den staet van oorloch wass oovergelevert; sprack men nu om gheen tractement te geven, soo baende men den wech tot andere chargiën, om die oock soo te stellen. - Veugling seyde mij Van Wau had hem gesecht, dat als die van Hollandt de plaetz van general van d'artilleri sullen vergeven, soo sal ick het hebben, dat se mij seer estimeren en weert hebben, dat se van niemantz meer holden als van mij en van niemantz meer staet maecken. - Wickfort seyde die van Hollandt sullen niet volgen den staet die den Raedt voorslaet, omdat se al te advantageux iss voor de militie, daer sie heel jaloux tegen sijn, en spijt haer dat se soo domineren en soo wel gekleet gaen en koetzen hebben. Stein Calevels had gehoort, als het vrede tuschen Spagniën en Vranckrijck iss, dan sullen se al het krij[ch]svolck affdancken, houden maer 3 à 4 duysent man; H.H. had het van Hollanders en Staeten gehoort. - Ick adt thuys en bleeff den geheelen naedemiddach te lesen. Ick ginck op H.H. hoff, dahr S.H. wass, en wass er van vier tot 7 uir. Ick sprack mit freulen Traes, ginck mit S.H. in de Comedie, quam om half negen op H.H. hoff, die niet heel wel wass, ginck vroech te bedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[296]Den graff van Lewestein had gesecht sie wollen Sijn Majesteit van Engelandt het proces maecken, sijnde oorsaeck van all het quaet. 17/27 november vrijdach ben ick bij den heer van Brederode geweest, en den heer van Gysemburch gesproocken. - De heer van Brederode seyde die van Hollandt wolden noch wel 30 companiën peerden affdancken en drongen sehr op de menage der officiren. - Ick ginck in den Raedt, daer de heeren Vett en Van der Hollack compareerden weghen den staet haerder provintie [Zeeland en Utrecht]; die van Hollandt hebben dat werck oock bij Haer Hoochmogende voorgebracht. - De heer van Berendrecht onderhielt mij lang van de regering van Dordrecht op hetgene ick hem seyde S.H. gesproocken te hebben, en seyde dat se in 't vroetschap meester waeren, 27 tegen 13; in den ouden raedt had de heer Beveren gehadt 31 stemmen en Bercke niet meer als die acht die 12 stemmen maecken. - S.H. maeckt de schepen en den raedt uyt een dubbeltgetal, het eene jaer vier schepen en drie raeden, het ander 5 en 2; als die affgaen, kommen se in den ouden raedt en kiesen den burgemeester mede; die vroetschap maecken die nominatie van de schepen en raedt, daer S.H. uyt eligueert, en hebben sie de regering ahn de handt, al kompt er een ander burgemeester, omdat den burgemeester niet doen kan als mit advijs van de vroetschappen, daer sie in prevaleren en ooverstemmen de andere. - S.H. heeft vijff rijcke lyden affgeset uyt die achten en nieuwe slechte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaele lyden weder ingeset en dat voor Musch en Somerdijck; hij wil S.H. alles seggen en hoe Beveren om S.H. in 't ooch iss, om de survivantie en andere saecken. - Hasius, Casembroot aeten bij mij en sullen treden tot het kiesen van een predicant; Stormheim, Lamot, Menso de Witt komen in consideratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[297]Jeltinga quam bij mij weghen Haussman saeck en weghen den captein Schaach. - Donia weghen die questie van Haeren en had wonderlijcke optochtenGa naar voetnoot169. - De heer van Brederod vertelde van Antwerpen, hoe licht dat men het had kunnen krighen, had men gewilt. - Ick ginck bij H.H., die nu passelijck wass. - Ick adt tehuys en ginck weder bij H.H. en pratede van de Fransche saecken, van Servient en sijn lossheit. - Vrau Varyck seyde dat ick noch wel daer stond bij H.H., hoe S.H. sooveul schuldich, niemantz betaelde en dat de dieners in gheen twe jaer kosten gelt krigen; Lessal had haestich gesproocken en woud yvers anders ghaen woonen. - De princess-royal maeckt oock veul schulden en sal S.H. noch in mehr last brengen. - Vier hoffholding, S.H., den princess-royal, prins de Galiss, den hertoch van Jorck, en sal het een slecht einde nehmen. 18/28 saeterdach. Ick reedt te peerdt wandelen, sach H.H. huys in den Bosch. - Ick wass bij Kuyn, die noch kranck wass. - Ginck eeten mit de heeren Aspren, Brederod, twe Dorpen en andere in 't Hoff van Hollandt; de heer Asperen seyde mij, dat die van Hollandt vrijdachs een resolutie hadden genomen om de saeck van de mesnagie af te doen naer haer welgevallen, omdat den Raedt soo lang tardeert mit haeren staet in te brenghen. Daerop iss bij S.H. en den Raedt resolutie genomen den staet toekomende weeck in te leeveren, all bleef Zeelandt en Utrecht absent, 'twelck Vett en Van der Hoolack iss aengeseit geworden. - Het ontstelteniss van Hollandt quam door de heer Haulterive request, die 38 duisent gulden te achteren iss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[298]Ick bleef tot vier uir daer, wass vrolijck; sie droncken altijt van mijn wijn, wie disputeerden van de geestelijcke goederen. - Ick sprack mit Jeltinga en André oover de questie van de heeren Haeren en Donia, naedat wij alles ooverleit en voorgestelt hadden, omdat men niet wist, off die commissie uyt wass van Donia off niet, en omdat de extraordinariss alletijt voorsitten, dat sie sullen sitten hoe dat se komen, doch de heer Haeren, omdat hij ordinariss staet-general iss, sal alletijt presideren, en sijn allebijde maer passelijck tevreeden; Haeren wil 't volghen, Donia wil vertrecken. - De heer André begost mij wat te seggen, ehr de heer Jeltinga quam, van Lessal, dat se gheen sinne had dat ick soo serieux wass en mijn staet soo maeckte, ick mesnageerde te seer, en vreesde sie ick sold alletijt soo doen, soo wass sie dan dieselfde als S.H. en de courvorstin; dahrom wold sie oock sulcke advantagie hebben van qualiteit, liberaliteit en plaisir; dit had hem Somersdijck geseit voor drie, vier daghen; wahr die het vandaen heeft, kan ick niet weten, gelooff van S.H. - Ick ginck bij H.H., pratede lang mit haer; seyde mij, dat prins Mauritz bij sijn suster van Bouillon soude hebben geslaepen. - Dat die van Portugael Grols kinder willen voor onecht holden, omdat haer suster sich verlooft had, eerdat se Grol getraut had, en dahrom kunnen se niet erven; die van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portugael, soonen, dochteren en moeder trecken wel twintichduysent gulden 's jaers uyt S.H. huys, en duirt dat soolang iemantz van allen leeft en kintskinderen, 'twelck prins Mauritz testament mitbrocht. Ergo soo isser een testament van prins Mauritz saliger, gelijck H.H. self nu tot verscheiden mahlen heeft verclaert, [299] 'twelck te noteren issGa naar voetnoot170. - H.H. seyde dat Ragotsky had versocht aliantie mit sijn soon en S.H. dochter en had tot dien einde den soon willen hier schicken en oock all wissel gemaect, die groot wahren om sich magnefyc te holden. Ick riedt het haer, seyde, het iss een groot, machtich, rijck heer; waerom dat se dat seyde en wat dat se dahrmede voorheeft, weet ick niet. - Sie riedt mij weder aff nae Duytzlandt te gaen en seyd ick solde daer trauwen, 'twelck sie niet goedt vind; iss dat mit Ragotsky wahr, soo moet ick alleffenwel dat ander Laforce affdoen. - Ick adt bij de princessjes, wahren beleeft. - Nae den eeten quam S.H.; doe riep H.H. Buat, om S.H. te obligeren, hetwelcke een habylen treeck van H.H. iss om S.H. te obligeren. - H.H. sprack weder van Dort en Beveren; het stond haer niet aen, had Somerdijck gebeden S.H. soo niet meer te raeden, wandt hij S.H. te kordt deed en most alletijt het einde sien van een saeck en off men het mit fatzoen doen kost. Somerdijckx vaeder ginck oock soo rude, doen iss het geluckt, maer het geluckt alletijt soo niet, en sprack H.H. mij heel confidantelijck en doedt mij veul ehr en vruntschap. - Waeveren had haer lang gesproocken, die sie de mesnage had gerecomandeert, doch mit fatzoen en de militie niet heel te rouineren. Waveren had haer gesecht, S.H. heeft die van Amsterdam heel cyvijlijck bejegent en sprack soo vruntlijck en wel, off het U.H. selfs wahre geweest, en docht Waeveren dat hij H.H. had hooren spreecken, hetwelcke haer heel wel geviel. 19/29 sondach mit S.H. in de kerck; hij seyde mij wat Hollandt vrijdach voor had gehad, en wat hij dahrop gedaen had om aen Asperen te schrieven, en dat hij goedtvond den staet van oorloch oover te leveren. Den secretariss Eyberghen seyde mij dat oock en dat S.H. de lijste had begeert van der officieren tractement, om sommige heeren van Hollandt dahr aff te spreecken, [300] 'twelck heel goedt sal doen, en sal hij de officiren dahrmede kunnen helpen; de secretariss meint de colonels en governeurs sullen die van Hollandt soo niet staen laeten, maer het tractement verminderen. - De hertogin van Chevreuse liet mij groeten en genacht seggen door Sophetat. - Ick adt alleen, schreef. - Ick ginck nae de predicatie bij Gleser. - Raetsfelt sprack mij van de geestelijckheit, van die van Dort, van Van der Hollack, die S.H. sijn eighen neeff had gerecomandeert mit groote instantie, doch Rintswoud stiet het weder om, en stond Raetsfelt dat werck niet ahn; die van Hollandt willen nae desen gheen stadtholder meer hebben. Ick vertelde hem van Moerspeu. - André wass bij mij, eindichde sijn discours en sal sich tot de reiss van Vrieslandt prepareren. - Ick ginck nae den eeten bij H.H., en wass sie nu heel tegen de vrede, riedt den courvorst aliantze mit Sweden te maecken en dit landt te laeten. - Het iss niet quaet voor mij, N.B. 20/30 maendach ben ick om vijff uir opgestaen, om mijn reeckeningen en brieven te sien en lesen, beantwoorden. - De heer Haeren wass om half achten hier, keeff oover Donia, oover de geestelijcke goederen, seyde dat se de geestelijcke goederen ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuschtGa naar voetnoot171 hadden tegens Luyckse off andere corpora, omdat se die mosten volghen als sijnde buyten de Meyeri, die tienden oock en die nae anno 1629 wahren geschiet, kosten niet gelden, maer wel van anno 1625. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[301]Ick sach niemantz en bleeff schrieven tot half twaelf; ick ginck bij de heer van Dona, die mij seyde hoe den heer courvorst alle sijn ampten verset had, 'twelck hij niet doen kost mit recht, alsoock den toll mit de Pillau, 'twelck in Pruissen heel groote opspraeck gheeft. - Sie hadden rancontre van moordenaers in de Harswald van 25 man, doch quaemen voor 25 rijxdalers weder loss, den hertoch van Brunswijck heeft heel goede silverberghen, voor achtduysent rijxdaelers dess maentz inkommen. - Ick adt mit H.H., die heel vrolijck wass, lustich en beleeft; de heer van Brederod adt oock dahr mit sijn vrau, en bleeff ick bij H.H. mit Brederode praeten tot vier uir, doe ginck hij wech, en ick bleeff tot seuven uir, pratede hoe de werelt soo veranderlijck, hoe de militie veracht, wat alteratie haer dat gaff; wenste nae den doot, had gheen goede opinie van die regering, vreesde voor groote verandering en docht all om op een ander plaetz te gaen woonen, omdat se vreesde dat de Spaensche noch eens sullen meester worden. - H.H. verhaelde oock de netticheit, civileit en de curieusheit van S.H. saeliger, sijne perfectiën. - H.H. bedroefde sich sehr, dat se sach dat het huys te gronde most ghaen in sichselfs door quaede mesnage en oock het credijt verlieren bij de regering door onachtzaemheit, alsoock door de vrede, 'twelck de brug iss van S.H. onderganck in respect, [302] 'twelck bij prins Mauritz al iss geweest in tijt van trèvess, sijnde dicwils alleen in sijn huys en niemantz in de voorkamer, doch het iss te laet bedocht, en iss H.H. al veul daer oorsaeck van. - De heeren van Hollandt haeten alle lyden van qualiteit en wolden wel, dat se die all quijt waeren. - Ick ginck naer huys schrieven en eeten en quam nae den eeten weder praeten, en wass H.H. wel gesint. - De princess-royal iss weder gekomen en in de Comedie geweest. 