Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649, 1651-1654
(1995)– Willem Frederik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3]De instructie van den gouverneur ende stadtholder der provintie van Vrieslandt. - 1. Dat de stadtholder de heeren volmachten sal behoorlijcke respeckt ende ghehoorsaemheit lesen ende sich wel waeren om yetwes aen te vangen striedende tegens de vriheit ende souvereiniteit van dien lande. - 2. Dat hij de reformeerde religie sal mainteneren, die op de Synode van Dordrecht is gearresteert. - 3. Dat hij met de heeren gedeputeerden sal mainteneren ende onderhauden, defenderen des lants privilegiën, wetten ende ordonnantiën. - 4. Dat hij mit die heeren gedeputeerden goede acht sal hebben op de schansen, forten buyten en binnen de provintie. - 5. Dat hij mit de heeren gedeputeerden tsaemen sal vergeven alle chargiën die vacant sijn, uytgenomen die sich de heeren volmachten hebben gereserveert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[4]6. In 't leger sal de heere stadtholder de vacante plaetsen vergeven, ingeboorne den uytheemschen voortreckende. - 7. Sall sich reguleren nae de instructie van de gedeputeerden, sooveul desselven persoon aengaet, ende onderholden voorall het 33ste point, dat luyt dat de stadtholder gheen compagnie mach verleggen sonder weten van de gedeputeerden. - 8. Sall sich te reguleren hebben nae de instructie van de raetsheeren, soeveele sijn persoon betreft. - 9. Sal gheen gouvernementen ofte commandementen vergeven sonder weten van de gedeputeerden. - 10. Sall gheen landt mooghen coopen in de provintie. - 11. Sall gheen survivantie noch transport mooghen versoecken, op wie dat het sie. - 12. Sall gheen nieuwe versoeck moghen doen als hetgene hij hier gesworen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9]Ga naar voetnoot2Januarius. - 1/11 woensdach. Desen nacht is het weder mijn quaeden nacht, hoop dat mij de Heere weder voor koortse sal bewaeren; mij worde een klister geset. - Desen nacht is het heel wel mit mij geweest tot donderdachs 's morgens om half negen, doe kreech ick de koortse, eerst de kolde, daernae de warmte. 2/12 donderdach kreech ick de kolde niet sterck, begon om half negen, deurde tot half elf; de warmte deurde tot 's avons te tien uyren. - De secretaris Scheltinga was bij mij, seide mij dat de Staeten noch gantz niet gebesoigneert hadden. - De heer Dauwe Aluva was bij mij, die mij van mijn jacht sprack, beloofde mij dat hij de handt daeraen wilde hauden, dat se afgedaen sal worden in de voorsoomer. - De equipagiemeester was oock bij mij, die mij beloofde dat ick de jacht den laesten meert solde kunnen gebruycken. - Doctor Copius was bij mij, die mij seide dat de heer Grovestein Ziercksma dit jaer voor eigenerf op den landtdach [meenam], waeroover dat Copius niet wel tevreeden is. - De secretarius van Staveren [Jan Jacobs Haersma] schreef, dat alles wel is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgeloopen, dat de gemeinte wel tevreden is mit die twe uytgesette burgemeesters [Douwe Hendrickx Schilsma en Wybe Jochems], daer ick heel bliede om ben, want nu in geen stadt eenige questie is, desen nedergeleit sijnde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[10]Ick was desen dach heel mat en flau van de koortse, most dicwils op het bed gaen leggen; des avonts om negen uir nam ick een klister. 3/13 vriedach nam ick een dranck in, om te purgeren, die mij heel qualijck smaeckte en deed mij seuven stoelganck hebben. Ick sprack veul heeren op mijn bed, Sminia, Nijs, Vringer, eenen Runia, die een compagnie wil werven. - Desen dach hebben de heeren volmachten eerst beginnen te besoigneren en consent gedraghen in de 85 duysent gulden om te werven eenich nieu krijchsvolck. - Op de Deensche en Sweetsche pointen ende het affsetten van het gelt is niet gedaen, maer uytgestelt tot den ordinaris landtsdachGa naar voetnoot3. - Desen nach heb ick wel gerust, hoewel het mijn quaeden nacht was, heb geen koortse, noch kolde noch hitse gevoelt en bevond mij heel wel. 4/14 saterdach is de heer secretarius Scheltinga bij mij geweest, seide dat de heeren Staten van 't lant de resolutie sullen teyckenen. - Doctor Jacobi is bij mij geweest, die mij seide dat de heeren van Westrego, van de Wolden ende die van de steden de resolutie all hadden geteyckent, dat het boeck nae de heer Rynick Burmania was gebrocht, omdat hij se oock solde teyckenen vanwegen Oostrego. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[11]Ick bevind mij, Godt lof en danck, heel wel, vind geen alteratie van koorts; te 12 uyren geschreven. - De heer Krack gerecommendeert als preses van de heeren gedeputeerden, dat de ordonnantie van de 85 duysent gulden mocht geschreven worden en van vijf heeren gedeputeerden geteyckent. - Mijnheer Bourum heeft aengenomen en mij belooft sorge te [dragen], dat de ordonnantie sal geteyckent worden. - De heer Carel Roorda heeft affgescheit van mij genomen, wil morgen ofte oovermorgen weder nae Den Haghe gaen mit de resolutie van de Edelmogende Heeren Staeten van 't lant, heeft mij sijn dienst en vruntschap verseeckert en dat hij dicwils aen mij wil schrieven. - Desen nacht heb ick wel gerust en geslaepen. 5/15 sondach. Uyt vreese van de coortse bleef tot elf uir op mijn bed leggen en ontbeet niet; te half een adt ick 15 à 16 lepel bier en broot, doen wierden mijn handen caut en de nagels blau, doch kreech geen kaude, maer om twe uir kreech ick de warmte van de coortse, die duirde tot oover achten; dit was de coortse van den lesten quartaen, de eerste die ick had, heeft mij verlaten; ick was heel mat. 6/16 maendach heb ick heel wel geweest en gegeten. - Dess naemiddachs sach ick mijn vier bruyne koetzpeerden, die mij wel aenstonden, en waeren goetkoop, stuck hondert daeler en minder, sommige een weinich hoger, die 4 voor 600 gulden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vijf uir opgestaen, om mij uyt den slaep te hauden, krech vijf stoelgangen, vond mij Godt lof heel wel, heb niemants gesproocken, speelde mit Widefelt wat pijckettenGa naar voetnoot4. - Tomas Michels heeft nu ses bruine merriën bijeen voor 900 gulden, die goet en passelijck schoon sijn, 'twelck goetkoop is. Desen nach heb ick wel gerust. 8/18 woensdach heb ick de gedeputeerde Tjalling Eisinga gesproocken, die mij seide sijn wedervaeren te Franiker; de stadt had sich niet willen onder de judicatur van vier curatoren stellen des AccademieGa naar voetnoot5, maer wel onder de heeren gedeputeerden ende het Hoff. - De heer Grovestein d'ontfanger beloofde mij, dat hij woude sorge draghen voor het gelt, dat het bijeen mochte komen, om nae Den Haghe te kunnen schicken. - Ick att om tien uir, omdat het mijn quaden dach was, ginck te twaelf uir te bed leggen, kreech om half vier de warmte, had geen kaude; de warmte duirde tot oover achten, daer viel ick in slaep en weet niet wanneer se ophielt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[13]9/19 donderdach sijn de doctoren hier niet geweest, omdat se onnodich sijn, want se in de quartaen weinich off gheen dienst kunnen doen, niet als een deel vraeghen. - Desen dach heb ick niemants veul gesien; ick heb mijne ses bruyne merriën in mijn kaemer gehadt, die wel gelijcken. - Sibbe Sibes quam daernae bij mij, recommandeerde mij sijn persoon om toekomende landtsdach gedeputeerde te worden, 'twelck hem seyde noch aen mij niet te staen, oock dat Lewarden nu drie jaer gehadt en daerom een jaer behoorde still te staen, 'twelck hem niet wel aenstonde. - De heer Van Hoodorp wol bij mij coomen, doch ick excuseerde mij en sach hem niet. Ick speulde tegens den avont mit Widenfelt; desen dach was ick heel wel. 10/20 vridachs ginck ick in de kerck. Joncker Ebinga gesproocken. - Nae den eeten sach ick mijn peerden rijden, die mij passelijck aenstonden. - Drie bassyns en lampetten laeten maecken. - Mit de heer Jongstal gepijcket, die mij seide dat se sijn oom te Staveren [Joost Jongestall] vroetsman hadden gemaeckt. - Heb mij heel wel en lustich op het uytgaen bevonden. 11/21 saeterdach heb ick yet ingenomen voor de koortse van Pyr Oepkes appoteecker om half negen 's morgens, want het mijnen quaeden dach is van de quartaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14]Ick hiel desen dranck in, tot oover twaelven eerst operatie dede; om half één begost ick oover te geven een groenachtige materie; het 2de dat ick oovergaf, was heel groen en slijmachtich; het 3de dat ick oovergaf, was oock heel groen ende vol slijmen; het 4de daer was op het laeste yetwas swartachtich in ende vol slijm, en hielt het op mit oovergeven om drie uiren; ick dronck bier en botter soo dicwils ick oovergaf. - Daernae om drie uyr nam ick een klisteer, daer ick een heele groote stoelganck of had, en kreech noch vier of vijf stoelgangen van hetgene ick ingenomen had; de laeste was om negen uir des avons. - Soodat dien dranck een groote operatie aen mij gedaen heeft sonder pijn en benautheit; ick woude niet om veul off ick had het gebruyckt; ick hoop de coortse sal toekomende dingsdach uytblieven. - Om half vier kreech ick doch de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coortse, alleen hitte sonder colde, maer was niet vehement; om 7 uiren begoste al te vergaen, te half achten att ick wat, want ick in 24 uir niet had gegeten; te acht uir ginck ick te bed en heb Godt lof wel geslaepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[15]12/22 sondach. Ick heb wel gerust en tot ses uir dess morgens geslaepen. Doen stond ick op, om mij gereet te maecken nae de kerck te gaen, om het heylige avontmael te ontfangen. - Ick ben door Godts genaede in de kerck geweest en heb het heylige avontmael ontfangen ende bevond mij heel wel; des naemiddachs ginck ick weder in de kerck. - Daernae was burgemeester Bourum bij mij, die mij van de apointeren sprack en andere saecken. - Ockinga de gherichtschultus recommandeerde mij sijn persoon tot raetsheer. - Ick ginck monsieur Haeren besoecken, adt dien avont heel wel en mit goedt appetijt en wasser niet van beswaert, slijp wel. - De doctoren sijn niet wel tevreeden, dat ick dat vomitorium van Pyr Upkes heb ingenomen. 13/23 maendach. Wiedefelt seide dat van 16 bedelersmunneken in de groote pesttijt niet een storf te Maestricht; sie hadden elckeen een fontenelGa naar voetnoot6 en droncken daer goet aut sterck bier bij. - Ick heb mij heel wel bevonden Godt loff desen dach, heb anderhalf uir mit de palettenGa naar voetnoot7 gespeult en nae den eten om de stadt gereden wandelen, daernae een halfuirtjen gegaloppeert rondtom mijn hoff en heb mij daerop heel wel bevonden. - De captein van de timmerluyden seide mij, dat de Fransen sich wel dienden mit haer stucken; waer se een hoochte vonden, daer brochten sie se tot 20 in 't getal, avantzeerden elckereis mit haer bateriën tot op de contrescharp toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16]14/24 dingsdach heb ick mij mat bevonden van dat rijden en deden mij mijne gelederen heel wee; kost qualijck gaen of mijn arm roeren van pijn. - Ick niemants gesproocken. Adt om tien uir, nam te twaelf uir een klister. - Te half één kreech ick de coortse en begost de caude, die duirde tot half drie; daernae begost de hitte, die duirde tot seuven uir, doch niet heel sterck. 15/25 woensdach ben ick wel geweest. Ben op mijn meubelsolder geweest. Raetsheer Nijs bij mij geweest, die mij sijn soon weder tot gedeputeerde recommandeerde. - De predicant Hasius is bij mij geweest. - Ick heb wat gespeult, om de tijt te verdrieven. 16/26 donderdach heb ick den heelen dach toegebracht mijne twe huysen in Den Haghe self af te teyckenen ende yet te ordonneren, in het waepenmaeckershuys stallingen. - Ick heb niemants gesproocken. - De heer Abraham Roorda liet mij door mijn secretarius [Philip Ernst Vegelin van Claerbergen] yemants recommanderen om te Worckum vroetsman worden; sijn naem is Wibrant Wibrandi, waerop ick datelijck aen de stadt Worckum en Inthema schreef in die mans faveur. - Jellis Marez heeft mij geleert om een open lief te holden, bladers van zeneGa naar voetnoot8 te nemen die swaerte van een gautgulden, dat in een roomer mit waeter gedaen, datselfde den heelen nacht laeten weycken, dan dat water van het kruyt uytgedruckt, dat waeter in een comm gedaen en daer sooveul eeten ofte boullion [17] bie als ghij denckt te kunnen eeten; eedt het tesaemen op, het sal u stoelganck doen hebben. - Ick deed het dat het maer seuven uiren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had gewerckt, en had de vrijdachs 's morgens twe goede stoelgangen. - Desen dach was ick heel wel; des avonts speulde ick wat mit Widenfelt. Desen dach om één uir is de olde heer Piter van Eissinga gestorven, een eedelman van [80] jaeren. 17/27 vrijdach heb ick dess morgens twee stoelganck gehadt van dat water van zenekruyt, dat mij Jellis Marez had geraeden. - Te negen uir gegeten, omdat het mijn quaeden dach is van de quartaen. - De heer Ulb Aluva quam mij besoecken, daer ick mit van alle dingen sprack. - Om half één kreech ick de caude, die weinich duirde, daernae de hitte, die niet heel groot was, duirde tot seuven uir. - Om seuven uir adt ick en dronck vier glasen van Grovesteins bier, dat mij seer verhitte, en had des nachts groote brant, kost niet wel slaepen. 18/28 saterdach. Om ses uir dronck ick van de geprepareerde wijn van doctor Andela en had 7 stoelgangen. - Ick maeckte weder het plan van mijn huys voor plaisir. - De heer Abraham Roorda was bij mij, die mij seide dat voor de melancolie en colere goet was goede diëte te hauden, een open lijf ende wel acht op sichselfs te nemen, dat ghij de coleer mit reden tegengaet en voorkomt, soo sult ghij se mittertijt ooverwinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[18]Hij bedanckte mij oock voor die recommendatie te Worckum voor Wibrant Wibrandi. - Daernae sprack hij van de licenten te sluyten op Vlaenderen, begeerde ick soude S.H. daervan schrieven. - Wij spraecken van Vranckrijck, van Henry 4, van de vrede te Munster. - Heb wat gespeult en bevinde mij desen dach heel wel. - Des avonts had ick drie glaesen sterck bier gedroncken, hetwelcke mij altereerde ende warmte biebrocht, belettede mij te slaepen; moet mij voortaen voor stercke bieren wachten, biesonder des avonts. 19/29 sondach ben ick in de kerck geweest, om ses uir de wijn gedroncken. - Des naemiddachs ben ick niet in de kerck geweest, heb mij laeten voorlesen. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, die mij van de appointeren sprack. - De grietman Grovestein seide mij hij soude elf dorpen uytmaecken voor d'eigenerfGa naar voetnoot9. Wost niet hoe het in Westrego soude afloopen, vreesde voor veranderinge, meinde Swartzemburchs en Andree dorpen te kriegen. - Desen avont heb ick weinich gegeten, daer ick mij heel wel bij bevinde, en heb gants geen alteratie van pols noch hitte, gelijck voor desen, als ick veul des avonts adt en dronck, dat mij dan aen mijn slaepen belettede, daer ick im vorders op moet letten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19]Om half tien dronck ick een glas van Andla wijn. 20/30 maendach heb ick weer een glas van Andla wijn gedroncken om 7 uir en heb desen dach acht stoelgangen ghehadt; het is de dach van mijn coortse, de quartaen. - Ick kreech een weinich caude om 12 uir; dat duirde tot half twe, doe begost de hitte, die van drie tot half vijf wat vehement was; doe begost het oover te gaen, en ick schilderde yet aen mijn huysinge in Den Haech. - Desen dach adt ick niet tot 's avonts te achten, dat de koortse heel oover was, adt heel weinich. - Ick kreech veul brieven uyt Den Haghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21/31 dingsdach heb ick wel geslapen, geen hitte gevoelt, als des avonts op andere tijden, hetwelcke kompt dat ick weinich adt en dronck. - Mit Bourum lang gesproocken oover de apointiers, doch sijn de brieven eindtlijck uytgegaen aen de capteins. - Julius Eissinga bij mij geweest, geloof dat Hottinga volmacht sal worden, gelijck ick uyt sijn eigen woorden kost vernemen. - De heer Boschuysen is bij mij geweest, die meint dat de heer Viersen geen volmacht sal worden. - Wil op den landtach voorslaen, dat ick alleen de gerechticheit mach hebben om op Het Bildt te jagen en niemant andersGa naar voetnoot10. - De jonge Nijs, die sijn persoon recommendeerde tot gedeputeerde. - De drie Camstra recommendeerden d'expeditie van 't revijsGa naar voetnoot11. - Griffir Glinstra recomendeerde sijn persoon tot raetsheer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20]Weinich gegeten, daer ick wel heb bij bevonden, desen avont. 22 jannuarii/1 februarii woensdach. Desen nach wel geslaepen. - Op de biddach in de kerck geweest. - Des naemiddachs weder in de kerck geweest. - Niemant gesien vandach. - Weinich gegeten desen avont, omdat het mijn quaeden dach is morgen. 23/2 donderdach. Desen nacht heel wel geschlaepen, geen alteratie ghehadt. - Desen morgen yet op mijn beide polsen geleit voor de quartaen; het is mijn quaeden dach, en sal yet innemen om half twaelf, om te sweten, de coortse, dat ick hoop door de hulpe Godes sal helpen. - Om elf uir heb ick ingenomen in een glas mit wijn een soutachtighe materie van de ouden sereugien Feycke. - Ick meinde daeraf te sweten, doch het ginck mij mit het pissen aff. - Om twaelf uir kreech ick de coortse; de coude duirde tot oover twee, de hitte duirde tot half vijf, en was de coude en hitte niet groot; ick adt te half acht een weinich, dat mij wel bequam, had geen alteratie en sliep wel. 24 jannuarii/3 februarii vrijdach heel wel geslaepen. Siprianus leide mij weder wat op de pols aen beide armen; ick liet mij mit doecken vriven. - Mijn reeckeninge ghehoort en gesien van 't jaer 1644. - Burgemeester Hansma bij mij geweest, sprack mij en recomendeerde mij de saeck van Bolswert aengaende de questiën mit de classis om de predicant [Matthaeus Bernardi Brugbron]. - Siryckx en Mol bij mij geweest, claechden oover Haubois. - Haubois claecht weder oover haer, recommendeerde mij sijn persoon op desen aenstaende landtsdach, sijnde volmacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21]De heer Jongstal bij mij geweest, die voorseecker Viersen meent uyt te cuypen. - Ick hem mit hem gesproocken, dat hij wolde mit toesijn [toezien], dat de grietsluyden het Hoff niet te hart vielen, dat se de abuysen wechdeden ende dat mit communicatie ende wijse deliberatie mit sommighe uyt het midden van den Hove, die die misbruycken oock viant sijn en tegenstaen. Swaelue bie mij geweest. - Matelijck den avont gegeten en niet beswaert bevonden. 25 jannuarii/4 februarii. Desen nacht wel gerust. Bourum bij mij geweest, die mij yet van het Westyndische werck brochte. - Wisma mijn huys verboden, omdat hij tegen mijn hoffmeester Widefelt geseit hadde, hij had de bruy van hem ende en wolde hem niet seggen in presentie van mijn secretarius ende andere luyden, dat het hem leet was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat hij het in colere had geseit. - Arent bij de geweldiger [Folckert Jansen Plumioen]Ga naar voetnoot12 laeten setten, omdat hij den heelen nacht gesopen en mij niet opgepast heeft. - Mij desen dach wel bevonden; den avont weinich gegeten, omdat morgen den dach van de quartane is. 26 jannuarii/5 februarii sondach. Den nacht heel wel gerust en mij seer wel bevonden tot 12 uir. Om elf uir dat drancksken weer ingenomen van meester Feycke; om half één de koortse gekregen, en duirde de kaude een weinich nae tweën, doch niet sterck; de hitte was te drie uir al gedaen, soodat de koortse heel vermindert. - Niet in de kerck geweest. - Ick kreech brieven van H.H. miskraem van een [22] dochter ende schickte Ferens nae Den Haghe, om te vernemen nae H.H. gesontheit, die men mij schrijft heel swack te wesen. - Men seit quaede geruchten van de jonge heer Baerdt. - Desen avont weinich gegeten, geen vlees. - De heer en raetsheer Ipe Aluva is desen dach gestorven tegens den avont, een geleert en wel gequalificeert edelman, dat jammer dat hij soo vroech gestorven is, sijnde maer 32 jaer out, een groote schaede voor de provintie. 27 jannuarii/6 februarii maendach. Desen nacht passelijck geslaepen; den wijn desen morgen gedroncken. - Haubois heeft mij sijn persoon gerecomandeert op desen toekomenden landtsdach. - Een brief aen S.H. geschreven in faveur van één die geern scheepscaptein was. - Mijn linnen besien. - D'ontfanger Grovesteins bie mij geweest, die mij klaechde oover Walteri, dat hij de obligatiën ende lijfrenten woude afleggen, 'twelck tegens Grovesteins commissie streckt ende instructieGa naar voetnoot13. - Douwe Simons en de ander burgemeester van Staveren [Holle Piers], die het zegel achterhielden en maeckten sich preses tegens d'ordre, hebben op mijn schrievens het zegel oovergegeven ende het presidentschap verlaeten. - De gravin van Nassau [Christine van Erbach] haer 20.000 gulden geschickt, die sie op het lant hadde op interes geleit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23]28 jannuarii/7 februarii dingsdach. Desen nacht wel gerust, om ses uir de wijn gedroncken. Vandaech stemmen de edeluyden en eigenerfden de volmachten, om elf uir luyt de klock. - Burgemeester Bourum mij de saecken van Sweden gebrocht. - De Sweetse saecken doorlesenGa naar voetnoot14. - Bellanus eenighe saecken van vrau Staeckenbroeck ter hande gestelt. - Verstaen dat Gerridt Loo sich geweldich in Wisma saeck mengt en moit, geeft raedt, kekelt. Seit 't is veul, dat graven en edelluyden hem om vergevenis moeten bidden. Men sal hem sien quartieren tonen. Wisma moeder [Ida van Lezaen] sal veul keeckelen. - Desen avont weinich gegeten, mij heel wel bevonden, wel geslapen, een pollucionGa naar voetnoot15 gehadt; morgen is het mijn quaeden dach, doch ick hoop de koortse sal door Godes hulpe en genaede uytblieven. - Rynick Burmania deed juffer Jel Rosel uyt sijn huys, omdat se sijn meint [meidt], die sijn dingen doet van sijn huys en op sijn goet achtinge gheeft, quaelijck bejegende ende aensprack. Hij is nochtans oom oover juffer Jell Rosel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 jannuarii/8 februarii woensdach heel wel geslaepen, een pollucion gehadt. - Desen nacht eet ick niet, omdat het mijn quaeden dach is. - Ietwes ontworpen om mijn edelluyden voor te holden, om sich daernae te reguleren en heure meinige daerop te verstaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[24]Om half twaelf dien dranck weder ingenomen van meester Feycke en yet anders op mijn pols geleit als ick voor desen dee; het kruyt heet...Ga naar voetnoot16. - Een quartier nae half één kreech ick soo een frieseling in mijn rugstrang, doch gheen groote kaude. De hitte was niet te beduyden, en heb noit soo een goede dach gehadt; mijn uryn was gantz niet hitsich, soodat ick hoop door Godes hulp ende genade de koortse quijt te sijn, hetwelcke men toekomende saterdach sal sien. Weinich gegeten desen avont. - Mijne acht grauwe en acht bruyne merriën besien, die heel schoon sijn; heb desen dach noch een bruyne merrie gekoft. Den 30 jannuarii/9 februarii. Desen nacht wel geslaepen. - De heer Jongstal bij mij geweest, die seer oover Viersen klaecht, die geseit heeft hij wil hem eer en goedt ontnemen, seit dat hij de pluraliteit van stemmen heeft op Het Bildt, 14 tegen 10 of 8. - Viersen bie mij geweest, seit dat hij 16 stemmen heeft, klaecht weder oover Jongstall. - Mijn acht bruyne merriën gesien, die heel hubs sijn en gesont en goetkoop, kosten alle acht maer 901 daeler, negenhondert en een daeler, 1351 gulden uytmaeckt; der sijn vier mit witte teyckentjes op de snuyt, dat heel wel komt. - De heer Nauta bij mij geweest, sprack mij lang van Viersen en Jongstals questie, daernae van Bourums saeck, recommendeerde mij Haubois tot gedeputeerde. 31 jannuarii/10 februarii vridach. Heel wel geslaepen desen nacht, een pollucion gehadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[25]Niet te vergeten aen de graf van [Nassau]-Dillemburch te schrieven aengaende de graefschap van Spiegelberch. - De heer Sjouck Burmania te spreecken aengaende sijn soon en Ritske Eissinga. - De heer Loo, komende uyt Den Haghe, seide mij dat S.H. de gicht in de linckerschouder had gekregen voorleden maendach en dat hij heel groote pijne leet en heel swack was en dat veul eerlijcke lieden gealtereert waren. - H.H. was nu aen de beter handt. - Vandaech heb ick heel wel geweest, mit de palett gespeelt, twemael in 't hoff gewandelt, mijn Vosyen ende Swaentjen om den hoff gewandelt. - De graf van Oxfort bie mij geweest. - Desen avont weinich gegeten, omdat het morgen den dach van mijn quartaen is. - De Staeten van Hollant willen in de nieuwe lichtinge van chrij[ch]svolck niet consenteren voor ende alleer men den Swede helpt en den coninck van Dennemarcken den krijcht aendoet. S.H. en de andere provintiën sullen het op 't lest toestaen en consenteren. - Amsterdam kijst [kiest] altijt op lichtmisdach, den 2 februarii haere burgemeesters. - De heer Loo brocht mij de décharge van 7000 gulden van legerkosten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[27]Februarius. - 1/11 saterdach. Desen nacht heel wel geslaepen, eerst vijf uiren nae malckander, daernae drie uyren, tsaemen acht uiren, dat mijn lang niet gebeurt is, een goedt teycken, soodat ick hoop de coortse haest quijt te sijn. - Desen morgens off middach eedt ick niet, omdat het mijn quaeden dach is. Mijn acht bruyne merriën gesien. - Ick sal om elf uir weer wat innemen van mester Feycke en yetwes op mijn pols leggen. - De heer Tjalling Eissinga van Marsum bie mij geweest, die mij seide dat hij negen dorpen had tegens Glins 4, recommandeerde mij sijn soon tot raetsheer. - Om half twee kreech ick een weinich vrijsling in mijn rug, doch geen groote caude, geen hitte, soodat ick hoop dat het door Godes hulp haest sal gedaen sijn. - Desen avont geen vlees en weinich gegeten. 2/12 sondach. Desen nacht niet wel geslaepen, wel vijfmael wacker geweest en weer ingeslapen, een pollucion gehadt. - In de kerck geweest, des naemiddachs niet. - De heer Donia bij mij geweest, die mij seide dat het verleden woensdach weder wat beter mit S.H. was geworden, daer Godt sie voor gedanckt en hem meer en meer stercken; mit H.H. was 't beter. - Destrade had geseit, dat Monsieur mit een leger van 25 mille man soude in Vlaenderen komen. Duc d'Anguyn soud nae de Maes gaen. Turaine soud noch achtduysent man bie sich krigen, om progressen te doen. - Hollandt soeckt alle daech meer gesachs te kriegen. - De saecken van Munster gaen slecht voortGa naar voetnoot18. - Burgemeester Bourum bie mij geweest, die seit dat Jacob Stevens wil klagen aen de Staten van het lant oover de regering van de stadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28]Gritman Grovestein hier geweest, die seit dat Ziercksma 9 of 11 dorpen heeft tegen Bruysma 2 dorpen. - De heer Nijs mit sijn soon bij mij geweest, recomendeerde hem tot gedeputeerde. - Desen dach heel wel geweest. 3/13 maendach. Desen nacht niet heel wel geslapen. - In mijn stal geweest en mijn peerden sien rijden, die heel wel deden. - De heer Viersen bie mij geweest, die swoer dat hij de rechte volmacht was en dat hij de meeste stemmen heeft, mit veul eedenGa naar voetnoot19. - Daernae seide ick hem hij soude de consciëntie deruyt laeten, want men most die soo niet misbruycken; 't exempel hadden wij verleden jaer tuschen Eissinga en Mellinga, die minder bequaem was als Eissinga, daer wij eenige woorden oover en weer oover hadden. - De heer Roorda was bij mij, daer ick mede sprack oover het werck van Denemarcken. Ick gaf hem de aliantie tuschen desen staet en Sweden te lesenGa naar voetnoot20. - Tegen den avont comt Jongstal, die swoer dat hij de meeste stemmen had op 't Bildt, was heel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quaet op Viersen, seide dat Haren voor hem was en tegens Viersen en Mellinga. - Frens is wedergekomen, seid S.H. vridach gesien te hebben, die nu, Godt si lof en gedanckt, beter is, was weder gekleet. H.H. was oock aen de beter handt. - Desen avont weinich gegeten, omdat het morgen mijn quaeden dach is, en geen vlees. Ick ben heel wel geweest. 4/14 dingsdach. Desen nacht heel wel geschlapen. - En burgemeester Timen Fransen van Bolswert gesproocken. - Gemenich van Franicker, dat beyde volmachten sijn, wille wat hebben. - Om 12 uir mijn dranck ingenomen en yet op de pols geleit, daernae een wenich gewandelt, mijn hals en rug wel stijf mit brandewijn laeten smeren en daerop te bed gegaen. - Een weinich nae éénen kreech ick een friesling, niet in de rug, niet aen de handen, maer een weinich om de borst, maer had niet te beduyden, heb gheen hitte ghehadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[29]De urijn was gantz niet hitzich, oock niet coortsachtich, soodat meester Jarich meint, dat ick door Godes hulp ende genade genesen ben; sall tot preservatie toekomende vridach weder de dranck innemen. - Ick stond om vijf uir op ende bevonde mij niet soo flau als op andere tijden, dat een goedt teycken is. - Ick adt heel weinich, geen vlees. Ick kreech van S.H. bier, dat heel goet, licht en dun, smaeckt doch wel. - De brieven en andere saecken daertoe horende nae Dillemburch geschickt. 5/15 woensdach. Desen nacht passelijck geslapen, altemitz wacker geweest. - Hobois bij mij geweest. - Oosterse. - Pieter Greols. - Heer Jungstal, die verseeckert en noch staende haut, dat sijn huysman [Steven Cornelis] volmacht is, had een hoopen attestatiën. - Jacobus en Keth bij mij geweest. - De heer Boschuysen, die oock voor verseeckert holt, dat Jongstals boer sal volmacht wesen, heeft mij de procuratie getoont, daer drie van Viersens beste vrienden en meyers handen onder staet. - Sibbe Sibbes bij mij geweest. - Jongstal van Staveren bij mij geweest, woud geern te Dockum ammeraliteit sijn. - Vringer bij mij geweest, vreest voor Julius Eissinga. - De heer Krack bij mij geweest, sprack mij van 't visiteren der procuratiën, seid dat hij een acte had van Tjalling Eissinga en Haerma aengaende de griteniën. - Hillema bij mij geweest, recommandeerde...Ga naar voetnoot21. - Bourum recommendeerde mij Nijs soon tot gedeputeerde. - De heeren volmachten van de steden comiteerden de heeren Sibbe Sibes, Gemmenich ende Oosterse om mij te ooverleveren de opdracht ende vergeving van de ampten. - Versochten oock den secretaris van Hindelopen [Petrus Costerus] niet voor volmacht te admitteren. - Desen middach heeft Oostheim bij mij gegeten, ende ben heel gesont en wel geweest door Godes hulp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[30]6/16 donderdach. Desen nacht heel wel geschlapen. - Meest alle heeren van de steden sijn bij mij geweest; een yeder wil een ampt hebben, en der sijn maer drie, gedeputeerde, reeckenmeester, ammeraliteit te Dockum. - Sijrcksma is bij mij geweest, recomandeerde mij sijn saeck aengaende de stemminge in 't visiteren van de procuratiën. - 't ArmoisijnGa naar voetnoot22 tot de veendels gekregen. - Te 11 uir in mijn stal geweest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de peerden sijn [zien] te rijden. - Twe coetspeerden nae Den Haech gestuirt aen Buseroy. - Himstra en secretarius Buttinga bie mij geweest haer stemming te recommanderen. - Intema, Loo bij mij gegeten. - De heer Nijs bij mij geweest, weer om sijn soon gedeputeerde te hebben, hetwelck hem afseide, waeroover niet wel tevreeden, badt mij twe-, driemael, doch ick seide, ick kan d'affectie van de heeren van de steden om uwentwil en u soons niet verliesen; oock so had ick gedocht, dat ghij u begeren wat sout gemodereert hebben en sijn tevreden, dat u soon twe jaer in de Reeckenkaemer was geweest. Daerop ginck de heer Nijs wech mit een compliment, begeerde sijn soon te bevorderen helpen, als hij in een stadt quam mitterwone, in de vroetschap. - De heer Saeckama bij mij geweest, die mij vraechde of hij sich wel moch aencommoderen, een ampt deruyt halen. - De heer Roorda bij mij geweest, die mij bedanckte voor de comunicatie van de aliantie van Sweden; vond hem nu beter Sweeds. - Sprack hem van de heeren van den Hove en de grietsluyden haer intentie, die hij approbeerde en woud in bedenckinge nemen. - Reinert Oetses vraechde mij, of ick morgen mede kost gaen de procuratiën ontfangen, daervan ick mij excuseerde, sijnde vridach mijn quaden dach, versocht saterdach te acht uir des morgens de procuratiën te visiteren in mijn huys, om der een endt of te maecken. - Jongstal begeerde ick soud sijn oom avanceren tot ammeraliteit, beloofde mij te seggen wat in Westrego passeerde aengaende d'ampten. - Glinstra seide mij, dat Tjalling Eissinga 6 dorpen had buyten dispuyt, en te Boxum had hij van 25 stemmen 15, ergo de pluraliteit. - Voor hemself en wasser noch minder dispuyt, en meent volmacht te sijn. - Mij wierdt geseit, dat Sjouck Burmania in Westrego wel mocht gedeputeerd worden en Aisma continueren. - Desen avont weinich gegeten en geen vleis, omdat morgen mijn quaden dach is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[31]7/17 vridach. Desen nacht heel wel geslaepen. Het is mijn quaden dach. - Julius Eissinga bij mij geweest. - Die van Staveren. - Jacobus - Pieter Greolt. - Om 11 uir is de propositie geschiet door Tjalling Eissinga en sijn de procuratiën oovergelevert. Ropertus deedt het gebedt. - Om 12 uir nam ick dien dranck weer in van meester Feycke, leit yet op de pols, liet mijn rug, hals en borst wel mit brandewijn vriven. - Daerop ginck ick te bed, had geen of wenich vriesling, geen hitte, doch de pols joech en der was alteratie, doch wenich, soodat ick door Godes hulpe hoop genesen te wesen van de quartaen. - Om vijf uir stond ick op, om ses uir adt ick wat, maer geen vlees; om half negen had ick vanselfs een stoelganck. 8/18 saterdach. Desen nacht altemits wacker geweest, doch alletijt weer ingeslaepen en Godt loff wel gerust; om half seuven vanselfs weer een stoelganck gehadt. Ick heb desen morgen van Andla wijn niet gedroncken. - Om acht uir komen de heeren gedeputeerden hier, om de procuratiën te visiteren, en bleven hier eeten. - Nae den eeten besoigneerden wij wederom tot seuven uir en kosten se eevenwel niet afdoen om de dispuyten die de heeren malckanderen voorbrochten, doch is op alles wel gelett, en sijn de procuratiën afgedaen sonder yemants aensien ofte faveur, maer nae rechte. - Desen dach heel wel geweest. 9/19 sondach. Desen nacht wel geschlapen; twemael in de kerck geweest. - Des naemiddachs om half vier de twe resterende procuratiën gevisiteert, alwaer hevich van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de partiën is gekeven, principalijck tuschen Viersen en Jongstall; het duirde tot half negen. - Om vier uir de wijn gedroncken. - Des avonts geen vlees gegeten, omdat het morgen mijn quaeden dach is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[32]10/20 maendach. Wel geslapen desen nacht, 2 stoelgangen gehadt, dess morgens eene; het is mijn quaeden dach. - Gerridt Loo de waerheit wat geseit aengaende mijn huys ende menage, dat ick die keeckeleriën niet goetvond. - Mit Widefelt gehandelt voor de weyen en sal hem geven voor de weyen 280 guldens en voor het manquement 160 gulden, om vier van het hondert te kunnen bekomen des jaers voor rente. - Eén van Yels bij mij geweest, Hettinga, Oosterzee. - Desen dach nam ick niet, om te sien hoe het mit de coortse stonde. - Om één uir kreech ick een weinich vriesling, dat niet duirde, geen warmte. Desen avont geen vlees gegeten. - De heeren van Oostrego hebben haer ampten gecontinueert behalven raedt van staet en munstercommissaris, dat Frans Eissinga en Julius Beima hebben gekregen. Loo heeft de raedt van staet gekoft van Frans Eissinga. 11/21 dingsdach hebben de heeren van Westrego alle ampten versett en omgekert. Obbe Alua, Bruinsma gedeputeerde. - Boschuisen staet-generael, Andela reeckenkamer in Den Haghe, Jan Aluva reeckenkamer, Hottinga ammeraliteit te Dockum, Waltinga ammeraliteit t'Enckhuysen, munstercommissaris noch open. - Om die twe raedtsheerplaetzen sijn se noch niet eens. - De heeren van de steden hebben haer ampten oock vergeven. - Gemmenich gedeputeerde, Haubois reeckenmeester, Jongstal ammeraliteit te Dockum. - In mijn stal geweest, waer Nauta, Buttinga, Jongstal bij mij quaemen, om yet te recommanderen. - Bij Jongstal gegeten en daer den heelen dach geweest en ben Godt lof heel wel. - Om half seuven quam de nieuwe gedeputeerde [Regnerus Joannis Bruinsma] bij mij en presenteerde mij sijn dienst, correspondentie en vruntschap alsoock vanwegen de heer Obbe Aluva en de samentlijcke heeren van Westrego. - Ick badt hem mijnheer Obbe Aluva te bedancken alsoock de andere heeren van Westrego, dat ick soude soucken alletijt mit haer in correspondentie te leven, begeerde sij souden bie die goede genegentheit continueren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[33]Om achten quam de heer Obbe Baerdt bij mij en de heer Fockens, seiden mij dat se in Westrego doende waeren om twe raetsheren te maecken; het eene soude sijn Doyum, mits dat Sjouck Burmania soon hautvester worde, de andere Ockinga, de gerichtschultus; Baerdt en Fockens versochten mij om Abraham Mellinga weder gerichtschultus te helpen maecken, dat ick haer beloofde. 