21 november/1 december dingsdach. Vrau Varyck seyde mij gister, dat den courvorst niet reisen kost en dat door mangel van gelt, had gheen driehondert rijcksdaelers gehadt om de vroetvrau te geven en most het nemen van het gelt dat in die kinderkaemer verehrt wass, 'twelck noch niet iss wedergegeven. Ergo gheen geldt iss dahr. - De heer Haeren wass bij mij, sprack weder van dat geestelijcke werck van de Meyeri en van Donia saeck, badt mij ick solde doch hier blieven tot op de bruloff. - De heer Capel wass bij mij, seyde mij van de Liemers, dat men aen den courvorst behoort te schrieven, dat sijn lang uytstellen nam men ahn voor een refuz en dat men beter ijver daerin most betoonen. - Ick ginck in den Raedt van Staet; de heer van Berendrecht seyde mij bij S.H. geweest te hebben en hem in 't lang en breet verhaelt, hoe het te Dort staet, en al wass Beveren affgeset, soo soud dien anderen burgemeester S.H. niet kunnnen dienen, omdat de vroetschap alletijt soud tegens hem gaen en geven hem ander last als hij gesint wass, oock aen die heeren die in [303] de Staeten van Hollandt compareren. S.H. bedanckte hem en soud in toekomende sulcke dingen niet meer doen, maer haer favoriseren, dahr hij heel blijde oover iss, heeft het aen Beveren geschreven en mij sehr bedanckt, dat ick oorsaeck wass dat hij S.H. had gesproocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Hij iss nu heel wel gesint en beter voor de militie en sal bij Keiser, Ruisch en andere nu wercken, dat de militie in ehren blieft; als S.H. oock wat moite neemt om eenighe heeren te spreecken, sal het noch wel gaen. Ick adt tehuys mit eenighe predicanten, die hare menschelijckheit toonden in 't kiesen van den nieuwen predicant Tobias [Techneus], Lindanus. - Maton seyde mij, dat een predicant te Middelburch sijn dienst had gequiteert, wass coopman geworden en nu banckerot gespeult. - Hasius wass hier. - Ick ginck bij de vrau van Brederod, sprack van S.H. quaet comportement, H.H. verstandt en hoe licht die Hollanders te winnen sijn mit beleeftheit, soeticheit, familiariteit, dat men se juist niet naeloopt, als men se van doen heeft, maer alletijt cyvijl rancontreert en beleeft, soo staen se u in tijt van noot weder te dienst; het leven van S.H. en de princess stond haer niet aen. - Ick ginck bij Opdam, sprack van de jacht. - Bij Somerdijck, die mij seyde dat Leyden en Haerlem wel sullen wesen en niet sooseer op de mesnage dringen als van tevooren, dat se gesproocken wahren. Als S.H. Bicker, Oetjens kost gewinnen, wass het gedaen en gewonnen werck. Oock de Gecommitteerde Raeden, die daer veul in te seggen hebben, omdat sie het eerst [304] sullen examineren; als S.H. die kan gewinnen, soo heeft hij veul gedaen, dahr hij goede middel toe heeft door haer eigen beneficiën haer te confereren en goede woorden te geven. - Hij sprack van Gendt, Capel en d'ambassade van Vranckrijck, hoe Lier de cooplyden had gelt affgeperst. - Ick ginck bij Pijcke, gaff haer een ring, gaff weder één en heel cyvijl en beleeft, gelijck voor desen, en sal altijt continueren daerin. - Ick adt mit de heer Haeren en bleef daer tot elf uir, wahren vrolijck, en ginck ick voor één uir niet te bed. 22 november/2 december André bij mij geweest, nam affscheit om nae Vrieslant te gaen, sijn vrau kranck sijnde. - Vosbergen badt mij te bruloff, had H.H. van mij gesproocken, die heel wel van mij sprack, had van Lessal oock gesproocken, daer H.H. niet op antwoorde. - Hij seyd dat dien gesanter van den courvorst in Zelant en te Veer had geseit si mosten den courvorst cyvijl tracteren, hij kost haer heer noch wel eens worden, S.H. sonder kinder te komen te sterven. - Ick ginck op 't hoff; S.H. wass mit de edelen vergadert geweest. - S.H. ginck in den Raedt, dahr yetwess gelesen wiert van de propositie der petitien. - Ick adt mit S.H.; nae den eeten seyde hij S.H. had geseit, voila la récompense d'une femme curieuse; contenté-vous que je vous ai faict princesse. - Ick ginck nae huys en lass en schreef den ghehelen naedemiddach. - Nae den eeten pratede ick mit H.H., en waeren het eerst niet eens oover de geestelijcke goederen en verponding. - Daerna seyde H.H., dat Beveren perijckel had geloopen en het niet veul gescheelt, off sie hadden een ander in de plaetz geset, en dat het credijt daer soo groot niet iss als Berendrech seit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[305]Daerna sprack H.H. van Somersdijck, dat hij S.H. soo qualijck riedt en tegens de armyniaenen ginck, welck werck dat slaept, en behoort men het niet weder op de baen te brengenGa naar voetnoot172. - Sie vraechde mij oock, off Somersdijck mijn vrundt noch was; hij had lestemahl geklaecht, dat ick soo particulier wass en geretireert, gecacheert, als ick niet bij hem in 't schip wold komen. - Sie vraechde mij, of Somerdijck mij niet had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 600]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geraden in dat werck van Vrieslandt en brieven geschreven en voorgeschreven. Somerdijck had haer geraeden het gouvernement van Vrieslandt aen te nehmen en het te pousseren, had Walta bij H.H. geschickt, die sijn dienst presenteerde; H.H. had het gerefuseert en het laeten op het goedtvinden van die van Vrieslant en Groeningen. - Ick beklaechde het gepasseerde en seyde, had S.H. mij het minste geseit, ick soud er niet in gedaen hebben, doch ick had geen rugge in de provintie, gheen kenniss of credijt en daerom dorst ick S.H. daer niet aff spreecken. - Musch had geraeden men solde mij weder affsetten en depossederen, Rintzwoud oock, doch H.H. wold daer niet nae luisterenGa naar voetnoot173. H.H. seyde mijn broeder wass op 't lest quaet op haer geweest en had geseit, ick sal mij van H.H. revangeren waer ick kan; het wass omdat sie de fianciatie belettede tuschen hem en mademoiselle. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[306]H.H. seyde S.H. dorst mij geen amploy geven, omdat hij vreesde, wierdt ick geschooten, soude men seggen dat hij daeroff oorsaeck wass geweest. - Sie seyde, ghij siet erch, heb verstand en siet gecacheert, en op lest seyde ick, mevrau, ick ben blijde, dat de quaede tijt oover iss, en ben u diener. - Sie seyd, ick ben bliede dat ick van niemantz qualijck heb gesproocken off iemantz quade offitiën heb gedaen, ick mach vrij spreecken. - Somerdijck draecht op twe schouders sijn vrau [Petronella Borre] en moeder [Emmerentiana de Regniers] bij prins Philips en Hendrick den IV. 23 november/3 december donderdach heb ick mijn dingen naegesien. Ick ginck in den Raedt, en wierdt den staet van oorloch van Zelandt geexamineert. - Ick adt tehuys mit de heeren Haeren, Raetsvelt en Van Wou. - Raetsfelt seyde mij, hoe dat Vet soo mijn vrundt wass en veul van mij hielt. Raetsvelt iss de neeff van Van der Hollack en dahrom hem toegedaen en de regering van de stadt [Utrecht]. Van Woude verhaelde mij, hoe ick bij Hollandt soo wel stonde en dat ick most trauwen, want als S.H. quam te sterven, soo soude het gouvernement op mijn comen, en daerom most ick sorge draegen voor erven; hij seyde daerbij, dat het testament van prins Mauritz medebrocht dat ick Lessal most hebben, en dat hij het testament in sijn huys had en dat ick erfgenaem soud wesen, als S.H. sonder kinder quam te sterven. Ick seyde, mijnheer, ick [307] vind het gantz onnodich, wandt ick hoop S.H. sal kinder krigen, en al quam S.H. te sterven sonder kinder, soo sullen die van Hollandt gheen gouverneur meer nemen, wandt sie die van qualiteit en besonder die van Nassau moede sijn. Hij seide van neen, en woud mij daeraff verseeckeren, dat ick het eene ende het ander soud optineren. Raetsfelt wass oock van opinie, dat se gheen gouverneur in Hollandt meer nemen solden. - Ick seyde hem, dat ick oock dat vastelijck gelooffde, datter gheen gouverneur soud wesen en dat H.H. voor mij niet doen soude aengaende Lessal. - Ick woud mit H.H. uytgaen bij de princess-royal, doch ick quam te laett, ginck nae huys, kreech een beleeffden brieff van Pijcke. - Ick ginck om ses uir op 't hoff; H.H. wass lang bij S.H. in 't cabinet; ick pratede mit Lessal en adt mit de princessjes, H.H. adt niet. - Nae den eten praetede ick mit H.H. van allerley dinghen, seyde haer hoe dat se gelieft, geëhrt en gerespecteert wass, 'twelck se aennam en haer behaechde; sie seyde mij, dat die van Hollandt sich heel cyvijl hadden betoont voor haer persoon aengaende het pensioenGa naar voetnoot174, en wass Amster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 601]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dam, Keiser, Stelling werf haer advocaeten. Sie quelde mij, dat ick yetwess gedaen had, en vrees dat S.H. haer yetwess geseit hebben van Pijcke, wandt sie seyde, ghij schient vroom en bendt het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[308]24 november/4 december iss de heer Donia bij mij geweest en sehr gefulmineert en gekeven op Haeren; gaet nae Vrieslandt, en hooch gesproocken, gelijck sijn gewoonte iss te doen; seid Haeren had den bode yetwess gesecht van het presideren, alsoock aen eenighe borgers, 'twelck quaelijck gedaen iss, soo het wahr iss. Oock had hij maer eerst willen presideren, om Donia te bedrigen. - Ick ginck in den Raedt van Staet. Bij Armaveille, die mij een brief gaff van sijn broeder. - Ick had de heer van Brederod, graff Hendrick en noch seuven gasten, waeren vrolijck en bleven tot seuven uir; Asperen seyde oock hij had gehoort dat ick tegens S.H. geaviseert had, en wass soo wel bekommert als ick, want als men sijn advijs niet mach vrij hebben in den Raedt, wat heeft men der dan te doen. - Ick ginck bij de heer Haeren praeten. - Ick ginck bij H.H., die heel vreempt sprack van het hauwelijck van mademoiselle Henriette en den graff van Oost-VrieslandtGa naar voetnoot175 en wost niet, off sie het wolde houden en standt doen, en seyde S.H. en sie hadden die macht niet gehadt, en kost mademoiselle Henriette het weder breecken, doch een ieder gaff haer ongelijck; sie seyde, voor een koninckxdochter off - soon mach men wel yet doen en sich vervloecken, maer dit wass de moite niet weert, een quade less voor mademoiselle Henriette. - Ick had geern geweten wat se gisteren seggen wolde, doch sie wold niet en wass [309] quaet, omdat ick gasten had gehadt, en meinde se dat ick droncken wass. - Ick pratede mit vrau Varyck lang van allerley saecken. - Den heer van Berendrecht seyde mij H.H. wass qualijck geinformeert aengaende dat het te Dort soo nae wass gekomen in 't kiesen van een burgemeester; hij blieft daerbij, dat se 31 stemmen hadden tegen 12 van die acht mannen en dat se meester in den raedt wahren, en al wasser een ander burgemeester gekomen, S.H. sol der doch gheen dienst van gehadt hebben, omdat den raedt alletijt soud tegen hem geweest sijn en hem last gegeven hebben die recht tegens S.H. aenginck; den pensionnariss en twee scheepen nehmen de stemmen op van den olden raedt en verklaren dan, wie dat burgemeester iss. 25 november/5 december. Ick heb veul stoelganghen gehadt van dat drincken. - Ick heb bij juffer Grandperyn geweest, die mij riedt eens te seggen, wahrom dat het goedt wass dat ick wat apsent wass, naemelijck om de lyden den mont te stoppen weghen Lessal, al die daer veul aff spreecken, en vrese dat het H.H. mocht meinen, dat het van mij quam; hoewel ick het voor een groote eer soud achten, soo heb ick noit soo staut geweest daeraff te durven spreecken. - Sie seyd dat juffer Sevenaer veul presenten had genoten, wel 30 duysent gulden op 't cantoir en veul meubelen en silverwerck, soodat se veul profiteert bij H.H. en niet licht sal wechgaen. S.H. heeft [310] en noch drie anderen gekust, Sibil oock, en dorst Sevenaer S.H. niet aensien. - Ick adt tehuys; den Raedt had mij laeten soecken en liet mij versoecken om te vier uir bij haer te komen. - Ick belooffde juffer Grandperyn een drostampt te bewisen off een ander. - De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 602]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
princessjes sullen mahr tweduysent gulden jaers hebben, de rest voor H.H., die 31 duysent gulden douari heeft. - S.H. wil al sijn goedt rouineren en versetten, verteren, omdat hij gheen kinder kriecht en dat hij het niemantz gundt. - Ick adt tehuys. - Ginck ick om vier uir in den Raedt, en deden alless aff wat tot den staet van oorloch behoort, om toekomende maendach oover te geven in Haer Hoochmogende vergaedering, en bleven tot acht uir daer. - Ick ginck nae den eeten op het hoff bij H.H., die veul sprack van mijn dronck en andere discoursen, die niet veul om 't lief hadden. - Oock van de reductie. 26 november/6 december sondach. Broeckhuysen bij mij geweest om sijn saeck van de compani, doch den armen man wordt van Verhulst en Herbertz bedrogen, en slaen nu mit Dechand op stalmester, en wass ick heel quaet op Verhulst. - S.H. verseeckerde mij ahn H.H. niet geseit te hebben van Pijcke, daer ick heel blij om ben. - Hij wil sien off hij de compagnie van Feitsma kan verleggen. - Ick ben in de kerck geweest twemahl. - Tehuys gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[311]De Bredt seyde mij, dat S.H. wel wedrom soude tevreden worden op Zulestein en had geseit, hij sal een deel kinder maecken, die sal ick dan moeten onderholden. - De prins de Galiss heeft Zulestein oock belooft bij te staen mit sijn gunst en faveur, als hij weder in Engelandt kompt. - Ick schreef den heelen naedemiddach, ginck om ses uir bij H.H., daernae bij Kuyn, adt tehuys en ginck nae den eeten weder op H.H. hof, dahr 4 Donaus wahren. - Gendt meinde den staet van oorloch soud wel 16 miljoen beloopen, en wass verwondert dat ick hem mahr seyde van acht miljoen. - De heeren De Lange en De Vries sijn bij mij geweest om een compani, seggen dat alles wedrom gestilt iss in de steden van Ooverijssel en dat se alless sijn voorgekomen ahngaende de reductie der militie. 27 november/7 december maendach mijne reeckeningen affgedaen en geschreven. - De heer van Opdam bij mij geweest. - De heer van Somersdijck seyde mij, dat ick bij H.H. heel wel stond en dat S.H. hem het seyde, dat ick alle daech beter bij haer in credijt quam. - Hij seyd dat S.H. noch bleef bij de vorige menung om Lessal te avantageren en ahn een van het huysGa naar voetnoot176 te geven, edoch dat hij haer niet liefhad, omdat se te trotz en te hoveerdich wass, meer als de courvorstin. - Ick seyde hem dat van Ragotsky, doch hij lachte dermit en gelooffde het niet, en wass maer haer voorstel. - Hij bleef daer noch bij, dat het sersgr: 942 Othern CythenGa naar voetnoot177 in S.H. uyt wass en niet wieder gelden kost volgens die rechten van Zelandt en Hollandt en dat sijn vaeder het soo gemaect had op des heeren van Somerdijck soon, en [312] daerom kost hij niet disponeren van het goedt, maer sijn soon wel. N.B. De heer André. - Hij riedt mij het werck van mademoiselle de LaforceGa naar voetnoot178 ahn de handt te holden en, als het toekomende soomer niet gaen wilde - Oranje -, dat men alsdan dahrmede een einde solde maecken, omdat het avantageux iss in allerley manieren, de aliantie iss passelijck en wel kost gaen om die andere voordelen die daerahn vast sijn, 45 mille jaers, 400 mille ahn contanten, en isser | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 603]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet veul sulcken aliantie te vinden als dese. - S.H. heeft sich seer verschreven in het hauwelijck van mevrau de courvorstin, sijnde geleit onwetende op het testament van S.H. saliger, 'twelck hem niet aenstaet, en wil hij het beletten, als het hem mogelijck iss, en voorkomen. - Hij riedt mij nu gantz van die saeck niet te spreecken, maer als ick wederquam, alsdan te sien die saeck vast te stellen en tot een goedt einde te brengen en H.H. dan te seggen, dat ick niet langer dorst blieven, om de lyden geen reden van te praeten en te discoureren van Lessal en mij, als ick H.H. soo neerstich en vlietich opwachte. - Hij seyd die van Haerlem waeren noch wat voor de mesnage, doch hij meinde die van Leyden solden wel wesen. - Die van Dort sneden maer op, doch haer saecken stonden periculeux en had haer die saeck achterdencken gegeven om voor de reductie en mesnage moderaet te gaen. - Hij meinde Noort-Hollandt soude wel wesen, als Amsterdam maer wel wass, 'twelck hij hoopte dat S.H. soude gewonnen hebben, wandt Bicker en Oetjens sijn beyde geinteresseert om ampten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[313]Wie spraecken van het Engelsche werck, en meinde niet dat den koninck prins de Galiss ahn Lessal soud geven, mahr ahn een kroone off Zavoy. Hij sach mijn huys, en stond hem wel aen, riedt mij daerin te blieven woonen om het gemackx wil. - Ick ginck op 't hoff; S.H. iss niet wel en mocht wel eenich ongemack krigen in sijne lendenen, doordien hij iss geincomodeert door het scheeff gewass en buldt, wahrnae sich die rugstrang reguleert. - Ick adt bij de heer Raedtsfelt, wahren vrolijck mit mevrau Vaeryck. - Wijnbergen woud wat disputeren, wat men behoort te doen tegens Hollandt, doch kost gheen redenen bijbrengen en, als men hem redenen seyde, wold hij die niet begripen ende verstaen, dat de provintiën niet eenich wahren en in de provintiën de heeren regeerders, en bleef ick dahr tot ses uir. - Aspren liet mij sien wat Buseroy hem schreef tot verbetering van S.H. tractement en beneficiën tot voorndeel en door verlies van den oorloch. - Heel quade tijding uyt Engelandt, den koninck weder vastgeset van Ferfax in 't leger. - Ick adt tehuys, ginck bij H.H. praten tot half elf; S.H. gantz niet wel, had te bed gelegen en sal vol pijn en ongemack worden door die schevicheit, wahr den rugstrang nae luistert, 'twelck hem groote pijn sal causeren. - Schoonberch wass dahr oock. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[314]28 november/8 december dingsdach heb ick gelesen en ginck om tien uir in den Raedt van Staet, alwaer S.H. quam te elf uir, en ginck mit den Raedt in Haer Hoochmogende verghaedering, alwahr den staet van oorloch en het point van de mesnage wierdt oovergelevert door den president Meyer, 'twelck door den heer Musch wierdt gelesen, den aenvanck en het einde en propositie, en geschach alless mit goedt fatzoen. Vett woude yetwess seggen, doch het had gheen aert weghens de vrieheit. - S.H. ginck wech, ick oock; den Raedt bleef, en wiert van haer voorgestelt het groot verlies dat S.H. deedt bij den vrede aen emolumenten, off Haer Hoochmogende dat niet geliefden te suppleren mit een goedt tractement. S.H. ginck bij den heer van Asperen eeten vanselfs; de heer van Brederod en ick waeren dahr oock, doch S.H. ginck wech, en bleven wie dahr tot vijff uir, gingen bij de bruit juffer Haeren. - Ick ginck nae huys, op 't hoff bij H.H., dahr de princess-royal wass, en wass niet droncken. - Ick ginck bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 604]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de heer Haeren eeten, dahr Vosbergen, Raetsfelt wass, en bleven dahr om half vier; de Engelsen wilden questie maecken, quetsteden den heer van Hardenbroeck soon. Ick gaff en kreech een brieff, en wass alless heel wel en cyvijl. S.H. heeft aenslagen daer en al gehadt voor het Sas. 29/9 woensdach. Ick sliep tot neghen uir, sach niemantz, schreeff ahn freulen van Nassau en lass Comedie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[315]Ick kreech vrau Varyck, Haeren, Raetsfelt ten eeten, Wijnbergen, en wahren tot 5 uir vrolijck. Varyck seyde H.H. vong het soo hooch aen, hetwelcke sie niet wel soude kunnen uytvoeren, woud alless soo wellenkomen hebben en had niet genoech inkomen, als dat van Sevenbergen en Toernholdt niet volcht. - Raetsfelt seyde mij, dat Vet seer mijn vrundt wass en sochte gelegentheit om onss bijeen te doen eten. - Wijnbergen sprack lang van Lessal, wenste dat gedaen; ick sprack al nae de olde manir, al ten grooten ehr en dat het niet gaen kost. - Ick ginck bij H.H., prateden mit Rintzwoud, Brederod van de vrede. Leyden wil de Munsterse reiss niet betaelen, belet het om Paus wil, die heel girich, nam alle confituren. - Ick adt tehuys en quam nae den eeten weder te hooff, ginck lang mit H.H. wandelen; seyde dat Spanheim S.H. boeck soud maecken, dat hij S.H. manuscript had; roemde seer prins Wilhelms dochter te sijn, prins Mauritz suster, S.H. vrau, prins Wilhelms moeder, welck geen kleine eer iss, en sprack H.H. wel anderhalf uir, roemde die drie en hoopte S.H. soud mainteneren hetgene bij sijn voorsaeten wass gebouw[t] en in sulcken staet gebracht. Sie sprack oock van den coninck in Vranckrijck, off hij legitime wass, meint jae, en wass H.H. van goedt humeur, beleeft; wass heel sieck geweest verleden nacht. 