12/22 woensdach heel wel geslaepen. - Haubois bij mij geweest en mij bedanckt van 't reeckenmeestersampt, seide mij dat Tjalling Eissinga de gedeputeerde hem geseit had dat hij bij de steden woude blieven; die van Westrego moeten sich accommoderen; wolde oock mij trou blieven, dat heeft hij oock aen Marez geseit. - De heer Hottinga quam bij mij, seide mij hij quam voor sichselfs, voor Sjouck Burmania ende de andere correspondenten in Westrego, om mij te adverteren hoe het stond, en dat sij geresolveert waeren mit mij in goede correspondentie te leven, mij in alle eer en digniteiten te helpen mainteneren, eer te vermeerderen als te verminderen en dat si mijne vrienden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sooveul souden wesen ende soowel als die voorgaende heeren in Westrego, begeerden ick soude daer geloof in slaen en mij dat vastelijck vertrauwen. - Ick antwoorde, dat ick mijnheer Hottinga voor sijn particulier bedanckte en voor de moite die hij nam, alsoock de heer Sjouck Burmania ende de andere heeren correspondenten in Westrego, hetwelcke op hem versocht haer te willen mijnentwegen aen te dienen nevens mijn dienst en vruntschap en dat ick mijn best soude doen om mit haer in goede correspondentie te leven ende het landt te dienen nae mogelijcke vliet en soolang als men mij aen mijn eer of digniteit niet tastede, maer daer kost ick niet aen treden, hetwelcke swaer was te verdragen, gelijck de heer Hottinga bie hemselfs kost bedencken, daer hij mij gelijck in gaf. - Daernae sprack hij mij van de raedtsheersampten en van het hautvestersampt voor Sjouck Burmania soon. - Ick ginck in de kerck. - Gemmenich quam bij mij, die mij seide dat hij gealtereert was door het lesen van de brief, als hij hoorde dat hij gedeputeerde soude sijn, verseeckerde mij van sijn vruntschap en dienst, omdat hij het door geen recommendatiën, maer alleen van mijn handt heeft gekregen. Haubois worde bleeck, ginck wechGa naar voetnoot23. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[34]Sjouck Burmania was bij mij, seide mij hetgene Hottinga geseit hadde; daernae begeerde mijn faveur bij de heeren van de steden, dat sijn soon mochte hautvester worden, dat ick hem beloofde. - Oostheim bij mij gegeten. - De heer Donia bij mij geweest, daer ick lang mit sprack; daernae begeerde hij ick soud hem helpen in de précéanceGa naar voetnoot24 van Carel Roorda, dat ick hem afsloech, en waeren 't niet eens. - Andla bij mij geweest, en waeren 't niet eens; ick wolde hem mijn resolutie niet seggen aengaende de raetsheren. - Ockinga bij mij geweest, gelijck oock griffir Glinstra, recommandeerden mij haere personen tot raedtsheer. - De heer Ulb Aluva bie mij geweest, die mij seide dat mij van de heeren Hottinga, Burmania geseit was, daer ick hem voor bedanckte mit presentatie van mijn dienst. Meinde dat de twe raetsheersampten souden vergeven worden op Doyen en Ockinga desen avont. - Van Conincksberg comt peck, coorn. - Aen docter Jacobi gerecommendeert de saeck van de heer Sjouck Burmania soon, dat hij se gelieve aen de steden te comuniceren. - De heer Bruinsma bie mij geweest om half tien, seide mij dat vijf griteniën hadden twe raetsheers gemaeckt ende all geteyckent, Doyem en Ockinga, souden morgen stemmen. - Jan Aluva [monster]commissaris gemaeckt, ergo in de correspondentie. 13/23 donderdach wel geslaepen. 't Is vandaech mijn quaeden dach. - De heer Sickma recommandeerde mij sijn soon tot gerichtschultus. - De jonge Nijs begeerde oock het gerichtschultusampt. - Ick recommandeerde Bourum, Velsen, Reinert Oetses de persoon van Mellinga. Velsen staet er selfs nae. Oock de soon van Sjouck Burmania tot hautvester. - Ick sprack de gedeputeerde Tjalling Eissinga en recomandeerde hem de saeck aengaende Mellinga, dat hij aennam te doen. - Om half twe kreech ick wat verandering, doch gheen rechte coortse, doch het maeckte mij flau. - De heer Abraham Roorda quam den avont om half negen bij mij; vond hem genegen tot de Sweetse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saecken, brocht mij de aliantie weder, begeerde ick soude boven komenGa naar voetnoot25, opdat die saeck vridach mocht afgedaen worden, hij recomendeerde mij yemants op mijn jacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[35]14/24 vridach. Desen nacht passelijck geslapen, driemael gesweet, maer alleen aen 't hooft en de billen, nievers anders. - De heer Viersen recommandeerde mij sijn neef Mellinga tot gerichtschultus. - De heeren Krack en Haersma quaemen bij mij en seiden Velsen insisteerde hart, beriep sich op sien acte, die ses heren onderteyckent hadden. Ick seide, of ick buyten de correspondentie was, dat ick dan ongeluckich, of haer aen Velsen meer gelegen als aen mij; daernae quam Velsen, bleef bij sijn resolutie en versoeck. Ick recommandeerde de heer Mellinga persoon in Velsen presentie en seide Velsen een weinich de waerheit. - Bruinsma recommandeerde sijn neef Mellinga. - In de kerck geweest, vandaer op het Landtshuys gegaen, alwaer alle vier kamers Sjouck Burmania soon tot haultvester hebben gekosen; de heeren van Westrego Doyem en Ockinga tot raetheer gemaeckt. - De heer Donia had audiëntie en deed sijn propositie in Oostrego camer aengaende de Sweetsche saecken. - In 't Mindergetal wierde de aliantie van Sweden gelesenGa naar voetnoot26; om 2 uir is geseit weer boven te komen. - Om half drie ginck ick weer boven. - Tjalling Eissinga en Crack waeren bij mij, seiden dat Velsen seide hij persisteerde, want hij had het doch soo verkerft mit mij, dat het hem nu all effen eens was, dat Haubois Velsen oprockendeGa naar voetnoot27, om sceuring te maecken onder de heeren gedeputeerde uyt quaetheit, omdat hij geen gedeputeerde is geworden. - Der worde van secretarius Scheltinga een resolutie te pampier gebrocht, dat op alle pointen sloech van de aliantie, hetwelcke de heeren van 't Mindergetal wel geviel, en Oostergo camer nam het soo aen, de Wolden oock; Westrego quam niet boven, de steden maeckten swaricheit, wolden eerst haere principalen spreecken, doch de resolutie wierde te boeck gesteltGa naar voetnoot28. - De heer Obbe Aluva bij mij geweest, presenteerde mij sijn dienst, vrienschap en correspondentie, daer hem seer voor bedanckte en verseeckerde hem desgelijcken. - Desen dach heel wel geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[36]15/25 saterdach. Desen nacht wel geslaepen, tweemahl gesweet. - Burgemeester Bourum de saecken van Sweden gerecommendeert. - Haubois mede alsoock Jongstal. Vringer bij mij geweest, woud mit Hottinga weer eens worden. Sixma recomandeerde sijn soon. - Om tien uir op het Lantshuys gegaen, daer de resolutie om mit de Sweed de wapenen te conjungeren, geteyckent wierd. - De heer Donia bij mij geweest. - Mijn peerden des naemiddachs sijn [zien] rijden. - Ockinga bedanckte mij, dat hij was raetsheer geworden. - Niemants daernae gesproocken, mijn Duytsche brieven gelesen. - Om vier uir wijn van Andla gedroncken. - Desen avont weinich en geen vlees gegeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16/26 sondach. Desen nacht wel geslapen, weinich gesweet, 3 mael stoelganck ghehadt. - Ick heb ontbeten, om mij wat te verstercken, moet afwachten of het nu beter mit mij sal sijn of slimmer te een uir, de tijt van coortse. - Ick ben niet in de kerck geweest om de groote wint en felle caude, maer heb mij in de postil laeten voorlesen. - Om 12 uir liet ick mij een hart ey op de pols binden. - Ick had gheen coorts, maer om half twee kreech ick een alteratie; heb gheen caude ghehadt nocht hitte. Ick speulde verkerenGa naar voetnoot29. - En van dat bewegen gaf ick oover en hoopen gal, soodat ick hoop daermede door Godes hulp genesen te sijn. - Ick had grooten honger, adt om vier uir een caude schael, daer ick grooten dorst van kreech. - Adt desen avond weinich en geen vleesch. 17/27 maendach wel geslapen, 2 mael gesweet aen 't hooft en billen en een weinich aen het lijf. - De heer Krack bij mij geweest, die mij van hemself en Oostrego verseeckerde, dat se buyten mij niet doen souden; leyden oock miteen oover, hoe wij het mit Obbe Aluva en Bruinsma souden hebben. - Bruinsma oock bij mij geweest, begeert in de correspondentie te sijn. - Boschuysen bij mij geweest, die mij de saeck van de Bildtluyden meyersGa naar voetnoot30 recommandeerde; vond hem niet wel tevreden op sijn correspondenten, hebbende alles vergeven buyten sijn weten. Ick recommendeerde hem de saeck van de raetsheren, dat die mit fatsoen mocht afgedaen [37] worden en niet als verleden jaer bie resolutie die niet ooverleit was. - Ontfanger Grovestein seide mij, dat hij het gelt gereedt hadde. - Oock dat bij Mellinga gantz niet was, kost haest geen Latijn, een dronckert, tobacksuyper. - Daernae om vier uir geverkeert tot avons om 10 uir mit Jongstal, Hauwerda, Damus Loo, Van Dalen en bevond mij heel well. 18/28 dingsdach heel wel geslaepen desen nacht, eens gesweet. - Mijne peerden sijn [zien] riden. - Himstra seide mij, dat collonel Swartzemburch malcontent was, dat Sjouck Burmania soon was hautvester geworden en niet Imminga, die all mit Herema gehandelt had voor 16 mille gulden en sijn dochter 3 hondert gulden jaers, soolang sie leefde. - Himstra en Unia bij mij gegeten. Voer daernaer mit de koetz nae Cornjum, besach dat weylandt dat ick van Widefelt gehuirt, 21 pondemaet groot, heel goet landt en bequaem om peerden te weyen, omdat het van de wech watt ofleit; het was heel kold, doch ick leet geen kold, omdat ick de coetz toe dede op de sijde van de wint. Daernae ginck ick bij Julius Oenia, alwaer ick sijn peerden sach en warmde mij wat. - Sjouck Burmania soon bij mij geweest, die mij quam bedancken, dat ick hem hadt helpen hautvester maecken. - Mijn secretarius bij de heer Abraham Roorda geschickt mit brieven van Tanke, d'agent van Dennemarcken. - Daernae heeft hij lang mit hem gediscoureert. Eerstelijck seide hij, dat hij qualijck bij mij was aengedragen geweest, of hij viant van mij en van ons huys was, hetwelcke nu, in de regeringe sijnde, hij anders sal betonen. - Dat ick kennis van saecken kreech en van alle ding kost spreecken. - Dat hij niet gedaen had als andere, sich gesocht te verrijcken, maer alleen de dienst van 't landt en de vrijheit. - Sohnius liet mij door Veugelyn seggen hij had mij yet te seggen, dat niemants weten mocht als ick, daer mij en S.H. veul aen gelegen was. - Veuglyn seide mij, hoe wel ick gedaen had, dat Haubois geen gedeputeerde had gemaeckt, eerst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de heeren van de steeden te toonen, dat gelijckheit hielde onder de steden, dat ick de eene niet meer prefereerde als de ander. - Ten anderen dat ick niemants op het Collegie van doen had om mijn schurfte saecken of te doen, daer hij heel bequaem toe is en een yeder daerdoor helpt, mits een goedt part hem gevende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[38]Ten derden omme te toonen, dat ick niemants aensach, mij oock niet liet gouverneren door Widefelt of Veugelyn, want een yeder had die opinie, dat op Widefelts, Nauta recomandatie Haubois het hebben solde. Widefelt was voormiddachs, naemiddachs alletijt bij Haubois, en gingen op de marckt wandelen op hoop, of het Haubois gekregen, dat men solde geseit hebben het was door sijn credijt en recomandatie geschiet, maer nu hij het niet gekregen, sijn se beschaemt en heel quaet, want sie het niet eens in twiefel trocken, of hij solde gedeputeerde sijn. - Haubois meinde het soo seecker, dat hij all aennam, als men hem geluckwenste, seide tegens de gedeputeerde Eissinga, ick vreese de luyden sullen jaloux worden oover mijn geluck en faveur, want gedeputeerde en in 't Mindergetal te sitten op één tijt kan niet wesen sonder groote opspraeck, en hij worde juist geen van beyde. - In somma, ick heb soo well gedaen, dat de heele stadt daer wel in gecontenteert is, dat ick hem heb oovergesien en heb het een goet oprecht jongman gegeven, die sonder opsprack is en van een goet leven. - Juffer Mari Loo heeft de heer Albert Loo mit een kanne mit bier op de cop geschlaegen, daer groot alarm in 't huys door quam onder het heele geschlacht Van Loo. 19 februarii/1 martii woensdach wel geschlaepen, 3 mael gesweet aen het hooft ende billen. - Het is vandaech de dach van de quartaen. - Het vriest alle nachten heel sterck. Vandach beginnen de vasten. - Ick heb om twee uir een weinich alteratie gehadt van de coortse, doch gheen caude noch hitte, maer hadt daernae grooten dorst. - Ick ben desen avont stercker geweest als oyt tevooren, gheen vleesch gegeten. 20 februarii/2 martii donderdach heel wel geslaepen desen nacht, 3 mael gesweet, des morgens een goede stoelganck gehadt, dat een teycken is dat mijn natuir sich weder herstelt tot gesontheit, daer Godt sie voor gedanck. - Andla heeft Veugling geseit ick dede als Nero en schreef alles in mijn almenack op wat men mij seide, dat hem niet aenstond, omdat sijn consciëntie hem getuychde mij yet geseit te hebben en geen woort ghehauden. - Die van Bolswert bij mij geweest alsoock drie predikanten, gaven mij elck [39] een remonstrantie en recommandeerden mij haer saeck. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, die mij beloofde niet te doen in de saeck van de gerichtschultusplaetz sonder mijn weten alsoock van de transpoorten der compagniën, lieutenantsplaetzen. - Ick seide tegen Bourum men most Bruinsma mit in de correspondentie nemen en reecken hem Mellinga voor een jaer aen. - Nae den eten mit de koetz uyt wesen wandelen nae Englum. - Wederkomende verkeer gespeult mit raetsheer Viersen, Hauerda, Damus Loo, Meinsma. - Om half negen quam Abraham Roorda bie mij, sprack mij van de instructie van de heeren van den Hoove, dat hij daer wolde inbrengen, dat se niet meer op de raetsbestelling solden pretenderenGa naar voetnoot31; of hij het meint, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weet ick niet, hij seide het vanselfs en sonder dat ick eraen docht. - Oock om de predicanten de stemmen te benemen, dat ick hem voorsloech, omdat het alleen onder edelen en eigenerfden solde sijn. - Daerna spraecken wij van Oxenstern en cardinael Richelieu. - Ick speulde tot half twaelf. 21 februarii/3 martii vridach heel wel geschlapen, 3 mael gesweet, 2 stoelganck dess morgen ghehadt. - In de kerck geweest. - Op het Landtshuys geweest, en deden de petitiën afGa naar voetnoot32, stelden andere pointen om voor te dragen. - Nae den eeten wesen wandelen nae Boxum. - Loo, collonel Swartzemburch bie mij om des collonels tractament. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, seide mij dat Velsen noch persisteerde en dat Tjalling Eissinga begost voor hem te sijn. - Dat Haubois geseit had om collonel Oenema will was hij geen gedeputeerde geworden. - Haubois was lang bij mij, die mij van veul dingen sprack, doch van de gedeputeerden noch Velsen gantz niet, ick oock niet. - Desen avont geen vlees gegeten. 22 februarii/4 martii saterdach. Heb seer wel geslaepen, was wat vermoit van gaen en mit de coetz uyt te rijden; 3 mael gesweet, een stoelganck. Het is mijn quaeden dach. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, die mij seide dat Bruinsma Velsen een schrieverschap solde geven. Nu was Velsen gecontenteert. - Tjalling Eissinga en Grettinga seiden mij hetselfde en sullen het afdoen [40] van desen dach. Daernae spraecken sie van de transpoorten der compagniën. Ick recomandeerde Sijtsma, die het veendel weder sal hebben van captein Oorsintsky. - Oosterzee bij mij gewees, Swaelve, om geern gecomiteert te sijn om het werck tuschen de predicanten en steden helpen af te doen. - Doctor Jacobi bij mij geweest, seit dat alle resolutiën van de heeren Staten geteyckent sijn, dat Haubois en Pieter Dionisius [Loomaers] gecomi[tteerd] sijn om over de saecken der predicanten en Boolswert te besoigneren, in Oostrego, Westrego, 't Mindergetal, Wolden, Osinga, Hans Lijckelma. - Secretarius Vermees seide, dat Abraham Roorda geern op het Collegie had gewilt, maer dat de heeren Eissinga het niet doen wolden. - Dat Frans Eissinga gheen gelt van Loo had genoten, maer dat hij het aen Ritske Eissinga liet geven, die in alles 14 hondert gulden kriecht. - Om één uir liet ick mij een heet ey op de pols leggen. Ick heb geen coortse gehadt, maer om half drie kreech ick een alteratie, doch verswackte mij niet seer. Ick moet mij achten voor eyer, die verhitsen mij all te seer; ick had soo groote dorst niet als voor desen. De gedeputeerden hebben op mijn versoeck Mellinga gerichtschultus gemaect. 23 februarii/5 martii sondach wel geslaepen, 2 mael gesweet. - Voormiddach en des namiddachs in de kerck geweest; daernae mit de coetz wat gewandelt. - Mellinga bedanckte mij voor dat ick mijn debvoir wel gedaen had tot sijn promotie. 24/6 maendach. Desen nacht heb ick wel geschlaepen, 2 mael gesweet, 2 stoelgangen gehadt dess morgens. - Ick heb drie peerden gereden desen morgen. - De drie Camstraes bij mij geweest. - Bij de heer Frans Donia wesen wandelen. - Om vier uir gespeult mit raetsheer Viersen, Boshuysen, Loo, Hauwerda tot 10 uir. - Desen avont geen vleesch gegeten, seer veul bier gedroncken, was gealtereert. 25 februarii/7 meert dingsdach. Desen nacht wel geslapen, 3 maehl gesweet ende 3 stoelganck dess morgens. Het is mijn quaeden dach. - Commis Hogenhuys gesproo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cken, die mij seide hoe het te Gronningen stonde, recommandeerde mij de saeck van de Wilms. - Ick was heel moed en mat van 't rieden, hebbend 3 peerden gereden. - Ick leid om 1 uir de eyers op de pols; een weinich nae drie kreech ick een alteratie, doch gheen kau noch hitte. 26 februarii/8 meert woensdach wel geslaepen, weinich gesweet. - In de kercke geweest ende op het Collegie, de heeren gedeputeerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[41]Die van Boolswert waeren bij mij om haer predicant saeck. - Ropertus en twe andere begeerden mentien van 't recht van de kerck. - Jongstal begeerde, dat ick woude seconderen sijn propositie aengaende de besendinge van d'Oostijnsche CompagnyGa naar voetnoot33. - Ick heb gespeult mit Jongstal, Loo, Hauwerda, Meinsma tot 10 uir. - Gedeputeerde Tjalling Eissinga begeerde verlof, dat Bennerdt Roorda niet mocht te velde coomen om sijn blintheit. - Fockens en Teyens begeerden octroy om een vaert te gravenGa naar voetnoot34. - Fockens en Krack haer questie ternedergeleit om de brug; Krack sal hebben 14 morgen veen of 7000 gulden. 27 februari/9 martii donderdach. Desen nacht wel geslapen, driemael gesweet, daeronder eens oover het heele lijf. - Een stoelganck gehadt, daernae noch een. - Sibe Sibes en Jacobi enige dingen gerecommandeert, dat van heer Fockens en de heer Jongstal. - In 't Mindergetal geweest, alwaer Hottinga voorbrochte van 't visiteren van de reeckeningen, 'twelck de heeren van de Wolden ende steden tegenstonden, maer seiden dat se last hadden van haere principaelen om die saecken door commissarissen te laeten doorsien, die de heeren reeckenmeesters hadden de Staten van 't landt voorgedragen om af te doen en niet widers. Andela sprack er oock tegen. Oostrego was tuschenbeiden. - Bij Jongstal gegeten. Nae den eeten wat te peerde gewandelt. - Der wierd voorgeschlaegen de landtach een weeck te schorsen, om daernae weder bijeen te komen, totdat de gecommitteerden van de vier caemers de saecken aengaende de predicanten souden verhandelt hebben op rapport. - Burgemeester Keth bij mij geweest, seyde mij dat Haubois in 't eerst soo gealtereert was dat hij geen gedeputeerde wierde, dat hij woude het reeckenmeestersampt aen sijn adjoinct [Taekle Thomas Farcx] geven. - Haubois bij mij geweest, die sich tegens mij seer wel instelt, sloech Walteri voor om nae Den Haghe te gaen. Was quaet op Sjouck Burmania, meinde Hottinga soude toekomende jaer geen volmacht worden. - Ick seide hem dat collonel Aluva, collonel Swartzemburch en collonel Oenema het hele landt regeerden. - Desen avont niet wel geweest, veul gedroncken, ginck om half negen te bedde; ick gelove dat het van het rijden quam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[42]28 februarii/10 meert vridach. Desen nacht heel wel geschlapen, heb 2 mael oover mijn heele lijf gesweet. Het is vandaech mijn quaeden dach. - Een edelman van den hertoch van Aenholt gesproocken, die mij seide watter tuschen Gallas en Torstenson te Berenburch was voorgeloopen en hoe het landt daeromtrent verdorven was. - Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sich Gallas selfs had gehangen uyt disperatie, maer was van sijn pagie noch afgesneden en gesalveert binnen Magdeburch. - Dat Torstenson een lang, wacker man was, beleeft, niet fray en had geen goede myne, deed altemits een dronck mit sijne officir, had geen 3000 Sweeden in sijn armee, maer veul Sweetse officir. - Seide oock dat Coningsmarck een lang, fray man was, wat haestich, heel vallant, gans geen dronckert, hazardeerde sijn persoon geweldich. - En had Coningsmarck te Halberstat selfs mit vijftich dragon[ders] sich in de stadt en in een kelder begeven en soo de stadt door surprinse ingenomen. - Nu korts voor Staden sijnde, wasser een captein, die woude niet wel aengaen op de stadt, soo nam hij hem de hellebarde uyt de handt en ginck selfs voor de soldaten, animeerde se en voerde se aen en logeerde se, dat hem seer gelieft en gevreest maeckt. - Coningsmarck leent gelt van sijn officiren, stellende sich aen alsof hij gantz geen gelt had, opdat als hij buyt maect, haer geen gelt behoeft te gheven, maer betaelt haer alleen de schult, sonder eenich recompens te geven. - In Duytslant sijn veel polvermeulens in de groote steeden, daer krigen se haer kruyt vandaen. - Sommige ruyter hebben een wijf in het keisers leger, een in het Sweetsche leger en daer se lest gevangen worden, daer blieven se en bij haere vrauwen. - Helm Vrangel of de dolle Vrangel is vast en seer cruel. - Heeft en van de curvorst van Brandenburch 7 compagniën aen de Sweden oovergevoert, waeroover geen officir mit hem drincken wolde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[43]De heer Sibbe Sibes en doctor Jacobi bij mij geweest, seiden mij datter gecommiteerde nae Den Haghe souden gaen voor de Oostijnsche Compagnie. - Ick recommandeerde haer de saeck van de extraordinaris reeckenmeesters. - Widefelt seide mij, dat Hottinga toekomende jaer geen volmacht kost word[en] om Nauta en andere luyden, Walteri stemmen. - Ick heb geen koorts gehadt, maer kreech om vier uir een alteratie; ick had tegen den avont grooten dorst en was wat swackjes. - De heer Rynyck Burmania wold bij mij komen, maer dorst hem niet te spreecken om mijn quaden dach will. - Bannier seide mij den Duytsen edelman is te Regenpurch vergeven op dien winter als hij mit sijne troupen voor de stadt quam; de magistraet schickte hem eenige vaten wijns, en hij begeerde in een kelder eenige vleschen roode wijn, daermede hebben se hem vergeven mit fenijn dat lancksaem werckt, daer hij een weeck vijf, ses nae gestorven en meer officiren; hij was een dick, swaer man, maer sindt die tijt nam hij aff ende teerde alsoo lencksjes uyt tot sijn doot toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[45]1/11 martii saterdach. Desen nacht wel geschlaepen, viermael gesweet, eens heel sterck, dat ick heel nat was. - De heer Baerdt is bij mij geweest, heeft mij bedanckt vanwegen de promotie van Mellinga, die hij mij alleen toeschreef, en presenteerde mij daernae sijn dienst, vrientschap vanwegen het heele goo de Wolden. - Secretarius Scheltinga quam mij vragen, wanner het mij gelegen soude sijn om oover de predicantssaecken te sitten, en quamen oovereen op toekomende dingsdach. - De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edelmogende Heeren volmachten nemen recess tot 10/20 meert. - De magistraet van IJlst en de kinderen van Sijtje Gattjes begeren uytwising van sijn goet en een burgemeester in sijn plaetz, want hij heel simpel wort. - Doctor Jacobi bij mij geweest, die mij seide watter gepasseert was op het Lantshuys. - De heer Rynick Burmania lang bij mij geweest; veul discoursen gehadt van de predicant van Hallum [Johannes Nisener] en Duytslandt. - Raetsheer Buttinga bij mij geweest, die mij seide van Dijckmans schelmstucken, van 28 duysent gulden die den goldtsmit had gekregen, en ander fijlteriën. - De volmachten hebben noit soo wel gebesoigneert als dit jaer en soo neerstich; Godt geve dat het alletijt duiren mach tot welvaeren van de provincie. - Verkeer gespeult tot 10 uir mit raetsheer Jongstal, Hauwerda, Loo, advocaet Meinsma en Vandalen. - Antwoort van de graef van [Nassau-]Dillemburch bekomen, dat hij mijn brief van den 4/14 februarii wel ontfangen. 2/12 meert sondach. Desen nacht wel geslapen, 3 mael gesweet. Captein Cabillau mij komen besoecken, die mij seide dat S.H. weder uytginck, doch had geen goedt coleur; H.H. was noch soo wel niet, leide noch veul te bedde, stond altemits opp. - Oock, seide hij mij, hadden de Staten van Hollant in 't particulier sooveul gelts niet verschooten gehadt aen de officiren van de nieuwe troupen, die op de Fransche penningen staen, sij solden in geen betalinge geconsenteert hebben, maer hebbende veul aen de officiren verstreckt en gemelte officiren geen middelen meer hebbende, sijn de Staten om haer eigen profijt gedrongen geweest om de [46] schult aen te nemen, voor haer quota 2 miljoen, en hebben alsoo uyt noot om haer eygen profijt een billike saeck gedaen en rechtmatich, doch om haer eigen interess. - Nae den predicatie is de heer Abraham Roorda bij mij geweest, recommendeerde mij het halve miljoen legerlast voor het aenstaende leger; sijn neef [Karel van Roorda] sal mit de gecommiteerden te velt gaen. - Spraecken daernae van de questiën te Bolswert mit de predicanten, en geviel hem mijn voorslach wel, gelijck hem van Breda vertelt hadde, S.H. wedervaeren. - Grietman Grovestein bij mij geweest, woud de predicant haere stemmen geerne ofgenomen hebben, sprack mij daeraff. - Desen avondt geen vleesch gegeten, omdat het morgen mijn quaden dach. - Albert Loo gaet nae Den Hage, heeft afscheit van mij genomen. 3/13 meert maendach. Desen nacht wel geslaepen, 2 mael gesweet. Een stoelganck gehadt des morgens. Het is vandaech mijn quaeden dach. - Burgemeester Bourum lang bij mij geweest, die mij seide dat se hem allheel buyten de correspondentie slooten, dat de vijf andere heeren alles afdeden nae haer sinn, sonder hem yet te communiceren, Tjalling Eissinga, Crack, Harsma, Velsen, Grettinga. - Eissinga was heel apsoluyt op het Collegie, deed alle dingen mit Krack en Velsen eerst of. Haersma en Grettinga deden strackx watt sie drie goedtvonden. - Eissinga haut de commissiën van cuperiën aen sich en geeft Grettinga en Velsen de commissiën van profijt; daermede haut hij se aen sijn handt en doet wat hij will. - Grettinga sullende verreisen, seide tegens Tjalling Eisinga, mijn lijf vertreckt well, maer mijn siel blijft bij ulieden. - Bourum begerende aen het Hoff kennisse te mogen krigen, wat Jacob Stevens tegens hem ingaf, om daertegen te mogen antwoorden, kreech nihil op sijn request. - Hij burgemeester Bourum recommendeerde mij sijn [request], om de heeren van de Hoove tot expeditie te vermanen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[47]Nae den middach verkeer gespeult; had gants geen kaude noch verandering aen de nagels, maer kreech daernae groote dorst en hitte. 4/14 dingsdach passelijck geslaepen, driemael op geweest, om te sweten. - Om negen uir op het Landtshuys gegaen, doch de gecommiteerden tot het werck gedestineert, quaemen niet; also is niet gebesoigneert. - Des naemiddachs verkeer gespeult tot 10 uir. - De heer Donia bij mij geweest. - Hans Lijckelma seide mij, dat hij sich woude mit mijn stemme vereenigen in de uytspraeck oover de predicanten. 5/15 meert woensdach. Desen nacht wel geslaepen, 2 mael gesweet. - In de kerck geweest. Vandaer op het Landtshuys gegaen en een aenvang gemaeckt van de kerckelijcke besoignesGa naar voetnoot36. Eerst het gebedt gedaen, daernae de resolutie van de heeren Staten gelesen, die gecommitteert hebben om die saeck of te doen. - Mijn persoon, Hessel Roorda van Eissinga, Rosema, Hottinga, Andla, Osinga, Hans Lijckelma, Haubois, Piter Dionisi. Een acte onderteyckent van stilswigentheit. - Nae den eeten weder vergadert ende de saeck van Boolswert wel geëxamineert hebbende, partiën gehoort hebbende, een uytspraeck gedaen, op goedtvinden van de heeren volmachten. - Dat de oude kerckenraedt soude herstelt worden ende mit de predicant, een middelwech, gelijck te Breda geschiet is, doe de stadt ooverginck, neffens S.H., doch dat hij sal submissie doen aen de kercke en de sinodiale vergaderingen. - Peter Walta bij mij geweest, den auden knecht. - De heer Viersen, die sijn afscheit nam, om nae Den Haghe te gaen, en spraecken van geen gepasseerde dingen. 6/16 meert donderdach. Desen nacht wel geslaepen, maer 1 [mael] gesweet. Een stoelganck gehadt; het is vandaech mijn quaden dach. - De magistraet en gemeente van IJlst bij mij geweest om de saeck van haer predicant [Albertus Hessels Rheen]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[48]Om negen uir quaemen de acht heeren gecommiteerden tot de kercklijke saeken in mijn huys vergaderen, omdat ick niet uytginck, sijnde mijn quaeden dach. - Hebben de saeck van IJlst voorghehadt en alles geëxamineert hebbende, de predicanten, kerckenraet en magistraet verstaen, is de uytspraeck gevallen van de zamentlijcke heeren, dat se te IJls weder op het nieus solden stemmen tot beroepinge van een predicant. - Hauwerda recomandeert de saeck van Ee, daer sijn suster [Ebel van Meckema] woont, willende een ander predicant hebben. - Des naemiddachs sijn wij niet vergadert, omdat het mijn dach van de koortse was. Hettinga recomandeerde mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de predicantssaeck van IJlst. - De naemiddach verkeer gespeult, in tweemael 110 gulden verspeult, eens 60, eens 50 gulden. - Om half ses kreech ick de alteratie, doch gheen kaude, maer hitte. - Ick ginck om acht uir slaepen. 7/17 meert vrijdach. Desen nacht heel wel geslaepen, 2 mael gesweet. Een stoelganck ghehadt. - Cabillau vertrocken. - Ick ginck om acht uir op het Landtshuys, daer de predicanten twemael binnen stonden, vermanende de heeren om de ordre van de kerck niet in te breecken, oock haer geen inbreuck te doen in het disciplineren en straffen de ongehoorsaemer predicanten, recht tegens de kerckelijcke ordre ende gewoonte sich aenstellende. - Hier well op gelett ende de predicanten van IJlst, Ee [Gerco Johannes Gercoma] en Hallum [Johannes Nisener] weder tot nieuwe verkisinge hebbende gestelt, vonden de heeren eenparelijck goet om den voorslach van die van Boolswert oock te veranderen, uyt reeden omdat de saecken allegaer niet dochten en van één natuir waeren, oock omdat de predicanten de saeck van Boolswert hooger trocken als een van de andere, en is die van Boolswert oock tot een nieuwe stemminge gestelt, doch dat hij [Matthaeus Bernardi Brugbron] mede mach beroepen worden, alsoock die van IJlst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[49]Der wierdt begeert van de predicanten [Bernardus Leuconis Sylvius, Albertus Hessels Reen, Gerco Johannes Gercoma en Johannes Nisener] een voorslach waermede dat sij sich souden tevredenstellen. - De heeren resolveerden, dat een yeder yetwes op het pampier solde brengen, om één voet te beraemen, rust in 't landt te krieghen, waernae dat men sich had te reguleren in het landt als in de steden in 't kiesen van een predicant, om datselve de Staten van den lande voor te draghen. - De acht heeren gecommiteerden neffens de secretarius Scheltinga hebben bij mij des middachs gegeten. - Hauwerda quam bij mij, die mij versocht goedt te vinden, dat hij de compagnie verkoft aen Sijtsma en het majorschap aen Heerma. - Popma gesproocken en hem geseit, dat hij sijn vaeder mijnentwegen solde seggen dat ick op alle vruntschap begeerde hij soude den predicant te IJlst staende aennemen en sich mit hem versoenen en sijn stemme geven in 't verkiesen en sijn vrunden daer oock toe disponeren en mij alsdan antwoort seggen. - Bockema recomandeerde ick oock die saeck, die mij beloofde dat hij sijn best soude doen om hetselfde in 't werck te stellen, maer begeerde ick soud in soo een gelegentheit een harden brief en serieuselijck aen de magistraet, kerckenraedt en gemeinte schrieven. - Potter geseit, dat Hauwerda quiteerde, die nae Den Haghe gaet, om S.H. om Delftsiel aen te spreecken. - Bourum gesproocken, die seer in pijn om sijn proces, seide dat in hett Hoff de stemmen staeken, of men sijn saeck soude afdoen ofte niet, dat Buttinga hem seer qualijck had beyegent. - Glinstra griffir, die mij hetselfde oock seide, en waeren van één [50] advijs geweest Nijs, Nauta, Viersen, Doyem, Ockema; (Scheltinga, Saeckema, Kingema, Haringsma, Buttinga). - Ick schreef het ontwerp waernae men predicanten in de landen en steden soude kiesen. - Bourum quam om half negen noch bij mij des avonts en recommandeerde mij Jongstall te spreecken oover sijn saeck tot afdoening. - Desen dach bin ick Godt loff heel wel geweest. - Peter Walta recomandeerde mij Heerma tot major. 8/18 meert saterdach wel geslaepen, 2 mael gesweet. - Om acht uir booven op het Landtshuys gegaen, alwaer wij de remonstrantie ofte voorslach van den predicanten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontfingen, die begeerden dat de kooters soowell als de schottschietende huysen en diegene die ploechgangen hadden, souden stemmen en dat die landtsheeren daer niet wonende, in 't dorp, niet souden moogen stemmen, 'twelck recht tegens het landts resolutiën strijt, en daerom is het niet aengenomenGa naar voetnoot37. - Daernae wierde de mijne en mijn voorslach gelesen, dat alle de heeren wel aenstond, en wierde geapprobeert, doch yetwes bijgedaen. De andere heeren quamen vast mit de mijne oovereen, behalven Osinga hadde wat nuys voor, had geerne gehadt men solde sijne remonstrantie gebruyckt hebben, doch de heeren sloegen het hem aff. - Op woensdach toekomende komen de heeren weder bijeen, om de heeren Staten haer voorslach en ontwerp voor te draghen. - Om elf uir mijn peerden sijn [zien] rijden. - Veuglin bij de heer Jongstal geweest, de saeck van de heer Bourum gerecomandeert, dat hij aennam in 't werck te stellen. - Veuglin de heer Abraham Roorda eenighe brieven gebrocht, die noch op een wonderlijck fatsoen op het bedt lach, heel ingewickelt [51] in de laeckens en twee groote mutsen op sijn hooft. - Potter een voorschrievent gegeven aen S.H. om te Delfsiel commandeur te worden. - Haubois bij mij geweest, die mij veul submissie dede en verseeckerde van sijn dienst. - Hij seide oock, datt collonel Oenema soude trauwen mit één van de dochter van Faber, de jongste; de meit heeft het hem selfs geseit, doch hij seit hij wil se niet trauwen, maer hauden voor sijn bijsit. - Heerema geeft Hauwerda 2000 gulden voor de majorsplaetz en versocht mijn faveur, dat hij major mochte worden. - Ick kreech van Bilderbeck tijding, dat generael Torstenson den 6 meert de keiserlijcke armee bij Tabor gantz solde in route geslagen hebben. - Vond mij niet wel, ginck vroech te bedde. 9/19 sondach niet te kerck geweest, omdat het mijn quaden dach was. - Het heylige nachtmael is uytgedeelt. - Des middachs niet gegeten. - Collonel Aluva bij mij geweest, die mij seide hoe collonel Eerentruyter de graef van Oost-Vrieslandt regeert en dat de graef van hem vreest. - Dat de luyden te Emden seggen, dat het landt geeregeert wort van een malle furstin [Juliane van Hessen-Darmstadt], een Oldenburchse hoer en van een collonel, die vier jaer geboren was eer de vaer sijn moeder traude. - Abraham Roorda bij mij geweest, die nae ettelijcke discoursen weder voorbrochte dat van de raetsheren en om in haer instructie te setten, dat sij noit meer nae de raetsbestelling solden staen, hetwelcke hem te verstaen gaf onnodich te sijn, want het stond doch aen de Staten van 't landt, hoe die gesint waeren; waeren se mit mij, soo kosten de raetsheren niet uytrichten, waren se tegens mij, soo soude mij die instructie niet helpen, behalven dat soo had ick all een resolutie voor mij, hooft voor hooft geteyckent van de heeren Staten van 't landt, daer ick mij op betraude. - Ick kreech de alteratie nae sessen, kreech dorst, ginck vroech te bed, niet etende als caude schael. 