30 november/10 december. Mijn bagagie gaet nae Vrieslandt desen dach, wesende woensdach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[316]Ick liet mij schilderen en sach niemantz. - Ick ginck ongebeden bij de heer Ruisch eeten, daer wij vrolijck waeren; Ruisch wass beleeft, Berendrecht oock; ick maecte kenniss mit een schepen van Dort, mit de heer Scaep van Amsterdam, die wel sprack en deselfde opinie had als ick oover den vrede en oover de regering van 't landt, looffde sehr het huys Nassau en haere meriten. - Opdam toonde sich oock seer genegen en maeckte groote complimenten, off het soo geviel in toekomende tijden, doch ick sloech het in de wint en veranderde van discours. - Ick ginck te half negen eerst nae huys, en wahren vrolijck; de heer van Brederod ginck te ses; Borgagne wasser oock, doch ginck wech. - Ick ginck bij de heer Haeren praten, bleef daer tot elf uir, gaff Pijcke een brief, die heel cyvijl en beleeft wass, sal in Vrieslandt komen. - Ick sach H.H. den heelen dach niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[319]December 31 daghen. - 1/11 vrijdach ben ick vroech bij S.H. geweest, om hem te versoecken in Haer Hoochmogende vergaedering voor te stellen mijn persoon als general van d'artilleri, 'twelck hij doen wilde. Dahrnae sprack hij van gepasseerde dingen, hoe hij sich had aengestelt, oock van de bruit en princess en die postuiren die hij maeckte in 't bed. - Ick ginck mit den admiral [Tromp] wandelen, die seyde dat den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 605]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graff van Warwyck 31 schepen had gehadt tegens 15, en mehr volck als der heeren Staeten vloot en prins de Galiss. - Ick ginck in den Raedt. - Ick ginck tehuys eeten, bleef den heelen naedemiddach in, lass en schreef. - Kuyn seyde mij H.H. had de grevin van Oost-Vrieslandt [Juliane van Hessen-Darmstadt] laeten versoecken onder de handt, dat se solde maecken dat die tweden hertoch van Brunswijck Lessal quam opwachten, doch sie seyde, wat advantage heeft men van S.H. huys, gheen assistentie en maer onkosten, twelck H.H. gantz niet had aengestaen. - Ick ginck tehuys eeten, en liet mij den heer Beverling seggen dat de Staeten van Hollandt mij hadden general van de artilleri gekosen mit eenparighe stemmenGa naar voetnoot179. - Ick ginck bij H.H., daer de heer van Brederod het oock seyde en hoe de heeren Keiser, Stellingwerf, Wevelinckhoven, Ruisch, Bicker, Reul lang hadden geherharangeert tot mijn eer en reputatie, en wilden der veul hebben dat men mij solde tractement toeleggen, nu dat men het niet begeert; hadde men het mischien begeert, dan solden se het niet alleen geweigert hebben, maer het staen laeten onvergeven, en solde mij het een groote schande sijn geweest, daer nu alless mit goedt fatzoen gaet, eenicheit en sonder protestatie. Oock soo word ick bij de heeren Staeten van Hollandt bekendt en bij de pensionnarisen, [320] dat heel goedt iss, nodich in toekomende tijden, wandt men weet niet hoe het gaen kan. - H.H. begeert ick solde noch 14 daeghen hier blieven, wass wel gesint. 2/12 december saeterdach heb ick bij de heer Haeren geweest en hem gesproocken van de plaetz van general van de artilleri en hem gebeden een compliment te maecken van mijnentweghen ahn Haer Hoochmogende, 'twelck hij doen wilde. - Salomon gaf Pijcke een brief. Ick ginck bij de heer Van Woude, die mij sijn boecken liet sien en sijn register van sijn manuschripte, oock het testeGa naar voetnoot180 van prins Mauritz, oock accorden tuschen prins Philips Wilhelm, Mauritz en prins Hendrick, en wil hij het door Veugling laeten uytschriven en alles verificeren, een gewenste occasie voor mij, die ick wel in acht moet nehmen, die ick lang gewenst heb en gesocht, en iss het genomen uyt het originael, oock consultatien dahroover van een deel advocaeten. - Ick bedanckte de heeren van Noort-Hollandt, oock die van Amsterdam voor hetgene gisteravont gedaen. - Ick ginck de heer Katz bedancken en badt hem een compliment te maecken aen de heeren Staeten van Hollandt van mijnentwegen. - Ick ginck bij H.H. en die bedancken voor die sorge die sie had gedragen in het werck van de plaetz van de artilleri. - Ick ginck bij de heeren van den Raedt afscheit nehmen. - Ick adt mit de heer van Brederod, S.H. oock; sprack lossjes, oock van sijn erven en dat den courvorst en courvorstin alles soud krigen, [321] had alleffen hoop kinder te krigen, wolde niet dat het soo toeginck als in Vranckrijck bij de coningin mit haer twe soonen, en wass S.H. vrolijck. - Ginck in de Commedie. - Ick adt tehuys, ginck bij H.H., en wass niemantz daer als ick alleen en pratede tot bij elven van allerhande dingen, van de regering van Hollandt, van de provintiën, hoe die van Hollandt haer soo chikaneerden, besonder Leyden en Haerlem. - Dat den cardinael haer 20 duisent man had gepresenteert, off S.H. quam te sterven en dit landt H.H. had willen te kort doen, en gelooft sie dat se het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 606]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ahn S.H. oock hebben gepresenteert. - Sie wass niet wel tevreden op Alphonso en had geern weder een ander, en heft in een maent 3000 gulden verteert, 'twelck haer te hooch valt, en wolde het minder hebben, doch wel getracteert, en wahren wie heel vertrauwelijck; sie seid oock het wedervaeren van Kuyn en hoe si hem had uytgestreecken. - Als die Staeten-General niet eens sooveul geven als aen de princess saeligerGa naar voetnoot181, wil H.H. het niet aennehmen. 3/13 december sondach ben ick mit S.H. in de kerck geweest; ick bedanckte hem, dat hij mij geholpen had tot de plaetz van general van d'artilleri, hij verseeckerde mij van sijn genegentheit en dat hij alletijt soude mijne interes in consideratie nehmen en mij seer geern daerin dienen. - Hij seyde mij, dat die van Amsterdam spraecken om ruyter te casseren en dat S.H. het socht te beletten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[322]Hij vreesde dat Keiser en Stellingwerf oock souden veranderen, die hij wilde spreecken, alsoock die van Leyden en van Haerlem, die heel op de mesnage willen gaen. - Die van Dort sijn nu wel, meint S.H., en sullen die stemmen conform de heeren edelen; soo niet, kan hij se in drie maent wedrom quellen. - Ick sprack mit Gendt, Mateness, Somersdijck en andere. - Ick ginck naer huys en betaelde alle mijne schulden mit gelt en assignatiën tot oover de seuvenduysent gulden en heb ick nu gheen schult mehr in Den Haech en sal wechghaen sonder eenighen penninck ahn craemers off andere lyden schuldich te sijn. - Ick adt alleen en ginck weder in de kerck. Jeltinga quam bij mij; Steenhuysen sprack mij van sijn compagnie-saeck. - Ick ginck op H.H. hoff, sprack mit Heenvliet, die seyde dat de prins sehr melancolijck wass oover dat Engelsche werck en gealtereert; den hertoch van Jorck ginck nae Vranckrijck. Rintzwoud seyde dat de Engelsen hadden hem geseit, wie willen dit werck ooveral brenghen, in Vranckrijck, Spagniën en in u eighen landtGa naar voetnoot182; het wahren van de principaelste die dit seyden. - Ick ginck tehuys eeten en ginck nae den eten op 't hoff en pratede mit H.H. - Veugling had bij Van Woude geweest, die hem alless had laeten sijn [zien] aengaende het testament en wil hem copie laeten toekoomen off mij datselfde tot testament laeten. 4/14 maendach iss den commiss Van der Burch bij mij geweest oover de commissie van general van d'artilleri. - De heer Musch bij mij geweest en mit hem geadjusteert van weghen mijn tytel en de commissie. Vertelde mij van sijn oude questie en rancontre en [323] all wat hij gedaen, wass alless mit resolutie van Haer Hoochmogende geweest. - De heer Haeren wass bij mij, seit dat Deby wech iss gegaen, naedat hij het werck van Stockmans had onder handen gehadt, meint dat sijn saecken wel gedaen. Nu iss Bronckhorst in sijn plaetz, en meint hij die abdie van Postel te mainteneren. - Casembroot meint die van Hollandt sullen noch 25 companiën te peerdt casseren en alle companiën op 50 man brenghen, soowel de Neerlanders als natiën. - Ick bleef tehuys, totdat den resident Van der Burch mij quam haelen om in Haer Hoochmogende vergaedering te komen, de eedt te doen en mijn comissie te ontfangen. - Ick quam te elf uir daer, en wass den heer van Wimmenum preses, die mij een compliment maeckte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 607]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van weghen Haer Hoochmogende, en ick maeckte der een weder tegen tot dancksegginge; doen seyd hij mij, dewiele ick die scharge soude aenvaerden, ofte ick het niet deedt op dien eedt die ick voor desen ahn het landt gedaen had, 'twelck ick verklaerde van jae, en dat gedaen sijnde, wenste hij mij geluck, en ginck ick uyt Haer Hoochmogende vergadering. - Ick ginck bij Brasset, en seyde van cardinal Mazaryn te Venetiën edelman te sijn, datter geltz genoech in Vranckrijck wass. - Ick ginck bij Armaveille, die een ander schilderi wil hebben en liet mij sijn broeders brief lesen, dat se noch niet van den prins Raggevyl gedesgageert sijn, doch sullen het mitdertijt en mit fatzoen doen, en sal Beringan sijn best daertoe doen. - Ick adt bij de heer Haeren; seyde dat ick alless wel had gedaen in Haer Hoochmogende vergaedering en mit goedt fatzoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[324]Sadt bij Pijke, en wass alless wel als voor desen; wil die couvertenGa naar voetnoot183 gebruyck. - Ick ginck bij Wickfort, die mij seyde van de questie van de heeren van Dona en Burxdorf, oock dat hij meinde die van Hollandt souden niet veul doen om den courvorst gelt te lehnen oft de aliantie, slaende sulcke articulen voor die Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht niet kan presterenGa naar voetnoot184. - Ick ginck bij de vrau van Brederod, Somerdijck, freulen van Hanau, bij H.H., die lang mit Knuyt had gepraet, en wold se hebben ick solde noch in Den Haech blieven. - Ick adt mit de vrau van Brederod en nam mijn afgescheit dahr in huys; sij had gedroomt dat ick doot wass, en had gekreeten in de slaep, een goede vrau, mijn vrundinne. - Ick ginck bij H.H., en sprack de vrau van Dona van de questie van Burxdorf mit de heer Agatius van Dona, die heel sehr uytviel tegen de regering van Burxdorf, oock tegen den courvorst, en kost hij de Pillau niet versetten, want de stenden souden het niet toelaeten. - Ick sprack lang mit H.H., die mij seyde van de aliantze van den courvorst, en als hij die niet rass kost doen mit desen staet, soo solde sie hem raeden mit de Sweden; Schaep wasser tegen geweest, doch iss nu weder verandert; Keiser en Stellingwerf waeren weder dertegen, maer sijn nu wedrom goedt. Wimmenum, Katz en Musch willen gelt hebben off sie willen Sijn Courvorstelijcke Durchlaucht niet dienen, hebben het plat durven seggen, in het Lant van Bresques. - H.H. sal op een brief bekomen alle diejenige die gelt van Spagniën bekomen, van die in dese regering sijn. H.H. sal Seuvenbergen krigen in possessie, totdat se 11 off 12 tonne gautz van den coninck van Spagniën ontfangt, en den hertoch van Aerschot sal soolang ander landt krigen, totdat H.H. betaelt iss, en dan sal den hertoch Seuvenbergen wedrom krigen in possessie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[325]H.H. sal Tournhout nu in possessie krigen, en gaet het inkomen op H.H. naem zedert de publicatie van de vredeGa naar voetnoot185. - H.H. sprack mij van de mesnage en begeerde ick soud haer een staet ooverschicken voor 64 persoonen en 15 vuiren. - Ick nam afscheit van H.H., en verseeckerde mij mit veule beleeffde woorden van haer affectie en genegentheit, dat se alletijt mijn vrundin soud sijn en blieven in alle occasiën die sich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 608]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
souden presenteren, badt mij haer vrundt te blieven. Ick beklaechde mijn vertreck, presenteerde haer mijne getrauwicheit en gehoorsaemheit, dahr se alletijt staet op kost maecken, dat haere bevelen mijn wetten souden sijn, en scheiden wie mit heel groote civiliteit, complimenten en protestatien. - Ick seyd op 't lest, ick sal niet doen als mit U.H. raedt, als ick U.H. mit mijne saecken mahr durf importunehren. - Ick nam afscheit van de vrau van Dona, van vrau Varyck, beklaechden dat ick wechginck, en keef vrau Varyck, dat ick nievers af gesproocken had wegen Lessal; ick sol het doen, als ick weder komen sal, om voorgaende redenen. - Veugling heeft bij Van Wou geweest en gecopieert het testament van wielen prins Mauritz, 'twelck geschreven wass in een boeck van de heer Van Woud van de handt van een klerck van S.H. saligher griffie,...Ga naar voetnoot186 genaemt, en iss het van de heeren Van Woude en Veugling gefidimeert en gecollationneert, soodat het soo crachtich iss als een original, 'twelck een groot geluck voor mij iss, dat ick dien [326] eerlijcken man tot mijn vrundt heb gekregen. Oock seit hij, dat het bundich iss en dat het S.H. saliger niet veranderen kost; der sijn noch andere stucken, die Veugling bij andere gelegentheit sal copiëren en een reiss express dahrom in Den Haech doen, opdat ick die krigen mach, en heb ick een goeden en geluckigen dach gehadtGa naar voetnoot187. - S.H. iss swack, kan niet lang leven, seit vrau Varyck en docter Van der Straet, sal in een harnass beginnen te gaen, om sich te cureren, doch ick vrees het iss te laet. Ick ginck te twaelf te bed. 5/15 december dingsdach. Ick stond te vijff uir op en schreeff aen Pijcke. - Ick ginck bij de heer Wijnbergen, die mij veul complimenten maeckte en veul vertrauwelijckheit beloofde. - Ick ginck bij de heer Haeren, nam affscheit van hem en bedanckte hem voor alle eer en vrundtschap, aen mij bewesen; hij badt mij ten eeten. - Ick sochte Pijcke te spreecken, maer kost niet om vrau Jongstal wille. - Ick ginck bij de heer Nieupoort, die mij veul eer bewees; ick bedanckte hem voor alle ehr en vruntschap, aen mij bewesen, badt hem om continuatie, wahrin dat hij sal volharden bij alle gelegentheit. - Ick ginck aen Bickers huys, doch hij wass niet thuys. - Ick ginck bij den heer van Somersdijck, nam affscheit, en hij verseeckerde mij van sijne vrundtschap en continuatie van sijn dienst. Ick seyde hem dat van Sevenbergen, doch hij gelooffde het niet en meint Knuyt seit dat maer om H.H. op sijn handt te holden en bij S.H. te recommanderen en dat het dess Spaenjaertz intentie niet iss H.H. te contenteren; hij bleeff noch bij sijn vorige opinie, dat ick nievers ahn H.H. soude spreecken, maer wel in het wederkomen, en dat op die [327] pretenss omdat die luyden al te veul oorsaeckt wert gegeven te praeten, als ick H.H. soo opwacht, dat het iss om Lessal wil en dat ick dahr pretendere en sal soo soecken haer meining en opinie te weten. Voor mij, ick wilde wel, dat H.H. Sevenbergen kreech off de weerde van dien, wandt dan solde se de dochters kunnen beneficeren en goedt naelaeten, 'twelck in dien val goedt soud sijn, als ick de Lessal kreech. - Ick ginck bij Kuyn, nam affscheit; hij gaff mij een boeck van de artilleri, sal hier komen en mij alle weecke schrieven. - De heer van Brederod en veul lyden wahren ahn mijn huys, om afgescheit te nehmen, doch niemantz vond mij als Tobias Techneus. - Ick nam affscheit van S.H.; wass cyvijl, verseeckerde mij van sijne genegentheit en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 609]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij alletijt mijn interess solde soecken te favoriseren en te toon en mijn vrundt te sijn; hij sprack van Haerens compani en sal die te Campen leggen en had weder discoursen van de Weyers en Pijcke. - Ick seyd Schonberch goedenacht, ginck van 't hoff en ginck mij verkleden en ginck bij de heer Haeren eeten, sadt bij Pijcke, gaff haer een brief; toonde mij veul vruntschap; ick seyde haer genacht en kuste se wel tienmael, en sie oock en toonde sich bedroeft, doch most wechgaen bij die lyden die haer quaemen aenspreecken en geluckwensen, belooffde mij alleen te sien, bij de broeder te sullen woonen, vaeder bij Jongstal. - Ick pratede noch mit vrau Haeren, die mij seyde yetwess van een Fransche dameGa naar voetnoot188 gehoort t'hebben, maer wost meer niet, seyd Lessal wass te klein en sold maer kosten in 't huys brenghen en grootsheit en hoverdi, riedt mij ahn een Duitz freulen off anders een goede partie te soecken; ick nam affscheit, dronck noch eens off twemael. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[328]Ick seyd alle werelt genacht, ginck te peerdt sitten en reedt nae Leyden bij den heer Spanheim, had lange discoursen mit hem; op 't lest brocht hem op de histori die hij sal schrieven, en op dat boeck dat hij had; hij seyde datter van mij niet in stond als dat van Moerspeu, mijn broeder seer gepresen en beklaecht en maer gesproocken van de reiss naer Gronningen, sonder yet anders te reppen van mij. - De heer Spanheim versoeckt dat ick hem soud stuiren alles dat ick had van het huys Nassau, en oock dahrom nae Dillemburch te schrieven. - S.H. schrieft heel cort en heel moderat, doch altemitz had men sin ordre gevolcht en geopserveert, het soud anders gegaen hebben en geluck, Callo, Moervaert en andere. - Ick reedt te seuven uir vandaer en quam te negen uir te Hillegum, adt en sliep dahr, schreef ahn de heer Haeren, quam te acht uir te Haerlem. 6/16Ga naar voetnoot189 december woensdach reedt ick te seuven uir van Hillegum en quam te acht uir te Haerlem, besach de schilderien van signor Van Bree, Grebber, Caesar; ick quam te twaelf uir te Amsterdam, adt daer, liet mij schilderen bij meester Van Loo. - Ick besach het raethuys, 'twelck begost wordt, en graven sie de dooden op, verleggen se en werpen de beenderen soo ooverhoop in kuilen, die gegraven worden. Ick adt dess avontz te Amsterdam. 7/17Ga naar voetnoot190 donderdach. Ick ginck om half negen bij den schilder, hij vertelde mij, datter soo veul armyniaenen wahren, oock sociniaenen, die veul mit de armyniaenen oovereenquaemen. Mijn jacht wierdt afgedanckt. - Oock dat Judas onwetende sijn moeder had getraut. - Ick adt te Amsterdam en ginck nae den eeten weder bij den schilder; de heer Roorda vertrock om een uir nae Naerden mit de wagen en bagagie. - Ick reedt om vier uir van Amsterdam en quam om ses uir te Naerden, adt daer des avontz; daer wass een hubse vriester, die bij vrau Feree had gewoont, N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 610]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9/19 saterdach wahren wie te ses uir weder op, quaemen te elf uir te Hattum, aeten daer en quaemen te half ses te Swartesluys, comende mit de pont oover de IJssel en door Swol; wie aeten des avontz te Swartesluys, heel fel kaut. - N.B., ick had 's morgens een ongeluck mit de handt. 10/20 sondach gingen wie te Swartesluys in de kerck, gingen te voet tot de Blauwehant, aeten daer, passeerden door Steenwijck en quaemen dess avontz te Wolvega, aten mit Bootsma des avontz in de herberg. 11/21 maendach aten wie om acht uir mit Bootsma en gingen te tien uir van Wolvega te voet en mit sleden tot De Jauwer en warmden onss bij de heer Baerdt, die mij seyde dat hij en Krack weder eens wahren en datter gheen jalousie meer tuschen haer beyden wass, en sie solden eens wesen; ick wass bliede daerom en seyde, als de heeren onneens sijn, soo ben ick am quaetsten deraen, wandt ick kan de heeren op soo een val niet beyde gelieven en te vrundt holden. - Hij riedt mij oock dat werck van de flooreen te behartigen en dat te mainteneren, en maer de dorpen te executeren door deurwahrders of soldaten; mit de grietsluyden had men niet te doen, en solden die van de Wolden mij en de heeren gedeputeerden helpen mainteneren; als men de floreen afsettede, soo solden de steden en groote dorpen oock willen verlicht wesen, en soo solde de provintie in onrust en disordre geraecken; hij nam Vosbergen nu voor een Vrys aen. De lottinge der heeren gedeputeerden stond hem wel aen, en had hij het Collegie lang soo eens niet gesien. - Ick quam te vier uir te Lewaerden, en quaemen eenigen officiren bij mij, aten mit mij; ick sach mijne peerden, ginck te elf uir te bed, wies mij, raseerde mij. 12/22 dingsdach quaemen de heeren gedeputeerden bij mij, de heeren van den Hove, de reeckenkamer, magistraet, om mij te [330] verwellekommen. - Waltinga recommandeerde mij de ooverdracht van de compani van Teppema op sijn neeff Roorda. - Hij seyde dat Hottinga soud affgekuypt worden, Botnia oock, en in Ulb Alua griteni soud Bruinsma tegen Ulb Alua gaen mit Axma wegen de eigenerf; Kingema wass oock wel, soodat hij geloofde in Westrego had het ghen perijckel. In Oostrego deden sie haer best, en soud Saeckema mischien uytgekuypt worden. - Ick adt alleen. - De heer Jan Herema wass bij mij, seyd mij dat Camminga soo een bloet wass. - De heer Loo seyde mij, dat hij te Spae veul lyden had gesien uyt Brabandt. - Wass verwondert den staet van oorloch op acht miljoen gebrocht te wesen, meinde dat het noch vijftien miljoen soud wesen. - Ick schreef dien avondt ahn Pijcke. - Adt alleen, ginck te bedt. 13/23 woensdach. De heer Wijckel wass bij mij, meint dat de heer Saeckema geen noot heeft, als hij Jan Alua stemmen heeft. - Ick wass in de kerck. - De heeren van de kerckeraedt lieten mij begroeten. - Intema seyde mij, dat alles wel stond en in stilte wass te Worckum. - Ick lass mit Veugling 'tgene hij gecopieert heeft aengaende het testamentGa naar voetnoot191, en hetgene ick had; het sijne iss wijtlopiger en vollenkomener van begin tot einde toe mit de teyckening en getuygen, maer de materi en substantie iss gelijck mit het mijne van woort tot woordt, 'twelck het nootsaeckelijckste iss, en heb het in mijn kassje in de kleine camer geleit. - Ick adt mit de officiren, besach