10/20 maendach. Desen nacht wel geslapen, 2 mael gesweet. - Captein Bormania Oostenda begeerde voorschrievens aen S.H. om het commandement van Delftsiel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijckheit en giericheit. - Oock dat de heeren gedeputeerden bliede waeren, als ick apsent ben, soo kunnen sie alles doen nae haer wil en goedtducken, hetwelcke present sijnde soo niet gaen wilGa naar voetnoot38. Op mijn recomandatieschrievens achten sie soo heel veul niet. Bourum recommendeerde mij sijn saecken af te helpen doen. - Een burgemeester van Staveren klaechde, dat de andere hem het segel onthielden. - De saecken van mevrau de landtgravin [Amalie Elisabeth van Hanau-Münzenberg] aengaende Oost-Vrieslandt doorgelesen ende die aen de heer Abraham Roorda geschickt. - Nae den eeten gespeult mit collonel Aluva, Hauwerda, Loo, Van Dalen, die bij mij hadden gegeten, tot 10 uir. 11/21 meert dingsdach heel wel geslaepen, maer eens gesweet; wat teycken dat dat is, weet ick niet; ick hoop dat het goedt is, dat de oorsaeck van de koortse sal wech sijn. - Loo bij mij geweest, beklaechde sich oover Hauwerda om het majorschap, woude noch sijn best doen, begeerde mijn hulpe in de caemers van de lieden. - Doctor Regenspurch, raedt en cantzeler van de graef van Oost-Frieslandt, bij mij geweest, mij de saecken van Oost-Frieslandt gerecomandeert. - Seide dat in 't heele landt geen veertich boeren meer waren te vinden die heur landt haer vrie toequaeme, maer waeren alle de andere met schulden beswaert en veul haer goedt door schult all oovergegeven aen den burgeren van Emden, die daer gelt op verschoten hadden. - Arent heeft Dirck en Claes mijn goedt, klederen, linnen toegetelt, silverwerck oock. - Captein...Ga naar voetnoot39 bie mij geweest, seide dat hij bie graef Adolf van NassauGa naar voetnoot40 was geweest, als hij doot bleef, en dat hij eerst mit 16 peerden onder de viant schargeerde, die in bataille stond en wel 900 man sterck was, datter 800 af doodt bleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[53]Mijnheer Abraham Roorda was bij mij, daer ick mit ooverleide, hoe men de brieven van de vrau landtgravin de heeren Staten soude voorlesen, omdatter maer één exemplaer was; vonden goedt in Oostrego camer; hij was heel voor de vrau landtgravin. - Ick seide hem het quaet comportement van Velsen. - Hij sprack mij van de Leppedijck, dat die maer 1000 rijxdalers solde costen; soo seide ick, soo behoorden all die griteniën, die soo groote schade daerdoor lieden, eens voor all de dijck te maecken en geven se Smallingerlandt om te onderhauden. - Hij seide dat de grietman Harsma tegens het maecken van den dijck was om sijn profijten, want nu breuckteGa naar voetnoot41 hij alle jaeren de boeren die den dijck niet onderhielden, en alse een[maal] gemaeckt was, sold dat profijt uyt sijn. - Raetsheer Nijs bij mij geweest, presenteerde mij sijn dienst, seid hij was niet verandert, als was sijn soon geen gedeputeerde, dede oock sijn soons ontschuldinge, dat hij Velsen niet had opgehits om niet of te staen van sijn pretensie van het gerichtschultusampt. Ick bedanckte voor het eerste, voor het tweede seide ick had het wel gehoort, doch hat het niet geacht, wetende dat sijn soon noch Velsen daer weinich in kosten doen. - Ick kreech desen avont alteratie van de coortse, ginck vroech te bed, adt niet als caude schael. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12/22 meert woensdach wel geslaepen, viermael gesweet oover het gantse lijf; het is mijn quaden dach. - Niet in de kerck geweest of Landtshuys. - Vijf patenten van S.H. gekregen om nieuwe compagniën te werven, daer S.H. mij belast de namen in te setten en de capteins te maecken nae mijn goedtduncken, een groote eere voor mij. De monsterplaetzen sijn Coeverden, Ravestein, Nimegen, Graef, Breda. - Ock de conditiën ontfangen van den Raedt van State voorgeslagen, waernae de capiteins sich hebben te reguleren en op wat voet sie het volck sullen werven. - De heer Jongstal bij mij geweest, die mij seide hoe Bourum soo in pijne was en hoe Buttinga, Saeckema soo hart tegens Bourum gingen. - Dat Saeckema nu voor vrau Martena was, hij meinde Doyem oock; aen Nauta twijfelde hij. - Dat ditmael Camstra proces niet kost afgedaen worden; hij wolde in de [54] vacantie niet besoigneren. Nijs is oock van die opinie. - Twe van de afgesette kerckenraden van Boolswert sijn bie mij geweest, die ick voorgedragen, of se niet solden kunnen sich resolveren om dominus Mathias Bernhardi in de nominatie sijnde, te eeligeren, als sijluyden kosteloos en schaedeloos herstelt waeren in haer voorige bedining, waerop sie mede haere medebroeders sullen spreecken en mij antwoort seggen. - Mit de lieutenant Eise P. Heimans gesproocken oover de nieuwe wervinge. - Scheltinga bie mij geweest, seit datter geen heeren vergadert sijn. - Feitsma, die de compagnie gekoft, heft mij bedanckt, dat hij captein is geworden. - 't Is nu kundtbahr, dat Oenema traut mit de jongste van Fabri kinder. - Om half twaelf wat gegeten, geen vlees, omdat de koortse eerst komt om ses uiren. - Reinerdt Oetses bij mij geweest, die ick de waerheit seide en begeerde hij soude sijn belofte hauden, doen hij gedeputeerde wierde, sluyten Bourum niet buyten en letten meer op mijn als op Eissinga en Krack, 'twelck hij mij beloofde. - Volgens S.H. ordre vijf capiteins gemaeckt, Eise P. Heimans, Jan Terburchhorst, Wolbertus Helmitz, Hendrick Beer, Aleff Saeckes. Haer werfplaetsen Nimmegen, Emrick, Ravestein, Couverden, Graef. - Gespeult mit collonel Aluva, Hauwerda, Jongstal, Loo, Vandalen. - Nae sessen de alteratie van de coortse gekregen, doch niet sterck. 13/23 donderdach wel geslapen, driemael gesweet. - Die van Boolswert gesproocken; die twe kerckenraden die afgeset sijn, gaven goede hoop den predicant te continueren, doch wolden het niet belooven; de andere 6 kerckenraden sijn oock hier. - Om negen uir op het Landtshuys geweest, alwaer de meeste stemmen approbeerden 'tgene wij mit de gecommiteerden gebesoigneert hadden oover de kerckelijcke saeckenGa naar voetnoot42. - De kantzeler van de greef van Oost-Frieslandt [Christiaen Regenspurch] bij mij gegeten, die mij seide datter ettelijcke eilanden op de Watten neffens Oost-Frieslandt lagen, onder anderen één vol hasen. - Dat de Oostfriesche edelluyden in des graven jerudictie willen jagen en niet toestaen dat de graf in haer jerudictie jaecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sich niet accorderen; Andla, geloof ick, gaet van haer. - Hottinga had geern ghehadt, dat de kerckenraet in 't landt oock stemming had gehadt, maer Oostrego, Wolden wolden het niet, oover het kiesen eens predicants. - Buttinga quam avonts om acht uir bij mij; hem gerecomandeert de saeck van de afdoening van Bourum. - De cantzeler van Oost-Vrieslandt had audiëntie, vergat sijn credentibrief. 14/24 meert vridach heel wel geslapen, maer eens gesweet. - De acht gecommiteerde in de kerckenraet afgeset sijnde, bij mij geweest, en haer gerecomandeert, omdat se nu weder herstelt sijn, den predicant Mathias Bernardi om opnuys in de stemminge te brengen ende te erwelen. - Nijs en Scheltinga de saeck van Bourum gerecomandeert tot afdoening. - In de kerck geweest, vandaer op het Lantshuys, alwaer de resolutie van de questieuse kerckelijcke saeck van de drie leeden der meeste griteniën geteyckent is geworden. - Popma, Bockema gesproocken van de saecken van IJlst, die belooften haer best te doen, dat de predicant daer mocht beroepen worden. - Om half vijf d'alteratie gevoelt, caude schal gegeten en te half seuven te bed gegaen. 15/25 saterdach wel geslapen, 2 mael gesweet. - Hessel Roorda van Eissinga en Hauwerda bij mij geweest, recomandeerde mij sijn handeling mit Loo, oock het transport van André op Sibrant WaltaGa naar voetnoot43. - Ick recommandeerde hem Widefelts schoonsoon [Johan Jacob Snabel] tot veendrich. - Sibbe Sibes en Jacobi gerecommandeert te teyckenen 'tgene van de predicanten saecken was gedaen en bij drie leeden geteyckent. Costen sie der niet toe komen, maeckten swaricheit, seiden de heeren van de steden waren derbij verkort. - Haubois, Oosterze en Gemenich oock het teyckenen gerecomendeert, die het aennaemen, behalven Haubois nam het in bedencking. - De heer Baerdt bij mij geweest, die mij seide de heeren wolden reces nemen tot den 1 april; soo leid ick het mit hem oover om heel te scheiden, dat ick meine de heeren van de steeden oock doen sullen. - Hessel Roorda van Eissinga en Tjalling Eissinga gebroeders sijn het onneens en hebben gekeven, en wil Tjalling de vergeving van de compagniën niet offdoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[56]Hessel Roorda van Eissinga mit Swartzemburch bij mij geweest, om de compagnie van André op Walta te dirigeren. Tjalling ister seer tegens. - Tjalling Eissinga gesproocken, die heel qualijck tevreeden is op Hauwerda en daerom kan dat van Walta oock noch niet door. - De Camstra bij mij geweest om haer proces; seiden, als men eens de quartaen had gehadt, soo kreech men se noit weder. - Jacobi, die mij seide dat Oostrego en Westrego hadden het eerst geset op den 1 april weder te komen, daernae om toekomende weeck, doch de Wolden en steeden scheideden. - De heeren van de steeden hebben de resolutie noch geteyckent die de gecommitteerde genomen hadden aengaende der predicants saecken en questiën. - T' Emden sijn [4] burgemeesters, [8] raetsluyden, die alle jaeren kunnen verandert worden en dat door veertich geswooren gemeinten, die alletijt blieven; die 21 stemmen heeft, die continueert dat jaer, contrari moet hij afgaen, en als één van de 40 sterf, kiesen de 39 weder één in des ooverleeden plaetz. - Meester Isac geseit, dat sijn [schoon]soon te IJlst sich beter moet instellen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bidden en smeecken de lyden om haere stemmen en holden sich als een degelijck predicant toestaet. - Desen avont kreech ick heel weinige alteratie om half seuven, adt niet als caude schael, ginck vroech te bed, heb geen groote hitte gehadt. - Haeren bij mij geweest, die heel quaet op Jongstal en Viersen is. 16/26 meert sondach. Desen nacht wel geslaepen, eens gesweet. - Twemael in de kerck geweest, het heilige nachtmael ontfangen. - Des naemiddachs om de stadt gewandelt, de paraetGa naar voetnoot44 sien optrecken; was wel twee uir op de been en gevoelde mij seer wel des avonts. - Captein André om 9 uir gestorven, naedat hij seer deerlijck ahn het termijn had gelegenGa naar voetnoot45 ettelijcke dagen. 17/27 meert maendach. Desen nacht wel geslaepen, eens gesweet. - Tjalling Eissinga seide mij, dat Hessel Roorda van Eissinga yet voorhad om Glinstra raetsheer te maecken en Sjouck Burmania het hautfesterschap te ontfutselen, dat Andla de bijs begonst te maeckenGa naar voetnoot46, en had de Bildtboer [Steven Cornelis] niet goedt gebleven mit Sjouck Burmania gelt, sie hadden los geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[57]Secretarius Scheltinga bij mij geweest, die ick eenige resolutiën recommandeerde oover te seinden en die aen de predicanten te behandigen. - Hij seide mij, dat de provintie 17 tonne gautz had inkommen en most 22 tonne gautz uytgeven. Ergo alle [jaren] 5 tonne gautz ten achteren. - Heer Jongstal bij mij geweest, seide mij hoe vrau André [Saepck van Vervou] captein André en sijn vrau [Rints van Burmania] soo quaelijck getracteert had, woude haer geen linnen geven, en als het middach was, most juffer Doud Burmania nae huys gaen eeten. - Hij sprack wat van de compagnie van André, doch weinich. - Hobbe Baerdt en gritman Roorda verseeckerden mijn sie solden geen landtach meer holden als op uytschriving van de heeren gedeputeerden, begeerden Andringa de veendrick captein of de lantsresolutie achtervolcht; verseeckerde mij van sijn vrientschap en dienst. - Ropertus des landts resolutiën laten lesen, die hem wel aenstonden, omdat wij de kerck herstelt hadden, doch hadde geern gesien dat de kerckenraet op het landt mede stemminge hadden in het kiesen van een predikant. - Begeerde men solde hem vriestellen en dat hij geen alomnusGa naar voetnoot47 meer mochte wesen. - Liet mij weer wat sijn [zien] van Hachtingius aengaende den armyniaensen vroetsman toe Dockum [Wybe Gerloffs]. - Haeren bij mij geweest. - De heer Krack verseeckerde mij van sijn vrientschap, was niet wel tevreeden, dat de Staten de gedeputeerden haer macht sochten te ontrecken, soude niet licht een landtach uytschriven. - De gritman en sijn soon Sicksma bij mij geweest om André compagnie. - De griffir [Epeus van Glinstra], die ick badt de heeren van den Hove te spreecken aengaende Camstra revijs, wanneer sie daerin konden treden; sie seiden op donderdach, 'twelck ick excuseerde, willende om twee dagen soo een groot werck niet aenvangen, dat men doch alles weder op het nuys moste lesen, als men de saeck ten principale soude afdoen. - Geen vleesch gegeten. - De jonge heer Baerdt bij mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest, die mij seide dat Gerrolt Juckema en Domans mij de raetsbestelling van Franiker wolden opdragenGa naar voetnoot48, 'twelck ick excuseerde. - Krack nae Harlingen gegaen, om de Ammeraliteit het goedt oover te leveren van de vijf schepen en de schafmeesters af te schaffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[58]Een weinich nae driën kreech ick de alteratie van de coortse, om half vijf de caude. Ick had groote hitte, dronck veul, en was dese koortse heftiger als tevoren. Ick ginck om half seuven slapen, had groote hitte. 18/28 meert dingsdach wel geslapen, twemael sterck gesweet. Arent bij mij geweest, die heel verlegen is, kriet nu. - Gemmenich mit sijn broeder bij mij geweest, sprack mij...Ga naar voetnoot49. - De heer Roorda bij mij geweest, die mij seide dat het project aengaende der predicanten haer questiën seer wel was ingestelt en op alles wel gelett, dat hij de provintie en mij daermede veul geluks weunste en congratuleerde, dan het soude strecken tot de provintie rust en beste en mijn eer. - Daernae had hij geern weder landtsdach gehadt, om de heeren van den Hoove een nieuwe instructie te maecken, en begeerde ick soude soolang hier blieven, 'twelck ick excuseerde, seggende ick most na Den Haghe, S.H. had mij geseit ick soud in meert komen, en het was nu haest april. - Doen sloech hij voor ick soude het Mindergetal nemen en beginnen de besoignes, opdat de heeren Staten maer drie daghen behoefden bijeen te sijn, om te hooren watter van ons was gedaen, en te approberen. - Hetwelcke ick beantwoorde, dat ick mij dat wel soude wachten, want ick daer geen last of had. Oock souden de andere heeren daer niet willen ofte durven een aenvanck of maecken sonder last, commissie en instructie. - Op het laeste begost hij mij voor te stellen, wat eer dat ick soude inleggen, als ick die instructie gemaeckt, dan was het alles wel versien in politie, justicie ende kercke; dat soude mij een groote eer en lof bie alle werelt in de provintie en bij de naburige provintiën, en ick mit gerustheit uyt de provintie trecken en wederkeren mit vreuchde, doch ick excuseerde mij op de tijt, dat die te kort en de heeren volmachten slap bijeenquaemen; oock kost men se in de somer niet bijeen holden; een yeder hadt te doen mit poten, planten en andere dingen. - Ick seide dat de heer Hottinga oorsaeck was, dat men dese weeck niet had bijeen gebleven, want hij wolde nae Den Haghe, om sijn commissie te halen, en woud op donderdach wederkomen, dat ommogelijck. - Ick kreech de coortse om half sessen, soo sterck niet als gisteren, ginck vroech te bed, adt caude schael en dronck een boullion, anders niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[59]19/29 meert woensdach passelijck geslaepen, tweemael gesweet. - In de kerck geweest, daernae in de stall. - Nae den eeten mit de koetz wesen wandelen. - Hessel Roorda van Eissinga bij mij geweest mit collonel Swartzemburch, om André compagnie op Walta te dirigeren. Ick seide sie moeten Tjalling Eissinga steuten. - Princess Sophia van Bohemen heeft hier een pension van 400 gulden des jaers, de Staten hebbende peet geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20/30 meert dondersdach. Wel geslaepen desen nacht, 2 mael gesweet. - Reinerdt Oetses bij mij geweest, seit dat het vergeven der compagniën vast is gesett op Walta en dat Reidnert Oetses een olt schrieverschap sal hebben voor sijn beurt. - Secretarius Haersma bij mij geweest om de saeck van Staveren en sijn broeders saeck, die noch alheel geen secretarius van de stadt Staveren is. - Slijp weder van Rijnberck gekomen. - Joncker Oenia bij mij geweest om vrau Lauckema's proces, versoeckt ick soude het proces hauden in mijn bewaring, totdat ick wederquam en het dan affgedaen wierd. - Meint dat het groot avantagie is voor vrau Lauckema, datter maer tien heeren sijnGa naar voetnoot50; mit vijff stemmen steut het, en dan blijft vrau Lauckema in de possessie. Die van Camstra moeten ses stemmen hebben, eer sie het gewinnen. - Haultyn schrieft mij, dat de Nederlanders jaerlours worden de Françoisen sooveul bij S.H. prins Wilhelm omgaen en credijt hebben en sie niet, seggen, gaet het nu soo toe, hoe sal het gaen als de vaeder ooverleden. - Tjalling Eissinga en Krack bij mij geweest, wolde geern yetwes verandert hebben int 's lants resolutie aengaende de predicant van Boolswert, 'twelck ick seide niet geschieden te kunnen, en waeren niet wel tevreden oover die besoignes. Bockema seide mij hij wost de gemainte en kerckenraet [van IJlst] niet te bewegen om op Albertus Rheen de electie te doen. - Wolden een resolutie maecken waerinne sie de capteins wolden mit dwingen om in haer guarnisoen te blieven. - De jonge Nijs bij mij geweest, woud geern vroetsman wesen in een stadt. - Ick kreech de coorts om half drie, geen kaude, groote hitte, soodat de laeste koortse heftiger is als de eerste. Godt wil mij helpen van dese coortse, opdat ick noch kan te velde gaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[60]21/31 meert vriedach. Desen nach twemael gesweet, groote hitte gehadt, een stoelganck. - Op het Collegie geweest, alwaer de saeck is voor geweest, waer de senseur soude geschieden; ick seide waer het behoorde ende de predicanten goedtvonden. Velsen wouden adt deputatos sinodi en andere, doch ick seide de heeren vermochten dat niet te doen, maer mosten de kercke in haer geheel laten; soo bleef het daerbij. - Beima seide mij, dat de heeren volmachten hadden voorgehadt de gedeputeerde caemer aff te schaffen en het maecken als te GroeningenGa naar voetnoot51, alles op approbatie van de Staten van 't landt, off wolden eenighe uyt haer committeren die altemets bijeenquaemen en de saecken offdeden. - Die van Boolswert bij mij geweest, wouden de classis niet hebben om de predicant de sensur op te leggen, maer de deputati sinodi, seggende de classis was partij. - Dy van Lewarden om het slattenGa naar voetnoot52, wouden het op eenmael doen, die van Franiker bij parcelen. - De predicant Hagius bij mij geweest, die ick liet lesen hetgene der gedaen was in de predicantsaecken, hetwelcke hem wel aenstonde, en hadden wij wel gelett op het recht der kercken, maer dat point van schottschietende huysen dat die alleen solden stemme hebben en de cooters niet, dat, seide hij, was tegens de ordre van de kerck. - Riedt mij ick soude mij der sooveul uytholden als mogelijck. - Seide mij de ordre van kiesinge tot predicant te Dordrecht; der wierden ses uyt de magistraet gesett en ses uyt de kerckenraet, die 12 quaemen bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
malkanderen en sloegen 5, 6 predicanten voor; dan ginck yeder van die ses gecommiteerde bij sijn principalen en communiceerde haer de voorstell van predicanten; die seyden dan aen haer gecommiteerde waer se op gaen souden en wy se souden begeren; dan quamen die twaelf mannen weder bijeen, en kost geschieden, dat se in een halfjaer, een heel jaer niet eens quamen te worden. - Nu eens sijnde, wort het de classis voorgedragen, die seggen, alhoewel die beroepinge niet kerckelijck is, omdat sich politijcken daerin gemengt hebben, soo laeten sie die doch toe, omdat het een privilegie van de stadt is en een oudt heerkomen van de Maecht van Dort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[61]Hauwerda bedanckte mij, dat hij sijn compagnie had kunnen transporteren, seide hij wolde nu sijn sonden beschreyen en de werelt belachen. - Vringer seide mij, dat hij niet gehoort had dat se in Oostrego en Westrego voorhadden de gedeputeerden of te setten. - Vraechde mij wat hij doen soude, of hij mit Hottinga gaen soude, die hem had daerop aengesproocken; ick seide hem hij kost daerin doen wat hem gelieft; ick meine hij sal het doen toekomende jaer. - Om vijf uir begost ick de coorts te krieghen, gheen caude, ginck sonder eeten te bed, om aen te sien hoe het mij dan gaen soude. 22 meert/1 april saterdach. Desen nacht wel geslapen, niet gesweet als ahn het hooft 2 mael; ick geloof dat komt omdat ick niet gegeten of gedroncken heb, dat de maech niet ooverladen is geweest en daerom niet gesweet. - Het is een teycken, dat mijn maech noch niet rein is en niet deucht om het eeten te verteren, daer ick mij moet op enquereren. - Die van Franicker bij mij geweest om een vaert deur de stadt te graven, daer de stadt groote profijt door sal kriegen. Joncker Jukema sedt sich der tegen; begeren maintien van de heeren gedeputeerden. - Captein Camp bij mij geweest om sijn tractement. - Op het Collegie geweest, alwaer de heeren mij de eere deden en lieten toe een collecte te vergaederen voor de accademie van Herborn in dese provintie. - De heer Jongstall bij mij geweest, die mij seide de heeren van den Hoove meinden mij het process van Camstra uyt dehanden te krieghen en doen het off in mijn apsentie, als dat van Unia. - Ick seide hem gehoort te hebben, dat sijn broeder proces woud tegens hem aenvangen om des oudens heeren Jongstall goederen. - Die van Franiker mij bedanckt, dat haer request afgedaen. - Popma bij mij geweest, seide mij als Bockema, dat se te IJlst Albertus Rheen niet wolden tot predicant kiesen, wat sijn vaeder daerom dede. - Mit Hylarius ooverleit vanwegen mijn sieckte, vonde goet een preparants, om alles gereet te maecken tot purgeren, wel te purgeren, te vomeren, de miltader te laten. - Verkeer gespeult tot 10 uir mit Hauerda, Mainsma, Loo, Vandalen. - Weinich gegeten. 23 meert/2 april sondach wel geslaepen, niet gesweet, een stoelganck. De dranck tot de preparans gedroncken. - De heer Krack gister bij mij geweest, nam sijn afgescheit van mij, verseeckerde mij van sijn dienst en vrientschap; ick recomendeerde hem Gemmenich de gedeputeerde om in correspondentie te nemen in Bourum plaetz, oock ofter landtach quam, een ooch in 't seil te holden, 'twelck hij mij beloofde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest als voor desen; allheel niet gegeten desen dach. - Dess nachts om twaelf uir dronck ick het preparans om te purgeren. 24 meert/3 april maendach. Heel wel geslapen desen nacht, niet gesweet, het preparants om ses uir gedroncken. - Gedeputeerde Haersma bij mij geweest om sijn afscheit van mij te nemen, seit dat Roorda hem niet doen kan in de griteni [Smallingerland], heeft hem een acte, dat hij niet doen sal buyten sijn weten, gegeven. - Iss niet geneicht tot een landtach. - Heb hem gerecommendeert om wat voorsichtich te sijn in de kerckelijcke saecken, 'twelck hij mij belooft alsoock sijn dienst en vrientschap. - Seit dat hij meint Frans Eissinga mit Buttinga eens te sijn. - Heb hem Gemmenich oock gerecommendeert, de waertgelders, legerslasten. - Hij seide mij oock, dat in de Omlanden huysen of hooven waeren daer de besitter alleen gerechticheit had om een predicant te kiesen sonder kerkenraet, sonder stemmen van de gemainte, alleen uyt kracht van de plaetz. Meinde dat des rentmeesters vrienden Bouritius soo een plaetz hadden. - De ontfanger Grovestein bij mij geweest, die mij seide hoe de heeren van het Mindergetal hem meenden een vilsGa naar voetnoot53 te geven oover de equipagiereeckening, besonder Andla, en hoe slecht hij Andla daerof quam, sijnde de reeckening al drie weecken binnen. - Seit mij hij solde toekomende jaer alle schrivers de drie maenden ofbetalen en gelijck brengen. - Woude oock op de heeren gedeputeerden ordonantie de 50 duisent gulden betaelen, als in de ordonnantie stond dat het hem Scheltinga soud wedergeven, de legerslasten, 't halve millioen. - Woude geern mijn tractement en de collonels op sijn cantoir hebben. - Watt verkeer gespeult mit Hauwerda, Van Daelen, Loo. - Om vier uir kreech ick de coortse, ginck om 7 uir te bed sonder eten of drincken; om acht had ick de hitte en viel in slaep. 25 meert/4 april dingsdach. Heb wel geslaepen, niet gesweet. - Desen morgen om half seuven heb ick een purgatie ingenomen. - De purgatie heeft wel gewerckt, heb 7 stoelgangen gehadt sonder [63] eenighe snidinge, heel lichtjes. - Scheltinga bie mij geweest, die mij van de 10 duisent guldens sprack om nae Munster te schicken mit de ambassadeurs. - Bourum, die mij bedanckte voor alle eer, dienst en vrienschap die ick hem bewesen had, verseeckerde mij t'allen tijden van sijn dienst en vrientschap. - Mit Loo gespeult. - Ick ben desen dach heel wel en lustich geweest nae de purgatie. 26 meert/5 april woensdach. Desen nacht wel geslapen, te half vier een stoelganck gehadt. Om 5 uir het preparants gedronken, om mij te prepareren tot morgen tot een vomitorium. - In de kerck geweest. - Mit André mit toe begrafnis. - Nae den eten gespeult. - Bourum lang bij mij geweest, die mij veul protestatiën deed van sijn vrientschap, bedanckte mij voor alle eer. Gaf mij mijn brief weder, beloofde mij te schriven watter passeerde. - De coortse gekregen om half drie. Om ses uir te bed gegaen, viel in slaep, vuilde gheen hitte, soodat de coortse niet sterck was. 27 meert/6 april donderdach om ses uir een vomitorium ingenomen, gemengt mit een onse Spaense wijn. Het deed mij viermael oovergeven, en had acht stoelgangen, soodat ick veul gall, slijm en vuilicheit quijt wierde. - Ick wierde wat matt daeraf, kost om tien uir niet eten, soo was de maech onstelt. - Ick kreech de coortse niet als om half vijf, bleef bijna drie uir uyt; heel weinich hitte gevoelt, dat quam, meine ick, dat ick wat boullon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bier en broot att, om mij wat te verstercken, hebbende in twe daghen niet gegeten. - De coortse hielt om elf uir al op. Doe dronck ick een preparantdranck. 28/7 vriedach. Desen nacht wel geslapen, niet gesweet, om ses uir weder dien dranck gedroncken. - In de kerck geweest. - De heeren van den Hove bij mij gegeten, en haer genacht geseit. - De heer Donia sprack van sijn Munsterse reis, van den Sweetsen oorloch, van de compani van Roorda op Burmania te transporteren, was quaet op Obbe Aluva. - Abraham Roorda lang bij mij geweest, woud mij noch geern hier hauden, sprack van dat Deensche werck; ick nam afscheit van hem; hij verseeckerde mij van sijn [64] oprechte vrientschap en dienst. - Van de kerckenraet afgescheit genomen. - Van de heeren reeckenmeester afscheit genomen. - Des avonts heeft de magistraet bij mij gegeten; waeren vrolijck; ick nam afgescheit van de magistraet. Ick adt niet, dronck bier aen haer. - Den naemiddach kreech ick de coortse, hiel se den heelen dach en de meeste nacht. 29 meert/8 april saterdach niet wel geslaepen, niet gesweet; om ses uir den dranck gedroncken, 't preparants. - Een burgemeester van IJlst claecht oover het equipagemeesterschap. - Mijn peerden sijn [zien] rijden. - De magistraet van Franicker gecommiteerden spraecken van haer vaert en verschil mit Jukema. - Raetheer Haeringsma mij genacht geseit. Ick recommendeerde hem de saeck van vrau Staeckenbroeck. - Uma neemt de saeck van vrau Staeckenbroeck aen, om die te redden. - Mijn vier coetzpeerden naer Westerswaech geschickt, om mij daer te wachten. - Desen middach niet gegeten. - Joncker Juckema, Imminga om de saeck van Franicker. - Ebinga, Paffenroy seiden mijn goeden nacht. - Tjalling Eissinga verseeckerde mij van sijn dienst, getrauwicheit en vrientschap en dat hij daerin alletijt soud continueren. Wij teyckenden dat om de officiren en haere guarnisoenen te holden. Naemen afgescheit van malckanderen en beloofden malckanderen vrienschap. - Ick recomandeerde hem Gemmenich. Gaff hem mijn brief die aen hem geschreven. - Om half vijf kreech ick alteratie aen de pols, doch niet aen 't lichaem; oock veranderde de uyrijn niet. Ick had geen alteratie aen coude of hitte en bevond mij Godt lof wel, adt een weinich boullon om half seuven. 30 meert/9 april sondach. Desen nacht wel geslapen en gerust; om 12 uir het preparantz alsoock om ses gedroncken. - In de kerck geweest. - Secretarius Scheltinga genacht geseit, die mij seide dat Frans Eissinga en Buttinga het weder eens waeren. - Ontfanger Grovensteins genacht geseit, die mij seide dat de schrivers nu te veel hadden, veul van de capteins, om de twe maenden verschot, en het landt gaf haer alle maent 7 percento richtich N.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[65]Beima, Nijs, Jongstal, Obbe Aluva, Haubois, Intema, Grovestein genacht geseit. Ick ley veul op mijn bedt den naemiddach en had de coortse. - Des avonts weinich gegeten. 31 meert/10 april ben ick om twe uyr opgestaen, om drie uir van Lewarden vertrocken; achter Bergum had ick haest mit de calesch in 't waeter gelegen; om half 11 quam ick te Westerswaech, alwaer mij de heeren Fockens en Teyens veel eer deden en defroyeerden. Om één uir voer ick weder vandaer en quam mit andere vier peerden om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
half achten te Diveren, een groote dach reisens, in de Drente. - Het was mijn goeden dach vandaech. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[67]1/11 april dingsdach stonden wij op om vier uir en quaemen om 12 te Swartesluys, alwaer wij pleisterden tot drie uir, en quaemen des avonts om 7 uir te Swol. - Desen dach had ick een weinich alteratie van de coortse, doch niet te beduyden, was alleffenwel moede van de reise. - Ick nam het water van zeneblaederen en kreech 4 stoelgangen. 2/12 april woensdach was ick om vijf uir op de calesch en quam te 12 uir te Elsbett, alwaer wij plaisterden tot 3 uir, en quaemen des avonts aen een herberge, Terschuir genaemt. - Desen dach had ick geen coortse, maer wierd heel verkaut en hees, dat ick niet spreecken kost. 3/13 april donderdach om drie uir op, quaemen te 6 uir t'Amersfoort, te half 9 te Utrecht, alwaer tot 12 uir bleven, voeren tot aen de Vaert, naemen een schip en quamen te 5 uir te Lijsfelt, alwaer Haultyn oock effen aenquam. - Het was mijn goeden dach, bevond mij wel, bleef op tot 10 uir, was heel verkaut. 4/14 april vriedach niet wel geslapen, heel verkaut geweest ende gehoest, doch heb geen coortse gehadt Godt loff, hoewel het één van mijn quade dagen was. - Mit Haultyn gepraet ende gespeult. - Des middachs een weinich gegeten, des avonts oock, doch geen vleesch. 5/15 april saeterdach. Desen nacht passelijck geslaepen, yetwes gehoest. Morgen gaen ick te nachtmael; het is weer mijn quaeden dach. - Haultyn weder nae Den Hage gegaen. - Ick ben heel verkaut geweest. - Doch Godt loff geen coortse gehadt ofte alteratie. - Prins Wilhelm schickte Hoonstein hier, om te sien hoe het met mij was. - Captein Flut en Nelzon hier geweest, maer heb se niet gesproocken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[68]6/16 april sondach in de kerck geweest, het nachtmael ontfangen. Naemiddach weder in de kerck. - Hoonstein weder vertrocken nae Den Haghe. - Ick heb desen nach passelijck geslaepen, een weinich gehoest. - Het is vandaech veul beter mit de verkoltheit als 't geweest is. - Heb veul en lang te voet gegaen vandaech. - Ick kreech brieven uyt Den Haech van Haultyn en Wickefort. 7/17 april maendach. Desen nacht wel geschlaepen, niet veul gehoest. - In de kerck geweest. - Het was mijn quaden dach, doch heb heel wel geweest, Godt loff geen coortse ofte alteratie gevoelt. - Den heelen dach om de verkautheit in de camer gebleven, behalven des avonts een weinich gewandelt. 8/18 april dingsdach. Desen nacht wel geslapen en gerust; de verkoltheit is nu geheel oover; het is een dach van mijn quartaen. - Doch ick heb, Gode sij lof ende danck, de coortse wederom niet gehadt, en is die nu viermael uytgebleven, soodat ick hoope daervan verlost te wesen. - Den heelen dach gelegen en geslapen en gelesen; het was een harde en kaude windt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9/19 april woensdach. Desen nacht heel wel geslapen, gantz niet gehoest, des morgens twe stoelgangen gehadt; het is mijn goeden dach. - Van 7 uir tot 12 uir mit de koetz gewandelt door de baronni [Liesveld]. Van 1 tot drie te voet gewandelt langst de rivier. - Captein Flut quam bij mij tot 5 uir. - Van 5 tot 6 weder te voet gewandelt, en heb mij heel wel daervan bevonden; des middachs en avonts wel gegeten. 10/20 april donderdach. Desen nacht wel geslapen en gerust, dess morgens twe stoelgangen gehadt; het is mijn quaden dach. - Om acht uit voer ick nae Vianen, daer ick des middachs adt; de heer van Donau was daer, seide dat alles wederom mit Hollandt verdragen was, dat se Vranckrijck contentement gaven en dat men te velt soude gaen. - Quam te half acht weer te Liesfelt, ben Godt lof heel wel geweest, geen alteratie gevoelt; het was een uytermaten schonen dach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[69]Des avonts water van zeneblader gedroncken. 11/21 april vridach. Desen nacht wel geslaepen, ses stoelgangen gehadt van dat water van zenebladeren ende des naemiddachs tot des avonts wel tot elf stoelgangen; het is mijn quaden dach. - Om elf uir van Lijsfelt gegaen; doordien der geen wint was, quam ick mit een royschuitjen eerst om 6 uir te Rotterdam. Ginck op mijn calesch sitten en quam om negen uir in Den Haech. Een van mijn coetzpeerden viel bij het Laserhuys in 't rieden terneder en is daernae gestorven. - Ick ginck bij de vrau van Brederod om tien uir, alwaer prins Wilhelm oock quam, die ick nae sijn caemer geleide. 12/22 april saterdach ginck S.H. nae Honselerdijck, soodat ick hem niet kost salueren. - Sprack de heer en vrau van Brederode, die nae Haerlem gingen. - Ginck bij de grevin van Nassau, daer ick de colijck kreech; in huys comende, kreech ick een vomissement ende een stercke durchloopGa naar voetnoot55, soodat ick wel achtmael of negenmael oovergaf, en had wel dertien à veertien heel snedighe stoelgangen, dat mij heel afmatteerde en maeckte mij flau. - Ick sach niemants, doch veul lieden quamen nae mij sien en vragen alsoock S.H. en H.H., madamoiselle. Dach van de quartaen. 13/23 april sondach S.H. gesalueert, niet in de kerck geweest om de durchloop. Desen nacht wel geslapen; het is mijn goeden dach. - H.H. des avonts gesalueert ende mij heel wel bevonden. 14/24 april maendach. Desen nach wel geslaepen; de durchloop holt op; het is mijn quaeden dach. - S.H. prins Wilhelm gesalueert. - Mit S.H. gegeten. Bij de kleine madamoiselles geweest. - De heeren Roorda, Sminia, Fockens, Veltrier sijn bij mij geweest. - Een groote uir in 't Bosch wesen wandelen. - H.H. gesien. - De princess-royal noch de coningin [Elizabeth Stuart, koningin van Bohemen] niet, waeren niet bie huys, madamoiselle oock niet. - Desen dach heel wel geweest. 15/25 april dingsdach heel wel geslaepen; het is mijn dach van de quartaen - Bij den Rijgraf gegeten. Spiring bij mij geweest, die mij seide dat men in Zeelant niet wel landen kost om de breede stranden, een uir gaens wijt van 't lant, als te Grevelingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wesen. - De graef van Solms nae Maestricht; de gravin [Anna Elisabeth van Falkenstein] heeft de kinderpockjes. - Doolman gaet trauwen mit freulen Roupha. - Bij de coningin geweest; de princess-royal gesien en oock die soutert. - Desen dach heel wel geweest. Bournaux is doot, gouverneur van Hulst. 16/26 april woensdach. Desen nacht wel geslapen; den durchloop is oover; het is mijn goeden dach. - Op het hoff gegeten, H.H. gesien; heel wel geweest. 17/27 april donderdach. Desen nacht wel geslaepen; het is mijn quaden dach. - De heer Huygens bij mij geweest lang. - Grietman Suffridus Lijckelma is doot. - De heer van Duyvenvoorde ooverleeden. - Ick heb aen S.H. een lijste laeten presenteren, waerdoor hij noch acht compagniën meerder in 't velt kan brengen, hetwelcke S.H. seer wel aenstonde, en heeft mij daeroover driemael gesproocken. - Ick heb mit S.H. in de coetz wesen wandelen. - Heb desen dach heel wel geweest. - Kuyn lieutenant-generael van de artilleri geworden. - Bij de vrau van Somersdijck geweest. 18/28 april vridach. Desen nacht seer well geslapen, om drie uir een stoelganck gehadt; het is mijn quaden dach. - Om ses uir heb ick mij den linckerarm adergelaten; het bloet was eerst soo dick, dat het niet woude springen, doch de twede en derde schootell sprong het fray, seuven oncen. - Bij de Rijngraf gegeten. - De heer Sminia meinde, dat Glinstra, Kracks swager, in de stemmen sal komen en dan gritman worden. - Hij seide mij oock wat quade reputatie Loo hier hadde en hoe corruptibel hij was, had van Aluva, Swartzemburch, Potter 5000 gulden ontfangen. - Sminia ginck na de provinci, was kranck. - H.H. medecijn genomen, niet gesien. - Ick ben desen dach nae dat laeten heel wel geweest en lustich. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[71]Juffer Grandperyn gebeden mij ses hubsche legerrabattenGa naar voetnoot56 te laeten maecken, heel fijne canten, canons pouretten. 19/29 april saterdach. Desen nacht heel wel geslapen, om drie uir stoelganck gehadt; het is mijn goeden dach. - Doctor Rumph heeft mijn bloet gesien, 'twelck op de eene sijde goet was, doch onder swart, hitzich ende verbrant. - Heeft mij alsemwijn geordonneert van de conningin van Behmen, half bier en wijn te drincken. - Bij S.H. gegeten. Wesen wandelen, bij de coningin geweest. 20/30 april sondach. Desen nacht wel geslaepen, 2 stoelgangen gehadt. De alsemwijn van de coningin beginnen te gebruycken. - Mit S.H. tweemael in de kerck geweest. - De heer Musch bij mij geweest, die mij seide dat Hollandt, Zelandt, Gelderlant, Utrecht meest de saecken afdeden; Vrieslandt, Gronningen, Overijssel waeren veul absent, men cost er geen staet op maecken. Seide oock dat de heeren Staten-Generael het testament van prins Mauritz souden mainteneren en kracht doen hebbenGa naar voetnoot57. - Sprack mij van het balliouxampt dat hij gekregen heeft van 't Vrië van Vlaenderen. - Ick seid hem, dat hij 80 duysent gulden jaers had en dat sijn oldste dochter 30 duysent gulden des jaers mit ten hauwelijck soude hebben, daer hij om lachte. - Bicker regeert heel Amsterdam, Amsterdam Hollandt. - H.H. gesien, die ick merckte voor Haga te sijn tot het presidentschap. 