mijn hoff, die heel wel iss en fray gemaeckt. - Tepma en Viersen quaemen bij mij om de ooverdracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 611]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de compani, Glins oock. - Kingema seyde mij sijn vaeder had geteyckent mit Jongstal, en soud alless wel wesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[331]Viersen wass bij mij. - Raetsheer Grovestein seyd van Axma, dat die wolde volmacht wesen; ick riedt het hem aff, dat het niet kost gaen, omdat hij ontfanger wass. - Hij seyde dat Haringsma nu goet wass, en belooffde mit hem te gaen en noit tegens mij te wesen en dat het hem leet wass hetgene dat hij tegens mij gedaen had. - Vringer seyde Hottinga en Burmania hadden gesecht, wie moeten luyden hebben die tegen den stadtholder willen ahnghaen; wie willen van hem soo niet geregeert sijn. - Sie meinden Vringer en Imminga op haer handt te krigen en alsoo Waltinga uyt te kuypen, en dan 1 Hottinga, 2 Imminga, 3 Sjouck Burmania, 4 Ulb Aluva en 5 Piter Walta die griteniën tzaemen te voegen, om alless te ranverceren in Westrego, doch het iss haer missluckt, en sal de heer Hottinga selver uytgekuypt worden van Imminga en Vringer. - De heer Haringsma heeft Vringer bij Grovestein geschickt, om hem te verseeckeren van sijn dienst, soodat 1 Grovestein, 2 Imminga, 3 Tjalling Eisinga, 4 Jan Aluva, [5] Haeren eens blieven en het staende holden. - De floreen sal den ontfanger in trein holden en mainteneren tot den nieuwen lantzdach. - Ytsma wass bij mij, seyde dat hij noch niet hoorde van de floreenrente en dat se dien betaelden gelijck se voor desen gewendt wahren. - Dat de 9 heren gedeputeerden wel eens wahren, doch dat het nu soo wel niet toeging als voor desen, doe se 6 off 5 wahren, want sie holden nu gheen communicatie, en een yder soeck sijn profijt, dan nu één, dan nu een ander. - Dauwe Alua soud Sipke Alua gern captein hebben en Tjerd gern gritman en alsoo alles ahn sijn sijde. Ick bestelde mij saedels en sprack mit Tomass van mijn peerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[332]14/24 december donderdach heb ick mijn peerden sien rijden, die sich wel aenstellen. - Vringer en Andla quaemen in de stal. - Dauwe Alua oock, en brocht hem om de ooverdracht toe te staen van Teppema op Roorda; hij sprack oock van de flooreen, die hij wil helpen mainteneren en opserveren door autoriteit. - Ick ginck op het Collegie, en wierdt de compani aen Roorda gegeven, de luitenantplaetz aen Glins, Bouritius oock lieutenant, Andla de plaetz als doctor van 't blockhuys, en ginck alles vredich toe. - De heeren reeckenmeester deden eenighe propositiën tot dienst van 't landt. - Ick adt mit eenighe officiren. - Hettinga sprack mij oover de ooverdracht van sijn compani op de soon. - Jan Alua lang bij mij, verseeckerde mij van sijn vrundtschap, meint sijn staet in Westrego wass vast en wel en beeter als die in Oostrego, omdat Boulens quaet op Dauwe Alua wass, gelijck hij seyt, doch ick geloof het niet. Hij had oock verstaen van Fockens, dat hij altemitz op mij gealtereert wass en niet mit mij te doen had. - Raetsheer Ockinga wass bij mij, praetede van slechte dingen. - Geschreven, alleen gegeten. 15/25 vridach ahn de heer André geschreven; in de kerck geweest. Op 't Collegie, daer het werck van de winckeliers diende, en waeren Dauwe Alua, Itsma, Egbert Anness hart tegens de menist en doen se haer kracht en gewelt. - Ick adt mit officiren. - De heer Donia bij mij, seyde mij hoe Pau soo correspondeerde [333] mit De Bruyn, Mengers- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 612]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijck en Knuyt oock, die Pynjeranda belooft hadden dat men anno 1646 niet te velt soude gaen, en verweet hij haer dat in de vergaedering van de heeren plenipotentiarisen. - Pau sijn giricheit oover de suycker en confectGa naar voetnoot192. - Waltinga bedanckte mij oover de ooverdrach van de compagnie, Viersen oock. - Keth wass bij mij, seyde mij alless wass still te Harlingen, en nam de stadt ahn in neering en menschen; hij had niet gehoort van eenighe onrust te Harlingen. - Gritman Haersma seyde mij, dat haere ampten stonden voor vier jaeren vast geteycken tuschen vijff griteniën, Boulens, Haersma, Dauwe Alua, Swartzemburch, Roorda, Aisma, en isser gantz gheen perijckel in Oostrego. - André de raetsheer wass bij mij, presenteerde mij sijn dienst. - Simonidess recomandeerde mij sijn persoon tot burgemeester volgens d'acte van Ytsma en Bourum. - Veuglin wass verwondert oover hetgene den heer van Zulekum had geschreven in mijn glassGa naar voetnoot193; hij meint dat het op S.H. saliger en H.H. wass geseit; hij iss niet goet voor H.H. en haut niet van haer, hij meint dat alless noch eens op mij sal komen, omdat se mij soo qualijck hebben getracteert en ongelijck gedaen, dahr H.H. alleen oorsaeck aff iss. Mamoiselle Henriette iss staut en hoofdich; Lessal iss modest en verstandich. - Ick lass, adt alleen. 16/26 saterdach heb ick mijn peerden sijn [zien] rijden, die sich heel wel aenstellen. - De heer Egbert Anness quam bij mij, presenteerde mij sijn [dienst] [334] in alle voorvallende saeck, oock wegen de winckeliers en recomandeerde sijn persoon tot burgemeester, als hij in de overschriving kompt; hij iss tevreden om Hettinga te helpen en Heucklum. - Beima sprack oock van een ooverdracht. - Ick adt mit catolijcke edelluyden. - Sicksma weghen de ooverdracht sijner compani. - Meester Jurgen sal mit Adam een staet maecken wegen H.H. mesnage. - Ick sach mijn reeckening en heb 17.000 gulden in die 7 maenden verdaen en ben niet schuldich in Den Haghe. Ick heb een peerdt gekoft voor 200 gulden, Burmania. - Ick adt alleen, sach mijne peerden. 17/27 sondach tweemahl in de kerck geweest. - De heer Bourum wass bij mij, die mij seyde Simonidess te willen burgemeester maecken volgens het geschrifte, mitz dat hij bij hem en Ytsma bleeff. - Hij seyde mij, hoe Ytsma soo groot mit Alua wass en dat Egbert Annes daer jaerloux oover wass, dat Dauwe Alua alless socht te regeren en alless socht te hebben voor sijn vrunden en dat hij qualijck dede, wierdt gehaet daerdoor en sal sich daerdoor heronder brengen; der iss jaelousie tuschen Jan Alua en Dauwe Alua. - Van de winckeliersquestie sprack Bourum, wass verwondert dat Ytsma soo verandert wass, en wass hij van mijn menung, dat Hobbe [Jans Baerdt] de lijsten voldeden en Hachtingius de achtjaerige reeckeninge. - Van de questie t'Amsterdam tuschen de veerluyden. - Als de vrede continueert, sal alles beter koop worden; als den aftocht minder wordt, soo sal een ieder sijn waeren vercopen soo goetkoop hij kan, de arbeitzloonen sullen oock minder worden, voor 10 à 12 stuiver 's daechs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 613]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ipe Dauma soon sal Frans Eisinga dochter hebben, Boulens Ipe Dauma dochter. - Dauwe Alua en Jan Alua accorderen gantz niet, en soeckt Dauwe Alua de Wolden, doch hij kan die beyde niet krigen, soodat ick alletijt drie heeren gedeputeren tegen drie kan stellen; soo heb ick de electie der griteniën, want Hans Lijckelma en Fockens kunnen noit eenich blieven. - Hij wil die saeck van de winckeliers bijwoonen. - Van Hettinga en Heucklum oock. - Hij seit oock, dat Ytsma alless doet wat Dauwe Alua goet vint en dat andere daeraff jaloux sijn. - Egbert Annis die gaet sooseer niet mit Dauwe Alua. - Ick heb niet gegeten, mijn peerden gesien. 18/28 maendach heb ick medecijn genomen en nietmantz gesproocken 9 off tien stoelgangen gehadt, heel soetjes sonder snijding. - Ick adt alleen. - De heer Douwe Alua quam bij mij, seyde mij dat hij sich mit Jan Alua woud vergelijcken en goede vrunden blieven. - Hij wass seer beleeft, en het toekomende jaer Ferveradeel soud het ammeraliteitzampt hebben, dat alless in Oostrego wel wass, en wass hij niet wel op Tjalling Eisinga van Marsum gesint. - Hij wold sijn broer [Ernst] cornel hebben in Hettinga plaetz, en Heucklum lieutenant maecken. - Hij seyd dat Walta en Haringsma hem tegens mij wilden oprockenen en raeden tegens den stadtholder te gaen, 'twelck hem ongelegen alsoock Botnia, en nu kompt Haringsma selfs mijn vrundtschap soecken; het sijn vreemde, [336] sonder trau off woordt, heel veranderlijck, desen dach heb ghij se, morgen verliest men se. - Axma seyde mij, hoe dat Ulb Alua drie verscheiden acten had geteyckent in een maent tijts en gheen van allen geholden, dat hij niet bemint wass in de griteni [Wonseradeel], en meint Axma volmacht te worden tegens Ulb Alua danck. - Ick liet mij yet voorlesen, adt alleen, schreeff ahn H.H. 19/29 december dingsdach rijden wandelen mit mijn jongen peerden, die sich wel ahnstellen. - Ernst Alua bij mij geweest om het regiment van Hettinga. - Alleen gegeten. - Na den eeten iss de heer André hier lang geweest; nae geluckwenschinge seyde mij het testament van sijn vrau, daer hij wel in bedenckt wass en raetsheer Ockinga. - Ick liet hem het testament sien, en bleef hij bij dieselfde, die heel contrari van Somerdijck iss, en seyde dat die veul lichts gaff, en riedt het ander oock te krigen. - Hij seyde mij, hoe een wijnkoper soo qualijck had gesproocken van S.H. schulden, dat als hij acht jaer soo leeffde, soo wass hij gerouwineert; van den heer van Brederod, Rijngraff hadden se oock qualijck gesproocken, doch van mij hadden se gesecht, dat ick staet maeckte, willeden mij liever leveren als de andere. - Op 't lest sprack hij om weder staet-general te worden en wil tegens den landtsdach hier komen, om alles mit mij te verspreecken. - Collonel Alua wass hier, sprack van generale dinghen. - Jan Alua wass droncken, en gaff ick hem die stucken weder van de winckeliers, had mit Swartzemburch gesopen, die hem sijn vrundtschap belooft heeft, mitz dat hij gelt krijcht, en daernae sal hij hem weder licht vallen. - Der quaemen verscheiden brieven uyt de steden, oock sommige die haer personen recomandeerden tot burgemeester. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[337]Haubois wass bij mij; het iss heel tegens hem geloopen, en als ick wil, kan hij geen volmacht worden, en alsoo wass ick hem quijt; hij seyd naer sollicitatie, dat Sjouck Burmania daer oorsaeck van wass, die vilain van mij sprack en die tegen die affsetting der floreen sijn en vijff specien; Haubois quiteerde alle pretensiën van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 614]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeputeerde, van staet-general, als hij dit nae sijn wille kost krigen. - Nijs sprack van Simonidess, dat ick hem van Bourum verseeckerde en soud Ytsma spreecken, hij stond voor Simonidess in dat hij niet van Bourum en Ytsma soude gaen, en niet mit Swaelve gaen. - Hij recommendeerde Gorp van Sneeck, daer ick hem niet aff verseeckerde. - Viersen sprack oock voor die van Sneeck. - Ick ginck in mijn stal, bij Loo eeten; nae den eeten sprack ick lang mit Dauwe Alua, die alles wilde doen wat ick goetvond, oock van de winkeliers, en wass hem leet dat het soo wijt gekomen wass; sijn woorden wahren goet, off hij woordt sal houden, leert den tijt. - Ytsma wass droncken, seyde dat hij dat van Simonidess doen soude en voortz alless wat ick op hem begeerde, bedanckte mij voor alle gedaene eer en vruntschap, die hij noit weder kost vergelden als mit gehoorsaemheit. - Ockinga wass oock droncken en presenteerde mij verscheiden maelen sijn dienst; oft hij het meint, weet ick niet, het gaet soo wijt het voeten heeft. - Secretaris Scheltinga sprack van sijn soon lossheit. - Ick bleef daer tot drie uir. 20/30 woensdach ginck ick in de kerck. - Hettinga wass bij [mij]. - Ick ginck op 't Collegie, daer veul dingen wierden affgedaen, oock ordre gestelt op de brieven dess lantdachs, op de schulden en interessen van 't landt en op de cantoren der ontfangers, op de questie der winckeliers door vijff advocaten af te doen; Hettinga saeck kost noch niet deur door sijn eigen schult. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[338]Ick adt mit eenige officiers. - Sach mijn hoff. - Der quaemen veul burgemeesters solliciteren; de heer Donia sprack mij oock ahn voor Hettinga, Heucklum en om den predicant van Jelsum niet te recommanderen ahn hem. - Ockinga recommandeerde Mol en presenteerde mij sijn vrundtschap en dienst op 't nieuwe. - Ick kreege noch brieven uyt de steden, en gaet alless, Godt sie danck, in stilheit toe. - Ick ginck te vijff uir slaepen, sliep tot elf, adt wat en ginck weder slaepen, wahrdoor den pijn uyt het hooft wech iss en weder heel herstelt ben. - Jan Alua, Dauwe Alua, collnel Alua waeren hier om mij te spreecken, doch ick liet seggen ick wass uyt. 21/31 december donderdach ben ick den heelen voormiddach uyt geweest, heb mijne peerden gereden, te Cornjum geweest. - Alleen gegeten; nae den eeten iss Ziercksma bij mij geweest, Hansma en veul luyden van Boolswert om het burgemeesterschap. - Een luytenant, die te Kassel wass geweest, seit dat de twede dochter [Charlotte van Hessen-Kassel] van de landtgravin heel fray wass en de derde en jongste [Elisabeth van Hessen-Kassel] passelijck groot alreetz wass. - Jan Alua sprack weder van de jalousie tuschen hem en Dauwe Alua, en sie ick die niet wech te nehmen, want al beloven se het mallenkander in mijn presentie, soo sullen se malckander gheen woort hauden. Tjalling van Marsum heeft het oock niet geern, haet Dauwe Alua om Ipe Dauma gritenie wil. - Widefelt seyde mij, dat Tjalling Eissinga van Marsum had hem geseit sie wolden die plaetz te Cornjum coopen en verehren sie mij; off sie het doen sullen, sal de tijt lehren. Sie hebben mij noch niet gegeven zedert ick stadtholder ben, en die van Gronningen hebben S.H. gedefroyeert, 'twelck veul heeft gekost, en noch 40 duysent gulden vereert, en heeft haer die laeste besending [339] wel 2 mael hondert-duysent gulden gekostGa naar voetnoot194. - Ick adt alleen, schreeff, sach mijn peerden; een brief ahn Burckstorf mit Leps. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 615]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 december/1 januarii vridach iss het nieuwejaer in Hollandt; ick heb in de kerck geweest. - Op het Collegie; Hettinga ooverdracht van de compani op sijn soon wierdt affgedaen, en Heucklum lieutenant, die ick lustich uytstreeck, liet hem gaen. - Het werck van de winckeliers iss door vier advocaten afgedaen en Hachtingius gecondemneert niet ontfangbaer. - Den landtsdach vastgestelt tegen den 8 februarii, en sullen de heeren gedeputeerden tegens den 5 februarii hier komen, ergo soo heb ick vier weecken rust, wandt de raetsbestelling sal dan oock gedaen sijn, en het Hoff heeft vacantie. - Ick adt mit colonel Alua en officiren. - Alua riedt tot eenicheit tuschen Dauwe Alua en Jan Alua. Secretaris Scheltinga recomandeerde mij Fredrick Bote, Walteri, Haubois saeck en voechde daerbij, als ick wold, soo wass Haubois deronder, maer als ick wold, soo kost hij noch blieven behauden; hij quiteerde de pretensiën van gedeputeerde, staet-general off wat het wass, als ick hem nu maer hielp om noch volmacht te worden, en wass Walteri heel wel en beleeft, en sprack hem vrie dat ick het doen soud, maer dat hij het most seeckreet houden, om reden, anders liepen se mit mijn naem sich te roemen en andere te dreigen, gelijck mij dicwils gebeurt. - Scheltinga seyde van Donia lossheit en sijn onmacht; vana sine viribus ira. - Ick kreech brieven uit Den Haeghe en Duytzlandt. - Tjalling Eissinga van Marsum quam mij besoecken, wost niet goetz; Dauwe Alua klaechde oover de cuyperi van Ferveradeel, seyd dat Jan Alua, Glinstra mochten geen griteni vergeven als mit de correspondenten haer wil; [340] soud Bouritius volmacht maecken in Glinstra plaetz, doch wass schrupeleux om Focke Aisma, Videfelt wegen Ferveradeel. - Dauwe Alua en Jan Alua quaemen om ses uir bij mij en naedat se gekeven hadden en malckander de wahrheit geseit, soo maeckten accordt alletijt in vruntschap te leven mit malckander en goede vertrauwen te gaen en verstandeniss, malckanderen te adverteren, alse yet van doen hadden, geen jalousie meer te hebben, maer voortaen malckanderen vrienden te helpen bevestigen en mainteneren. Alua soud in Oostrego die griteniën te disponeren hebben mit mijn goedtvinden, Jan Alua die in Westrego mit mijn goedtvinden; die in de Wolden souden die heeren in de Wolden disponeren, oock mit mijn advijs, 'twelck sie malckander in mijn presentie hebben belooft om als eerlijcke edellyden te holden en in 't werck te stellen; heb alsoo een goedt werck gedaen, als het geluckt en sie malckander woordt holden, 'twelck de tijt lehren sal. - Ick adt alleen, sach mijn peerden, die gebrandt sijn op de billen. 23 december/2 januarii saterdach heb ick rijden wandelen nae Hallum op Jongstal plaetz. - Ick adt alleen, ginck in de kerck tot de voorbereidung. - Daernae sprack ick eenige heeren die quaemen spreecken tot burgemeester te worden, Egbert Annes [Itskema]. - Ick kreech brieven uyt Den Haghe en Duytzlandt. 24 december/3 jannuarii sondach te nachtmahl geweest dess naemiddach in de kerck. - Cornel Alua, Scheltinga, Bourum recommandeerden mij al burgemeesters. - Ick kreech brieven uyt Den Haech en van de heer van Asperen, [341] en beantwoorde die stracx en schreeff ahn H.H., de heeren Haeren, Kuyn, Jongstal. 25 december/4 jannuarii maendach Kersdach ben ick tweemael in de kerck geweest. - Axma bij mij geweest, recomandeerde Ferderick Bote, meint verseecker volmacht te worden. - Keth recomandeerde oock sijn persoon tot burgemeester. - Kingema seyde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 616]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij door de onnenicheit en jalusie van Alua, Burmania hadden se niet kunnen eens worden, wandt Ulb Alua woud hebben Imminga soud uyt Hottinga griteni volmacht worden, en Burmania woud hebben Imminga soud komen uyt Sycksma gritenie; elck den sijnen willende ahn de handt hauden, en door die twist iss het werck teniet gegaen, sie hadden anders de kans kunnen krighen, Hottinga, Imminga, Burmania, Walta, Ulb Alua, doch het iss tenietgelopen, en iss Kingema nu mit Jan Alua eens. - Hij seyde mij oock, dat de grietsluyden voor desen maer drie jaeren plachten te sitten en gheen ampt mosten hebben, dahr hij de brieven aff heeft, die hij mij wil sien laeten. - Ick onderteeckende de brieven van de respectieve steeden en magistraeten nae den eeten, en iss het noit soo still affgegaen sonder eenighe questie, dispuyt off protestatie als dit jaer, daer de Heere voor sie gedanckt, en hoope ick dat het alletijt soo sal continueren, 'twelck geschieden sal, als ick mij buyten de partieschap holde en wel en vruntlijck mit alle werelt leeff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[342]26 december/5 jannuarii dingsdach ben ick weder twemael in de kerck geweest. - Op mijn rustcaemer. Glinstra quam bij mij, maeckte swaericheit van Axma, dat hij niet soude volmacht kunnen worden uyt oorsaeck van sijn commissie en instructie. - Seide dat alless in Westrego wel stond, dat Waltinga en Grovestein vier jaer solden stil sitten sonder ampt en daernae solden se de andere plaetz maecken. - Wie sullen de staet van oorloch tezaemen ooversien. - Hij riedt men solde een derdepart van de floreen offsetten en een derdepart van de vijff speciën, om alles eegael te holden, en het schorsteengelt van twe gulden op eenen gulden brengen. - Nijs wass bij mij, brocht mij de acte van Simonidess, om die Bourum en Ytsma te laeten sien. - Ick lass den heelen naedemiddach in geestelijcke boecken, adt alleen, sach daernae mijne peerden. 27 december/6 jannuarii woensdach ben ick in de kerck geweest; mit Loo en de jonge Nijs gegeten, mijne peerden gesien. - Bourum laeten sien dat geschrift van Nijs, 'twelck hem heel wel aenstond, alsoock de questie van Swaelve. - Claes Camp en de backer [Sierd Claess] scheepen. - De nieuwejaersbrieven geteeckent. - Kingema wass bij mij, die morgen weder sal bij mij komen om vijff uir; als hij een ampt krijcht, soo iss het wel, soo niet, soo sal hij weder dolieren; slechte vrunden, hij traut Andela niet. - Ick ginck bij vrau Alua, die mij haer mans sieckte vertelde. - Ock hoe sie in Groeningerlandt beklaechden dat ick gheen stadthauder wass geworden, besonder vrau Ripperda van Fernsum, die twe brieven van H.H. had ontfangen in die tijt mit groote beloften voor haer soon [Willem van Ripperda]; ick sal de copiën sien off originael; daeraen sie ick wat falsche [343] vrau dat het iss, want sie mij heel anders geseit heeft, oock van de heeren Somerdijck en Walta, die haer dienst eerst quaemen ahn haer presenteren, die sij affsloech en nievers wilde affspreecken om S.H. saeck te bevorderen. - Sie seyde oock, hoe cornel Alua Dauwe Alua soo hardt had aengesproocken om mit Jan Alua in aliantie te gaen en hem voorgeholden, hoeveul beneficiën Dau Alua en sijne vrunden van mij genoten hadden; op het lest consenteerde Dauwe Alua in alless, heeft gedaen en sal het nu wel onderholden en opserveren. - Die Wolden hebben Oostrego alle correspondentie ahngepresenteert door Fockens en in toekomende door Andringa en Roorda, die dan gedeputeerde worden. Sijn niet goet Westrego | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 617]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Tjalling van Marsum niet goedt Baerdts, en bleef ick drie uir bij die vrau, tot acht uir. - Alleen gegeten, gelesen. 