't Gene mij Haultyn heeft geseit aengaende die saeck, fin. - Mit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O.D.M. lang aen taefel gesproocken, was heel beleeft. - Desen dach heel wel geweest. 21 april/1 maij maendach. Desen nacht wel geslaepen, twe stoelganck gehadt. Ick opserveere nu geen quaede dagen meer, omdat mij de coortse door Godes genade verlaten heeft en ick mij Gode sij danck alle daech beter en stercker bevinde, soodat ick hoope noch gesont, herstelt ende heel genesen te worden, eer S.H. in 't leger gaet. - In den Raedt van Staedt geweest mit S.H. prins Wilhelm om Deloge saeck. - D'ambassadeur van Portugal bij mij geweest, seide dat alles stil en vredich in 't rijck was, dat de coninck vier plaetzen op de Castillianen had en die gefortificeert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[72]Dat de Spaensche self schreven, wij verliren in Vlaenderen, Cataloniën, Duytslandt en maecken nievers de braven, als te Romen, waer de ambassadeur van Castiliën een Portegisen agent heeft af laeten smeren. - De heer van Somersdijck bij mij geweest, die mij seide dat de Sweeden niet alleen voor geboren Sweden den vriën vaert door de Sont hebben, maer oock voor diejenige die sij in Duytslandt onder haer gewelt hebben, 'twelck in Hollandt niet wel sal luyden. - Seide mij oock, dat mit S.H. gesproocken hebbende van het Deensche, dat S.H. was als de stuirman, al woude het schip door windt en storm niet altijt recht gaen, soo quam het op het lest door neersticheit en voorsorg van de stuyrman op de rechte ganck en vaert. - Waerop S.H. antwoorde, ick ben als den stuyrman daer de matrosen sich tegen opwerpen en rebelleren, geven hem op het lest een voet in 't gatGa naar voetnoot58. - H.H. niet gesien. Mit mademoiselle gesproocken. Desen dach heel wel geweest, veul te voet gewandelt, en bevind mij Godt lof wel. 22 april/2 maij dingsdach. Desen nacht heel wel geslapen. Bij Deloge gegeten mit de heeren Berchum, Knuyt, Asperen, Gent, Ter Cameren, Rummen, Loo, en waeren vrolijck. - Mit Rummen in 't Bosch gewandelt, die mij veul vertelde van de prins van Talmont, van sijn pretensie en van het present dat hij aen madamoiselle had gepresenteert, een horologe. - H.H. niet gesien. 23 april/3 maij woensdach bij Haulterive geweest; den agent van de landtgravin genacht geseit. - De patenten van S.H. ontfangen, om den 15/25 maij te Dort te sijn. - Bij S.H. gegeten. Bij de kleine madamoiselles geweest. Des naemiddachs geslapen. Spijck gesproocken van te wesen staet-generael. - Dechands bij mij geweest, die mij seide dat niet van Englants wegen was voorgedragen in Vranckrijck aengaende madamoisel; hij is heel amoureux van Janeton. - Dat graef Mauritz soude geseit hebben die hem een witt peert gaf, diens dochter soud hij trouwen. - Op het hof geweest, waer men tot 3 uir heeft gedanst. Madamoiselle heel hubs geweest en fray. H.H. mijn 8 grauwe coetzpeerden gepresenteert. 24 april/4 maij donderdach lang geslapen. S.H. mit de edelen hebben Matenes gecomiteerde rade, Wimmenum staet-generael gemaeckt tegens Asperens wil en danck, die het wil gedencken. Andere edelen waeren der oock tegens. S.H. heeft het sterck gedreven; men meent de steden sullen het niet wel nemen. - Bij de vrau van Donau gegeten. - H.H. niet gesien, ick kost haer de peerden niet presenteren, omdat H.H. niet wel geslaepen had. Mit madamoiselle gesproocken. - Den Italiaen gesien die het water in wijn en esances verandert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[73]25 april/5 maij vridach in de kerck geweest, lang bij graf Mauritz geweest. - Den admirael [Maarten Haerpertszoon Tromp] en anderen hebben bij mij gegeten. - Mit S.H. wesen wandelen. H.H. is blijde en verlangt nae de 8 peerden. 26 april/6 maij saterdach. Desen nacht wel geslapen, 3 stoelganck gehadt. - Bij de heer Huygens geweest, die mij seide dat S.H. bleef bij sijn groot dessein, doch dat noch niet was vastgeset, en vond er swaricheit in, omdatter hier weinich ruyteri was en de viant 9000, oock omdat men sich moste separeren, dat seer dangereux. - Vond oock swaricheit in prins Wilhelm persoon, waer die blieven soud alsoock wat officier aen de landtsiede soude blieven. - Doch alles soud te Breda worden vastgesett, daer S.H. in 14 daeghen ghaen sal mit H.H. - Oock seide mij, doe de viant op de Velau gedurende de belegering van Den Bosch, dat een persoon seide, ick wolde dat mij yemants een pongjart in het hert omdrayde. - De heer Roorda gesien, hadt niet nuys en was sint de laeste vergaderinge bij S.H. niet geweest oover het veltleger; ook meinde hij, dat S.H. bij sijn groot dessein verbleefGa naar voetnoot59, doordien hij seide, uyt Brabant can men haest aen de Maes en Rhien coomen, als die van Vrieslant, Groeningen, Gelderlandt spraecken om een klein vliegent leger. - D'ambassadeurs van Engelant [Willem Boreel en Gerard van Reede] hadden desen dach haer audiëntie in de Generale Staten, bij S.H. en H.H. - Om half 12 mijn acht grauwe coetzpeerden aen H.H. gepresenteert, die haer heel wel aenstonden, en was H.H. daer heel wel mit tevreeden, en was het haer aengenaem, gelijck het bleeck, maeckte mij veul complimenten en seid sie hoopte mij daer noch eens een matresGa naar voetnoot60 mede in mijn huys te brengen, 'twelcke, dochte, hoope eens waer te sullen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[75]Ga naar voetnoot62Alle werelt vond mijn 8 peerden heel schoon en dat se wel geleecken. - Om vier uir sach se H.H. mit vier en ses in de koetz, en gingen der heel cierlijck in, dat H.H. seer wel aenstond, temeer omdat se H.H. strackx kan gebruycken, dan se heel wel afgericht sijn. - Mit H.H. gepraet, die mij van Asperen en Knuyts dochter sprack. - Madamoiselle weinich gesien. - Mit S.H. wesen wandelen. Prins Eduard gaet trauwen mit la princesse Anna van Nevers en Mari mit de coninck in Polen, die haer suster all haer goet geeft. Madamoiselle de Rohan traut mit Schabott. - Desen dach gelijck andere daghen door Godes segen heel wel geweest, soodat ick hoop mijn heele gesontheit weder te hebben eer S.H. nae Breda en het leger gaet. - Madamoiselle Albertine onderhauden. 27 april/7 maij. Desen nacht heel wel geslapen, heb noch open lijf. - Mit S.H. twemael in de kerck geweest. H.H. naemiddachs in de kerck geweest, bevond sich niet wel daernae. - Mit S.H. prins Wilhelm op de heer van Duyvenvoorde begraffeniss geweest, had baronscronen, fruelen cleet op het lijck en het peert mit swart flueel bekleet. - Des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
avonts madamoiselle onderholden, was lustich, seide mij dat ick mijn broeder geleeck. 28 april/8 maij maendach. Desen nacht wel geslapen, heb open lijf. De Haechse cermes begint vandach, en trecken de burger op, hebben een cornel en twe nieuwe compagniën gemaeckt. - Haultyn seid mij, dat S.H. prins Wilhelm morgenvroech soud vertreck, om mit de ruyteri die van Maestricht te haelen. - Bij de vrau van Manschau geweest. - Bij de heer van Vileers gegeten. Den heelen naemiddach mit Haultyn te peerdt in 't Bosch gewandelt. - De waertgelders patenten nae Vrieslandt geschickt. - Prins Wilhelm vergeeft de lieutenants- en cornetsplaetzen van de ruyteri. - H.H. gesien, die passelijck is. Madamoiselle sien eeten, was lustich. 29 april/9 maijGa naar voetnoot63 dingsdach. S.H. prins Wilhelm is om 7 uir vertroc mit de hooftofficiren en vijf, ses colonels, soud te Worckum logeren en soo nae Den Bosch. - Ick meinde bij de heer rentmeester Nieupoort van de Reeckenkamer te komen en quam onwetende bij den jongen Mirop; naedat ick hem een excuz en compliment had gemaeckt, beloofde hij mij bij sijn vader te favoriseren om een salet te mogen maecken en dat op te trecken. - Sprack mij daernae van het tractament des Waelschen regiments, [76] beloofde mij daerin te helpen, dat het niet mocht verandert worden, en seide mij de naemen der heeren gecommiteerde raden alsoock der heeren reeckenmeesters, om die te aenspreecken. - Naemen der gecommiteerde raeden, die in apsentie van de Staten van Hollandt alle macht hebben, vergeven alle luytenants- en veendrichplaetzen apsoluyt, sonder S.H. te kennen, doen alle requesten af, mogen in de Generale Staten gaen als 't haer goedtdunckt. - In 't teyckenen der ordonnantiën staen der maer drie heeren handen onder mit de secretarius Beaumont. - Matenes, Ridderschap. - Ruys van Dordrecht. - Van der Camer, Haerlem. - Duist van Voorhaut van Delft. - Baardorf van Leyden. - De Graef van Amsterdam. - Herberts van Tergau. - Reuz van Rotterdam. - Grootvelt van Gorckum. - Botter van Schoonhooven. - Secretarius Beaumont, dient mede de heeren Staten van Hollandt. - Naemen der heeren reeckenmeesters, die aen niemants reeckeninge doen. - Pau. - Benthuysen. - Myroop. - Foreest. - Nieupoort, rentmeester en secretarius. -Baersdorp is ooverleden. - Seide mij, dat Hendrick de 4, coninck van Vranckrijck, veul hadde gespendeert om te weten de rijckdom en incomen van Vranckrijck, doch hadde het noit connen gewaer worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[77]H.H. heeft medecijn genomen, en heeft men se niet gesien. - Bij S.H. gegeten, mit hem te Rijswijck geweest. - Madamoiselle is op de cermes geweest en in de speulen, sach haer eten, was vrolijck, doch wat moede. - Bij Veltrier geweest, die van Alua saeck sprack aengaende Emden, alsoock des avonts de heeren Roorda en Fockens. - Nae den eeten bij de grevin van Nassau geweest en gewandelt te peerdt tot 11 uir en ben Godt lof heel wel geweest desen dag. 30 april/10 maijGa naar voetnoot64 woensdach. Desen nacht heel wel geslapen, sonder eens wacker te worden. - Bij Tancken geweest, die mij seide dat de prins van Dennemarcken onbekent in de vloot van Luys de Guerre is geweest, dat onse schepen niet dochten te vechten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegens de Deensche, dat se te klein waeren, 'twelck Witte Witte selfs soud geseit hebben. - Mit S.H. en H.H. wesen wandelen in 't Noortend. - Madamoiselle gesproocken en sien eeten. - Des avonts mit de coets gewandelt. 't Is aparentie dat Palotti commandeur wort op de Polder van Namen. 1 maij/11 maij donderdachGa naar voetnoot65. Wel geslaepen, 3 pollucions gehadt desen nacht, ben nochtans heel wel. - Bij graf Hendrick geweest, die mij seide dat S.H. wel mit mij tevreden was, dat ick mij verleeden somer seer wel gedragen had in alles wat hij mij belast, was obedient geweest en niet gekekelt omdat mijn quartir klein was, oock omdat de Vriesen niet bij mij waeren alsoock omdat ick Swartsemburchs quartir niet had gecommandeert. Ick mene oock om het lieutenant-generaelschap van de ruyteri, dat ick mij daer soo moderaet had in gedragen. - Hij seide H.H. hadde het selfs geseit, dat een groote eer en geluck voor mij is. - Hij seide oock, dat Ter Burch het kleine hem en passant hadde verseeckering gedaen van hare constantie en affectie. - Freulen van Hanau seide de Hessen souden uyt Oost-Vrieslandt niet uytgegaen hebben, al hadden het de Staten-Generael geresolveert. - Madamoiselle sijn [zien] eeten en mit haer gepraet, was lustich. - Nae den eten liet mij H.H. binnenkomen, die heel lustich was, sprack van haere peerden en bauwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[79]MayusGa naar voetnoot66. Vridach 2/12 maij. Desen nacht heel wel geslapen. - Bij de heer rentmeester van de Reeckenkamer Nieupoort geweest, om hem te spreecken van de timmering mijns saletz, die mij beloofde die saeck bie de heeren reeckenmeesters te sonderen. - In de kerck geweest, mit graf Hendrick en Kuyn wesen wandelen. - Mit die twe en andere heeren thuys gegeten. - Mit S.H. en H.H. wesen wandelen in 't Bosch, waeren lustich. S.H. adt des avonts bij H.H. - De collonel Haulterive liet mij door Haultyn seggen ick soude niet bekommert wesen, alles soude wel gaen, ick soud, en niemantz soud bij mij bij Albertine worden voorgetrocken. - Deloge seid mij hij had van de heer van Donau verstaen, datter een vierde brigadeGa naar voetnoot67 soude gemaeckt worden en dat ick die soude leyden of commanderen. - Der quam tijding van Bilderbeeck, dat monsieur de Turaine geslagen was van Mercy, commanderende de Beyersche troupes. - Madamoiselle niet gesproocken, adt mit de princess-[royal]; ick adt des avontz mit freulen Moritz op het hoff. 3/13 maij saterdach. Desen nacht heel wel geslapen en gerust. - Bij de horologemaecker geweest, een horologe bestelt. - De heer Loo bij mij geweest, sprack mij van 't gouvernement van Emden en liet mij de brief sien van de magistraet aen Haer Hochmoegende, seide oock wat sotticheit Haringsma had gedaen. - Een brief van de heeren gedeputeerden gekregen, die ick S.H. liet sien, die se wel aenstonde. - Ick adt mit S.H., die ginck wandelen, doch was niet mit hem en H.H. - Bij de heer Spiring geweest, die mij veul seide van de Sweeden haere saecken en hoe qualijck de staet mit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haer coningin handelde en dat sie niet souden gekomen sijn tot houden van de aliantie als gedwongen door haer eigen neringe ende profijt. Sijn dochter gaet trouwen mit Donoy. - Madamoiselle gesien des avonts eeten, die vrolijck was. 4/14 maij sondach. Desen nacht heel wel geslapen. Mit S.H. twemael in de kerck geweest, mit hem een weinich gewandelt. - Bij de coningin geweest, daer madamoiselle Elisabeth mij van Hollandt sprack, [80] mij raedende die aen de handt te sien kriegen, dat ick niet goedt vonde, om allerley jalousi wech te nemen en die niemantz te geven, nota. - Madamoiselle bij de princess-royal gesien, was vrolijck. - S.H. is bij de princess-royal geweest. 5/15 maendach. Desen nacht wel geslapen. S.H. seide mij gister op sondach, dat S.H. prins Wilhelm vandaech die van Maestricht sal te Hanuy bejegenen en dat sie daer sullen bij S.H. komen, een groote voorsichticheit van S.H. om dat volck seecker oover te brengen, 40 compagniën peerden haer tegen te schicken. - Bie de heer Musch geweest, dewelcke mij seide dat de steden passelijck mit Wymenum tevreden waeren. - Dat hij S.H. geraden en S.H. hem belast Wimenum daertoe te promoveren, want daer veul aen gelegen was. - Dat S.H. niet licht van opinie veranderde en dat hij wat eigensinnich was, niet licht volgende wat men hem riedt in polytique saecken, latende nu veul op sijn credit en authoriteit aenkomen, waerdeur hij die van Hollandt dicwils offenceert, die sich dan tegens S.H. opynatreeren en stellen. Seide dat S.H. hem selfs geseit hadde, dat de heer Musch hem wel in tachentich saecken voorseit hadde 'twelck hem soud wedervaren, en dat hij het op het lest altijt soo bevonden had en sijne resolutiën en opiniën had moeten veranderen. - Oock seide Musch, dat S.H. nae sijne meinning niet wel had gedaen om Knuyt sulcke resolutie te geven, want die van Hollandt dat all ten quaetsten S.H. afnemen, 'tgene tegens de Deensche tocht gaet. - Sijn meining was, als S.H. woude de manier van sijn heer vader prins Wilhelm wat gebruycken, hij soude de steden mitterijt weder gewinnen mit soeticheit. Prins Wilhelm had vier hoffmeesters om de burgemeesters te tracteren. - Hij ordeelde oock, dat S.H. prins Wilhelm yet te doen soud krigen nae sijn heer vaeders doot. - Seide datter 30 goede groote oorlochsschepen nae de Sondt gingen, die de Deensche schepen wel sullen durven aentasten en sijn veul beter als verleden jaer. D'agent Tancke is bij mij geweest, seit dat de coninck tevreden mit desen staet te accorderen, gelijck het geweest is anno 1628, soude niet toelaeten de pasagie door de Sont sonder toll te [81] betalen, gelijck de Hollanders voorwenden en betalen in 't wederomkomen voor beyde passagiën, stridende tegens sijne regaliën ende olt heerkommenGa naar voetnoot68. - Mit S.H. wesen wandelen in 't Bosch, die heel vrolijck was. - H.H. gesien, die oock passelijck lustich was. - Mit madamoiselle des avonts gegeten, die heel vrolijck was; sat recht tegens haer oover. 6/16 dingsdach. Desen nacht wel geslapen en gerust. Ick worde Godt loff en door Godes genade nu alle daghe beeter, stercker en krieghe mijne gesontheit heel weder, dat ick hoop sal continueren, om S.H. in 't leger op te wachten, sijne bevelen te achtervolgen, hem te dienen, alsoock het vaederlandt. - Bij de heer Verboldt geweest, doch vond hem niet tehuys. Mit Saint-Ibar wesen wandelen. Bij de Rijngravin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest, daer wij seer vrolijck waeren. - Mit S.H. en H.H. nae Honselerdijck gegaen; het was geen fray weder, doch waeren H.H. vrolijck en lustich. Madamoiselle adt des avonts aen taefel in 't voorhuys, was vrolijck, madamoiselle Portugal, Gleser en ick. 7/17 woensdach heel wel geslapen, mit S.H. in 't Bosch wesen wandelen; 't was quaet weder. Nae den eten mit Haer Hocheiden wesen wandelen, om 6 uiren gespeult mit H.H. en 100 gulden verspeult, madamoiselle 50, Deschands 70. Gleser won 300 gulden. Aen taefel was madamoiselle lustich; had het geluck lang mit haer nae den eeten te spreecken. H.H. kreech den brief van de Reeckenkamer. 8/18 donderdach heel wel geslapen. Mit S.H. des morgens wesen wandelen; H.H. ginck tegens den avont wandelen, het was uytermaten schoon weder, mit de koetz en te voet. Nae den eeten deed madamoiselle mij de eer en lass mij yet voor in Ariana en was vrolijck. - Prins Wilhelm quam gisteravont laet te Honselerdijck, ginck donderdach weder nae Den Haech en quam des avonts weder te Honselerdijck. - Graf Hendryck, Haulterive en veul andere waren heel spijtich en jaloux, dat ick alleen nae Honselerdijck was mitgenomen. 9/19 vridach mit S.H. wesen wandelen nae de Orangiënpolder en in 't Bosch; H.H. ginck oock in 't Bosch en quam S.H. tegen, die sach vischen. - Tegen den avondt ginck S.H. mit H.H. weder nae Den Haghe; H.H. bevond sich niet wel. Ick adt des avonts mit madamoiselle, die lustich was, sach de grevin van Nassau. De heer van Brederode quam in De Haghe. 10/20 saterdach mit de heer van Haultyn om ses uir nae Voorburch gereden in een galop, om te sien of het mij wel soude bekomen, en vond mij Godt loff gantz niet moede. - S.H. en H.H. gingen bij de vrau van Donau eeten. Madamoiselle sadt in mijn koetz. Ick sach madamoiselles Albertine en Henriette, broch madamoiselle weder tehuys. H.H. hadt groote pijn en was heel qualijck te pas. - Ick adt des avonts mit de heer van Brederode bij de heer van Asperen. 11/21 sondach mit S.H. in de kerck geweest; de heer van Brederod, Solms, graf Mauritz aten bij mij; de heer van Brederode vertrock, om nae Rammekens te gaen bij de troupen,...Ga naar voetnoot69 compagniën te voet, achtien te peerdt; het voetvolck is van alle natiën, door lieutenant-colonels geleit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[82]De ruyteri [onder leiding van] Talmont, Haersholt, viconte. - Brederod woste het dessein noch niet, meinde het was het dessein bij Brugge ofte op Antwerpen, daer men omtrent Dendermonde door de Schelde kan komen. - Prins Wilhelm seide dat hij niet wel stond mit Florentine en seer wel mit Ammeli, die hem goede belofte had gedaen om van haer hair verseeckert te willen geven. - Mit S.H. wesen wandelen. - De princess-royal sijn [zien] eeten. Madamoiselle onderholden, die lustich was. - Mit Dechands en Janville gecollationneert, en droncken eens lustich om madamoiselles gesontheit. 12/22 maendach mit S.H. gegeten. Beversweert seide mij, dat S.H. het heele corpus van het leger bij sich hielt die verleden jaer gehadt, en dat de heer van Brederode maer van de nieuwe gelichte compagniën uyt de guarnisoenen bij Rammekens solde vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Bij de kleine madamoiselles geweest. H.H. is heel qualijck te pass, heeft groote pijn in haer sijde. - Mit S.H. wesen wandelen. - Mit madamoiselle des avonts gegeten, was lustich. 13/23 dingsdach te Rijswijck geweest, de peerden gesien, daer een ruyntjen, dat Carabijn heet, en noch een hengst, die hem gelijckt, heel fray en schoon waeren. De Pool is de beste springhengst. - Mit goedt geselschap tehuys gegeten, gedroncken en mit de heer van Zulestein lang gepraet. - Mit S.H. wesen wandelen, en liet mij voor de prins van Talmont sitten in sijn koetz. - Mit Maucken gegeten. Madamoiselle daernae gesien. S.H. des avonts mit de koetz gewandelt, was lustich. 14/24 woensdach heel wel geslapen. De heeren reeckenmeesters aengesproocken, die mij goede antwoort gaven aengaende het salet. - Graf Mauritz stond het oock toe. - Bij de Rijngraf gegeten, bij Seer geweest en niet wel gehauden. - Mijn schulden en saecken naegesien. - Madamoiselle sien eeten bij de princess-royal. - De heer Ripperda sprack mij van het Oostfriesche werck, begeerde ick soud Roorda spreecken en disponeren om de handt te hauden aen de secrete resolutie en de evacuatie. - H.H. niet gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[83]15/25 donderdach wel geslapen; het is Hemelvaertsdach. - Mit S.H. in de kerck geweest; H.H. is niet in de kerck geweest, was niet wel. - Des naemiddachs in de kerck geweest. Bij de grevin van Nassau geweest, de coningin, vrau van Somersdijck. - H.H. gesien, was passelijck. - Mit madamoiselle gegeten, lang bij de princess-royal geweest. - Het is vandaech den dach van randevous geweest. 16/26Ga naar voetnoot70 vridach heel wel geslapen. H.H. vertreck van desen morgen afgeleit, en komen mit groote hitse des avonts te 's-Ghravenweert. - Ick deed mijn adieux aen de residenten en ambassadeurs des naemiddach, aen de dames en coningin. - S.H. prins Wilhelm, prins van Talmont, graf Hendrick en ick saten in de princess coetz, van de princess-royal, vrau Stennop. 17/27 ginck de princess-royal mit S.H. uyt Den Haghe om half ses op de coetz sitten, en quamen om 1 uir te 's-Ghravenweert, daer H.H. in 't jacht was, maeckten 't seil en quamen om 5 uir op de Swaelue aen lant, te half negen te Breda, sijnde de ruyteri tuschen Breda ende de Swaelue; H.H. en de dames waren moede van de groote reise; Sell niet gesien. 18/28 sondach is S.H. noch H.H. niet in de kerck geweest; H.H. gesien. Mit Sell gegeten. De ruyteri van Breda ginck nae Bergen. 19/29 maendach mit S.H. prins Wilhelm op de jacht geweest; mit Crock gegeten. S.H. en H.H. gingen in het Mastebosch wandelen, dat heel fray nu is, doordien daer schoone breede alleën in sijn gemaeckt, S.H. hebbende veel boomen in de wech staende, laeten afhauwen, daerdoor het grooter schient te wesen; daer is oock een viver in, en quaemen Haer Hoocheiden eerst om half achten thuys. - Mit Sell gegeten; H.H. was heel wel desen dach. 20/30 dingsdach heel wel geslapen en ben nu heel wel, Godt loff en danck, heb mijn sterkte en kracht haest weder, soodat ick hoop door Godes segen ende genaede haest gesont te sijn om, S.H. commandementen in 't leger ontfangende, wel te kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achtervolgen en uytvoeren. - S.H. sprack mij om eenich volck van de Vriesen nae den Rijn te schicken, oock van de Waelen en dat Oenema oover die 18 compagniën neffens Zijl soude commanderen. - Mit S.H. gegeten. Sell gesien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[84]S.H. ginck in 't...Ga naar voetnoot71 wandelen, dat heel fray en aengenaem is, en quam te peerdt wederom. - H.H. gesien, was Godt loff passelijck. - Mit Sell gegeten, en seid mij Deloges van een rancontre van freulen Mauritz mit Sell en dat prins Wilhelm seide hij wiste wat sij seide, en swoer daerop, 't was dat Sell een man te veul aensach, want Sell hadt geantwoort, ick kan mijn oogen niet altijt op één plaetz hauden, en sach Sell niet meer sooveul om sindt dat geswetz als mit scrupeul ende haesticheit. Freulen Mauritz is quaet, dat men haer niet genoech opwacht en caresseert, en doet het uyt spijt en yalousie. 't Is niet quaet, want daermeed, hoop ick, sal se niet gewinnen, maer sal meerder voordeel voor den anderen sijn. Men moet dese saeck wat naesien en derop letten mit voordacht. 21/31 woendach heel wel geslapen. Om de stadt van Breda gereden, alwaer 14 bolwercken om de stadt sijn, 2 om 't casteel, 37 stucken om de stadt, 12 groote op 't casteel, behalven wat in 't magasijn is. Der sijn veul hoornwercken, ravelijns en buytenwercken, contrescharp, op sommige plaetzen twee contrescharpen. De helft van de stadt is rondtsom mit groote dicke palissaden pesett; de ander helft sal gemaeckt worden; der is een goede hegge van doornen rontsom. Der sijn drie poorten om de stadt, elck mit vier optreckende bruggen, 1 op 't casteel, oock mit optreckende bruggen. - Daernae in de kerck geweest. - De Staeten sijn bij S.H. geweest. Destrades is gekomen uyt Vranckrijck. - S.H. ginck alleen in 't bosch wandelen te peert, H.H. niet. - Des avonts mit Sell gegeten, die altemits noch omsiet, doch mit schrupul om Maucken en graf Hendrick. 22 maij/1 junii donderdach de Staten bij S.H. geweest. S.H. wesen wandelen nae de Warande. H.H. mit S.H. naemiddach mit de coetz uytgereden. De Rijngraf van Tilborch hier geweest. - Madamoiselle een braselett verloren mit een diamanten slootjen van S.H. - Mit Sell gegeten, siet mit schrupul om. - Destrade seit dat het leger van den coninck van Vranckrijck sterck is 16 duysent man te voet, 8 duysent peerden, dat S.H. den 1 junii behoorde in Vlaenderen te sijn. 23 maij/2 junii vridach in de kerck geweest. - S.H. wesen wandelen; Destrade seyde mij, dat se 16 mille te voet en 8 mille te peert waeren, souden in het landt trecken, een stercke plaetz belegeren oft slacht leveren. Gassion en de beste officiren waeren daerbij, seide S.H. moste den 1 junii op 't randevous oft Vlaenderen sijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[85]Meende S.H. soude Antwerpen belegeren. De heer van Brederod soude maer diversie maecken en op twe à drie plaetzen landen, om den viant daerhenen te trecken en van Antwerpen af. De viant meint het is een feinte en dat S.H. gaet nae Stevensweert en Maes. - Prins Wilhelm seide mij van vrau Slabata, freulen Solms haer te hebben en stond wel mit beiden, dat se van malckander jaloux waeren en niet wel op hem tevreden, als hij den eenen aensprack, had Florentine dicwils geschreven en antwoort | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekregen, had sijn brif in plaetz van madamoiselle oovergegeven. - Nae den eeten gincken Haer Hoocheiden wandelen in 't Lysebosch; ick satt bij Sell, die mij seide om mijn broeder gekreten, woste oock dat se tsaemen souden trauwen, oock dat in Den Bosch de huylijcksvoorwaerden waeren verbrant door H.H., die sie seide dertegen was; S.H. woud het hebben voor 't legerGa naar voetnoot72; was heel vrolijck; ick kreech een stockjen, dat se geknaut, settende het op mijn hoet, daernae noch één, 'twelck op haer rock liet vallen; sprack heel lang mit haer nae den eeten, nam mijn afgescheit, seide haer noit te sullen trauwen, gaf haer te verstaen mijn liefde, doch wolde het niet aennemen ofte verstaen. Ick seide haer van freulen Mauritz froideur, dat se gemerckt had, en wol freulen Mauritz mij niet aensien. 24 maij/3 junii saterdach mit S.H. prins Wilhelm nae Tilburch geweest, quamen om 7 uir weder tehuys; mit Sell des avonts gegeten, die mij de eer deed en seer wel tracteerde, sach altemitz om, doch mit scrupul. - Prins Willem seide mij, dat hij van drie jonge dames het hair had, dat hij Florentine schilderi had laeten copiëren, dat hij Willemine het liefste had, die hij soo dicwils custe als hij woude, alleen sijnde, en de borstjes tastede, dat haer vrau moeder [Margaretha van Gent] niet woud hebben dat se alleen bij prins Willem was, doch dat sie het allebeide sochten; de grevin incomende, maeckte prins Wilhelm den slaepert in H.H. camer; Willemine liep nae de tafel, adt mit freulen, Sel mit de princes-[royal]. - Ick moet Sell gaen genacht seggen, verhaelen hetgene voor desen geseit heb en bidden haer altemitz op haeren getrausten diener te dencken ende dat, alse in 't spiegel siet, soo een soete dame, omdat ick niemantz heb die haer aen mij sal doen gedencken, oock te bidden een plaetsjen te hebben in haer goede gratie. 25/4 sondach pingsteren H.H. in de kerck gebracht, naemiddachs weder in de kerck geweest. Mit freulen Mauritz sitten praten. S.H. reedt uyt, doch ick ginck niet mit hem; H.H. onderhauden. Mit prins Wilhelm bie Krock gegeten; Sel adt bij de princess-royal, die ick opwachte een tijtlanck. 26 maij/5 junii maendach H.H. weder in de kerck gebracht; Goedthals preeckte; nae de predicatie lang mit Sel gepraet en de graf van Stirum. - Des middachs gingen Haer Hoocheiden bij monsieur d'Haulterive eeten en waeren heel vrolijck; Sel sach altemitz noch om mit scrupul; nae den eeten onderhiel Sel en nam afgescheit, doch was froid. - S.H. en H.H. gingen daernae wandelen; mit Sel gegeten, sach altemitz eens om; prins Wilhelm vertelde mij bij Hauterive, hoe hij mit Willemine stond, die hem geschreven had; mocht sooveel kussen als hij woud, had haer belofte gedaen van sich deechlijck te hauden, had van een brief of handtschrift gesproocken. Seid mij oock van sijn leder, van sijde gemaeckt, oock van sijn schult en credijt; Sel sach noch op end om. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[86]Van de princess-royal afscheit genomen. 27 maij/6 juni dingsdach is S.H. mit H.H. uytgereden en hebben de ruyteri sijn [zien] marcheren; H.H. ginck mit tot op de heyde,...Ga naar voetnoot73 genaemt, daer se aeten. Vandaer ginck H.H. nae Breda, S.H. nae Bergen, die te acht uir daer quam; Sel sach noch altemitz op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen taefel. Ick seide se genacht, doch sie wol mij niet aensien noch antwoorden, deed niet als lachen; weet niet wat dat seggen wil. - S.H. seide, als madamoiselle d'Orange in de coetz ginck, ick moet dese fraye dame voor het leste mael eens genacht kussen. Madamoiselle begost haer traentjes te laeten uyt sien komen. S.H. woud de princess-royal handen kussen; sie presenteerde hem den mont. 28/7 woensdach S.H. wesen wandelen nae de schepen; des naemiddachs S.H. oock gewandelt in de coetz aen de fontain; all het voetvolck quam vast aen het hooft te Bergen. - Des avonts mit Haulterive lang gepraet, die mij seide dat hij meinde S.H. soud mij een honorable employ geven en mij soecken voor te trecken off S.H. mocht noch scrupul maecken van 'tgene bij mijn broeders doodt geseit was, dat hij op de vleeschbanck was geleit. - Destrade seide mij de ruyteri soud hier incomen; men soude de poorten sluyten en maecken de myne of de ruyter te scheep solden gaen, en dan 's morgens gemarcheert. - T'Antwerpen is groote vreese en bangicheitGa naar voetnoot74. 29 maij/8 junii donnderdach S.H. om de stadt gereden. Prins Wilhelm hier geweest, die tot Wou brocht en gaff hem mijn NobeltjeGa naar voetnoot75. - Graf Hendrick en Solms seiden mij van het freulen van Stirum, wat graf Mauritz aen S.H. en H.H. had geseit. Mit de ritmeester Dona daernae daerof gesproocken, en waren het niet eens. - Kuyn seide hij had 46 mille. 30/9 vridach in de kerck geweest. Bij de heer Roorda geweest, die mij seide dat S.H. noch bij sijn resolutie bleef om op de Brabantse sijde te landt te gaen, oock om yetwes mit schepen te doen. - Bij de heeren Staten gegeten, daer se mit de heer van Wimmenum malkanderen quelden; bij de vrau van Beverweert geweest. S.H. wesen wandelen. - Desen avondt kreech S.H. tijding, dat de heer van Brederode een fort [Miseria] hadt ingenomen op de Moervaert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[87]31 maij/10 junii saterdach liet S.H. alle colonels bij sich komen en seide haer dat, dewiel door des heeren van Brederodes goedt succes men yetwes kost voornemen en dat S.H. dessein was Antwerpen oft Hulst off eenige andere plaetz te attaqueren, soo vraechde hij, off het beter was door Brabandt te landt te gaen, maecken een brugge oover de Schelde, om Antwerpen te belegeren, en sich met de heer van Brederode te conjongeren, de brug gemaeckt sijnde. - Off ten anderen nae het Sas te gaen, te landen, sich mit de heer van Brederode te conjugeren, midden in haer landt te gaen, daer Hulst, Antwerpen, Gendt, Rupelmonde, Dendermonde hem dienen kosten tot belegering. - 't Eerste desein was periculeux, seide S.H., omdat 1000 man u de pasagie souden kunnen verhinderen, het ander, de Schelde breet sijnde en soo wijt, dat men mit canon daer niet oover kan schieten. - Vraechde de graf van Solms eerst, die seide dat hij sich mit de heer van Brederod soude conjongeren, omdat het het seeckerste was. S.H. soude daerdoor de troupen van de heer van Brederode verseeckeren en hebben gelegentheit om een van die genoemde steden aen te tasten. - S.H. vraechde mij daernae. Ick seide dat ick meinde S.H. soude sijn vivres beter langs Brabandt krieghen als daer de heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Brederode was, dat ick niet wost off de Schel breet was, oft men der niet door kost rijden of gaen, dat mij docht duc d'Alenson wass er door gemarcheert. Daerop seide S.H. van neen, de Schelde was heel diep en wijt, dat gheen musquet of canon daeroover soude kunnen schieten. Soo concludeerde ick, dewiele de brug niet licht was te maecken als mit groot ongewisheit van de uytkomste, dat bij de heer van Brederode te gaen seeckerder was, soo soude mijn opinie sijn sich bij de heer van Brederode te vervoegen, alwaer S.H. sijn dessein nae gelegentheit des tijts cosste formeren. - Haulterive wierd daernae gevraecht, die seide, op dese materie kan men veul seggen pro et contra, doch alles wel ooverleit en bedacht, dunckt mij men kan niet beter doen als sich mit de heer van Brederode conjungeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[88]Daernae vraechde S.H. Ferens en alle colonels, die sich mit weinich woorden confirmeerden mit Brederode sich te conjungeren. S.H. vraechde Beverweert het lest, die oock van die opinie was. - S.H. ginck nae de schepen wandelen te peerdt. - Nae den eeten aen de fontain mit de coetz; hij kreech tijding van Alfonso, dat de viandt een attaque had gedaen op de heer van Brederode quartier en 't fort Miseria, doch dat de viant 200 man had verloren. - S.H. schickte Beverweert, alle colonels mit die schepen die vlott kosten worden, van Bergen des naemiddachs om twe à drie uiren mit last te Phillippine te landen en nae Selsaten te marcheren en daer te logeren en de heer van Brederode daervan te adverteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[93]Junius. - 1/11 sondach is S.H. in de kerck geweest. Percheval quam van de heer van Brederode, seide dat alles daer wel stonde en dat de wercken wel en in defensie waren, dat Rummen en Schoenberch sich heel wel geholden hadden tegens 2 regimenten, die de heer van Brederode meenden het fort [Miseria] weder of te nemen, swemmende door het water en repousserende den viandt, brengende haer in disordre. - S.H. ginck om 3 uir scheep en maeckte seil, quam des avonts tot...Ga naar voetnoot76. 2/12 maendach geseilt, en quam S.H. om 3 uir op 't Sas en om 5 uir te Selsaten, deed de tour van de front van 't leger, dat in bataille logeert. - Ick reedt mit monsieur Huygens noch nae de heer van Brederodes quartir, alwaer wij sagen hoe ons volck de Moervaer, een gracht van een retranchement, het retranchement en daernae de gracht van een begonnen fort hebben gepasseert en het fort ingenomen. Wij gingen oock sien de wech nae Saffelen, die ick smal vond en leech, weyen aen beide sijden mit slooten, soodat ick geen goede opinie had van die saeck en sach niet hoe S.H. daeroover soude komen, om de situatie, oock omdat de viant tijt had gehadt om sich te begraven, en seide tegens den graef van Solms, dat S.H. den viant geen tijt moste laten om meerder te arbeiden, off het soud te laet worden, en de viandt soud te sterck worden. Huygens meinde men soude door de weyen kunnen voortkomen, vullende de slooten mit fassines, dat ick niet approbeerde oft kost goetvinnen om de moyelijckheit en datter geen canon of bagagie mit kost gaen en ruyteri heel qualijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quartir en alles wel besichticht. - Ick reedt mit S.H. prins Wilhelm besien waer Rummen en Schoonenberch den viant hadden gepousseert en de captein gevangen gekregen. - Nae den eeten schickte S.H. Perseval uyt, om yet te recognosseren op de wech van Saffelen, en gingen ettelijcke volentairen mit, daervan doodt bleven Jeanveille, Dunay, Gevershan. De graf van Waldeck storf des avonts om 6 uir. D'andere gequest. Perceval bevond den wech eng, leech, de weyen leech, de pas gefortificeert, soodat hier niet te doen is voor ditmael. - S.H. prins Wilhelm kost sijn tranen niet hauden oover graf Jacob [van Waldeck-Wildungen]; hij had hem lief. - Haulterive seide mij, hoe dat S.H. soo goede myne kost hauden in alle saecken wat hem ooverquam, behalven in sijn eigen interes, daer liet hij sich in amporteren; behalven in dat point was hij perfect, was niet vraeckgyrich, maer wat méefiant. - De Françoisen doen oock niet, soodat ick niet sie wat men doen kan dit jaer. 4/14 junii woensdach is het bededach; S.H. in de kerck geweest, nae den eeten wesen wandelen. Des avonts quaem er tijding, dat de viant 3 schansen had verlaten mit Sint-Marco. - Dorp, Boschuysen, Stelant aten mit mij. Men seide datter 2000 man te voet bij Beeck waeren gekomen en dat der Lorainsche en Crabaten oock gekomen waren. 5/15 donderdach voor den eten seide collonel Aluva, dat de keisersche Dorsten aen de Spaenschen hebben oovergelaten alsoock Meppen. De heer Roorda ginck nae Vrieslandt, om gelt te halen. - Nae de middach ginck S.H. wandelen. De heer van Brederod seide mij, dat graef Hendrick had geschreven aen yemantz dat hij mit sijne troupen geslagen was. Spijck soud de brief bij graf Mauritz gelesen hebben. - Graf Hendrick seid hij had hed noit gedocht. - De viconte seide mij, hoe de heer van Brederode alles wel had gedaen en mit goet fatsoen, sonder sich te troubleren of de offciren te gourmanderenGa naar voetnoot77. - Dat de heer van Brederode eerst het woordt slechtjes uytgaf, liet neerstich wercken, verboot het bagagie te laden en om elf uir des nachts gaf hij ordre om te drie uir dess morgens op de heyde gereedt te staen om te marcheren, en doe nam hij het fort in van Miseri. 6/16 junii vridach bij de heer van Brederod gegeten. - 't Gene graf Hendrick soude geschreven hebben aengaende de heer van Brederod, was door graf Mauritz abuys geschiet, lesende voor Picolomini Brederod. - In de heer van Brederoots instructie stond, en alles doen wat hij tot de meeste dienst en profijt van 't landt bevinden sal nodich te sijn, daer ick voor houde dat het Saffelaer soude kunnen aengaen, daer sich gefortificeert te hebben. De guide seide dat, als men te Saffelaer is, dat men dan op de hoochte is en in geen leechte meer komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[95]Graf Hendrick kreech een rink, een hartjen mit balsum, had de dame te Terburch onbekent gesien, sich belooft en had van haer hair. - S.H. reedt nae het ruyterquartir, die hij liet retrancheren mit 1500 man te voet, gecommandeert van 3 lieutenant-collonels. - Der quam een edelman uyt Vranckrijck, die seide dat het Franche leger, niet konnende doorbreecken oover de rivir de Colme, was weder teruggekeert nae Watene. 7/17 junii saterdach. Het retranchement voor de ruyter iss desen avont verveerdich; S.H. besach het 's morgens. - S.H. ginck nae den eeten wandelen in 't Sas. - Seide mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Ranzou was all oover geweest de rivir de Colme, doch de viant gaf hem gen tijt en jouch se mit verlies van 300 man weder terug van 't regiment van Picardiën. - Ick had desen naemiddach kaude van een dronck bier, daernae hitte van een koorts en nam drinkel in om te sweeten. 8/18 junii sondach mit S.H. in de kerck geweest, bevond mij desen dach heel wel. - Bij prins Wilhelm gegeten, die mij seide dat de graf van Waldeck en Willemyntjen all oover lang waeren verlooft geweest. - S.H. wesen wandelen. 't Gene in graf Hendrickx ring staet, is dat se hem belooft getrau te sijn, soolang dat sie leeft. - Ick heb de durchloop gekregen. De graf van Stirum had questie mit Meerenholts. 9/19 junii maendach is het heel quaet weder geweest van windt, en ginck S.H. den heelen dach niet uyt om den stoff. - Den edelman van Monsieur vertrock wederom nae het leger. 10/20 junii dingsdach is het weder soo quaet weer geweest. - Kuyn is mit gecommandeert volck uyt geweest, vond te Moerbeeck veul volck en goede wercken. - Bij S.H. prins Wilhelm gegeten; hij seide mij dat de grevin [Anna van Baden-Durlach] een geraecktheid had gehadt, als sij hoorde dat de graf van Waldeck doot was en datt sich Willemine heel droevich aenstelde en lach te bedde. - Mit prins Wilhelm la besteGa naar voetnoot78 gespeult. - S.H. wesen wandelen door het Sas en soo weder nae huys, 2 uir gaen. - Ick had weder een weinich kaude en hitte, alteratie van de koortse; het was den vierden dach, twe goede tuschenbeyden. - De viant schoot een lieutenant doot van Weyers, quetste Van den Broeck. 11/21 junii woensdach. Wel geslaepen desen nacht, een weinich gesweet; Beverweert seid datter noch 9 regimenten waren bij den viant gekomen en logeerden aen de Suytley. - S.H. wesen wandelen. De heer van Somersdijck, M. Beverom, Ornane, Almeran en sopen sich droncken en aten bij mij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[96]Des avonts bij prins Wilhelm gegeten. - De heer van Donau vertelde mij van sijn broeder, dat hij sooveul hair had en soo goede fortuin bij de grevin van Stirum. 12/22 junii donderdach quam Dechand bij mij, seid mij hoe dat Gassion oover de Colme was gekomen eendeels door surprinse, eensdeels par force en dat hij een deel van 't Spaense leger had geslagen en was nae Mardijck. Picolomini liet sich niet sien noch sijne ruyteri. - Hij sprack mij weder van de compagnie van baron de la Ferté voor sich te krigen en sijn compagnie te voet aen Lepinez broeder te vercopen. - Hij seid S.H. had eens geseit, men kan van geen mensch ordelen off hij couragie heeft; het herdt is journaeliéGa naar voetnoot79 en komt van Godt. - D'Estrade quam bij mij, seide mij hoe monsieur de Villetier was oover de Colme gekomen, en las mij de brief voor van monsieur de Monstreul. - Ondertuschen dat wij soo spracken, wierde te Gendt driemael salve mit geschut geschoten voor duc de Lorraine, die mit sijne troupen daerdoor marcheerde; hadden ooverall daer se door quamen, seer geplundert. - Ick adt des middachs mit S.H., die in de heer van Brederodes quartir ginck, besach de schans Miseria en ginck nae Mennedonck wandelen. Ick sprack lang mit de heer Huygens; hij meinde dat S.H. Hulst soud soucken te belegeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13/23 vridach quamen de gecommitteerde van Haer Hoochmogende neffens de heer van Brederod bij mij eeten en waren vrolijck. - Aen tafel sittende, quam monsieur d'Armaveille, die seid mij dat een équier van Monsieur nae Den Haghe ginck, om de Staten-Generael aen te spreecken, dat Tromp admiral-lieutenant mocht voor Duynkercken komen, oock dat Monsieur aen S.H. had geschreven, du camp devant Mardijck, en dat Monsieur Mardijck belegerde. - Willemine stelt sich heel droevich aen oover de doot van de graf van Waldeck, en seit men dat se een geraecktheit heeft gekregen van alteratie. - S.H. ginck wandelen de wech nae Assened. Ick adt 's avons bij de graf van Solms; Sulestein bleef in mijn huys tot 12 uir. 14/24 saterdach bij Ferens wesen eten, daer twe gevangen officiers waeren, een Spaenjaert, don Josepho Cabrero genaemt, die mij de naemen seide van de Spaensche colonels of maistre de camp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[97]Conte de Garcia, don Stephan Gomarra, don Gaspar Boniface, don Balthasar Mercader, don George Castelby, in Vranckrijck gevangen sints Rocroy, don Pedro Rocks, el conte Delimares, een Portugijs van grooten huyse, heel rijck. - Een meester de camp heeft niet oover het regiment te seggen als in 't marcheren en logeren van de quartiren. De capiteins vergeven haer lieutenants- en veendrichplaetzen absoluyt, Castel Rodrigo de Campaniën. - Ter contrari een Duyts colonel vergeeft alles sonder een captein te vragen, heeft oock de justicie aen hem. - Wij waeren bij Ferents lustich en vrolijck; maeckte goede kenniss mit den Spaenjaert, dat een hubs, eerlijck man is. - Elck regiment Spaeniër iss van 20 compagniën, elcke compagnie 150 man, behalven de Spaensche vier compagniën die in de castelen leggen. - Dockter Rumph is desen dach gestorven door opium, daer hij in had gebeten. 15/25 sondach mit S.H. in de kerck geweest; nae den eeten wesen wandelen, waer mijn peerdt seer sprong. - Mit prins Wilhelm des avonts gegeten en gespeult. - Der quam geen tijding van de Spaensen of Fransen. 16/26 maendach bij graven Mauritz en Fritz geweest. - Mit graf Fritz bij den prins van Talmont gegeten. - Weder aen het hoff komende, reedt S.H. uyt wandelen en sach peerden piquerenGa naar voetnoot80. - Ick kreech desen avont weeder een alteratie van de coortz op de dach van de quartaen. - Der is niet nieus gekomen van Mardijck. 17/27 seid mij een man van Maldegum, dat monsieur de Lorraine was voorbij Brug gemarcheert mit sijn leger, dat se op 8000 man sterck maeckten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[98]Van Mardijck is niet gekomen. - S.H. reedt wandelen tot Rymen toe; de wagen sijn noch niet all gekomen mit d'schepen. 18/28 junii woensdach ben ick bij monsieur d'Estrade geweest. - S.H. prins Wilhelm adt bij den prins van Talmont. - Het regende den heelen dach. S.H. ginck niet uyt. - Ick speulde pijcket den heelen naemiddach. - Des avonts ginck ick bij den heer van Sulekum, die mij seide dat ick wagens solde krigen. - Seide oock datter yemants te Gendt was geweest, die seide dat te Gent de poort achter een halve maen altijt open | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond en als men door het canael was, quam men in 't ravelijn, daer weinich wachts is, in de poort en in de stadt en vandaer aen de groote poort, die men mit groote hamers most opslaen, en op die manier soude men sich meester van de stadt maecken konnen. Meester van de stadt sijnde, sijn aen de sijde van 't casteel duynen, die het casteel comanderen, en soude men licht meester daervan werden, de ruyteri en stucken mit voetvolck daerin gebrocht hebbende. - Seide oock hij meinde men behoorde mit het heele grosGa naar voetnoot81 te gaen nae Brugge, trecken den viandt sijn heele macht daerheenen en als ghij se daer hebt, laet u volck scheep gaen, seilt nae Calloo en den Oosteenschen dijck; ghij sult daer veul eer sijn als sij, want van Brug tot Antwerpen een groote wech is, wel van 18 of 20 uiren gaens; langs Gendt om te rucken en te water mit getije en goede windt kundt ghij het in weinich uiren doen; daerdoor soud ghij der veel eerder sijn, doen u saecken eer de viant quame, en marcheren nae ter Burcht, soo was Antwerpen heel van Vlaenderen afgesneden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[99]19/29 junii dondersdach wass ick bij de Staten te eten gebeden, doch ginck er niet, vresende voor den dronck. - En ginck mit S.H. bij prins Wilhelm eten. - Vandaer comende, ginck nae huys, kreech om 5 uir de koude, om 7 uir de hitte en had een stercke koortse van de quartaen, stercker als oyt tevooren. - S.H. reedt nae de meulen van Assened wandelen; prins Wilhelm liep la barreGa naar voetnoot82 te peerdt, en wordt baron van Donau uyt sijn sadel gereden. Romerantijn en de cornet van de Rijngraf liepen mit peerden opeen, dattet rammelde, en vilen allebey uyt de sadel; een peerdt dat is lam geworden van de schock. 20/30 junii vridach ben ick niet uyt geweest, nam dess morgens om 4 uir een vomitorium in, dat tot 7 uir opereerde, gaf 6 mael oover en had negen stoelgangen, wierde veul gal en slijm quijt; ick hoop daerdoor genesen te sijn. - Graven Hendrick en Fritz quamen mij besoecken. - Wijnbergen des avonts nae den eten. - De Lorainsche leggen tuschen Gendt en Brug achter 't canael. 21 junii/1 julii saterdach adt ick mit S.H. - Ick ginck bij de graf van Solms verkeren. S.H. ginck niet uyt. - Der quamen brieven van Mardijck, dat de circumvellatie gedaen, dat se den 4 julii de aprochen solden beginnen. Picolomini had een bateri op de duynen gemaeckt en schoot in Gassions quartir, en die van Mardijck schoten der oock in. 22 junii/2 julii sondach was S.H. in de predicatie; vandaer ginck ick tehuys, omdat ick de coortse vreesde, adt geen vleesch, bleef den heel naemiddach in, kreech om 6 uir een weinich alteratie van vrieseling, die duirde tot 7 uir, daernae weinich hitte, die duirde tot half tien, doch was de coortse lang soo sterck niet als donderdaechs. - S.H. reedt uyt wandelen, en der quamen 8 Italiaenen oover, waeronder 2 corporaels. 23 junii/3 julii maendach reedt S.H. om 7 uir naer Rodehuys en Mennedonck en soo nae de heer van Bederoods quartir. - Ick adt bij de viconte neffens Brederod en andere. Brederode seid mij S.H. klaechde oover de Staten, dat behalven de 11 tonne gauts d'Estrade 3 tonne gauts soud gelevert hebben, soud Brederod 15 duysent man gegeven [100] hebben om Antwerpen aen te tasten, S.H. van de ander sijde om de brug te slaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- S.H. had nu een dessein op Hulst, om Brederod mit een deel volckx voor te schicken, om Nassau en Moervaert in te nemen. - Off op de Maes, daer geen volck is, als hij de Deensche troupen kost krigen. - Ginck S.H. nae de middach wandelen. - All is S.H. te Saffelar oover, moet te Exaerde noch eens oover de Moervaert en dan oover de Deurme. 24 junii/4 julii dingsdach. S.H. heeft ordre laten geven om morgen te marcheren en dat sich de soldaten voor vijf daghen sullen versijn mit broot. - Nae den eeten ginck S.H. wandelen. - De heer van Brederode kreech ordre om te Wabbeke te blieven mit de viconte en sijn voetvolck; hij wost gantz niet van den optocht, daer hij seer quaet om was en fulmineerde. 25 junii/5 julii woensdach is S.H. gemarcheert om 4 uir in sulcke ordre, eerst vijf regimenten ruyters, S.H. sijne guarde te peert, die te voet, 6 stucken mit haer toebehoor, de Engelse brigad, [8] regimenten sterck, daernae de Fransche brigad, [8] regimenten sterck, daernae de Schotten, negen regimenten sterck, daerop S.H. bagagie en de hooftofficiren, d'artileri en haer train, de bagagie van 't leger, graf Mauritz mit 6 regimenten ruyter; het regende den heelen dach. - S.H. deede de tour van 't quartir en besach de wachten. - Liet soldaten commanderen om de straten op te graven. - De heer van Brederod seid men liet hem daerom daer, als hij klaechde oover de vivres, dat men dan alle last op sijn schouderen solde leggen dat het fort Miseria verlaten was, en was heel ontstelt en ongeduldich. Ick had weder alteratie van de quartaen. 26 junii/6 julii donderdach heeft het volck gecomandeert sijnde, de wegen opgegraven; het continueerde quaet weder te wesen, doch hutteden sich de soldaten. - S.H. ginck voormiddach en naemiddach wandelen; der quam andtwoort van den hertoch van Loraine, die seide dat sijn leger sich wat refraicheerde en soud daernae nae Mardijck gaen. 27 junii/8 juliiGa naar voetnoot83 vridach is S.H. in 't ruyterquartir geweest te Bassevelden, adt bij prins Wilhelm; tehuys comende, ginck hij noch wandelen, om de Franchen te doen verleggen. 28/8 saterdach is S.H. om 6 uir uytgereden in 't Franche quartir, om dat te veranderen, sijnde niet op een front en te eng gelogeert. - Der comt tijding, dat den coninck van Engelandt gantz geschlagen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[101]En datter 4000 gevangens sijn binnen Londen gebrocht. - Remon quam van Mardijck, seide dat de viandt alle de buytenwercken hadt verlaten, oock het hauten fort mit 4 stucken geschut, en dat se de plaetz haest souden hebben, sijnde klein van begryp en maer 700 man daerin. - Monsieur le duc d'Orléans schrief aen S.H., dat Lamotte aen de Françoisen was oovergegeven. - Dat le comte de Haercourt de rivir Segro gepasseert, de Spaense geslaegen, 1500 gevangen neffen 150 hooftofficiren, den generael, geschut en bagagie, 2000 op de plaetz doot, neffens de generael van d'artillerie. - S.H. reedt wandelen; ick ginck niet mit, speulde, verloor hondert gulden. Ick had gans weinich vermaning van de koortse ofte niet. Nam yet in om te sweten. 29 junii/9 julii sondach S.H. in de kerck geweest, nae den eten wesen wandelen. - Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seide dat den hertoch van Loraine gemarcheert had nae Duynkercken. - De secretarius Junius dotelijck kranck. 30 junii/10 julii maendach S.H. naemiddach wesen wandelen. Den viandt heeft alle de bomen ofgehauwen op de wegen die na den Langebrug ofte Gendt gaen, en drie cruysweegs oover malckanderen geworpen, soodat men te voet noch te peerdt niet daerdoor kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[107]Julius. - 1/11 julii dingsdach iss S.H. voormiddach wesen wandelen. Men seit dat S.H. de 4 dusent Denen gern woude gebruyck in 's lantz dienst. - Nae den middach weder nae Assened. - Der quam des avonts tijding, dat Mardijck voorleeden sondach den 29 junii/9 julii was oovergegeven aen Françoisen. - S.H. heeft van elck brigad 600 man laten comanderen om het retranchement te sluyten. - Ick kreech tegen ses uir een kleine alteratie van coortse, doch had niet te beduyden; ick bleef tot tien uiren op, had gansch geen moedicheit of pijn in de leeden. 2/12 woensdach. De circumvallatie van 't leger wierdt voltrocken. - Der wierdt aen S.H. geseit, dat 6 capteins hadden tuschen 't Sas en Wabbeecke 15 CrabatenGa naar voetnoot84 gejaecht. - Ick heb mit S.H. gegeten. - Ick had desen dach de eer een brief van H.H. te krigen. - S.H. deed des naemiddachs de tour van 't leger. - Der was niet nuys. 3/13 julii donderdach de prins van Talmont bij mij gegeten en graf Solms. - De heer van Brederod hier geweest, die mij een brief liet sien, daerin S.H. hem schreef dat het Keisersfort heel was ingevallen en dat hij sien soude, of hij het kost innemen; hij seide het lach aen de heyde, en sonder ruyteri kost hij het niet doen. - Den lieutenant quam van Mardijck, seid de viandt was maendach daeruyt getrocken, latende 9 veendels achter, hadden sich uytermaten slecht gedefendeert en sonder stucken. - Der komt een colonel te peert bij S.H. op de wach, bij prins Wilhelm den majoor. Sulestein ginck nae Mardijck, Monsieur geluck te wenschen vanwegen S.H. mit de verovering. 4/14 julii vridach heb ick S.H. gesproocken aengaende het transport van ritmeester Haren. S.H. stond toe, dat Randwijck majoor wierd, doch sijn soon, seid S.H., was te jong en te klein. - S.H. hielt daervoor, dat de Françoisen niet veul mit Mardijck gewonnen hadden. - S.H. adt bij de graf van Solms; ick adt er niet, omdat ick de coortse vreesde, doch kreech se niet, kreech alleen de alteratie van de pols. - Ginck niet uyt, verloor hondert gulden mit verkeeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[108]5/15 julii saterdach bij prins Wilhelm wesen eeten, daer gespeult. Mit S.H. wesen wandelen. - Der is niet gepasseert. - Der is tijding gekomen Junius, secretarius van S.H., ooverleden is. 6/16 julii sondach mit S.H. in de kerck geweest. - S.H. wesen wandelen nae Gendt toe. - De heer van Donau seid dat S.H. de caert van Gendt voor sich had en dat hij meinde het soude noch op Gendt gemunt sijn. - D'Estrade was qualijck tevreden, dat men niet uytrichtede, klaechde oover de veranderlijckheit van S.H., sijn lancksaemheit ende gecacheertheitGa naar voetnoot85, woud nae Vranckrijck gaen den 15 augusti. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7/17 maendach isser niet voorgefallen. S.H. reedt nae den eten wandelen. Gaf ordre, dat niemandt meer bagagie soude bij sich hauden als daer hij mit marcheren kost. - Ick adt desen dach niet uyt vreese van de coortse, ginck den heer Iselstein besoecken, die de colijck, 't graveel en podegra tegelijck had. - Ick was door de genade en segen Godes soo geluckich, dat ick de coortse gantz niet kreech. 8/18 dingsdach. S.H. seid mij voor de middach, dat Stricklandt hadt audiëntie begeert bij H.H.M. en dat Booswel sich daertegens opposeerde, omdat het tegens en tot ondienst van S.M. soude strecken, dat drie provinciën daertoe inclineerden, de vier niet, begeerde ick soud aen die gecommiteerden van Vrieslandt schrieven, dat se die audiëntie souden gelieven op te holden ende schrieven aen haeren principalen [Staten van Friesland], om maer tijt te winnen. Vosbergen waere tot de audiëntie genegen. - Ick liet S.H. mijn brief aen de heeren sien, die hem wel geviel; schreef in 't particulier aen de heeren Roorda, Sminia, VeltrielGa naar voetnoot86. - De heer van Brederod laet een werck maecken te Wabbeeck om de kerck. - S.H. wesen wandelen. Der quamen twe overlopers van duc de Loraine. 9/19 woensdach S.H. niet gesien; men seid dat hij melancolisch was. - De heer van Brederod seid mij, dat het op Dam gemunt was, dat Eerentruyter [109] voor soude gaen mit 1600 man, om te sien oover de saut en soet te komen. De heer van Brederode sal des nachs volgen van Wabbeeck en komen te Moerkerck bij ons en laten 20 compagniën te Wabbeeck. - Der sollen drie quartiren sijn, S.H., Brederode, graf Wilhelm, sondach marcheren. - De heer van Brederod sprack mij om de graf van Solms ritmeester te maecken van Haren sijn compagnie. - S.H. prins Wilhelm heeft gesocht om mit een trop te voet en te peerdt nae de Maes te gaen, om de viant daer te surpreneren end een diversie te maecken. - Prins Wilhelm gaet nu veul mit Beversweert om en haut lange conferentiën mit hem. Der quam tijding, dat generael Mery doot en heel geschlagen was van de geconfedereerde. 10/20 julii donderdach prins Wilhelm bij Horologe gegeten; ick sat aen tafel en adt niet, omdat het mijn quaden dach was, doch Godt loff, ick kreech gheen alteratie en adt des avonts om acht uiren lichte spijse. - S.H. wesen wandelen; der is niet nuys. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11/21 julii vridach isser continuatie gekomen van de slacht en defaicte der Beyersen. - Men sprack om den hertoch van Loraine gelt te geven, dat hij S.H. Gendt of Brug of de passagie oover het canael soud geven. - Oock dat de Francen nu den oorloch wel voerden, nu dat se aen des zee kant bleven, want daermit nemen se den viant de trafijc en kunnen se beeter bewaren als de groote lantsteeden, want die meester van het velt is, die kan die wedergewinnen, de zeesteeden soo licht niet. - Der gaen veul coopluyden en burgers uyt Antwerpen wonen, omdat de trafijc daer ophaut, oock omdatter geen gelt is in 't landt; de Spaensche soldaten gaen mit menichte bedelen lanks straet. - De keyser [Ferdinand III] heeft van vier millioen twee gekregen, soodat de Spaense haer voetvolck qualijck kunnen betalen; het ammunitiebroot begint oock te manqueren, en sijn der all 4 of 5 commisen van 't broot banquerot gespeult. - S.H. wesen wandelen. Gaf ordre uyt, dat alle colonels om half seuven aen sijn huys souden wesen. - Obdam heeft verlof gevraecht om nae Spae te gaen. 12/22 saterdach. De coronels quamen, en vraechde S.H. haer, of het meer eer soude sijn het fort Miseria te holden en mit 20 compagniën besetten dan of hij het soude quiteren, sijnde sijn meininge [110] het fort doch te quiteren als hij uyt Vlaenderen ginck, om het nivers toe nodich, sijn achter dat canael noch twe wateren. - Vraechde den graf van Solms, daernae mijn en alle de colonels, die alle seyden, dewiele het S.H. doch wolde verlaten, dat hij beter deed dat hij het nu verliet dan 20 compagniën daer te laeten, die den viandt strackx soude aentasten, slechten accord geven en maecken daer meerder gestanck off dan of se een groote schans off stadt gewonnen hadden. - De heer van Brederod is ondtboden. - Bij S.H. gegeten. S.H. wesen wandelen. Ick sprack mit de heer Spijck, die mij seide hoe S.H. afginck, dat hij hem 3 à 4 mael had gesproocken ende dat hij heel mal appropos antwoorde, soodat hij vreest dat het S.H. niet lang sal maecken. Had quaede opinie van dit jaer, dat S.H. niet doen soude. - Hadt voorgeschlagen, dat prins Wilhelm nae de Maes soud gaen, Venlo, Roermond of Geldre aen te tasten, doch S.H. vont het niet goet. Prins Wilhelm had mij voorgeslagen. - De Staten van Hollandt sijn 70 in 't getal geweest in de vergadering van H.H.M., daer de heer Catz een oratie deed vanwegen Hollandt, dat se nae Munster wouden mit drie provinciën of alleen, en gebruyckte wonderlijcke termines. Seid oock men deed den oorloch nu niet als men placht; sommige waren langsaem, traech, d'andere quaedtwillich. - Sulestein weder van Mardijck gekomen, seid de Francen Lincke belegert te hebben. Rantzau soude geseit hebben, woud S.H. Mardijck hebben, men soud het hem geven. - Prins Wilhelm deed mij de eer, dat hij bij mij woud eeten. - Graf Hendrick sprack mij van sijne saecken, dat se wel gingen. 13/23 julii sondach mit S.H. in de kerck geweest. - S.H. prins Wilhelm bij mij gegeten, was heel vrolijck, verloor tegen Zulestein 2000 gulden. Zulestein song godtlose lijtjes [liedjes]. - S.H. wesen wandelen. De victorie duc de Anguyns op de Beyereschen is volch. 14/24 julii maendach nae Wabbeeck in de heer van Brederod quartir geweest; S.H. seid mij ick soud hem seggen, dat hij niet voor woensdaechs 's morgens mit den dach soud marcheren en dat hij hem ruyteri soud schicken op de hay tuschen Selsaten en Wabbeeck. - De heer van Brederod slechte al sijn wercken en maeckte elf mijnen in 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fort Miseria, om het te doen springen. - Ick adt bij hem; hij reed mit mij tot aen de Leye en sprack mij, hoe [111] S.H. soo swack wierde, dat hij de Staten van Hollandt soo weinich caresseerde, oock dat prins Wilhelm de heeren staten en burgemeesters weinich achtede, dat hij liever mit Francen omginck als mit de heeren van het landt, dat niet wel genomen wierd, en so het prins Wilhelm niet anderde, dat hij d'affectie en liefde van 't volck en regenten soud verliren. - Dat hij meinde het soud noch op Antwerpen gemunt sijn; aen 't Melckgat langs Sint-Philippe soude men moeten landen. 15/25 julii dingsdach S.H. wesen wandelen, gaf ordre aen graf Moritz om mit 5 regimenten nae Wabbeck te marcheren, om de heer van Brederod sijn march van Wabbeeck nae Oosteicklo te favoriseren. 16/26 julii woensdach. S.H. is de troup van de heer van Brederode tegengekomen. Bestaen in 9 troupen, 68 veendels, maeckende tsaemen 4500 man van alderhande natiën, behalven Schotten. - S.H. wesen wandelen; de heer van Brederod seid mij hij wost noch niet waer S.H. henen woud, hij sol het hem vandaech seggen. - S.H. gaf last sich voor vijf daghen te versien. Vriedach den eersten dach sijn. De resident Tancke in 't leger geweest. - Het was weder mijn quaden dach, maer Godt loff voelde gantz geen alteratie ofte kaude of hitte. 17/27 donderdach bij de graf van Solms in de kerck geweest. - Oxenstern in 't leger geweest, seit Lincke oover te sijn, Gassion gequetst. - S.H. geseit d'antwoort van de heeren Roorda en Veltrier, die mij seide dat die van Hollandt Stricklandt wouden audiëntie geven en Booswel niet, dat ick daerom noch eens aen die twee heeren soude schrieven om Booswels wil. - Ick schreef aen de heeren Roorda en Veltrier. - S.H. wesen wandelen, gaf ordre om te drie uir revellie te slaen en te vier uiren marcheren. 18/28 vridachs om 3 uir is de reveil geslagen, en te vier uiren is S.H. gemarcheert in die ordre, eerst de Franche brigad, bestaende in 64 compagniën, 8 regimenten, daernae de Schotten in 65 compagniën, 9 regimenten, daerop d'Engelsen, 63 compagniën, 8 regimenten. Daerop volchde de troup van den heer van Brederod, 9 regimenten, 68 compagniën, 't bagage, ammunitie, canon. Moriac mit de Françoisen van Maestricht was [112] heel achter het bagagi. Acht regimenten te peert waeren tersijden 't leger. 4 regimenten waeren achter Moriac. - S.H. quam te 7 uir mit d'avantguardie te Eikelo, en was 't leger te negen uir geloogeert. De leste van den train ende Moriac quamen eerst te vier uir in 't quartir. Het was een heel heten dach, en bleef één of twe soldaten van hitte doot; de march van Oosteiklo tot Eikelo is geen anderhalf uir vaneen. - Om elf uir adt S.H., reedt om half vijf uyt, heelendal om 't leger, end logeerde de ruyteri oock in 't dorp Eikelo. - S.H. gaf ordre om weder om vier uir te marcheren. - De heer van Brederod seid mij S.H. wost noch niet wat hij doen soud, sprack niet meer van Dam, oock dat hij Brug niet soud durven aentasten, omdat hij des viants ruyteri vreesde, moetende sijn leger in vijfven deelen om quartiren te maecken. Woud de saeck van Dam noch laeten recognosseren. - Seid oock dat de scheepen te Isendijck of Jufferengat niet wel souden liggen, omdat men der niet wel uyt kan, en soud een leger in drie dagen altemits der niet uytkomen, maer souden beter leggen daer bij Cosant,...Ga naar voetnoot87, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemt, en een brug van Sluys op Cosant. - Goedthals vrienden quamen t'Eikelo, doch 't leger was wech. 19/29 saterdach is S.H. weder gemarcheert om half vier; het regende wat; de Schotten hadden d'avantguarde, d'Engelsen volchden, daerop Brederodes troup, de Francen 't leste, en volchde 't bagage als gisteren, Enno Ferens achter alle bagage, daernae 4 regimenten te peerdt. Om 7 uir quam d'avantguarde te Maldegum, d'arrièreguarde om 9, Ferens om 4 uir. - S.H. maeckte 't quartir selfs, en leiden de troupen heel fray, breet en wijt van malckander. - Om drie uir reedt S.H. weder uyt, om alles te besien en de wachten t'ordonneren. - Ick adt bij prins Wilhelm, bleef daer den heelen dach; hij sliep, ick speulde; des avonts reedt hij nae S.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[113]20/30 julii sondach S.H. in de kerck geweest, wesen wandelen om het quartir. - Het quartir sal morgen verschants worden. 21/31 julii maendach. 't Quartir is desen dach begonnen verschantz te worden, en om 12 uir als meest gedaen. - S.H. reedt om 8 uir uyt om 't quartir. - Nae den eten weder. - Liet 500 man te voet commanderen en 600 peerden om morgen vroech uyt te rijden. 22 julii/1 augusti dingsdach. Graf Mauritz is mit dat gecommandeerde volck uytgereden. Der waeren 3 cornels, 12 ritmeesters, 12 lieutenants, 12 cornetz. - Der quam tijding, dat Goring geslagen was. - Niemant most uyt het quartir gaen. Bij S.H. gegeten. - Graf Mauritz quam om vijf uir weder, waeren bij Dam en Brug geweest. - Het was mijn quaden dach, doch hadt Godt loff geen alteratie dan coorts. 23 julii/2 augusti woensdach in de kerck geweest. Bij Boschuysen en Stelant gegeten en tot 10 uir des avonts daer vrolijck geweest. - S.H. wesen wandelen. 24 julii/3 augusti donderdach twe brieven geschreven, d'ene aen de vrau van Brederod, d'ander aen de grevin van Solms. - Graf Hendrick seide mij, dat hij S.H. had aengesproocken van sijne saecken; S.H. vond het goedt, wold hem daerin dienen en riedt hem hij solder een endt of maecken. - S.H. wesen wandelen. 25 julii/4 augusti vrijdach liet S.H. om half elf ordre geven, dat de soldaten sich souden versien mit vivres voor ses dagen, saterdach den eersten te reeckenen, ende kregen de soldaten cruyt, loot en lonten. - De heer van Brederod, graf van Solms nae Sluys. - Ick heb bij S.H. gegeten, die vrolijck was. - S.H. reedt daernae uyt; sprack wel een uir mit hem, seid als het vreede was ende sijn schulden betaelt, dan woud hij Breda opbauwen, anders niet. S.H. vraechde den wech nae Male en tot Brug aen de huysluyden, ick mene om den viant te abuseren. - Des avonts wasser geen ordre als het woortGa naar voetnoot88 en dat niemant uyt het quartir soud gaen, daer alle werelt oover verwondert was, meinende men soud marcheren. - Het was weder mijn quaden dach, doch Godt loff en gedanckt, ick vuilde niet, adt een weinich en bevond mij wel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[114]26 julii/5 augusti saterdach ginck ick te Sluys eten, daer de brug nae het Pas noch niet gemaeckt; sie seyden mij, dat de forten soo nae bijeen leyden, dat men mit troupen daer niet door kost, omdat se mit canon het kosten bestrijcken; oock waster noch een canael achter gemaeckt van Cantelmo. - Als ick weder van Sluys quam, kreech de graf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Solms ordre om mit all de artilleri nae Sluys te marcheren, en marcheerde om 9 uiren, om te oovervaren mit ponten in 't landt van Cadsant en nae de schepen te marcheren en bij S.H. t'Isendijck te komen. - De heer van Brederod seid mij, dat S.H. mit het heele leger soude voorgaen te scheep en landen mit het heele leger bij Calloo en door Saftingergat marcheren nae Beveren, dat de heer van Brederod mit sijne troupe soud de Scheld opgaen en landen aen Blockerdijck en marcheren nae Terburch, daer S.H. bij hem soud comen, om te sijn [zien] Antwerpen van Vlaenderen te separeren; Godt geven dat het gelucke, dat wind en weder wil dienen; als het geluckte, soude men Sint-Phlippe, Maria en de Peerle aentasten. 27 julii/6 augusti sondach om twe uir des morgens gaf S.H. last, dat de bagagie nae Ardenburch soud gaen, en was te ses uir al wech; niet in de kerck geweest. - S.H. adt bij den heer van Brederod en liet de Schottse ende de Duytsche brigade om 4 uir nae Sluys marcheren, om mit ponten in 't lant van Cadsant oover te varen en vandaer nae de schepen te marcheren, daerin te gaen en bij S.H. te komen bij Isendijck. - S.H. marcheerde om half ses van Maldegum mit de Franche, Engelsche en Brederod brigade nae Isendijck, daer hij des morgens quam om half seuven. 28 julii/7 augusti maendach is S.H. om half seuven tot Isendijck gekomen, daer een brug was van kleine en groote sloepen en een stuck van plancken, dat mit het water op en neder ginck, daerdoor men niet oover de brug kost als mit leech water, daer de ruyteri eerst oover marcheerde, daernae 't voetvolck, die vandaer voorbij Isendijck marcheerde tot aen de schepen, dat wel een groote uir gaens voorbij Isendijck was. - Om drie uir ginck S.H. nae de schepen, daer noch weinighe gekomen waeren, liet de schepen uytdeelen sooveul der waeren, en de ruyteri begost te schepen, doch mit die ordre, datter geen karren of eenige wagens en bagagi in de schepen mochte gedaen worden; die der all in waren wierden weder uytgedaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[115]De wint was lang west geweest, maer soo men begost te marcheren, wiert se oost ende heel contrari tot S.H. dessein. Sulekum seide dat men wel kost landen en tienduysent man tegelijck in front marcheren nae een dijck, daer men heel wel kost op marcheren, schuyns sijnde, en was achter den dijck een groote gracht, dat desavantageux voor de viant was. - S.H. quam om 7 uir tehuys en was wat gefatigeert. 29 julii/8 augusti dingsdach ginck S.H. om acht uir om Isendijck wandelen, adt om elf uir, liet nae den eeten die colonels die daer waeren, in sijn camer komen, die waeren Brederod, Solms, ick, Eerentruyter, Haulterive, Beversweert, Donau, graf Mauritz, Rijngraf, Greving. - En stelde S.H. voor, dat sijn dessein was in 't Safftingergat in te loopen en bij Verbroeck te landen mit het voetvolck, of de colonels raetsaem vonden dat hij mit het voetvolck den viant, die achter den dijck stond te voet en te peerd, soud aentasten sonder canon en ruyteri, daer de viandt mit de ruyteri op 't schor kost komen, eer wij uytquamen om hem aen te tasten. De heer van Brederod sprack eerst en concludeerde, omdat de viant daer was en S.H. niet eerder kost daer comen als woensdach om de middach, dat se noch tijt kregen om sich verstercken, sijnde den vierden dach, dat het canael ofte vaert daer de schepen in mosten, heel eng was, dat weinich schepen tegelijck daerin kosten, dat als de eerste waeren aen de plaetz daer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men most uytgaen, dat de laeste noch buyten het canael souden sijn en dat, als het leger mit den hoghen vloet aen het landt was geset geweest, dat de schepen in veertien daghen niet vandaer kosten komen; oock sette men het heele leger in perijckel om gantz gerouineert geworden, 'twelck een groot verlies voor het landt soude sijn, waerdoor het heele vaderlandt in perijkel wiert gestelt, soo concludeerde hij, dat het beter was dat het S.H. niet aenvong, eensdels om de perijckel, ten anderen om het dessein niet te openbaren en op een ander mael noch in 't werck te kunnen stellen door surprinse. - De graf van Solms seid men behoorde het niet te hazarderen, dewile het heele leger daerdoor in perijckel wierde gestelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[116]Eerentruyter seid hetselfde. Ick seide mij docht de viant had all teveul daghen tijt gehadt, meinde niet dat het doenlijck was, soo om de engte des vaerts als andere redenen. De anderen waren al van dieselfde opinie van niet te hazarderen. - Daernae vraechde S.H., dewiele de colonels niet raetsaem vonden d'antreprynse te versoecken, waer sij meinden dat S.H. het leger soude brengen. Eerst stelde men het aen sijn goetvinden, doch S.H. was daer niet mede tevreden, woud haer mening daerop hooren; de heer van Brederod sloech Assené, Philippine of Maldegum voor. Ick seid, dewiele U.H. vast heeft gestelt niet uyt Vlaenderen te gaen, soo kunnen se niet beter doen als maecken een diversie in het noorden, daernae toe sal den viandt all sijne forcen trecken, en soo kan U.H. sijne dessein die hij nu heeft, noch mitdertijt voltrecken. Beverweert sloech de Maes en Rijn voor, meinde als de viant daerheenen getrocken, soo kost S.H. mit de schepen licht weder in Vlaenderen komen, om sijn dessein nochmaels t'effectueren; de anderen waeren oock van dat advijs. - S.H. ginck desen naemiddach niet uyt, gaf daernae ordre dat all dat in de schepen was, weder daeruyt soude gaen en sich gereet hauden om te marcheren. Des avonts gaf S.H. ordre om te vier uiren 's anderen 's daechs te marcheren en dat den graf van Solms mit de stucken buytenom soud lopen en komen soo door het canael uyt de zee te Sluys. 30 julii/9 augusti woensdach is 't leger gemarcheert des morgens om 6 uir, omdat S.H. niet oover de brug kost komen, sijnde 't water te hooch, en quam S.H. te 6 uir te Maldegum, 't leste regiment te 9 uir, de Françoisen eerst, daernae d'Engelsen, daerop Brederodes troup, de Schotten 't laeste. S.H. wel heel moede, bleef effenwel staen totdat het laeste regiment voorbij marcheerde. S.H. had pijn in de rechterschouder. 