28 december/7 jannuarii donderdach mijn peerden gereden. - Sjouck Burmania wass bij mij, die heel cyvijl wass en recomandeerde mij de saeck van het process tuschen sijn neef [Jarich van Burmania] en hem aengaende Feverder plaetz en begeerde ick solde sien off ick gheen middel van accommodatie kost vinden en om Grovestein daerop te begroeten op die conditie, dat Sjouck Burmania soud sijn neeff Brixum en die plaetz van tachtentich pondemaet ooverlaeten, als hij Sjouck Burmania de plaetz te Fervert woud laeten, die Sjouck Burmania anders sold hebben volgens het testament van Helena [van Bunau]. - Hij seid mij oock van Jouckema process en hoe die een testament had gemaeckt en dat se [dat] van Jouckema niet [344] verwachteden, en dat het alleen wass omdat de dochter wass van de religie geworden, dat sie uyt haerselfs had gedaen. - Mit Herema gegeten en soet gediscoureert. - D'ontfanger Grovestins wass bij mij, seyde dat het een ehr voor de provintie wass en een geluck dat ick die raetsbestelling had en dat het nu beter toegaet als bij het HoffstijdenGa naar voetnoot195. - Hij seyde dat se heel still en gerust in het landt wahren en dat de huysluyden de floreen noch in stilte betaelden, dat Hessel Roorda en Tjalling van Eisinga die floreen all hadden affgestelt in october en november, ehr die van Oostrego en Westrego het gedaen hadden, en dat om maer disordre te maecken, 'twelck die heeren maer soecken te doen, omdat se nu niet apsoluyt regeren kunnen. - Kingema, Andla en de heer Glinstra bij mij geweest, en sal Andla volmacht wesen en Kingema een ampt hebben. Ytsma lang bij mij geweest, sal Simonidess burgemeester maecken, liet mij haer acte sien, gedocht noch het gepasseerde, hoe hij gedeputeerde was geworden, dahr hij mij noch voor bedancte, en seyd, het iss goet yetwess te cederen, als men alleffenwel tot sijn interesse kompt. - Mijn volck opgeset om nae Duytzlandt te gaen. 29 december/8 jannuarii vridach in de kerck geweest, booven op de meubelsolder geweest. - Mit officiren gegeten en lang gepraet. Sterensel bij mij geweest, seid mij hij soude haest nae nieuwejaer trauwen. - Ick lass en schreeff een brief aen Heuenfelder van getrauwicheit, gerusticheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[345]30 december/9 jannuarii saterdach heb ick geestelijcke dinghen geschreven tot mijn onderrichting. - Ick heb rieden wandelen. - Ick adt mit catolijcke edelliden, sach de jonge Camminga, die mij wel aenstonde; hij begeerde ick solde voor hem spreecken bij juffer Mertena. - De heer Bourum, die seit dat Nijs soo bang iss dat het noch misslucken sal mit sijn soon, dat hij elckemael schickt bij Bourum of bij Ytsma, dat se het sullen uytwercken op Simonidess mit goedt fatzoen, dat se Simonidess desen avont willen spreecken en yetwess doen teyckenen. - Ick schreef den heelen naemiddach noch ahn dat werck dat desen morgen begost had. - Ick adt alleen, sach mijne peerden en ben godtloff heel wel. 31/10 sondach in de kerck geweest tweemael, den meesten naedemiddach alleen geweest en gelesen in de geestelijcke saecken. - De heer Ytsma bij mij geweest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 618]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begeerde ick solde de burgemeester Hermen Herckes, de vier schepenen Claes Pieters, Dirck Jansen, Bouwe Lieuwess, Geerridt Willems spreecken en haer Simonidess recomanderen. - Ick adt alleen. - Sprack se om half neghenen, en wahren heel cyvijl en beleeft en stonden het mij strackx toe en belooffden mij Bourum en Ytsma die saeck te recomanderen en helpen dirigeren tot een goedt einde, dat Simonidess mocht burgemester worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[346]Ick kan onse Heere Godt en barmhertighe lieve hemelsche vaeder niet genoech bedancken voor sijne rijcke gaeven en weldaeden, ahn mij bewesen dit voorledene jaer, soowel ahn siel als ahn lichaem, wandt hij heeft die genaede gedaen en mij bewaert, dat ick mij bij ghen hoere heb geleit en mijn fleis besudelt, hoewel ick dicwils genegentheit dahrtoe heb gesocht en gehadt, doch de Heere heeft mij alletijt bijgestaen mit sijn geest en genaede en bewaert, dat ick er niet toe gekomen ben en heb ick maer eens mit eenen op de waeghen geseten, doch ghen quaet gedaen en mij mahr eens vergeten te Swartesluys mit de handt; de rest iss al in den droom geschiet, soodat ick dahr niet voor kan andtwoorden, en hoop de Heere sal mij dat niet toereeckenen en dit jaer noch beter bewahren voor sulcke en allerley sonden. - De Heere heeft mij alletijt gesont gespaert, en heb maer een dach koortz gehadt, 'twelck mij tot gesontheit heeft gestreckt; hij heeft mij in alle mijn voornehmen gesegent en mit sijn genaede bijgestaen in de provintie, in Den Haech, te hooff, bij de Staeten-General, bij die van Hollandt, oock bij den heer ridder Waude, die mij sehr groote vruntschap heeft getoont en bewesen. Och Heere Godt, laet ick u godlijcke majesteit daervoor dienen en dancken alle de daeghen mijnes levens in wahre geloove en goede wercken, want all wat wij hebben, sijn gaven van Godt, soo moeten wie hem dienen in onse lichaemen, in onse gebeden, gedachten, woorden en wercken, en in all wat in ons off ahn ons iss. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[347][27 december] Woensdach. - [28 december] Donderdach. - [29 december] Vridach. - [30 december] Saterdach. - [31 december] SondachGa naar voetnoot196. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[361]Om een colonelscompagni te lichten van 300 coppen 280 soldaten × 20 gulden de man=5600 × 3 compagniën=
N.B. Siel heeft maer gesett 90.000 gulden, scheelt noch 10 duysent 7 hondertGa naar voetnoot197 gulden; Siel heeft een compani van 200 gestelt op 160 man en daerop 20 gulden de man gegeven, 'twelck op 30 companiën gereeckent 160 man × 30 companiën=4800 × 20 gulde de man= 96.000, off hij moet den man op 17 gulden gereeckent hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om een majoorscompani te lichten van 250 man 230 soldaten × 20 gulden de man=4600 × 3 companiën=13.800
Om een capiteinscompani te lichten van 180 man 160 soldaten × 20 gulden de man=
Der gaen 298 man aff van die 6000 voor officiren die noodich sijn, soo blieven noch 5702 man
minder 2304, in twaelf maenden 27.648... minder [362/3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[364][...] musquetten, 14 cogels op een pondt om de lichtheit halven, hellebarden, trommels en de draechbandt, vendels, half orange en witt, en concordia, obedientia, vigilantia dahrin geschrev[en]. - Als een compagni niet sterck iss 150 man, alsdan deselfde den captein aff te trecken en niet mehr te geven als hij heeft, doch op tien off 15 man niet te sien, en dat voor de recruten. - Alle avont oft dicwils te weten dess weecks, hoe sterck elck regiment en elck compagnie iss. - De colonels wat stercker te maecken als de particulire companiën, alsoock de majoorscompaniën, de collonel 300 coppen, de majoors 250, capteins 181 man mit d'officiers.
Sjouck Burmania en den grietman Hottinga te gewinnen elck mit een compagni ende mille rixdalers, Westrego; collonel Alua een regiment en goede condities, Oostrego. - Wolden en de steden hoop ick dat goedt sullen sijn, Baerdt en Haubois. - Armaveille | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oock goede conditien te verseeckeren, opdat hij het in Vranckrijck doorbrengt, 1000 maentz collonel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[365]Alle comissiën en acten te geven onder mijne handt en zegel van alle chargiën die vacant worden onder die drie regimenten. - Alle colonelsen majoorsplaetzen te vergeven apsoluit. - Noit die drie regimenten vaneen te laeten separeren ende, ofte het wesen most, noit die troup minder te maecken als tien companien opdat de hooftofficiren dahr alletijt bij kunnen wesen en des te beter ordre onder het volck geholden en op de betaeling des te beter gelet kan worden. - Het slimste dat ick hierin bevinde, iss hoe men het volck in Vlaenderen soude brenghen weghen de schepen ende scheepsvrachten, die geweldich solden kosten, 'twelck den koninck most bekostigen. - Ick most aen het gelt gantz niet verlieren, sonderen most twaelf tonne goltz in 't geheel ontfangen in de banck t'Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[366/7]Staet van 'tgene het onderhoudt van sesduysent mann ende de officiers te lichten in den tijt van 10 maenden soude coomen te bedraegen. - 6000 mann elcken ƒ2 's weecx facit ƒ12.000 N.B. 450 man minder voor de officiren, 15 man elcke compani. - Doet 's maents 48.000ƒ ende in 10 maenden ƒ480.000,-. 3 colonelstractementen elcken 's maents à ƒ300 facit tsamen ƒ900 ende in 10 maenden ƒ9000,-. 3 majors elcken 's maents ƒ100 facit tsamen ƒ300 ende in 10 maenden ƒ3000,-. 30 capiteins 's maents elcken à ƒ150 facit tsamen ƒ4500 ende in 10 maenden ƒ45.000,-. 30 lieutenanten elcken 's weecx ƒ10 's maents ƒ40, facit tsamen ƒ1200 ende in 10 maenden ƒ12.000,-. 30 vendrichs elcken 's weecx ƒ8 's maents ƒ32 facit tsamen ƒ960 ende in 10 maenden ƒ9600,-. 90 sergeanten elcken 's weecx ƒ5 's maents ƒ20 facit tsamen ƒ1800 ende in 10 maenden ƒ18.000,-. 4000 - [eventueel:] 3800 - musquetten ende bandeliers à ƒ10 facit, allen op een calibre en maet ƒ40.000,-. 2000 - [eventueel:] 1900 - pycken à ƒ2 10 stuyvers facit ƒ5000 summa ƒ621.600,-. De provoosten pro memoria, elck regiment één, de justitie apsoluit. 6000 man, elck 20 gulden op de handt voor aenritzgelt, maeck tsaemen 120.000,-. Summa 741.600,-. En noch twe maent daerbij gereeckent, om 12 maenden te hebben voor een heel jaer, bedraecht sich in alless 858.420,-. Om alles wel aen te vangen, elck regiment een predicant, dess morgens en avontz gesongen en gebeden, sondachs 2 predicatiën en dess weecks een, elck predicant 500 gulden en de kost bij den colonel. 1500=743.100,-. Onder elck regiment drie compagniën aen mij te holden, om die tot alle tijt te vergeven en alle die plaetzen die onder dieselffde companien vacant worden, 'twelck negen compagniën in 't geheel sijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[368]Onder niemantz te staen als onder een prince van den bloede off de coninck. - De tien maanden omme sijnde, alsdan buyten den eedt ende dienst te sijn, en sal den koninck geholden sijn ons schepen te verschaffen, om weder nae het vaederlandt te vaeren. - En soo de koninck onsen dienst langher begeert, moet hij weder op het niew accorderen en geven weder soo een somme geltz om het volck alle maenden te kunnen betaelen, 'twelck onss volck gewendt iss, en solde ick anders niet mit haer willen marcheren. - In Vrieslandt de werfplaetz te maecken, om die provintie alle dat profijt te gunnen, wandt veul geltz dahr blieven sal. Oock mit coopluyden te accorderen weghen het transpordt der scheepen en volck, oock weghen cooren, botter en kaes, om de heeren volmachten door dat profijt en gewinst ahn de handt te krighen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[369]S.H. wass niet in Den Haech; ick vond veul te doen, had in een jaer niet present geweest; de princess-royal, duc de Jorck niet gesien; S.H. reist nae Cleef, om hem op te wachten. |
|