31/10 donderdach is S.H. niet uyt geweest. Der quam tijding, dat Bourburch oover was gegaen des maendachs den achtsten 8 augusti. - De viant kreech veul gevangens, ruyter en soldaten. - Ick ginck niet uyt vanwegen de roos aen beyde benen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[121]Augustus. - 1/11 augusti vridach. S.H. gantz niet wel, had groote pijn, droech sijn rechterarm in een escharpe, adt des middachs niet aen taefel. Eer S.H. optrock, had hij sich verlustreert mit een m. - Ginck 's naemiddachs niet uyt en vroech te bed. Dechands seid mij, dat den hertoch van Koerlandt, Ketteler van geslacht, traude de oldste dochter van den courvorst van Brandenburch, deses curvorst oldste suster. 2/12 augusti saterdach. S.H. was noch all qualijck. - S.H. is niet aen tafel geweest, oock niet gewandelt. 's Namiddachs gespeult. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3/13 augusti sondach is S.H. niet in de kerck geweest door de groote pijn die S.H. had aen de schouder en beyde beenen. - Prins Wilhelm en wij anderen gingen in de kerck. - Bij de graf van Romerantijn geweest. - Wijnbergen seid mij de disordre die der geweest was bij de schepen, alse mit de 9 regimenten daerin souden gaen, en hoe S.H. soo qualijck van de commisen gedient is ende gehoorsaemt. - Seide oock dat de Staeten van Hollandt de ruyteri op 75 coppen soude reduzeren. - Graven Hendrick en Mauritz hadden antwoort van H.H. op haere brieven aengaende graf Hendrickx maistresse. 4/14 augusti maendach is S.H. niet heel wel geweest. Ick sprack hem vanwegen Potters lieutenant en veendrick. Laferté vercoft sijn compagnie aen de heer Van der Holeck schoonsoon. - Ick ginck bij de heer van Spijck eeten mit goet geselschap, kreech een rous. - S.H. reedt te peert wandelen mit groote pijn. Aen H.H. geschreven, oock aen freulen Moritz. 5/15 dingsdach. S.H. iss in een staet als gisteren. Bij graf Mauritz gegeten. - De Lorainsche sijn nae Vranckrijck gemarcheert. - S.H. reedt wandelen. De heer van Donau sprack mij van het freulen van Stirum, doch wold niet seggen wat hij doen woud als graf Hendrick ginck trauwen. De heer Van der Horst ginck nae Den Haghe, sprack mij van de reis van Munster, om mij daer mede te hebben, seid men most 't nu doen, dewiel die van Hollandt gescheiden waeren. 6/16 woensdach. S.H. is noch mit de gicht hart gequelt. - S.H. iss vandaech niet uyt geweest. Der iss niet gepasseert; der quam tijding, dat duc d'Anguin geslagen wass; der ginck een convoy mit de fouragiers uyt. 't Is mijn quaden dach, doch heb geen alteratie. 7/17 augusti donderdach. Desen dach ben ick 32 jaer oldt, sijn anno '13 geboren; 13 en 32 maeck 45. Ick ben Godt loff gesont; gister was 't mijn quaden dach, doch vond geen alteratie. - Bij de prins van Talmont gegeten. S.H. wesen wandelen. Der was niet nuys. - De prins van Talmont brocht mij onser beide matresseGa naar voetnoot89 gesontheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[122]8/18 augusti vriedach S.H. passelijck, is wesen wandelen. - Bij prins Wilhelm gegeten. De heer van Spijck seide mij der sollen noch 20 compagniën te voet uyt de boovenquartiren hier komen. - Dat de gemeinte soo qualijck sprack, dat S.H. mit dit schoone leger niet uytrichtede. - Hoe Wimmenum S.H. flatteerde, seggende dat de gemeinte wel tevreden was ende gecontenteert, dat men des viants desseinen belettede en conserveerde wat men had, sonder het leger in perijckel te setten en het landt daerdoor in hazardt. Welder seid mij, hoe de Rijngraf sich soo qualijck aenstelde en hoe hij sijn scharge soo qualijck dede. De jalousiën tuschen graf Mauritz, de Rijngraf en prins van Talmont. 9/19 augusti saterdach bij de heer van Dona wesen eten. - S.H. was passelijck, ginck te peerdt wandelen. - S.H. gaf ordre, dat alle soetelaers die niet marcheren kosten, souden opbreecken en niet in 't leger blieven. Comte Montresor quam in 't leger. 10/20 augusti sondach iss S.H. in de kerck geweest, doch was niet wel, reedt niet uyt wandelen; der quam confirmatie van de Beyerse defaicte. Bij de ordre was niet nuys. Ick kreech twe briven van freulen Mauritz en de vrau van Brederode. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11/21 augusti maendach bij S.H. geweest, die noch niet wel is, sprack hem van monsieur Harens sijn soon, om hem sijn vaders compagnie te transporteren. S.H. seide hij kost het nu niet doen, maer als men uyt het leger ginck, woude hij het doen. - Graf Hendrick en andere bij mij gegeten. - De schepen hebben ordre om nae Philippine te gaen. - Een Oxenstern in 't leger gekomen, generael-schatsmeesters soon. - S.H. gaf ordre om morgen mit de reveille te marcheren. 12/22 augusti dinsdach. De bagagiewagens, ammunitiewagens, canon waeren van 't voetvolck en ruyter gedeckt. - Graf Mauritz marcheerde mit 4 regimenten ruyter voor. Daerop volchde S.H., het regiment der guardes, Brederodes brigade, 9 regimenten, d'Engelsen, 8 regimenten, Schotten, 9 regimenten, Francen, 8 regimenten, prins Wilhelm mit de ruyter op de vleugel. - S.H. deed een halte en quam te vier uyren t'Oosteyckelo. Was gantz niet wel; in 't afsetten van sijn peerdt deedt Dechants hem wehe aen de rechterschouder. Graf Hendrick, Oxenstern en andere aten des avonts bij mij. - De heer Hoëndorp sprack in 't marcheren van prins Wilhelms hauwelijck, hoe dat soo qualijck geluckt was en dat het S.H. sooveul broullerie gemaeckt had, 'twelck oorsaeck van sijn indispositie ten deelen was. - Sprack van mijn broeder, hoe hij soo beclaecht was geweest, doen hij ooverleede, en seyde ick most sijn voetstappen in allem naevolgen, tot in 't hauwelijck, doch hij was wat beschoncken. 13/23 woensdach was Destrade bij mij, die seer beklaechde dat S.H. niet notabels uytrichtede, seide hij wolde sich nae desen niet meer laten gebruycken, all wolde men hem geven 300 dusent guldens, want hij wold S.H., die hij verobligeert was, geen ondienst doen noch sijn coninck [Lodewijk XIV] qualijck dienen. Dat hij schriftelijcke last had om Brug aen de Staten sijde te laten, als sij het wonden. Dat hij noch meerder gelt aen het landt had kunnen tewegebrengen als die 300 dusent gulden, als hij gewilt had, maer dat hij sijn conincks profijt socht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[123]Dat hem 100 mille was gepresenteert, als hij het landt wat meerder gelt wilde laten toekomen. - Hij meinde als men soo continueerde den crijch te voeren, dat Vranckrijck in vier jaeren soude meester van Vlaenderen sijn, want der kost geen gelt uyt Spanniën komen, omdat se daer soo hart wierden aengetast in haer eigen landt. - Hij meinde verseecker, dat de Françoisen Duynkercken souden aentasten, soo de viant niet woude in 't vlacke comen, Iperen, daermede sij meester van heel Vlaenderen worden. - Seid dat hij wel merckte, omdat ick S.H. in alles volchde, dat Hollandt tegens mij was en dat ick oock het credijt in Vrieslandt daerdoor soude verlisen, 'twelck ick daer hadde, en dat doch S.H. voor mij niet doen soude. - S.H. ginck nae den eeten wandelen om 't quartir, was noch swack en sijn lippe heel dick geswollen. - Des avonts wierden bij de 3000 man gekommandeert om eenich retranchement te maecken om die regimenten die nu buyten leggen. - Ferens den ouden seide mij dat de boeren qualijck dorsten meerder op contschap gaenGa naar voetnoot90, omdat se het aen de papen mosten bijchten, datter noch plaetzen waeren daer S.H. oover kost comen mit troupen. 14/24 augusti donderdach is S.H. noch all geïncomodeert geweest aen sijn lipp en aen sijn benen en had groote pijn. - Ick was bij de heer van Brederod ten eeten, en waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrolijck, daer de heer Huygens mij seide dat de chuhrvorst niet quam, dat een Cleefs edelman hem dat geseit had. - Prins Ragzewil quam in 't leger. 15/25 augusti vridach. S.H. is wat beter, reedt mit de coetz wandelen om 't quartir; d'heeren Brederode, Solms, prins Radgewil en andere aten bij mij. - Mijn majoor Huygens ginck nae Breda. Ick ginck des avonts praten bij d'fiscal. 16/26 saterdach iss S.H. weder niet wel, heeft groote pijn aen de linckerhandt, reedt mit de coetz wandelen. - Ick adt bij S.H. prins Wilhelm. 17/27 augusti S.H. in de kerck geweest. - Nae den eeten mit de coetz wesen wandelen. - De heer Carel Roorda schreef mij een brief aengaende Sohnius, die ick S.H. communiceerde, en heb de heer Roorda weder geantwoordt. 18/28 augusti is S.H. qualijck, gelijck gisteren. - Hij reedt collonel Oenema tegen mit de koetz, die 12 compagniën van de Rijn brocht. - 'tWelck geschiet om daerdoor de viant de roep laeten toe te comen, datter meer volck in 't leger comt, en daerdoor te beletten dat den viant geen volck nae Vranckrijck schickt. - Men meint niet dat S.H. yet uytricht dit jaer; de tijt is verlopen. 19/29 dingsdach. S.H. is noch all mit pijn en swackheit beladen, is mit de coetz wesen wandelen. - Ick adt bij de heeren Staeten; Huigens seid hij meinde men sol noch yet uytrichten, en had mit S.H. vrie deraf gesproocken. - Brederod seid mij, dat het op Gent gemunt was, datter leeren en brugen te Philipine wierden gemaeckt of op Langerbrug, om daeroover te gaen. - De heer Hooëndorp seid mij, als het dese weeck niet geschach, soo had hij geen moet van de saeck, sprack mij van 't hijlicken alsoock van het lieutenant-generael van de ruyteri, [124] dat ick wel gedaen had 'tselfde niet heevich te versoecken ofte te vervolgen. Meinde dat had ick het sterck versocht, ick solde in Hollandt cans gemaeckt hebben. Seid dat ick soo qualijck in Hollandt niet stond als ick mij wel inbeelde. - Sprack oock van prins Wilhelms hauwelijck, dat het soo qualijck geluckt was en dat men die van Hollandt daer niet off seide vooralleer het gedaen en geconcludeert was, 'twelck haer jalousi causeerde, gelijck se oock van Vranckrijck hadden om het subsidie, en waeren half geresolveert dat se geen subsidie meer wolden nemen, staen op haerselfs en leggen der sooveul bie. 20/30 augusti woendach. S.H. is wat beter, doch niet heel wel, is mit de coetz wesen wandelen, sach twe Engelse peerden loopen. - Haga is van H.H. hier gekomen, daer alles noch wel is. - De bruggen en leeren quamen desen nacht hier in 't quartir t'Oosteikelo. - Wimmenum en Hogendorp seiden hetgene S.H. doen woude, soud nu haest te werck gestelt worden binnen 3 of 6 dagen. - Hoëndorp had tegens Wimmenum geseit, dat desen, ick, all één van de braefste was, all seid hij niet veul. - Bij Rummetjen gegeten. 21/31 augusti donderdach is S.H. wat beter geweest, reedt mit de koetz uyt wandelen; onderwegens quam een partie van de viant, om peerden te nemen op de wech van Assened. - S.H. seid van Couverden dat prins Mauritz van 50 peerden van de viandt wierdt verrast en haest gevangen mit de quartiermeester. - Bij Watervliet was prins Mauritz in de coetz oock haest gevangen, doch ontliep. - Bij Breda, als de marquijs [Ambrogio Spinola] de stadt belegerde, was prins Mauritz oock in perickel. - S.H. in de belegering van Sluys op de wech van Dam was in perijckel van gevangen te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- S.H. seid, dat voor Rijnberch in prins Mauritz quartir de viant de wacht injoech en quam in een retranchement, dat voor het quartir lach, en vandaer in 't quartir selfs, daerdoor groote alarm en disordre quam; de viant niet wetende waer hij was, was verbaest en wierd all gevangen. - Wijnbergen seid mij yetwes van monsieur de Saint-Iber en de paep van Assenede. - Mit Hoëndorp rieden wandelen, die mij seide dat het noch niet gearresteert en vastgesteld was watt men doen soude. 22 augusti/1 september vridach isser niet gepasseert; S.H. wesen wandelen mit de koetz, die noch niet wel is. 23 augusti/2 september bij Wijnbergen gegeten. Haultyn quam mij besoecken. De viant quam Jan Ramae volgen en liep soo wijt, dat hij op de wacht quam, daer de graf van Pompeo stond, wijns [wiens] compagnie wechliep alsoock de ruyter van Jan Ramae, en sonder de musquetiers van de heer van Brederod quartir hadden se groote schade geleden. Granvelle seer hart gequetst. - S.H. mit de coetz wandelen, was wat beter. 24/3 sondach S.H. in de kerck. Ick adt thuys mit S.H., die niet wel; in de coetz wesen wandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[125]25/4 maendach. S.H. gaf de compagnie ruyter aen de jonge Haeren; sprack lang mit S.H. van de ruyteri. - Bij Spijck gegeten mit de heer van Brederod en de Staten, die mit eenander woorden kreegen. Ick reedt wech en liet se tesaemen. - Reedt des avonts mit prins Wilhelm weder nae sijn quartir. - S.H. reedt weder op sijn peerdt, was wat beter. 26/5 dinsdach bij prins Wilhelm gegeten. Haultyn reedt nae 't Sas en vertrock nae Sluys. S.H. reedt weder te peert. Gaf Frentz op mijn versoeck 't feendel van mijn compagnie. 27 augusti/6 september woensdach iss S.H. passelijck geweest, had de vier gecommitteerde van Munster bij hem te eeten, was vrolijck. - Ick adt bij Laforce, des avonts bij Slavata, en waren lustich. 28/7 donderdach. S.H. is nu weder wel, kan weder rieden; der quam tijding, dat de Fransen Armentiers en Saint-Venant in hadden. - In de France kerck geweest. Tehuys gegeten. - Oenema sprack mij om een voorschrivens tot grietman, seid hij wold het almenack helpen breeckenGa naar voetnoot91. Woud mit die gaen die ick wold, off mit Baerdt of andere, om sijn personnagie te speulen. - Brieven van de magistraet te Lewarden gekregen en die beantwoort. 29/8 vridach heb ick S.H. niet gesien; hij was passelijck, reedt wandelen. S.H. prins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilhelm adt bij mij mit de vrau van Manchau en Slavata. Ick adt des avonts bij vrau Slabata; de baron van Dona quelde juffer Neltzon, dat se kreet. 30 augusti/9 september saterdach sach ick S.H. wedrom niet. Hij ginck in 't Sas om dat besien. Ick ginck oock in 't Sas, reedt het om, daer drie nieuwe bolwercken worden gemaeckt aen de sijde van 't casteel nae de zee toe, dat veul costen sal en maecken de plaetz grooter. Ick adt in S.H. groot schipp mit de heeren staten en was vrolijck. Ick kreech een brief van mijnheer Nijs. - Des avonts quam de colonel Oenema bij mij, seide mij hij was in de stemminge en Glinstra niet en begeerde voorschrievens. Ick seid dat ick hem badt mij te excuseren. Ick woude het geern gedaen hebben, maer ick had brieven gekregen van drie personen die baden mij ick soude hem gheen voorschrievens geven, en daerom kost ick het niet doen; had hij het secret geholden en geen brieven gekregen uyt Vrieslandt, soo had ick 't gedaen, maer nu kost ick 't niet doen. Hij seide 't waeren sijn vianden. Ick seide sijne vianden waeren juist de mijne niet, en soo scheide hij van mij heel verstoort en seid all de diensten die hij mijn heeren vader en broeder had gedaen. Ick seide had hij dienste gedaen, so had mijn broeder hem colonel gemaeckt, waerdoor hij daernae affronten most uytstaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[126]31 augusti/10 september sondach. Ick heb mit S.H. in de kerck geweest. - De heer Nijs brief geantwoort. - Bij Wijnbergen gegeten. - S.H. reedt nae den eten wandelen, was vrolijck, wold bij veul lieden gaen eeten. - Potter seide mij Oenema woud geern mit Baardt accorderen. Meinde dat doctor Scheltinga solde raetsheer worden door Fockens, omdat hij ratsheer Kingema dochter [Martha van Kinnema] traut, en dat Baardt het ander raetsheerampt sal krigen, Crack de griteni. - Oenema eiste verloff van S.H. om nae Vrieslandt te gaen. - Van der Meulen adt bij mij mit Boersma, seide mij hoe de baron van Donau saecken soo slecht stonden. - De heer van Brederode seide mij S.H. had hem wederom geklaecht, dat de heeren Staeten van Hollandt oorsaeck waeren dat hij dit jaer niet had kunnen uytrichten, omdat sie hem dat millioen geweigert hadden daer alle provinciën in geconsenteert hadden, daer hij 5000 man te voet voor soud geworven hebben, behalven de waertgelders en 2000 peerden, daermede S.H. twe goede legers had kunnen maecken, om van twe sijden in Vlaenderen te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[135]September. - 1/11 maendach. S.H. is wel nae sijn gelegentheit, heeft bij den heer van Brederoode gegeten, was lustich. - S.H. sprack mij van Oenema en was verwondert. Ick sprack hem van Slijp sijn veendrich, seide wat ick daerin goedt vond, dat was gedaen. - Nae den eeten soo quam Haulterive bij mij, sprack mij eerst van mijn major Huygens, hoe het soo een braef man was, soo ambitieux, vallant, die soo wel en soo straf commandeerde, maer tegens sijn meerder en die hem te commanderen heeft, heel soupel. Haulterive geeft Huygens van alle profijten een derdepart en hijselver neemt twee parten. - Daernae sprack hij mij, of hij niet wel tevreeden was mit de heer van Brederode, en seid mij dat ick in goedt estime was bij de natiën, hielden mij voor curagieux, maer oock opyniater, en seide dat sijn opinie was, als S.H. yetwes soude hebben laeten attaqueren, dat hij mij mit 3000 of 4000 man soud gecommendeert hebben om se te leyden. Ende hij seide die soo een commandement kreech, die most | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijn ordre volgen en attaqueren, soo hadde men voldaen, het quam daeraf wat het wolde. - Noch seid mij Haulterive, dat om de reputatie van 't leger weder te haelen, soo moet S.H. soo een commandement doen en of S.H. mij daertoe gebruyckte, soo begeerde hij ick soude S.H. bidden, dat hij Haulterive mocht mit mij gaen; hij soude heel bliede wesen. Ick seid, mijnheer, ghij geckt mit mij, ghij bendt een oldt colonel en ick noch jong, ghij soud onder mij niet staen willen. Hij verseeckerde mij van ja, en seid hij soud niet lievers wunschen en seid noch daerbij, ghij mocht meinen dat ick nu, verheucht sijnde door de wijn, soo sprack, maer morgen vroech sal ick u hetselfde seggen. Ghij of ick, die commandeert, moet niet voor wesen, maer staen onder de musquetten gewapent en commanderen. - De grevin van Solms is gekomen. - OenemaGa naar voetnoot92 badt mij, als de heeren gedeputeerden drie tegen drie worden, dat ick hem belooven soude mijn faveur ende stemme, 'twelck niet doen woude en woud vrie blieven, dat hem niet aenstond. Ick gaf hem een passedelGa naar voetnoot93, geen recommandatieschrievens. - Ick heb een brief geschreven aen Tjalling Eissinga, gedeputeerde, één aen raetheer Nijs, één aen de ontfanger Scheltinga vanwegen het veendel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[136]2/12 september dingsdach seid mij mijn secretarius collonel Oenema had hem geseit mit het regiment meinde hij de heeren gedeputeerden van Westrego [Hobbe van Aylva en Regnerus Bruinsma] te krigen. - Mit de compagnie te voet de heeren Tjalling Eissinga en Haersma. - En als hij grietman was, mit de twe raetsherenplaetzen Fockens en andere grietsluyden ende daerdoor meester van de heele Wolden. - Doch ick geloove niet, dat het hem soo sall gelucken ende affloopen nae sijn sinn. - Gerridt Loo seid mij, dat Oenema geen goede opinie van mijn had en dat ick meerder voor Baard als voor hem was, had veul aenslagen voor en brack veul wintzGa naar voetnoot94. - Ick was bij Haulterive, die mij nochmaels seide dat hij mij gisteren had geseit, dat hij geern mit mij woud gaen, als ick gecommandeert soud worden, en seid men most attaqueren en verwachten d'uytkomste; bleven eenige hondert doot, dat most men sich getroosten en all wierd men eens afgeslagen, men most tot 2 of 3 mael het hervatten. - Seid mij van Herenthaels, dat men het licht soud in krigen op twederley manir, of door de gracht te gaen of mit wagens de poort te verrassen, die qualijck bewaert wort. - Lier, meinde hij, soude men in een maent krigen, het cunnen bewaren, Antwerpen daerdoor naederen en mitdertijt beter belegeren, en seid, men kan alles op één mael en jaer niet doen, maer men moet mit trappen alle jaer wat doen, soo compt men tot sijn dessein. - Bij Erentruyter gegeten, waeren vrolijck. Daernae mit de heer van Donau gesproocken van Louise madamoiselle, van de churvorst, van prins de Galis en andere consideratiën. - S.H. reedt wandelen en ginck de grevin van Solms besoecken. - Van Gent is hier gekomen, Seer, die S.H. sprack, liet mij haelen, seid hoe se soo qualijck spraeken, dat wij niet wollen winnen of dat wij het voor de Francen wolden laten of dat wij poltronsGa naar voetnoot95 sijn, want der niet veul volckx is en die der sijn, vol vreese. - Dat doe de heer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brederod eerst te Wolbeeck ooverquam, daer maer twe regimenten Spanjers waeren om alles te bewaren, daerdoor te Hulst en Antwerpen groote vrese en vluchten was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[137]Den bischop van Gendt [Antonius Triest] liet S.H. conditiën van vreede voorslaen, die hem nae Munster wees. - Der iss gelt gekomen tot Gendt voor de Spaensche. 3/13 september. S.H. iss wel, reedt wandelen, heeft Haulterive belast Huygens te ondtbyden. - Graf van Solms en Haulterive en ick aten bij den graf van Romerantyn mit prins Wilhelm. - Haulterive seide mij prins Wilhelm had hem gesecht, dat hij meinde S.H. soud noch yet uytrichten eer wij uyt het leger gingen, dat ick niet geloof; oock meine niet dat S.H. nu lang te velde blieft, omdat Monsieur nae Paris iss. - S.H. iss wesen wandelen. - Gerridt Loo seide mij, dat collonel Aluva mit Oenema was en soud Haersma soucken te stuiren om sijn soon captein te maecken. 4/14 september donderdach. S.H. heeft bij Desloges gegeten, was wel en lustich. - S.H. reedt wandelen. Erentruyter seyde mij, dat de coninck van Sweden alle compagniën van 102 man maeckte; 4 compagniën maeckten 408 man, en als men tecort quam, maeckt hij van twe compagniën één compagnie, en datter ooverschoot, behielt hij achter de troup, om tot pelottons te gebruycken; bij elck ses man had hij twe officiren, een voor en een achter, die schefs en serre-files heeten. - Als hij soo sterck niet was van ruyteri als sijne vianden, liet hij op beyde sijden van sijn ruyteri 100 of 200 musquetiers marcheren, die gaven eerst vuir, en daerop chargeerde sijne ruyteri en had meest advantage, want dickwils wierden d'officiren van de peerden geschooten, dat dan disordre onder de ruyter brocht. - Eerentruyter was verwondert, dat men mit sooveul voetvolck niet had durven in 't landt trecken, daer wij also sterck van ruyter waren als sij en kosten ons voetvolck ten oovervloet gebruycken waer wie wolden bij de ruyters, wost niet wat hij derof seggen soll, want de viant was verbaest, had weinich volck, en den hertoch van Lorraine en was noch niet gekomen. - Aluva meint dat Oenema Ulb Aluva swaerlijck krigen sal om de haet die Obbe Aluva Oenema alletijt heeft toegedragen. Oock meint hij, dat hij Haersma niet licht sal krigen, omdat de heeren van de Wolden Scheltinga soon, Haersma swager alletijt kunnen raetsheer maecken en hem daerdoor holden. - Aluva seide dat sijn vader het alletijt mit Oostrego en de Wolden hielde, daer men best staet op kan maecken; Westrego was all te wilt en te onseecker. - Aluva seid dat Oenema Baardt soo haet, dat hij hem dorst ombrengen, hij soud het doen en soud niet lievers sijn [zien] als hem op het velt te hebben, om mit hem te vechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[138]5/15 september vridach is S.H. heel wel geweest. Is wesen wandelen. - De prins van Talmont vertrocken, Haulterive lang bij hem geweest. - Ick heb tehuys gegeten. - De heer van Brederode meint, dat wij niet doen sullen en dat S.H. maer de myne en fatsoen sal maecken om yet te doen. - Der quam een edelman van Monsieur. - Ick ben, Godt sie gelooft en gedanckt, heel wel en gesont. 6/16 september. S.H. is Godt loff heel wel. S.H. prins Wilhelm is uyt geweest mit 1200 peerden, maer heeft geen rancontre ghehadt; de Rijngraf creech onderwegens de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
colijck en most achterblieven; hij had van elck regiment 100 perden, bij elcke troup een ritmeester, lieutenant, cornet, 3 cornels, viconte, graf Fritz, Somersdijck. - Noortwijck seid mij hij had het Duytse regiment geyscht gehad, doen mijn broeder doot was, en S.H. had hem geantwoordt hij most het mij geven. Daernae eischste hij 50 man van Gesau, soo seid S.H. hij most mij het regiment niet in gedeelte geven, maer heelendall. - Seid oock dat prins Wilhelm hem geseit had, dat S.H. 3 million aen Engelandt had geleent, en was het mit 6 million te helpen, hij sold het doen, maer het was all tevergeefs. - Bij de grevin van den Berch geweest, een soete vrau. - Potter seide mij, dat Haeren uyt Het Bilt soll volmacht worden en cuypen Boschuysen deruyt, doch laten hem Staten-Generael. Potter heeft liever sollen sien dat Haeren ritmeester had gebleven, want hij nu alle de werelt sal quellen, sijnde een seltsaem man. - Potter gaet nae Vrieslandt, om te beletten dat Oenema en Crack en Baerdt geen goede vrienden worden. 7/17 september sondach. S.H. is wel en is in de kerck geweest, is wesen wandelen. - Der is een nieuwe inventie in 't leger gebrocht, om de schotbalckenGa naar voetnoot96 op te houden. - Der quam niet als quade tijding uyt Duyslant, de pays van Ragotsky. Duc d'Anguyn dootkranck. - Ick heb noch noit soo lang mit prins Wilhelm gepraet dit leger als desen dach; hij gaf mij de Franche tijding en liet mij sijne ordre leesen die hij gemaeckt om te holden, doe hij uytginck. - De coninck van Vranckrijck in sijn parlement geweest, om sijn edicten te laten veriviceren. 8/18 september maendach graf Hendrick en ick wesen schieten. S.H. bij prins Wilhelm gegeten, sach de peerden vechten. - Haulterive was heel droncken, seid mij dat de prins van Talmont soud wedercomen in 5 à 6 dagen. - Mit de grevin van Solms wesen wandelen. 9/19 september dingsdach. S.H. reedt 's morgens wandelen te peerdt, was heel wel. - Ick adt thuys, naemiddach verspeulde tegens prins Wilhelm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[139]10/20 september woensdach bij prins Wilhelm wesen mit 't lang roer en pistolen wesen schieten. - Bij den graf van Solms mit prins Wilhelm gegeten. Mit de gravinne gespeult en van Almeran 300 gouden croonen gewonnen. - S.H. reedt wandelen, doch reedt niet mit. - Prins Wilhelm adt weder bij de graf van Solms des avonts. 11/21 september donderdach. S.H. reedt vroech uyt, omdatter tijding quam dat het convoy van de ruyteri wierd aengetast, gecommandeert van cornel Haersholt, en liet 300 musquetiers van de guardes en 600 musquetiers van de heer Brederod quartir commanderen om oover de hay nae een wech te gaen staen, fourageurs te fourageren, doch de viant hiel sich stil, en der was gantz geen rancontre, en hadden de coningsche grooten alarm. - S.H. ginck bij cornell Ferens in 't Sas eeten, quam te half twe eerst in 't Sas; nae den eeten reedt S.H. heel om de nieuwe wercken, die haest gedaen sullen wesen. - De helft van de ruyteri was maer op fourage; de andre helft quam mit prins Wilhelm op de hayde. 12/22 september vrijdach. S.H. in de kerck geweest, om de proefpredicatie te hooren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot het nachtmael. - Prins Wilhelm adt bij de graf van Hoorn mit Brederod, Solms en andere officiren. - S.H. reedt wandelen. - Bij Schoonburch geweest, die de ghele sucht heeft. - De prins van Talmont wedergekomen. - Prins Wilhelm gaf mij het witte peerdt wederom, Nobeltjen. 13/23 september saterdach is S.H. uyt geweest des morgens, om een brugge te besien. - Beverweert seyde mij om den aenslach van Antwerpen in 't werck te stellen, most men eenich volck te scheep doen gaen, 60 compagniën te voet, 20 te peert, en laeten de roep gaen, of se Mardijck van de Fransen souden oovernemen tot dienst van desen staet, laeten se nae Rammekens komen en blieven daer een tijtlang leggen, tot het sprinckvloet is, laeten de roep ondertuschen gaen of men op de wint wachtede, en het hooch water sijnde, te weten sprinckvloet, mit een goeden wint gegaen nae Verbrouck ende het dessein in 't werck gestelt, daer men dan niet in 't Saftingergat in behoeft, maer [140] kunnen de schepen oover het landt allegaer tegelijck aen het schor aensetten om te landen en uyt te schepen. - Nemen Kyldrecht in, daer geen groote wacht in is in drie redouten, maer in elckx 5 man. - Bij Goedthals geweest en lang mit hem gesproocken van de religie en andere saecken. - S.H. ginck nae den eeten wandelen. 14/24 september heeft S.H. mit prins Wilhelm en veul offciren het nachtmael ontfangen, en is het in veul kercken bij de regimenten oock gheholden, het eerste mael in lange jaeren en dat ick het gesien hebbe, dat het is uytgedeelt in 't leger. - S.H. wesen wandelen, waerbij ick 's middachs adt. - De heer van Asperen quam in 't leger, om S.H. aen te dienen dat de heeren Staten van Hollandt geresolveert sijn om Golstein neffens de andere colonels gedestineert nae Dennemarcken, aff te dancken, daer S.H. niet wel oover tevreden is. - Major Huygens vertelde mij veul dingen die hij te Breda had gesien, en hoeveul eer hij van H.H. hadt ontfangen, en hij meinde volgens H.H. seggen solder noch yetwes te doen vallen. 15/25 september maendach is S.H. voor den eten wesen wandelen. - Ick adt tehuys mit Wijnbergen, Picheler etc. - S.H. reedt nae den eeten wandelen. Ick sprack lang mit Goedthals. - Ick ginck des avonts bij de grevin van Solms. 't Woort was Lewarden. 16/26 september dingsdach ginck heel vroech in prins Wilhelms quartir, om te schieten, en begosten te half negenen; om half elf quam der een eedelman van monsieur de Gassion op de ruyterwacht, die seyde dat Gassion aen de vaert tuschen Gendt en Brug was en dat hij een brief aen S.H. hadde. Daerop liet hem prins Wilhelm een peerdt geven en reedt mit een vollen loop nae S.H. quartir, die uyt wandelen was. In 't rijden seide den edelman, naedat se Menen in hadden, hadden se voorbij Cortrick gemarcheert des sondachs en waeren dingsdachs 's nachs bij de Lorrainen gekomen, die se souden geslagen hebben, hadden se een uir eerder kunnen daer sijn. - S.H. liet de Staten strackx bij sich comen, daer geresolveert wierdt om Beversweert bij Gassion te schicken, om te hooren wat se doen wilden, oft se S.H. een dienst wilden doen en gaen mit nae Antwerpen, dat S.H. mit haer wilde optrecken [141] en slaen all wat haer tegencompt. Ick sie niet dat men hier genegen is om Brugge te belegeren, dewiele het voor de Françoisen soude wesen, soodat ick vreese dat de viant geen schaede sal toekomen van dese marche, ende winnen alsoo noch een jaer tijts. De jalousie is een slimm ding tuschen geallieerde. - De Francen hebben oock geen bagagie, soodat se niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang sullen connen bestaen. - S.H. reedt nae den eeten wandelen, gelijck hij gewoont was, en deedt mij de eer dat hij bij mij wilde eeten morgen des woensdachs. - Wij aten mit de grevin van Solms, Rhiengrefin en de vicontesse de Manchau bij de heer van Brederod, die grooten alarm kregen en mosten strackx wech. - Der quamen daernae noch twe edellieden van Gassion, die op deselfde tijt uytgingen, maer verscheiden wegen. - En één door Gendt onbekent, doch was vijf dagen onderwegen gewest. - Der wierdt ordre gegeven om alle het oovervloedige bagagie wech te doen, vivres voor vijf dagen te hebben, als men soud marcheren. 17/27 woensdach quam Beverweert wederom van de Francen, dewelcke mitbrocht, dat de Francen gereedt waeren om S.H. een dienst te doen ende het landt. Daerop quamen de Staten bijeen, ende wierdt geresolveert te marcheren nae de Francen en sich bij Gendt te conjungeren. - S.H. adt bij mij des middachs. - Reedt wandelen en ginck de grevin van Solms genacht seggen; ick adt 's avons bij haer. - S.H. gaf ordre om te vijf uir te marcheren, 't leger ende bagagie en bentGa naar voetnoot97 onderwech. 18/28 september donderdach marcheerde het leger nae Mariekerck, een dorp dat een halfuir van Gendt leit; het regende den ghehelen dach, en was onderweechs veul waeter op de wech, daer men veul moite mit had om de wegen te maecken en bruggen daeroover te leggen. S.H. quam om vier uir in 't quartir. - De ruyteri marcheerde in ses regimenten, door prins Wilhelm geleit, voor. Graf Mauritz bleef achter bij de bagagie, marcheerde een ander wech. - Als S.H. te Mariekerck twe uir was geweest, seide men hem dat de maréschaulx Gassion en Rantzou bij hem wilden komen en begeerden een brug, om oover het canael te komen. S.H. seid, ick [142] heb geen brug, mijn bagagie is noch achter; men moet een schuytjen soecken. Ondertuschen quamen de maréchaulx mit 600 peerden, joegen de viant uyt een redoutjen, dat recht aen ons quartir lach, gingen in een schuytje sitten en voeren oover het canael. S.H. reedt se tegen, sach se noch in het schip sitten, en quamen malckanderen aen de kandt van 't water tegen; naedat Gassion sijn dienst gepresenteert had en dat hij S.H. bevelen woude ontfangen, gingen se tesaemen in de koetz sitten en gingen in S.H. huys, alwaer dat S.H., Gassion ende Rantzou mit malckanderen ooverleiden, wat se doen souden. - Gassion en Rantzou seiden S.H. most haer toelaeten haer bagagie te haelen, sie wilden den derden dach mit haere troupen aen de Ly sijn, en daerop scheiden se van malckanderen. Eer se bij S.H. quamen, hadden se Ingelmunster ingenomen, te weten maréchal Rantzou. - S.H. maeckte dien avont noch een brug op 't canael en gaf ordre om mit den dach te marcheren. 19/29 september vridach marcheerde S.H., mit dat hij gegeten had, om tien uir, eerst 9 regimenten te peerdt, daerop al het voetvolck, daerop de bagagie, en bleef de Rijngraf achter mit sijn brigade en de Engelse brigade, die niet in 't quartir quamen als des nachts om 12 uir. 't Was wonder dat de viandt niet uytviel op de laeste troupen, want sij waeren heel van ons afgescheiden door de groote rie van de bagagie, die op een heel enge pas was. S.H. logeerde het voetvolck weder oover de brug te Lovendegum op het Contrebutielandt, en de bagagie bleef aen de ander siede staen, en was alle werelt geincomodeert, omdat men gheen bagagie had. - Der waeren wel hondert Francen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons leger gebleven, die wolden convoy van S.H. hebben, doch mosteden sonder convoy deurgaen. - S.H. kreech een brief van Gassion, die hem liet weten toekomende sondach aen de Lys te weesen mit sijn troupes, om S.H. daer te vinden en sijne ordre te ontfangen. 20/30 september bleef S.H. te Lovendigum stil leggen en schickte dien dach alle het bagagie wech en woud hebben, dat niemant een wagen soude hebben als de colonels, de capteins geen, elck compagnie maer één soutelaer sonder bier, alleen mit broodt geladen; S.H., de staten en alle offciren schickten haer meeste wagens wech nae het Sas. Welder commandeerde het convoy, en gingen oover de 18 hondert wagens uyt het leger. S.H. reedt wandelen op de wech die hij marcheren woude, gaf ordre om mit den dach te marcheren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[143]21 september/1 october sondach marcheerde S.H. mit den dach, de ruyteri mit 9 regimenten eerst, daerop het voetvolck, de bagagie, d'artilleri; de prins van Talmont bleef mit prins Wilhelms brigade achter de bagagie bij de brug staen, totdat Welder wederquam mit prins Wilhelms regiment. - In 't marcheren was het regenachtich weder, anders een fraye wech; quamen door seer goedt en schoon landt, passeerden door veul dorpen, die naebij malkanderen lagen; omtrent tien uir hoorde men schieten, en woste S.H. niet wat het was, schickte mijn carabijns voor om te vernemen wat het was, die eenighe Françoisen bejegenden, die seiden dat het Gassion was, die Deinse, een steetje op de Lys, aentastede en beschoot mit twe stucken van 24 pont. Een weinich daernae kreech Gassion Deinse in, dat hij S.H. liet weten. S.H. marcheerde een weinich voort en quam te logeren te Sint-Jansleer, een dorp op de Lys leggende, daer een fray edelmanshuys in leit. - S.H. in 't dorp gegeten hebbende, ginck in de coetz sitten om Gassion te besoecken, die de graf van Feullade bij schickte S.H. om hem van alles te raporteren. S.H. vond Gassion te Deinse, dat hij doende was sijn troupen te logeren; der stond veul ruteri op de wacht; het voetvolck quam aengemarcheert, als S.H. weder wechreedt; de ruyteri was heel fray volck, doch kleine peertjes. S.H. en Gassion quamen oovereen om des anderen daechs te marcheren oover de Lys nae de Kleine Scheld, en sold S.H. logeren te Severgem, Gassion een uir van S.H. Ick verloor mijn mes van de degen. S.H. schickte Gassion een brug, die S.H. liet weten dat sijn volck 3 regimenten keiserschen en Spaensen hadden geslagen. 22 september/2 october maendach. S.H. marcheerde van Sint-Jans mit den dach oover de rivir de Lys en quam aen de Kleine Scheld, daer geen viandt was, en vond S.H. een schip in de rivir, dat wierde toegericht, en ginck er de carabijns van S.H. oover mit het regiment van de viconte. De brug was achter. Gassion had de ander brug. Doe de brug quam, wierde se gemaeckt; ondertuschen quamen wel duysent Fransche ruyter, die oover wilden wesen, die door S.H. last mit goede woorden en mit stocken terugdreef. - S.H. liet niet oover als de heer van Brederod brigad mit de Rijngrafs, die heel goede buyt maeckten in het schoone en goede landt van Alst, daer een edelmanshuys de Rivière geplundert wierdt, sijn vrau en dochter gevangen. - S.H. reedt des namiddachs wandelen op het hooge bij den molen. - Gassion quam des avonts bij S.H., en leiden mit malckanderen oover van de marche. Gassion presenteerde mit 3000 ruyter en 1000 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[144]musquetiers mit oover de twede Schelde en de grooste te comen, doch mit het leger niet, dat daer solde blieven leggen tot sijn wederkomste mit de bagagie, dan sie haer niet te verre dorsten aengageren van de Lys en van haere geconquesteerde plaetsen als Meenen en andere. Dien avondt liet S.H. noch alle de bagagie oovergaen en marcheerde te twaelf uir oover de Kleine Scheld en liet de brug opnemen. - S.H. liet de ruyteri voor marcheren, daernae het voetvolck, de bagagie; de heer van Brederodes troupen en de brigade van de Rijngraf bleven achter de bagagie. 23 september/3 october dingsdach marcheerde S.H. mit de ruyteri voor en quam om 6 uir te Mell op de Groote Schelde, daer een deel voetvolck lach en schoot aen de ander sijde van het canal, als men naebij quame om de rivir te sien. - Ondertuschen het voetvolck quam, schickte S.H. de vrau van Rivière mit sijn coetz nae Gendt en veul bourenvrauwen, dat groote liefde S.H. causeerde. - De heer Gleser gekomen sijnde mit de guardes, wierden 600 musquetiers, driehondert aen één sijde, driehondert bij een kerck aen een ander sijde geschickt en sooras die begosten te schieten, ginck de viant deur en verlieten haer post; ondertuschen quamen wel duysent peerden van de viandt, doch soorasch als het canon begost te speulen, liepen se deur, en kosten haere officiren de ruyter niet aen het staen brengen. - S.H. de passagie gewonnen hebbende, liet de brugge slaen. Rantzou quam bij S.H., als alles gedaen was, bleef wel een uir bij hem; de brug gemaeckt sijnde, quam Gassion, daer een Frans edelman in 't been wierdt gequetst van ons eigen volck, sijnde [ziende] deselfde voor viandt aen; Gassion wech sijnde, begost S.H. te marcheren en had geerne tot Steeken geweest, maer kost soo wijt niet comen, maer bleef tot Berevelt des avonts, alwaer geen bagagie quam in 't leger, maer bleven onderwegens; het voetvolck marcheerde heel qualijck en bleef mit vijftigen in de huysen langs de wegen leggen, maeckten goede vuyren, aten en droncken wat se geplundert hadden. - Dien avondt quame Gassion en Rantzou noch bij S.H., om afgescheit te nemen, doch ick sach se niet. - Ick adt bij de Staten des avonts, die niet te eeten hadden als een schinck en geroockt vleesch. - S.H. gaf ordre om weder te marcheren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[145]24 september/4 october woensdach quam ick vroech in S.H. huys, daer Beverweert groote swaericheit maeckte en desespereerde haest van het heele werck, omdatter een groot water is, dat de Deurme heet, daer S.H. noch oover most, dat soo breet is als de Schell, en soo Beck sich daer had after gesett, soude groote swaricheit gemaeckt hebben en belett te passeren, ende sprack, all waer sal men weder hier uyt het landt comen. Ick seide, ick hoop niet, dat het soo slim staet, maer als het soo was, niemant kan ons beletten oover de vaert nae het Sas te gaen. - Beverweert had all veul luyden swaerhoofdich gemaeckt en die van sijn gevoelen waeren. - S.H. schickte Gleser strackx nae Loockeren, om de brug in te krigen en om de boeren mit goede woorden uyt de wapen te krigen of op ander manir. - S.H. volchde een halfuir daernae mit het heele leger, vond de bruch te Lockeren heel en geen resistentie, quam des middachs te Steeken, alwaer S.H. quartir nam. Prins Wilhelm krech contschap van drie regimenten Spanjaerts, die nae Hulst wolden, joech se nae mit twe regimenten peerden, doch sie waeren al binnen. - S.H. reedt nae den eeten wandelen, besach de wech nae Hulst. - Gaf ordre mit den dach te marcheren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 september/5 october donderdach marcheerde S.H. mit den dach recht nae Hulst en quam om 7 uir nae Sint-Jansteen, reedt de stadt om en besach de posten en liet de heer van Brederod mit sijn brigad nae den dijck van Nassau gaen, die Sint-Anna in kreech, S.H. door Gleser de schans de Moervaert. Beverweert deed een klucht mit mij met voor Spinola seggende het was Gassion, doch het ginck niet aen, en Van de Werf geckte mit Beversweert. - Dien dach wiert er all gegraven tot de circumvellatie. S.H. en alle de heeren mosten in tenten slaepen, omdatter geen huysen waeren. 26 september/6 october vridach liet mij S.H. om ses uir haelen en seide mij, dat ick vier regimenten soud comenderen in een quartir apart. 's Daechs tevoor had S.H. mit Brederod groote woorden, omdat hij sijn regimenten niet wolde deelen en leggen vier aen den dijck, dat hij op het lest doch doen most. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[146]Ick reedt mit S.H., die mij wees waer ick leggen most, haelde mijn troupen, en begosten strackx te wercken, brochten het dien avont dat wij in defentsie waeren. - En wierdt het heele leger geslooten dien dach mit 1200 gecommendeerde soldaten, behalven ongeveer hondert roeden. 27 september/7 october saterdach liet ick die 100 roeden oock opwerpen door mijn volck en quaem in defensie. 28 september/8 october sondach wierdt er niet gedaen als gearbeit aen de wercken en circumvallatie. - Ick ginck desen dach bij S.H. eeten. S.H. schickte Hauterive mit 18 compagniën op de wacht nae de aproche, die een travers maeckte aen den dijck die nae de stadt loopt. - Ick reedt nae Spinola, daer Eerentruyter saterdachs voor gequetst was mit een canon. Laquapelle had de wacht, schooten seer mit stucken, leit seer avantageux op het water, is qualijck bij te komen. - S.H. ginck des naemiddachs in mijn quartir wandelen, ordonneerde ravelijns en bateriën. - De gouverneur van Hulst vrau [Anna de Gussignies-Ternicourt] ginck vandaech uyt de stadt mit 3 coetsen en veul dames. - De heeren Staten bestededen de verdobbeling van de wercken en de verhoginge. 29 september/9 october maendach kreech Wijnbergen de wacht, avanceerde een weinich. Ick sach S.H. desen dach niet, bleef bij de werckers. 30 september/10 october dingsdach kreech Greving de wacht, liep een lange linie, doch was geanfileertGa naar voetnoot98 en slijckerich; der was geen logement noch bateri noch korfjes om te schieten. - 29/9 maendach begost de heer van Brederode sijne aproches door Swartzenburch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[147]Ga naar voetnoot9929 [september] Swarzemburch. - 30 [september] Tienen. - 1 [october] Dirckslandt. - 2 [october] Cornput. - 3 [october] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[148]Ga naar voetnoot100[7 october] Erentruyter. - [8 october] Lacapel. - [10 october] Voselar. - [11 october] Stelandt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[149]October. - 1/11 october woensdach. Desen avondt kreech Douchands de wacht, die genootsaeckt was Grevings linie te verlaten, loopen een corteren aen de dijck. Ondertuschen wiert er alderhande gereetschap gemaeckt ende het goedt uyt de schepen gehaelt. 2/12 donderdach krech Aluva de wacht in de approche, die 5 royen avanceerde langs den dijck; de viandt deedt een uytval, doch collonel Aluva joech se selfs wederom in haere wercken. 3/13 vriedach had de graf van Hoorn de wacht, kost niet voortcomen, omdat het moerige grondt was. Brederod begint op de stadt te schieten. - 2/12 donderdach was ick in de heer van Brederod aproche, daer Dirckxlandt de wacht hadde, waeren noch 2000 pas van de contrescharp, hooch drooch landt, fray om te aprocheren. - Cillegray nam desen dach Kijldrecht in mit gecomandeert volck. 4/14 saterdach had Enno Ferentz de wacht, die heel wel avantzeerde, liep van den dijck nae de linckehandt oover den wech op een hooch landt, heel goedt om te approcheren en bateriën te maecken. - Prins Wilhelm seide hij hielt niet van corteguardenGa naar voetnoot101, maer alleen van groote logementen van musquetir en viercante alarmplaetsen, daer sich vier compagniën costen hauden, om den viandt tegen te gaen en aen te tasten, als hij uytviel. Seide, S.H. is oock van die opinie, holdt niet van corteguarden. - Spinola begost te parlementeren om sich oover te geven. 5/15 sondach had graf Hendrick de wacht en was veul geavanceert op dat hooge velt. - Ons canon begost te speulen mit 6 halve cartouwen. - Van der Werf trock uyt Spinola mit 250 man, had het fortjen noch wel kunnen hauden, wandt der was een goede contrescharp en een diepe gracht. - S.H. ginck Spinola en Kijldrecht besien, daer Kieldrecht wel gesitueert was, en de viandt begost het sterck te maecken. - Ick hoorde Goedthals preeken en adt bij S.H. 6/16 maendach heeft Picheler de wacht gehadt en avantzeerde 105 passen aen de linckehandt op het velt, dat soo hooch is, nae de contrescharp; de viant had een logement gemaeckt in de contrescharp [150] en enfieleerde de linie heelendall. - S.H. ginck in de aproche en terwijl S.H. daer was, deedt de viandt een uytval, joech de werckers en de wacht aen de pointe binnen in de linie, stondt voor de sappe stil een tijtlanck en retireerde weder soetjes in sijne wercken, sonder dat hem onse musquetiers yetwes doen kosten, omdatter geen logementen sijn noch plaetz om te schieten, oock geen corteguarde, en is men niet wijt van haere wercken en contrescharpe, die een gracht heeft, gelijck Picheler door een soldaet heeft laeten besichtigen en bevonden. - Gleser verlost Picheler, en sijn veul lieden mit mij bevreest, dat de viandt uytvalt en hem een affront doet, omdat men sich niet roeren kan, weren of defenderen in die ghelopen linie, omdat se eng is en geen logementen heeft. Gleser is swack ende sijckelijck. - In 't verlossen van de wacht is Gerridt Loo gequetst in de schouder ende word mijn lieutenant onder de man door het lijf dwers doorgeschooten, twe swaere quetsuren, beyde voor bij de sappe. - Der quam een ooverloper, die seyde dat aen de heer van Brederode sijde was gheen gracht voor de contrescharp, maer aen S.H. sijde daer was een gracht en 1500 man daerbinnen, in drie posten gedeelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7/17 dingsdach dess morgens om 7 uiren, sullende naer de aproches rijden en hebbende van alle mijne saecken gedisponeert ende geordonneert verleeden jaer in Den Haghe, soo begeer ick dat alles soo blieft als doenmaels geschreven heb en heb doen teeckenen van seuven getuygen, behalven van den diamantrinck die ick van Haer Majesteit van Engelandt [Henriëtte Marie van Bourbon] heb gekregen, die begeer ick dat men dien in plaetz van freulen Mauritz van Portugal aen madamoiselle Louyse d'Orange sal geven van mijnentwegen, ende begeer ahn H.H. dat se denselven ring wil bewaeren en draghen als comende van haeren gehoorsaemsten ende getrausten diener, die ick sterve, Wilhelm Fridrich graf zu Nassau. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[151]Belastende hiermede Widefelt ende Veuglyn ende de heer van Haultyn hier sorge voor te draghen, dat madamoiselle desen ring mach krigen ende haer ter handt mach gestelt worden. Wilhelm Fridrich graf zu Nassau. - 't Gene hier geschreven, sal men vinden op een viercantich pampier in mijn schriefgetuich aen de linckehandt, onder de intpot de eerste lade; de ring leit in het briefjen, en daer is noch een briefjen om mit dese opschrift, à madamoiselle d'Orange, tweemael versegelt, Wilhelm Fridrich graf zu Nassau. - Ick reedt om acht uir in S.H. aproche, daer Gleser wel geavanceert had, goede logementen gemaeckt om te schieten en de linie wel verbetert. Quam S.H. tegen in de aproche. - Vandaer reeden wij nae de heer van Brederod, die mit ons wederom reedt, en gingen Ferdinando, dat heel sterck is, besien, mit een seer schone, groote vaste redout, aten des middachs bij hem. Nae den eeten reden wij in sijne aprochen, die heel fray en schoon sijn, wel mit logement en corteguarden versien, en was de sap tot aen de voet van de contrescharp, en solden desen wech oover een voetpat sapperen tot op midden van de contrescharp en een logement lopen nae de rechterhandt, langs de contrescharp en soo weder terug nae een sap, die wat nae achteren was. - Gerridt Loo storf in mijn bijwesen om seuven uir heel soetjes sonder pijn en sonder spreecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[152]Cornel Askyn heeft Gleser verlost. [8]/18Ga naar voetnoot102 october woensdach. S.H. is in de heer van Brederodes quartir wesen eeten, besach de aprochen, die S.H. heel fray vond en heel wel geavanceert en verseekert; de sap was oover de helf van de contrescharp; meinden haest aen de mandekess te sijn, twe logementen en corteguarden te maecken op de contrescharp, rechts en linckx. - S.H. deedt de tour om de circumvellatie, die hij heel prees ende goedt vond van hoochte en diepte van de gracht. - Askyn heeft in S.H. aproche wel geavanceert en is gecomen tot twe roeyen op de contrescharpgracht. Crommel heeft Askyn verlost. [9/19 october don]derdachGa naar voetnoot103 in de aproche geweest, en heeft Crommel gelopen tot aen de gracht van de contrescharp, die heel wijt en breet is, en sal veul spul maecken eer men oover komt. S.H. heeft twe bateriën geordonneert aen de linckehandt van de aproche, om het passeren te favoriseren, en sal de sap weder gaen nae de rechtehandt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen den dijck. - Der is een overloper gekomen, die seit datter 12 hondert man binnen is, en hadden alles oovervloedich. - Prins Wilhelm seide mij de antreprinse om Antwerpen was, dat de ruyteri soud al binnen Bergen op Zoon komen, ende het voetvolck soud gelandt hebben ende oock binnen Bergen komen; de poort soud gesloten sijn geweest, dat niemant uyt kost. - Alsdan souden alle schepen hebben seil gemaeckt en nae Philippine geseilt, om den viant te abuseren, en soud prins Wilhelm mit 7 regimenten peerden en 6 duysent man te voet gemaercheert hebben nae Hoboken, om daer een brug oover de Schel te slaen en mit sijn volck daeroover maercheren en sich strackx begraven. - Der waeren 20 ponten om de brug te maecken, op wagens gevoert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[153]Beverweert soud mit prins Wilhelm geweest sijn. 't Voetvolck soud bestaen hebben in 2000 Francen, uytgekosen volck, geleit door d'Estrade en Douchand, d'Engelsen 2000 uytgelesen, geleit door Greving, Crommel, Duytschen 2000 uytgelesen, geleit door Wijnbergen, Picheler. - S.H. soud mit het heele leger gevolcht hebben en planten veul canon, om de brug te defenderen. - Maer dit dessein bleef achter, omdat Beck alletijt te Beveren bleef leggen, en omdat de heer van Brederode 't fort Miseria innam, ginck S.H. daerheenen, om Brederode geen affront te doen hebben. 't Was de mening niet, dat de heer van Brederode 't fort soud gekregen hebben, maer meinde door sijn comst te Wabbeeck, dat Beck van Beveren soud gaen en laeten de pass oover de Schel desto lichter. - D'Estrade heeft Crommel verlost. - Brederode heeft twe corteguarden op de contrescharp; de viandt heeft de bedeckte wech noch in, werp sterck mit handtgranaten daeruyt nae de sappeurs. - De vrau van Brederod is in 't fort Sint-Anna van Namen. - Ick heb hondert gulden van prins Wilhelm gewonnen. - Prins Wilhelm seide mij oock, dat Rupelmunde maer een huys was daer de brug lach; had men daer troupes henen geschick, men hadde het huys en de brug gekregen en soo had men in Brabandt kunnen comen, om Antwerpen te belegeren, 'twelck alles eerder had kunnen geschieden, eer den viandt daer had kunnen wesen. - Ick merckte gisteren wel, dat het prins Wilhelm niet aenstonde dat de heer van Brederode soo geavanceert was. - Oock seide mij de heer Huygens S.H. had hem gesecht het soud soo geen haest hebben om de galerie te besteden, soodat S.H. oock al wat jalousie daertegens heeft, all seit hij het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[154]10/20 october vridach liet S.H. een vervallen werck van de viant besetten en een baterie daer maecken. De viant heeft desen nacht op de cant van de contrescharp langs de gracht beginnen te wercken ende traversen te maecken. - S.H. heeft drie bateriën elck van 6 stucken geordonneert te maecken, waermede dat hij de brug over des contrescharp gracht wil ooverbrengen en onder 't faveur van musquetiers, gelijck voor het Sas van Gendt. - De heer van Brederode liet een versoeck doen om de viandt uyt de contrescharp of bedeckte wech te jaeghen, door den lieutenant Manasse, die de viant deruyt joech en hielt de contrescharp twe uyren in, maer de viant daernae aenvallende en menichte van granaden werpende, moste ons volck de contrescharp weder verlaten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door mangel van granaten. - Bijma seid desen avondt aen S.H., dat de viandt om tien uir daeruyt was gegaen, en was niemants meer daerin als een schildwacht, naemelijck de contrescharp. - S.H. is wesen wandelen in 't dorp Sint-Gilis. - Destrade is van collonel Sterckenburch verlost. - S.H. belaste Bijma een bateri te maeck[en], die d'espaule, courtine, face van het rechterbolwerck kost bestrijcken, daer se de galeri mede souden cunnen incommoderen en beschieten in de heer van Brederod aproche en, als de galeri begost, in 't water geset worden en oovergeleit. N.B. - Gleser seide mij, men moet noit een vrindt soo heel veul betrauwen, alletijt sooveul niet, dat ghij niet alletijt vreest eens gebroulleert en quaet vrundt te worden. - Oock soo quaetlijck niet op yemant tevreeden noch qualijck van hem te spreecken, als ghij quaet vrundt sijt, dat ghij daerdeur niet kundt belett worden weder vrundt te worden; de dingen in de werelt sijn veranderlijck, gaen wonderlijck; men moet sich voor die beyde voorsijn, dat men in de lemyten blieft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[155]Ick heb den ring den 21/11 october aengedaen saterdach, blieve bij deselvige mening, dat die aen madammoiselle wort gegeven. 11/21 october saterdach quam ick bij S.H. in de approche, die gecomen waeren tot op de cant van de gracht van de contrescharp, en begost men de doorsnidinge in de gracht. - De heer van Donau voorbij de insnijdinge gaende, wierde uyt de contrescharp door een kandelaer door sijn rechterarm geschooten deur en deur, een vleeschwonde. - De heer van Brederode quam in S.H. approche, seid S.H. dat hij de contrescharp in had, soowel aen de rechterhandt als de linckehandt, en dat hij de doorsnidinghe in de stadtgracht begost, begeerde van S.H. dat de Staten de gallerie mochten besteden. S.H. accordeerde de heer van Brederode de besteding en wold hij soud twe galeriën maecken, aen elck face een, gelijck hier geteyckentGa naar voetnoot104. - Ick reedt nae de polder van Namen de vrau van Brederode besoecken, daer ick 's middach adt. Seide mij, dat Sulekum van niemants anders schreef als van de heer van Beverweert, dat die all dingen deede, en noemde niemandts anders, soodat S.H. van niemandt hielt als van Beverweert. - Oock dat Wimmenum het oor van H.H. en S.H. had, die haer nae de mond praetede en maer leugens wijsmaeckte. - Een Engels captein, Valeri, is op sijn wacht in de aproche dootgeschoten. Knichtlei heeft Sterckenburch verlost. - De heeren Huygens ende Wimmenum hebben de galeri van de heer van Brederode besteet. 12/22 october sondach bleef ick in mijn huys, in de kerck. 's Namiddachs reedt ick aen 't hoff en reedt mit S.H. wandelen nae Sint-Jylis. - Knichteley had niet veul geavanceert, maer de wercken verbetert en gerepareert, dat heel dienstich en nodich is. - Desloge heeft Knichtely verlost. S.H. ginck in de aproche en seide Deloge dat hij de viandt uyt een wercsken soude jagen, dat se op den dijck hadden, daer de sap nae toe liep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wedde, dat se den twaelfsten dach souden parlementeren, ende dat om een deghen van hondert gulden. 13/23 maendach heeft Desloge 't werck van de viant aengetast, die daeruyt gejaecht en sich gelogeert dess nachts om één uiren, mit verlies van vijfentwintich officiren als soldaten, meeste gequets, 3 luytenants, twe veendrichts, Piter d'ingenieur doot. - S.H. quam om acht uir in de aproche, om te besien wat Deloges gedaen hadde, alwaer de viandt twe granaden wierp tuschen S.H. beenen en raeckte hem Godt loff doch niet metallen. Monsieur Paul d'ingenieur wierdt mit die granaten gequets, alsoock noch een lieutenant. - Der wierdt een bateri gemaeckt van 6 stucken, om de passagie oover de contrescharpsgracht te faciliteren, 'twelck S.H. aen Kyrpatrickx belastede. - S.H. ginck nae den eeten wandelen. Der quam een ooverloper, die van alles bericht deede. - Krock had de Crabaten te Lokeren geslagen, kreech 20 peerden. - Ick adt bij de heeren staten desen middach. 14/24 october dingsdach ginck ick om 4 uiren dess morgens in de approchen, daer Cyrpatrickx de wacht had, die de brugge oover de contrescharpsgracht soude leggen, daer alles toe gereet was te half seuven. - Doe wierd de biesbrug oovergestooten te half seuven en commandeerde Kyrpatricks drie sergeanten, elck mit 10 musquetiers, die heel resoluyt op den viant aengingen en joegen se uyt haer logement van de afsnidinge van de contrescharp; daerop volchde een officir mit 30 man, daerop de ingenieur mit soldaten, die fassines droegen, die se op de glasi van de contrescharp nederwierpen, daerop 100 arbeiders [157] mit schuppen om te wercken, die strackx een logement maeckten, daer se achter bedeck waeren. - Daerop volchden drie captein, Vinck, Herema, Gruys mit haere musquetiers; daerop volchden pijcken, en logeerden sich alle achter het werck. Den viandt deedt groote weer mit granaten, en quetsten veul volckx daermede; de onsen hadden gheen granaetwerper, dat groote schaede deed aen ons volck en maeckte den viant stouter om in haere wercken te blieven. Ons canon schoot, maer deed gheen groote schaede aen den viandt, alsoo het niet wel geordonneert en de logementen niet wel gemaeckt waeren, die op haere ravelijn en wal hadden moeten schieten. Eer men begint, moet men eerst ooverleggen, waer den viandt sijn defensie uyt kan doen en daer het canon en de logementen van musquetiers op richten. - Het schieten duirde wel drie uiren, en deden niet veul schade; de major Leveston wierd gequetst en een lieutenant, 20 à 25 soldaten, 10 of 12 doot. - S.H. quam, doe het effen begost, en bleef daer tot 10 uiren, dat alles gedaen was. - Eerentruyter sal Cyrpatrickx verlossen. - Ick adt thuys mit prins Philips en de graf van Romerantyn, en waeren vrolijck; reedt des naemiddachs noch mit S.H. wandelen. 15/25 october woensdach heeft Eerentruyter de wercken verbetert ende goede logementen gemaeckt en twee sappen geloopen nae de bedecte wech, die bie malkanderen sullen komen, om daeruyt de insnidinge te maecken van de bedeckte wech. - Der waeren plancken mit spijckers doornaegelt, geleit voor het nieuwe werck, om den viandt te beletten aen te vallen, die sich heel stil heeft geholden, gheen aenvall gedaen op ons volck. - S.H. was in d'aproche. - Ick adt bij de Rijngrevin en ginck de vicontesse, graf van Berch, graf van Stirum, van Donau besoecken. - Collonel Haulterive verlostede Eerentruyter. - Der sijn brieven van den gouverneur [Jacques van Haynin] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende drie colonels binnen Hulst geintercipieert ende opgevangen, die nae Beck gingen, [158] daerin dat se hem schrieven, een stadt die belegert is, de galeriën in de gracht, buyten hoop van secours, die moet sich am lesten ergeben. 16/26 october donderdach in de heer van Brederodess aproche geweest, daer Potter de wacht had, en in de galerie geweest, daer 15 gebindten stonden, 4 in de gracht. - Vandaer in S.H. approche geweest, die mit de sap van de conterscharp quam tot aen de bedeckte wech, en viel de eerde van de sap in de bedeckte wech, waeruyt men de gracht kost sien; de viandt heeft de contrescharp aen de linckehandt verlaten, maer aen de rechtehandt heeft hij noch twee afsnidingen in de bedeckte wech, die hij haest sal verlaten. - Der was stilstandt van wapenen in de aproch door 't uytcomen van een vrau. - De galeri van S.H. is besteet op die conditie als die van de heer van Brederode, om van morgen vridach in 13 dagen veerdich te wesen, en sijn der twe bateriën besteet, elck van 6 halve cartauwen, om de galerie te favoriseren en te beschermen. - S.H. is niet wesen wandelen. - Graf Mauritz rijt uyt mit 400 peerden nae Zeele, daer hij meindt dat de viandt leit. - Haulterive heeft de wacht gehadt, is van collonel Balfort verlost. 17/27 october vridach in de aproches geweest, vond S.H. daer, die een nieuwe baterie heeft besteet; de sap is gekomen tot aen de bedeckte wech, die men haest sal doorsniden, S.H. meinde desen avondt en datter noch een gebindte soude gestelt werden van de galerie. - Grevin heeft Balfourt verlost. - De viandt heeft in de heer van Brederode aproche een mijne laten springen, daer ses soldaten mit sijn bedeckt geworden van eerde; sijn galeri gaedt wel voort, heeft 19 gebindten, sal noch 5 desen avondt kriegen en de nacht. - Ick heb bij S.H. gegeten, die nae de Moervaert ginck wandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[159]S.H. stond Hemmema toe tot mijn capitein te maecken van de guarde, Frens lieutenant, Aluva veendrich. 18/28 october saterdach in de aproche geweest, daer men door de doorsnidinge in de gracht kost sien, en was ten naestenbij gereet om de galeri te beginnen en een gebindte te setten. De gracht is heel breet. - De graf van Solms liet een batteri maecken van twe stucken, om op des viants twe stucken te schieten, die hij in een ander bolwerck had in de face ingesneden aen de linckehandt van de approche. - De viant van binnen hebben groot mangel aen groen rijs, kunnen geen goede schietgaeten maecken door faulte van dien, om die te twijnen. - S.H. reedt wandelen nae Sint-Jylis, belastede mij de wech te besien nae de Moerspeuye. - Jan Ramack is uyt geweest, heeft des viants wacht gepousseert, 9 peerden aen haer retranchement bekomen van de ruyterwacht en 25 soldaten. - Douchands heeft Greving verlost. - De bouren van 't Landt van Waes gaen uyt en in, of se lang neutrael waeren geweest, twe-, driehondert seffensGa naar voetnoot105. 19/29 october sondach ben ick niet in de kerck geweest, maer uyt last van S.H. nae Moerspeu, om dat de besichtigen, dat een groot fort is van vijf bolwercken, goede grach, contrescharp en een gracht, die eerst begonnen is, hadden ses stucken, daer se dicwils mit schoten; men kan achter de dijck daerbij dich aenkomen bedeckt; der is noch een wech, die waeterich wort, als men dich bie de schans compt; der is noch een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wech van Moerbeeck, daer drie forten op leggen. - All die forten daer wij voorbij reeden, schooten en hadden stucken. - Wijnbergen had de wacht en heeft de eerste gebindten doen setten en heeft Douchand verlost. S.H. seide der was groot differentie tuschen de colonels, dat de eene beter liet wercken als de ander. 20/30 october maendach ben ick niet in de aproche geweest, maer op de kleine bateri van 6 stucken van twaelf pont, daer men S.H. approche wel sien kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[160]Wijnbergen heeft de eerste gebinten laeten setten, en sijn der van sondachs naemiddachs te drie uiren tot 's maenendachs te drie uiren 9 gebinten geset, doch maer één in 't waeter. - Een granaet uyt de stadt geworpen, viel aen de mont van de galeri, rolde daerin, sloech los en trampeneerde de ghehele galeriebogen, quetste veul luyden seehr hart, sloech een veendrich doot, brande Enno Ferents en Belckum in de oogen, dat se niet sien konden, maer hebben de oogen geschroyt en verbrandt, doch sonder perijckel. S.H. was effen in d'aproche. - S.H. ginck naemiddachs wandelen. - De graf van Hoorn verloste Wijnbergen. Brederod heeft 31 gebinten. 21/31 october dinsdach heeft de graf van Hoorn passelijck geavanceert, heeft 13 gebindten en veul rijs laeten werpen door lieden die voor aen 't endt van de galeri sijn geweest, en hebben het uytgeset in 't waeter, een dam van 300 rijsboschen. - S.H. is in de heer van Brederode aproche geweest, daer 33 gebindten stonden, is bijkans de helft, maer den rijsdam vooruyt gesett, is oover de helft. - De heer van Brederode wil desen nacht noch meer uyt laeten werpen van rijs en dat mit eerde decken en woensdach nacht weder en meindt dan aen de wal te sijn mit den dam. - En wil se dan opeischen. - Haulterive seide dat voor Gulyck men de gracht passeerde sonder galeri, alleen mit rijs ende eerde daerop onder het faveur van musquette en canon, en gingen heel vrie daerop, sonder dat de viandt sich dorst tonen om te schieten. - De viant doet altemitz schaede mit sijne stucken, schietende een schoot of twe uyt een nieu ambraseur en vertreckt se dan weder; hij snijt oock ambrasures in de cortine langs en schiet er mit stucken uyt en treckt se daernae weder terugg. - S.H. reedt door mijn quartir weder tehuys en vraechde mij veul van Moerspeu. Prins Wilhelm had S.H. geseit, dat ick Moerspeu wel woude aentasten, als het S.H. geliefde, daerop S.H. andtwoorde, eerst Hulst, daernae sal men sien wat men doen sal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[161]Ga naar voetnoot10622 october/1 november woensdach ginck ick in de aproche, Gleser achthondert rijsboschen had laeten werpen, doch was de vierdepart niet oover. - S.H. bestede den dam voor 2500 guldens, een goedt kleedt en een vergulden degen, dat se des morgens donderdachs most oover sijn off geen geldt. - Aluva verloste Gleser en kreech de wacht, die noch 200 musqtiers extraordinaris uyt mijn quartier kreech om de wercken op den dam de passagie te favoriseren. - S.H. liet meer als hondert wagens mit rijs haelen tot den dam te maecken. - Ick was in de heer van Brederodes aproche, ginck op den dam, die goedt, sterck en breedt was. - De mineurs hadden begost te wercken, doch den viandt brack het sacramenthuysjen mit granaten, en de myneurs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liepen deruyt en sijn den ghehelen dach niet weder daerin gekomen en verloren dien tijt tevergeefs. - Ick adt bij de vrau van Brederod in de Polder van Namen mit de heer van Brederode, graf van Solms. - Quam te vier uir weder in 't leger en reedt S.H. nae, die nae Steken was. - Pelnitz kreech een lieutenant gevangen, die seide dat Beck had 35 compagniën peerden bij sich, 't regiment van Saveri, daer Donckel en Grammont onder waeren gesteken, en 5 compagniën Crabaten, 2000 peerden, 6 regimenten te voet, 2000 mann, commissari-generael Longeval, Schaveli, don Antonio Botizon. - Colnel Aluva begost om seuven uiren den rijsdam te leggen en door continuelijck schiten van musquetten en canon favoriseerde hij de werckluyden soo, dat se vrie costen wercken, en hadden des avonts om tien uiren all gedaen tegen opinie van alle werelt en tot verwonderinge, want men doch dat de gracht te breet en te diep was om in soo corten tijt den dam te passeren. Oock vreesde men, datter rijs soude tecort wesen. - Aluva schickte mij sijn quartiermeester en liet mij seggen, doen den dam oover was om half elf. Captein Boetzeler die quam oock een weinich daernae en seide mij, hoe de arbeiders soo vrie gestaen hadden en dat den dam oover was, daer hij oover gegaen had, en dat de mineurs 't sacramentshuysjenGa naar voetnoot107 bij der handt hadden om te begin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[162]Viandt deede gantz geen tegenweer, dorst sich niet sien laeten, [wierp] altemitz een groote granaet den wall af door een holten goodt, [daar z]e de mineurs mit quelden en braecken het sacramentshuysjen. [23]Ga naar voetnoot108 october/[2] november donderdach ginck S.H. in de approche, die Aluva seer bedanckte voor sijne debvoire, belastede den dam mit eerde te vullen en te bedecken, die mit plancken gedeckt was. - S.H. liet de stadt opeischen, laetende den gouverneur [Jacques van Haynin] seggen dat hij en sijn volck gedaen hadden als eerlijcke soldaten, of sij de plaetz niet wilden opgeven, dat se goede conditiën souden hebben, dat hij nu kost uytgaen als vrundt, daer hij anders als viandt soude moeten uytgaen. - De gouverneur en de drie colonels lieten S.H. bedancken voor de eer en seiden sij kosten tot dienst van den coninck en eerenthalven de plaetz noch niet opgeven, wolden een aenval verwachten en mijne. - Ick adt bij S.H. prins Wilhelm. - Picheler heeft collonel Aluva verlost. - S.H. belastede, dat hij twintich man soude schicken op de punt van het bollewerck, om te sien of de viandt woude toelaeten, dat hij daer logeerde, doch niet dat Picheler soude opyniatreren. - Aen de heer van Brederode wierd hetselfde belast. - Sulestein seide mij, dat S.H. voorhadde Verbroeck, Callo, Marie en de Peerleschans aen te tasten, eer dit van Hulst geluckte, en van Marie een retranchement te maecken nae Rupelmond, Antwerpen van Vlaenderen af te snijden. - Den Rijngraf brocht een valschen alarm aen S.H., dat de ostagiers quamen en dat de stadt parlementeerde. - [De] mine was all 15 voet in de wall bij S.H., bij Brederode vierentwintich. 24 october/3Ga naar voetnoot109 november vrijdach. Picheler besochte sich te logeren op de wal, dat hij effectueerde, schickende twe serganten elck mit tien musquetiers om op de wal te klimmen; daerop volchde een lieutenant mit 30 man. - Vijf granadiers, die driehondert granaten wierpen. - De viandt deed gheen resistentie als mit handtgranaten en stenen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quetste wel tachtentich man, wel 20 dooden. - Aen de heer van Brederode sijde besocht Cassopyn het oock, die een veendrick en lieutenant schickte elck mit twintich man en noch eenich volck om se te subteneren, dewelcke boven quamen, bleven der wel een uir en begosten te arbeyden in de punt van het bolwerck, maer de viandt, komende mit 60 pijcken, joech se van booven van de wall aff, sodat se gheen logement hielden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[163]S.H. quam om half acht in de approche; doe begosten se te parlemen[teren] en souden noch niet geparlementeert hebben, tewaere S.H. niet d...Ga naar voetnoot110 nae de Moerschans hadde gecommandeert, om nae de stadt te...Ga naar voetnoot111 'twelck sulcke schrick gaff in de stadt, datter een groot gek[rijt en] lamentatie in de stadt gehoort wierde, vresende voor de bijsbrug en storm. Oock quamen versche musquetiers uyt het leger, om diejenighe te verlossen die den ghehelen nacht geschooten hadden, dat vermeerderde schrick. - S.H. ginck op den dam; de gouverneur S.H. siende, maeckte hem een diepe reverentie. S.H. liet den gouverneur goede morgen wunschen en ginck deur. - S.H. schickte twe captein binnen tot hostagiers en sie twe buyten. - De viandt had afsniding gemaeckt in S.H. bolwerck en oock dat in de heer van Brederode, heel goedt en sterck werck. - S.H. ginck naemiddachs niet uyt wandelen. - Ick adt tehuys mit den jonge Boreel van Middelburch en andere officiren. - Enno Ferens ginck in de approche op de wacht en verloste Pichelaer. - Des donderdachs liet den gouverneur seggen door S.H. trompett, dat hij niet begeerde dat de heer van Brederode meer een tamboer of trompet soude binnen schicken; had hij yetwes te seggen, hij soude het doen laeten door S.H. troppetGa naar voetnoot112. - 't Was een teycken dat hij sich aen S.H. en niet aen Brederode wou [over]geven. Oock moet den generael alletijt de eer hebben dat de stadt aen sijne sijde oovergaet. Soo moet den veltmaerschalck ofte die de approche door S.H. last leit, die discretie hebben, dat hij den generael wat voor laet gaen, en volghen van achteren heel nae, maer noit [voor] den generael; die compt de eer toe, hij wil se oock hebben, dat de stadt aen sijne sijde parlementeert en oovergaet. - Ick seide het de vrauw van Brederode eens, dat sie het haer man woude seggen, dat hij all sijn best deed om de galeri in 't waeter te brengen, maer daer behoorde hij S.H. uyt respect in te wachten. - Maer het haesten van de heer van Brederode mit den dam is goedt...Ga naar voetnoot113 geweest daervoor, dat S.H. de resolutie heeft genomen sijnen dam oock te besteden en soo in één nacht oover te gaen mit den rijsdam oover de gracht; ick geloof was dat niet geschiet, S.H. soud den gouverneur noch in ses daghen tot parlementeren hebben gebracht. 25 october/4 november saterdach is het accord geteyckent op de ordinaris wij[ze] van S.H. en den gouverneur. - Mit S.H. gegeten; nae den eeten wunste ick hem geluck, soo seide S.H. mij, dat hij mij bedanckte, en voor de moite en sorg. - S.H. seide daernae, ick soud u geerne mit eenich volck nae Moerspeu schick mit 4 halve cartouwen en 6 van 12 pondt. - Prins Wilhelm seide mij dien avondt, als den viandt morgens is uytgemarcheert, [164] sal S.H. u mit eenich volck schicken nae Moerspeu; de ruyteri | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[zal] te Steecke leggen. - 's Avonts seide prins Wilhelm, ghij sult noch twe, drie regimenten bij u krieghen en een kleinen generael sijn. - S.H. besach den wech die de viandt soud marcheren. - Gaf haer wagens, om te packen. - Alle collonels- en lieutenant-collonels compagnien sullen in wapens comen van S.H. quartir ende 26 compagniën peerden, om den viant daer voorbij te laten marcheren. Alle quartiren in de wapenen. 26 october/5 november sondach is S.H. in de predicatie geweest; naedien is S.H. te peerdt geseten, om des viants volck uyt Hulst te sien trecken, die het soo lang maeckten dat het drie uiren was, eer se begosten te komen, eerst de wagens, daernae 2 halve stucken canons, een mortier. - 't Regement van collonel Monckron, 39 musquetiers voor; daerop volchde 18 pijcken, 15 veendels, noch 18 pijcken en de ander vleugel musquetiers 36.
1.443 het heele guarnisoen, als S.H. daervoor quam, behalven noch 200 officiren, soodatt er in alless sijn geweest 1600 mannen in 't beginsel. - Sterckete van Moncrons regiment, behalven de officiren, capteins, lieutenants, veendrichs, sergeanten, tamboers. - 't Regiment van Lamottri 75 musquetiers, 18 pijcken, 5 veendels, 16 pijcken, 67 musquetiers. - 't Regiment van Girardyn 48 musquetiers, 9 pijcken, 10 veendels, 9 pijcken, 40. - 6 vrië veendels. - 170 bouren. - Op de wagens saeten wel 400 man, mit die neffens de wagens gingen. - Vrau van Brederod adt bij S.H. - S.H. belaste mij om acht uiren te marcheren mit 6 regimenten te voet, 2 te peert, 12 canons mit haer toebehooren, ammunitie, schuppen, spaden, houwelen, en te gaen logeren tuschen Moerbeeck en Moerspeu. - Wilhelm reedt nae de vrau van Brederod, sprack van Willemine. [27]Ga naar voetnoot114 october/6 november maendach quam S.H. in mijn quartir om half negen, om mijne troupen te sien marcheren, en marcheerde in die orde, erst de ruyters, de viconte en Steenhuysen, daernae de 6 regimenten te voet, de Walen, Aluva, Siel, Ittersum, Sliep, Van Santen, daerop het canon, 12 stucken, 2 mortiers, ammunitie, de train van Boeckhoven en Martini, d'bagagi van 't voetvolck, van de ruyteri, een compagnie peerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[165]S.H. had goedt contentement in 't volck en was wel tevreden, was heel beleeft, seid mij eenen goeden nach en belastede mij Moerspeuy in te nemen. Prins Wilhelm en alle officiren wunschten van gelijcken. - Ick marcheerde nae Franchipane in meinung dat in te nemen, maer als ick daer quam, vond ick het te sterck om soo te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oovervallen, temeer hebbende geen bijsbrug, reconnosseerde de plaetz, vond in het nieu canael een wacht aen een dam, daer ick se van joech, en nam de post in, quam alsoo tuschen Franchipane en Moerspeu, die ick strackx besettede en liet se aen beyde sijden verseeckeren mit ravelinen ende blinden. - Dat gedaen sijnde en S.H. last achtervolcht, hebbende mij geloogeert tuschen Moerbeeck en Moerspeu, liet ick het S.H. weten door een brief. S.H. hellebardir wiert dootgeschoten. - Ick resolveerde om dien avont noch nae Moerspeu te gaen, liet acht compagniën commanderen mit Siel en liet mij mit een boer leiden nae den auden dijck daer Moerspeu op leit; onderwegens waeren der slooten, die mosten wij door de pionniers dempen. - En quaemen omtrent half elf op den ouden dijck. Ick comandeerde strackx 7 vieroers mit Hoen sijn soldaet, 10 musquetiers mit een sergeant, noch 20 musquetiers mit een veendrich, captein Hoen mit twe compagniën om te souteneren, en marcheerden soo nae Moerspeu aen en quaemen aen een afsniding, daer niemants in was, daernae aen een groote doorsniding, daer een goede travers achter, veul water voor en 30 mannen, maer ons volck spronck daerin, clommen tegens de borsweer op en joegen de viant deruyt; ons volck quam strackx, Hoen oock. Daerop had ick 100 arbeyders en maeckte een travers op den dijck en seer goede logementen; de viant riep wel of hij woude aenvallen, doch quam niet een, en wij arbeyden den heelen nacht, eerst aen de travers, daernae aen een linie om daer bedeckt te comen. - S.H. heeft graf Hendrick desen dach gouverneur van Hulst gemaeckt. 28 october/7 november dingsdach hebben wie in de voornacht soo gewerckt tot seuven, acht uiren en hadden geern gesien wat de viant gedaen, maer den nevel duirde tot 9 uiren, soodat wij niet kosten gewaer worden of van ons sien; soo resolveerde ick de werckluyden uyt te setten en te arbeiden nae den dijck toe, sonder geanfileert te sijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[166]Soo ras als ick woude het volck uytsetten, om geen tijt te verlieren, begost het dach te worden, en moste doen beginnen te sapperen en besteede de roye voor 4 gulden. - Wie saghen dat de viant een groote travers had gemaeckt op den dijck, noch twe bateriën en een werck tot aen den dijck, dat ons vreempt voorquam, want wie gheen ander eerde saghen als den dijck; 't ander was leech landt en waterich; sie schooten mit twaelf canon. Ick sloech voor om se te amporteren, want, seide ick, houden sie die post, soo moeten wij veul tijts verlieren mit sapperen, en hij sal ons lang opholden en kan der noch meer tegen ons maecken. Huygens, Siel, Hoen seiden, wij sullen het wel amporteren, maer het is te veer om te mainteneren van ons werck om malckanderen te seconderen. Ick woud het volck oock niet waghen, seide Siel de sap te laten continueren. Ick schickte Huygens nae S.H., om hem van alles te informeren, die mij antwoort brocht, dat ick soud continueren, mijn best doen; hij soude mij van all hetgene ick van doen had, laeten versien en begeerde oock dat ick sien soude om haer den pas af te sniden door Crombeeck, Ooverslach en Suytdorp en dat ick Ferens daeroover soude schrieven. - Den viant brocht oock canon op den zeedijck en schoot ons van de rechtersijde in de approche. - Ick had den ghehelen nacht in de approche geweest, was slaperich, rustede desen naemiddach; de viant schoot driemael door mijn huys mit canon en schoot drie, vier soldaten doot. Die avonts had ick noch groote slaep, kost niet geduiren. Ittersum verloste Sliep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 october/8 november woensdach. Ick belastede Ittersum de sap te continueren en nae de hoochte van den dijck te gaen en daer sijnde, op de rechterhandt weder om te keren, om niet geanfileert te sijn. - Ittersum continueerde de sap en, op de hoochte sijnde, sneedt door den dijck en ginck de linckehandt vervolgen, omdat de ingenieurs daer een groot en hooch velt vonden, dat aen de contrescharp leit en recht daerop aenloopt, sonder geanfileert te sijn. Kuyn bestede twee bateriën, één van vier halve cartauwen en één van twee. - Ick veranderde mijn quartir, liet se in batallie logeeren, de pijcken voor, de musquetten achter, all op één front, en liet se retrancheren; de viant schoot één soldaet doot, eer wij veranderden van quartir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[167]Ick reedt nae de approche, daer ick alles wel vond; de bateriën begosten gereedt gemaeckt te worden, die sap ginck op het...Ga naar voetnoot115 nae de contrescharp, sonder geanfileert te sijn, en wiert dien helen dach gecontinueert. - Broursma quam van S.H. wegen daer, die ick seide al 'tgene mij manqueerde, en badt dat S.H. mij alles soude schicken. - Ick adt thuys; prins Philips was in perickel om dootgeschoten te worden. - De Staten schickten mij 2000 gulden om de werckers te betaelen. - Ittersum quam van de wacht, seide hij had 7 royen geavanceert mit de sap. Hettinga verloste hem. - Ick kreech brieven van S.H. en van collonel Ferentz en van S.H. prins Wilhelm. 30 october/9 november donderdach ginck ick in de aproche ende vond dat Hettinga wel geavanceert had, doch de viant koste die linie enfileren. Omtrent één uir begost de viandt uyt de contrescharpe te schieten en joech onse sappeurs uyt haer werck tot twe uir, dat ick in de approche quam; ick gaf de sappeurs goede woorden, liet de musquetiers schieten en brocht de sappeurs weder in het werck. Sliep heeft Hettinga verlost. - Den viant brocht een canon in de contrescharpe en schoot in onse linie. - S.H. schickte mij allerhande nootdruften tot de belegering, mannekens, cruywagens en al wat daeraen dependeert. - De viconte mit Steenhuysen sijn verlost, en quam Verneul en Wassenaer weder in haer plaetz. 31 october/10 november vridach des morgens nae den Ooverslach ende Cromhaut gereden, om die posten te besien, en op de 4 huysen 50 man geleit. - Desloge en andere officiren aten bij mij. - Ick ginck in de aproche, die wel geavanceert was, doch was de linie geanfileert, omdat de ingenieurs die qualijck gelopen hadden. Ick kreech een schoot uyt een canon mit cardousen geladen, aen mijn linckerknye, doch deed mij geen letsel als dat het dick wierdt en roodt. Frens die wierdt oock geraeckt, en stond Hemmema dahrbij. - Van Santen verlostede Sliep, die ick belaste de travers op den dijck in te nemen, een sap nae den dijck te loopen uyt de linie die nae de contrescharp gaet nae de rechterhandt toe, om kunnen bedeckt te komen in 't logement. - Ick belastede den ingenieur Cool de sap nae de contrescharp te vervolgen en deselfde meer nae de linckehandt te loopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[173]Ga naar voetnoot116Om een stadt te defenderen, moet men ettelijcke stucken in de contrescharp brengen, sich daermede wel defenderen en die daer verliren, 't is beter de stucken soo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te verliren en u viandt groten afbreuck doen als dat men se daernae tegelijck oovergeeft mit de stadt. - Oock soud ick mijn volck in de buytenwercken wagen mit uytvallen, alarmen en myneren, wandt als men in de gracht is gejaecht, dat de contrescharp wech is, is het mit die van binnen gedaen, dan kunnen se niet meer dienst doen als sien de galeri ooverbrengen of de bijsbruggen. Om elf uir liet mij captein Grovesteins weten, dat de heer van Brederodes rijsdam oover was en dat hij selfs aen de palissaden was geweest en daer een stuck afgesneden. - Behalven de ordinaris wacht gingen noch vierhondert musquetiers op de wacht, die continuelijck schoten; het canon was mit cardousen geladen, schoot oock continuelijck, soodat de viant niet dorst ooversien om sijne defensie te doen. - Der waeren 10 soldaten, die hadden elck 50 gulden, die stonden in 't water voor aen de mont van de galeri en langden malkanderen de rijsboschen toe en hadden den dam in drie uir tijts geleit, begosten te 7 uiren en hadden ten 10 uiren al gedaen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[174]Door het passeren van die twee dammen mit rijs in 't quartir van Brederod en S.H., de eene dingsdach, de ander woensdach, sullen de galeriën een crack krighen en niet meer in sulcke estime en achtinge wesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[175]November. - 1/11 saterdach. Desen nacht heeft monsieur Van Santen de viant wercken laeten aentasten en jouch se uyt drie van haere wercken, eerst uyt een travers, wel gepalissadeert, daernae uyt een doorsnidinge door den dijck, geretrancheert en gepalissadeert, ten derden uyt een groote corps-de guarde, daer twe canons in stonden, en jouch se uyt de contrescharp in de schans, soodat wij meester sijn van den dijck ende de contrescharp. - Eerst gingen drie granandiers, daerop volchden 7 vieroers, een sergeant mit 10 man alleen mit haere degens, noch een sergant mit 10 man mit haere degens, daerop 30 musquetiers mit een lieutenant, een veendrich mit 40 pijcken, een lieutenant mit 50 pijcken, captein mit 100 man om te souteneren, 50 arbeyders, die sich strackx logeerden. Wij verloren niet één man, en maer twe gequetst, soodat wij door Godes hulp sonder verlies avantzeerden 450 pass en maeckten ons meester van heele stercke wercken, die, alse die wel gedefendeert hadden en weten te gebruycken, souden sie ons den dijck hebben kunnen onthauden mit wercken, doorsnidingen, 10 of twintich nae malckanderen, laten het zeewater daerin loopen, soodat wij se hadden moeten uythongeren ofte de schans verlaten mit schande. - 't Exempel voor 't Sas van Gendt, de heer van Brederodes doorsnidinge ende door het landt te sapperen nae de contrescharp was onmogelijck, doordien 't landt leech en men niet graven cost off men kreech water. - Ick quam om acht uir in de approche, daer alle wercken sach, en vont se heel sterck, ordonneerde een ander bateri op den dijck; in 't leste werck coste men niet comen, omdat de sap noch niet aen den dam was en te periculeux. Lacapelle, Vieuville quamen in de approche, gingen mit mij nae huys, aten bij mij. - Nae den eeten ginck weder in de aproche, vond den dam gemaeckt, ordonneerde noch een bateri in des viants werck, dat oude werck, dat naest aen de schans is. - Oock ordonneerde een sap om te loopen nae de contrescharpe door een huys onderdeur, die niet geanfileert is van de punt van 't bollewerck, alsoock een dam om het canon daeroover te brengen op de bateri van 't oude werck. - Major Eck verloste Van Santen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[176]2/12 novemberGa naar voetnoot117 sondach ginck ick in de aproche, daer de sap wel geavanceert vond en maer twe royen van de bedecte wech van de contrescharp. - Ick ordonneerde dat de sap noch wider soud gaen nae de gracht van de schans en slaen dan de linckehandt om langs de gracht, om logementen te maken. - Ick ginck in de predicatie, adt tehuys. - Nae den eten ginck weder in de aproche, daer se wel avantzeerden, belastede te beginnen te twijnen de bancketten van de logementen en de doorsnidinge te beginnen nae de bedeckte wech, daer de bijsbrug sal doorgaen, om oover de gracht gesmeten te worden en continuelijck mit musquetten te schieten. - Damas Loo verlostede major Eck. - De heer van Spijck en graf Mauritz, regiment Lindener verlostede Verneul en Steenhuysen. 3/13 november maendach heb ick belast dat elck captein soude maecken, dat hij 7 hubsche goede mannen had mit een goedt roer en degen, oock 7 goede kerels mit haer sijtgeweer, die ick halve lancen soude geven, die gereet mosten sijn op het eerste commandement, omdat als die van Moerspeu niet wilden parlementeren, dat men se souden attacqueren mit de bijsbrug. Die troup van vieroers en halve lancen was van 600 man; daerbij souden gecommandeert sijn geweest 10 lieutenants, 10 veendrichs, 20 sergeanten, 5 capteins, 8 granadiers. - Ick reedt om acht uir nae de aproche, daer de logementen begosten gereedt te worden, en wasser niet veul te doen als de mannekes te vullen en op de borstweer te setten. De brug was gereedt. - Ick reedt bij S.H., om hem rapport te doen van alles en om te vraghen dat ick se mocht opeischen en of sie het afsloegen te parlementeren, dat ick se mocht aentasten par force en sijn [zien] oft men se kost amporteren. S.H. vond alles goedt en seid, men moet se alle dootslaen en geven se geen quaertir, als die van Sint-André geschiet is. - Ick ginck bij prins Wilhelm en seide hem hoe de saecken stonden. - Adt bij S.H., daer een prins van Aenholt was. - Ginck bij de Staten, die mij 600 gulden gaven en wunschten mij veul geluck op de reise, hielden maer 200 gulden in 't leger. - Ick ginck weder nae het quartir en liet die van Moerspeu opeischen, die, naedat se geeischt hadden 4 daghen respijt om aen Beck te schrieven, twe ostagiers uytschickten, een captein en een veendrich; wij schickten sooveul weder binnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[177]Sie sneden passelijck op aen taefel. - Der wiert niet verandert aen de wacht en alles gereedt ghehauden,...Ga naar voetnoot118 ons wilden opholden en bedrigen mit parlementeren. - 't Is vandaech acht daghen dat ick voor Moerspeu quam. S.H. gaf mij het [wacht] woordt, Frieslandt. 4/14 november dingsdach. Ick liet het quartir sluyten, datter niemandt uyt soude gaen, alles gereedt hauden tot den aenvall. - Schickte een tambour binnen, opdat Beck de articulen schicken soude. - Ick reedt ondertuschen nae Franchipane, dat een goet fort is mit vier groote bolwercken, seer diepe en breede gracht, oock een contrescharp rondtsom mit een breede gracht, vandaer nae Keiserhoeck, dat een groote viercante redout is mit diepe brede gracht, contrescharp en sijn gracht. - Vandaer nae het fort West-Moerbeeck, daer vier, vijf scheuten mit canon af deden; het is een fort mit 4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bolwerck[en], goede breede diepe gracht, contrescharp, breede diepe gracht. Men kan van de sijde van Contributie dicht aen de contrescharp comen dorch landt; van Moerbeeck is oock een hooghe haerde wech, daer men achter huysen kan bedeckt naebij comen. - Broesma quam bij mij doe ick weder tehuys quam, vond de articulen van de gouverneur Back, daer ick yet in veranderde, en schickte se des middachs weder binnen 't fort door Grovestein mit begeren hij soude mij corte resolutie laten toekomen, dan ick niet anders wilde doen, oock niet langer wilde wachten. - Grovestein quam om vier uir weder en brocht noch yetwes mit van sijnentwegen, onder anderen het halve canon mede te nemen. - Ick reedt nae de approche, nam de ostagiers mit en badt den heer van Spijck de saecken af te doen of dat de hostagiers daer waeren en dat se gereedt stonden om binnen geschickt te worden. - Nae één ofte twe gangen gaf ick se noch een Mansfelden, en sloten daer op. - Ick liet de articulen schrieven, teyckende se en schickte se om 11 uiren binnen. Back die teyckende oock en schickte mij de articulen om 3 uiren. 5/15 woensdach schickte ick 50 wagens voor de bagagie, adt om 11 uir, ginck den gouverneur sien en reedt nae S.H.; ick sach se niet uyttrecken, der waeren, als men seidt, 400 man en meer sonder d'officiren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[178]S.H. was heel vrendlijck, bedanckte mij en maeckte mij een compliment oover Moerspeu, seide, alwaer ick u kan dienst, vrienschap doen, dat sal ick doen. - Wilhelm oock een compliment en woud donderdach bie mij eeten. - Ick quam thuys om 6 uiren en stelde ordre om S.H. te tracteren. Deloge leende mij sijn kock. Graf Fritz, Franckenburch verlosten Spijck. - Captein Del Rio quam als hostagier in plaetz van Campigni voor de peerden, wagens. 6/16 november donderdach quam S.H. om negen uir aen de aproche, seide mij dat Haultyn doodt was. - Hij reedt Moerspeu om mit Oostheim en reedt den tragelGa naar voetnoot119 langs nae Franchipane, adt bij mij en was heel vrolijck, reedt om 4 uir wech, seide ick soud morgen mit de troupe volgen. - Dess nachts kreech ick een brief Franchipane te slichten en dat de ruyteri daer soude blieven. 7/17 vridach schickte ick 400 man om Franchipane te slichten. - Marcheerde om twaelf uir, quam te drie uir in 't quartir en liet graf Fritz en Franckenburch daer blieven. - Ick sprack S.H., die graf Fritz schreef daer te blieven, totdat Franchipane geslicht was. - Ick reedt mit prins Wilhelm wandelen, die mij van Florentine, Willemine, Ammeli, hertogin van Lenox [Mary Villiers], Northollantsche bourin sprack, oock van de reis van Maestricht en Breda. - Van sijn reis nae Maestricht. - S.H. reis nae Breda. 8/18 saterdach ginck ick dess morgens nae Hulst, reedt de wallen om, die heel schoon, groot, dick en breet sijn. Ses bolwercken hebben een contrescharpsgracht, drie die nae de Polder van Namen sijn [zien], gheen. Een kleine stadt, maer één goede straet, d'andere slecht alsoock de huysen. Een hubse viercante merckt. - S.H. ginck de stadt besien, die ick tegenquam. - Ick adt bij S.H., die een quartiermester schickte om graf Fritz en die 400 arbeiders van Franchipane te haelen. - S.H. gaf ordre om de wercken te slichten van de circumvellatie. - Oock om de schepen te ontfangen en om mit den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dach te marcheren. - Desen nacht tuschen saterdach en sondach quam een storm op, die alle schepen deedt van plaetz veranderen, daerdoor alles in desordre geraeckte. - De patenten wierden uytgegeven ende veul verandert. 9/19 sondach. S.H. marcheerde om seuven uiren. Een windich, regenachtich weder; het voetvolck kost niet wel voort door het quaede weder. - Bij het dorp Sint-Anna stonden de ruyters mit haer bagagie, cruisten den dijck, kosten bij haere schepen, die verstroit waren, niet comen en stonden het voetvolck in den wech. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[179]'t Voetvolck costen haere schepen niet vinden, die verstroit waeren, leeden dien nacht veul ongemack, hebbende gheen decksel noch vuir om sich te droghe. - S.H. reedt binnen Sint-Annafort, adt daer, bleef daer en den heelen dach, had veul ongemack op de marche. S.H. kost om dien storm en contrari windt niet afvaeren. 10/20 november maendach. S.H. ginck om vijf uir scheep en maeckte seil, quam te 11 uir voor Bergen. - Ginck te twe uir in de stadt. Ginck in sijn camer en quam daer niet uyt. - Prins Eduard papist geworden. - Gassion heeft Lamboy geslagen. - Bij de prins van Talmont des avonts gegeten. - Een deel van de ruyteri quam te Bergen. 't Voetvolck seilde voorbij en ginck nae haere guarnisoenen. De ruyteri quam lancksaem aen. 11/21 dingsdach is S.H. voor den eten niet uytgegaen. Nae den eeten reedt S.H. om de stadt. - De ruyteri was noch niet al aengekomen, doch reedt prins Wilhelm mit hetgene hij vond, nae Wou. - Ick ginck bij de vrau van Beverweert en adt bij de heer van Brederod 's avons. 12/22 woensdach was oover het gheheele landt een dancksegginge ende beededach; S.H. in de kerck tot Bergen. - Adt des middachs bij de heer van Beversweert, was vrolijck; Haulterive en anderen waren droncken. 13/23 donderdach. S.H. ginck om 7 uiren op de coetz sitten, adt des middachs te Spruntelen en quam om 5 uir te Breda. Prins Wilhelm stond mit de ruyteri op de Spruntelse heyde. Ick kreech veul brieven uyt Vrieslandt en uyt Duytslandt. 14/24 vridach was het quaet weder, en is S.H. niet uyt geweest. Prins Wilhelm quam mit de ruyteri door Breda, adt daer en reedt nae den eten nae Tilborch, om nae Maestricht te gaen mit het guarnisoen. 15/25 saterdach is S.H. in de twe boschen geweest, voormiddach in het Mastebosch en naemiddach in het Lysebosch, daer den marquys Spinola veul bomen had uyt laten hauwen geduirende sijne belegering. - Het froor sterck. De graf van Solms vertrock nae Tilborch en soo nae Maestricht. - H.H. was heel wel, S.H. desgelijcken. - L.M. was heel wel, fray, sach noch altemits eens om nae het venster. - Juffer Grandperyn seide mij, dat H.H. soo groote sorge voor mij gedragen had, terwilen ick voor Moerspeu was, dat se mij liever had als yemants van Nassau en sich meer op mij betroude, seide, ick weet dat mij graf Wilhelm recht liefheeft. - Wij aten des avonts bij Haulterive tegen mijn danck. - H.H. quelde Haulterive en was niet wel mit hem tevreeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.H. was lustich. - S.H. ginck niet uyt. - Des avonts niet gegeten, sach madamoiselle eeten, die heel vrolijck en beleeft was. - Deshans seide mij, dat hij verstaen hadde van Saint-Ibar, dat het noch gaen soude mit L.M. en de Brandenburchsche courvorst, daer ick heel bliede om ben, seide dat ick in beter estime was en soude voorgetrocken worden voor den prins de Lunenburch neffens Albertine. Dingsdach vertreckt S.H. en H.H. Ick was bij juffer Mabuse. 17/27 maendach is S.H. om de stadt Breda gereden. Ick ginck om half achten bij S.H., die mij op mijn versoeck Grovesteins compagnie weder nae Vrieslandt schickte en maeckte mij een compliment, dat waerinne dat S.H. mij vrientschap kost doen, dat hij hetselfde doen soude. - Ick adt aen 't hoff. S.H. ginck nae den eeten in 't Mastebosch wandelen; ick had de eer en satt bij L.M. en seide haer, dat ick alletijt bewaert 'tgene hadde laeten opraepen; bewees mij veul eer en beleeftheit. - S.H. heeft de reis opgeschort tot woensdach om het getij willen en wil in een dach oovervaeren in Den Haghe. 18/28 dinsdach is S.H. om het casteel gereden te Breda en in den hof omgereden. - Ick adt aen 't hoff; H.H. nam afscheit van mevrau Haulterive, S.H. oock, en namen alle collegiën afscheit van Haer Hoochheiden. - Ick sprack de geheelen dach mit L.M., adt avonts bij Haulterive. - S.H. gaf last des avonts woensdachsmorgens om half vier gereedt te sijn om op de coetz te gaen sitten. 19/29 woensdach waeren H.H. gereedt om vier uiren, quamen om acht aen de Swaelve. Gingen in 't jacht, quamen 's middachs in de Kyl, aen taefel sittende, om 7 uir te Rotterdam, te elf te Delfshaven, te half een in Den Haech. Dort, Rotterdam, Haech de burgeri in wapen en schoten 't salven. 20/30 donderdachsmorgens om half één quaemen Haer Hoochheiden in Den Haech heel geluckich. S.H. had een groote benautheit op de borst; H.H. was wel. Mit S.H. gegeten, die heel wel weder was. - Veul dames gesien; H.H. gesproocken in haer cabinet, die mij seide van den president van Antwerpen, oock hoe H.H. eenige gheestelijcken had gesproocken en haer geraeden sich mit goetheit aen S.H. te geven dewiele het tijt was en sielieden goede conditiën costen crigen aengaende de religie en politie, want woude men de stadt par force, was het heel gedaen en soud haer niet connen gelucken. - Oock dat S.H. Antwerpen soo wel had kunnen krigen als Hulst, maer dat hij het om die reden had gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[181]Avonts mit L.M. lang gesproocken, die bij de princesse-royal adt. - Bij de coningin geweest. 21 november/1 december vrijdach in de kerck geweest. - De heeren raeden van staten schickten bij mij en lieten mij verwelckommen. - Ick adt thuys mit een deel Vriesche heeren. - Ginck mit S.H. bij de coningin. - Adt des avonts mit L.M., was vrolijck. - Juffer Nieuwenaer gaf mij mijne brieven weder van monsieur de Haultyn en vertelde mij sijne sieckte en sijn doodt, dat saterdach of sondachsnachts begost om twee uiren, en des sondachsavonts om acht oft negen uir was den eerlijcken man all doot, den 2/12 november op sondach, hebbende des saterdachs om 12 uir dess nachts noch heel wel geweest, deedt mij de eer en sprack noch van mij van niemandt anders noch van sijne saecken. - De vrau van Risoir gesalueert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 november/2 december saterdach mijn reeckening naegesien, en resteert noch oover de seshondert gulden, dat Dirck bewaert. - Waren de heeren Roorda, Donia, Veltrir bij mij, om mij te salueren. - De heeren Huygens, Casembroot, dominus Tobias [Techneus] quaemen bij mij. - Ick adt tehuys mit Sulestein en goede vrienden. - D'ambassadeur van Portegael quam mij besoecken. - Ick ginck bij het freulen van Hanau. - Adt mit L.M. op het hof, die van een colden haes adt. Sach de princess-royal. 23 november/3 december sondach mit S.H. in de kerck; Streso preeckte; H.H. oock. - H.H. ginck nae den eeten weder in de kerck, S.H. niet. H.H. ginck bij de coningin; ick wachte H.H. op. Triglandus preeckte. - Ick adt bij S.H. des avonts aen 't hoff mit L.M., die petrisen adt. - Ick sach de vrau van Brederode. 24 november/4 december maendach op 't hof geweest, tehuys gegeten. Nae den eten visiten gedaen. Des avonts niet gegeten. Madamoisell heeft bij de vrau van Brederode des avonts gedantz en gegeten, was heel fray, lustich en witt. 25 november/5 december dingsdach heb ick bij vier ofte vijf van de gecommitteerde raeden geweest, bij freulen Anna. De prins van Talmont adt mit mij tehuys. Mit S.H. bij de gravin van Hanau geweest. H.H. des avonts gesien. Madamoisell had pijnt in 't hooft. Ick was bij de coningin. Bij Veltrir geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[182]26 november/6 december woensdach in 't Bosch te peerdt wesen wandelen en viel haest in een sloot. Ick adt aen 't hof mit S.H. - S.H. ginck in 't Noorteinde, ginck mit hem. Ick sprack de kleine mamoisellen aen. - Adt des avonts op het hoff mit madamoisel. - Prins Wilhelm quam desen avont om elf uir in Den Haghe. 27 november/7 december donderdach bij den heer Roorda geweest, die van het werck van LewardenGa naar voetnoot120 geen kenniss woude hebben. - Meinde dat Oenema soude grietman worden, Eissinga colonel, Eissinga sijn neef [Frans van Eisinga van Jousma] weder grietman, dat Oenema de twe raetsheersampten soude ten besten geven om Krack en Fockens te gewinnen, en setteden haer hoop al op Hans Lijckelma doodt, om sijn grietenie oock nae haer sinn te vergeven. Dat doen souden Eissinga, Haersma, Aluva, Oenema. Mit de griteniën en compagniën weten de heeren gedeputeerden raedt, maer mit de goën niet, kunnende maer staet macken op Oostrego en Westrego, Wolden en steden niet. - Ick seide, dat als ick in Baerdts plaetz was, ick soude de twe raetsheersplaetzen vergeven eer het soo wijt quam, en geven se aen mijne vrienden ten besten, om mij en mijne vrienden mainteneren. - Ick was bij vrau Aluva, die mij van Oenema brief aen Gerridt Loo sprack, oock van veul andere dingen, oock van mijn vriester [Louise Henriette van Oranje-Nassau]. - Ick adt bij collonel Ferens. Ginck bij de heer en vrau van Asperen. - Dort en Benn quamen bij mij; ick adt op 't hof mit madamoiselle Louise. Ginck bij de princess-royal en de coningin. 28 november/8 december vridach in de kerck geweest; mit S.H. gegeten, bij de vrau van Risoir geweest. - Des avonts op het hoff gegeten; H.H. gesien. 29 november/9 december saterdach is den agent van Denemarcken [Martinus Tancke] lang bij mij geweest, oock de heer Donia. - S.H. en H.H. gingen bij den heer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brederode ten eten en waeren vrolijck. Ick brocht H.H. tehuys, die mij haer gebau liet sien van het huys in 't Bosch. De coningin quam H.H. besoecken. De coningin ginck daernae bij de princess-royal. Madamoiselle Henriëtte, Sophie, madamoiselle Louyse meteden sich mit mijn rym. Madamoisell was de lanckste en oock de dickste. L.M. adt des avonts niet. Ick sach Maucken spinnen. 30 november/10 december sondach mit S.H. in de kerck geweest, mit H.H. des namiddachs, die de grevin van Hanau ginck besoucken; ick brocht H.H. tehuys en sprack wel anderhalf uir mit haer van graf Mauritz, van Haulterive, daer se niet wel op tevreden is, van graf Hendrick oock. Ick bedanckte H.H., dat se mij de eer heeft gedaen en aen S.H. gerecommendeert, waerdoor mij S.H. dese heele somer veel eer heeft gedaen ende op het lest een fray en honorabel amploy gegeven voor Moerspeu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[183]H.H. verseeckerde mij van haere en S.H. affectie en waer dat se mij kost dienst doen, dat se het seer geerne doen soude, wist oock dat S.H. mij weert hiel en goede opinie en contentement van mij hadde. H.H. was heel vriendlijck en beleeft. Ick bedanckte H.H. en verseeckerde haer van mijne ghehoorsaemheit ende getrauwicheit aen haer en S.H. ende sijn gantze huys. - Daernae sprack ick lang mit madamoiselle Albertine. - Ick adt op het hof, daer freulens Anna en Francisca oock aten, ginck bij de princess-royal, daernae bij freulen Mauritz, daer ick alle de dames heb gedraghen, gheen uytgesondert, N.B., en waeren heel vrolijck; ick brocht die twe freulens tehuys, sprack wel een uir mit Francisca. - Ick adt desen middach tehuys. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[184]Ga naar voetnoot121[4 december] maendach. - [5 december] dingsdach. - [6 december] woensdach. - [11 december] december. - [24 december] sondach. - [25 december] maendach. - [27 december] vertrecken, woensdach. - [28 december] donderdach. - [29 december] vridach. - [30 december] saterdach. - [31 december] sondach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[185]December. - 1/11 maendach heb ick Vianen sijn reeckening ghehoort van de verkofte goederen. - Op het hof geweest. Mit madamoisel ende andere dames bij mevrau Wijngaerden vrolijck geweest. Visiten gedaen. Freulens Anna en Francisca bij de coningin gebracht. Madamoiselle Louise bij de princess-royal gegeten. - Mit Maucken gegeten; nae de eten bij de princess-royal geweest en mit L.M. gesproocken; de princess-royal ginck bij H.H. tot half tien. 2/12 dingsdach de heeren ambassadeurs en plenipotentiairen van Munster sijn bij mij geweest, om afscheit te nemenGa naar voetnoot122. - Ick bij den prins van Talmont, ginck bij de vrau Clant, Asperen. - H.H. was bij de coningin en madamoiselle Elisabeth, oock bij de princess-royal. - Ick adt des avonts op het hoff mit L.M., ginck daernae bij de princess-royal. 3/13 woensdach ben ick om geweest bij de heeren plenipotentiaren, doch vond niemantz thuys. Ick was oock bij de agenten [van] Franckrijck, Hessen, Dennemar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cken, en bij d'ambassadeur van Portugal. - Dess namiddachs bij de vrau van Donau, Brederod, Manschau, Riengraf, Nederhorst en op 't hoff, daer ick adt, seide yemantzs verlieft te sien, sonder te durfen seggen uyt vrese van offentie en door respect, om niet uyt haer presentie gebannen te worden. Brocht freulens Anna en Francisca tehuys, repeteerde mijne dansen. 4/14 donderdach bij den Rijngraf en Berchum geweest, op 't hoff gegeten, doch S.H. quam niet aen taefel. Ick ginck bij de kleine mamoiselles, daer L.M. had gegeten. - Des avonts wiert er op het hoff gedanst tot 's nachts te vier uir. 5/15 vridach in de kerck geweest, Sel oock, Henriette niet. Ick adt op het hoff; S.H. was noch niet wel; H.H. heeft medecijn genomen, was niet wel tevreden op L.M. om het lange dansen. Men sach geen dames. - Bij de coningin geweest. Niet gegeten. Zenebladerwater gedroncken. 6/16 saterdach heb ick ses stoelgangen ghehadt en sprack niemantz des voormiddachs. - Ginck om elf uir op het hoff, sprack S.H., die wel vonde, aengaende de heer van Vieleers, die mij tot antwoordt gaf, als de heeren Staten dat wolden toelaeten, soo was hij het wel tevreden, dat hij des maendachs soude vraghen. - Ick hadt alle Duytsche collonels ten eeten. - Ginck bij de vrau van Brederod, op 't hoff, adt des avonts daer mit L.M. 7/17 sondach is S.H. niet in de kerck geweest, H.H. twemael en ginck bij de vrau van Aernhem. Ick ginck bij den graf van Embden. - Bij Seer, die kreet, omdat mit haer lachte om haeren brief, N.B. - Adt op 't hoff mit L.M., ginck bij de princess-royal mit prins Wilhelm, bij de coningin en quam weder bij de princess-royal. - Lotius deedt sijn afscheitpredicatie, doch was soo heel wel niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[186]8/18 maendach ben ick bij de heer Huygens geweest, die bij S.H. ginck mit de andere heeren gecommiteerden, om van het toekomende veltleger mit S.H. te spreecken, en waeren Huygens, Wimmenum, Hoëndorp, Du Vett, Van der Holeck oft Rintzwoud, Roorda, Van Santen; Groningen apsent. - Ick ginck bij de heer Capel, die mij van de Cleefsche saecken sprack, dat somighe edelluyden waeren Spaens, Staetz, keisers, Nieuburchs, en nae dat een yeder gesint was, wunseten sie des churvorsten hauwelijck. - Ick ginck bij de heer Pau afscheit nemen. Matenes quam bij mij afgescheit nemen. - Bij vrau Aluva geweest, die mij seide men had opinie ick was niet geneicht tot d'evacuatie van de Oostvriesche saecken, en noch andere dinghen. - Ick adt tehuys en ginck mit S.H. prins Wilhelm visiten doen bij de graf van Embden, vrau van Donau, vrau van Brederod; adt op 't hoff. - Ginck 's avons mit prins Wilhelm bij de coningin. 9/19 dingsdach Marlot bij mij geweest, den heer van Asperen, die mij seide dat Vileers sijn compagnie ahn S.H. had gerestitueert ende S.H. bedanckt voor alle gened[igheid]. - Ick sach mijn reeckening nae. - Adt op 't hoff, ginck bij de vrau van Vileers. Ginck mit S.H. prins Wilhelm op des heeren van Aernems begrafniss. Men sach H.H. niet; ick adt op het hoff, sach de princess-royal, die een hoet op had, ginck avonts bij H.H. 10/20 woensdach. Ick word gequelt om de compagnie van Vileers. Ick sach mijn reeckeninge nae, gaf assignatie en betaelde voor vierduysent gulden, bleeff noch tweeduysent gulden schuldich in alles in Den Haghe voor twee kleren, een grau en een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
swart. - Ick ginck op 't hoff. Ick tracteerde de heeren gecommiteerde raeden van de provincie van Hollant, de heeren Gruys, Van de Cameren, Baersdorp, De Graef, de heer Van der Meyden,...Ga naar voetnoot123, Botter, secretarius Beaumont; de heer Harberts kranck, de heer...Ga naar voetnoot124 excuseerde sich, Matenes was vertrocken, en waeren heel vrolijck. - Ick ginck op 't hof, doch sach madamoisel niet, sach haer camer en cabinet, adt mit de juffrauwen, broch de twe jufferen Merode tehuys. - Den admirael seide mij, dat door Mardijck de haven van Duynkercken gantz vruchteloos was gemaeckt en de stadt verdorven, want als 't hooch water is, kunnen maer negen schepen uytloopen, daernae loopt het water wedrom af, dan kan niemantz uyt, geen groote geladen schepen kunnen binnenkomen of sie moeten in 't Scheurtjen sich ontladen en haer geschut uytladen. Dat hebben se door Mardijck al wedrom gewonnen. Ergo een groot verlies voor dit landt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[187]11/21 donderdach. Ick adt op 't hoff, ginck bij de vrau van Aernem, sprack lang mit Sell. Adt op 't hof en sprack mit de vrau van Rummen, die mij seide dat Donau nae Terburcht ginck, oock dat 12 duysent gulden in gaut, alle één munt, wiert opgesocht voor H.H., dat Sell altemitz kreet, alse ooverdacht wat haer altemitz rancontreerde, dat de chur[vorst] nae Sweden ginck, dat men noch niet wost van 't hauwelijck, Saxen, Lunenburch wiert voorgeschlagen, maer men wost niet seeckers. 12/22 vridach in de kerck geweest, oock in de Raedt van State, op 't hof gegeten, mit S.H., H.H. wesen wandelen, bij madamoiselle geseten en mit haer gepraet. - Madamoiselle adt mit H.H.; ick ginck bij de princess-royal en bij de coningin. 13/23 saterdach heb ick afgescheit genomen bij de agenten, was bij de prins van Talmont, adt bij de gravin van Hanau. Seid mevrau van Manschau genacht, die mij seide hoe dat in Vranckrijck de coningin [Anna van Habsburg] aen niemant chiez-à-brasGa naar voetnoot125 geeft als aen den coninck, monsieur en madame [Marguerite van Lotharingen] een chiez-à-dosGa naar voetnoot126, de hertoginnen een taboret; d'andere moeten staen. - De hertoginnen geven andere hertoginnen chiez-à-bras, d'andere dames maer taboretz. De dames van Paris, sittende op een chiez-à-bras, moeten alle de dames chiez-à-bras geven tot 15, 16 toe, of sie solden niet sitten en nemen het qualijck. - Het is een groote ceremonie in Vranckrijck, de rang van de stoelen, en wort er seer op gelett, en comen der veul querellen om, gelijck cortelinck tuschen monsieur en de coningin van Poolen [Marie-Louise van Nevers]; de gouverneurs van provinciën kriegen oock taborets bij de coningin. - Sie seide mij oock, dat men noch niet sprack van Talmonts werck en noch geen seeckerheit daeraf was, dat Staeten seiden men moste mij voor veul anderen prefereren, doch het quaetste is sie hebben der niet in te seggen. Ick seid de vrau van Somerdijck oock goede nacht. - S.H. was wesen wandelen; ick was niet mit. Ick adt op 't hoff mit Sell, die vrolijck was, en brocht freulen Anna weder tehuys. 14/24 sondach S.H. in de kerck geweest, H.H. oock, des naedemiddachs niet. Mit prins Wilhelm in de kerck geweest, Sel oock. - D'ambassadeur van Portugal genacht geseit, de graf van Embden, op 't hoff gegeten, bij de princess-royal en de coningin geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sell siet liever, dat men gesneden kleder heeft en niet geattacheert is N.B. en siden cousen. S.H. heeft mij twe peerden van sijn karos geschoncken. 15/25 maendach. Desen dach heeft mij Dechans twe peerden van S.H. karos gepresenteert. - 't Is kersdach; mit S.H. in de kerck geweest. - H.H. des naemiddachs bij de heer van Brederod gegeten. De vrau van Dona, de Rijngrevin genacht geseit. - H.H. gesien. Madamoiselle adt mit de princess-royal; mit prins Wilhelm bij de coningin geweest. - Der quam tijding, dat de coningin van Polen te Vianen was gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[188]16/26 december dingsdach is S.H. weder in de kerck geweest, prins Wilhelm naemiddachs. - Ick nam afgescheit van alle dames, daernae van S.H. en H.H., die mij civilijck rancontreerden en veul complementen maeckten. Nam oock afgescheit van mamoisel, die ick mijn dienst presenteerde, en sprack in H.H. camer. - De coningin genacht geseit; freulens Anna en Francisca genacht geseit en tehuys gebracht; Sell gaf mij haer seghen. 17/27 woensdach mit S.H. prins Wilhelm uyt De Haech gegaen, te Podegra gegeten; quamen des avonts t'Utrecht, daer de koningin van Polen [Marie-Louise van Nevers] van verreist was nae Amsterdam. 18/28 donderdach volchde prins Wilhelm de coningin nae Amsterdam, quam te vijf uir daer, salueerde de coningin, een hubse vrau; Haer Majesteit liet prins Wilhelm seggen haer te kussen en liet hem een stoel geven te sitten. 19/29 vridach kreech prins Wilhelm visiten van den bischop van Orange [Joannes Vincentius de Tulles], die S.H. niet wel wiste t'ontfangen, niet wetende of hij als ambassadeur quam of als bischop van Orange. - Den Poolschen bischop en ambassadeur sprack prins Wilhelm oock aen. - De coningin ginck wandelen in de stadt. - De magistraet tracteerde prins Wilhelm 's middachs en 's avontz. - Ick ginck 's namiddachs bij madamoisell de Guebriant, die mij vertelde van 't groot bael in des coningins presentie gedantz, van de goede ordre en magnificentie. - Ick nam afgescheit van de coningin, van prins Wilhelm ende het ghehele geselschap. 20/30 saterdach schreef ick een brief aen S.H. prins Wilhelm en aen Desloge en vertrock om seuven uir uyt Amsterdam, adt des middachs te Naerden en quam des avonts door Amersvoort op een dorp aen, de Groote Schuir genaemt. 21/31 sondach gingen wij om half ses vandaer mit de calesch en aten des middachs te Elsbet, quamen den avont te Swol om vijf uir, daer ick noch in de kerck ginck. Ick voer oover het ijs op den IJssel mit de calesch. - D'officiren quamen bij mij, die mit mij aten des avontz. 22 december/1 jannuari maendach. Ick liet de poort te Swol om vijf uir opdoen en reedt uyt de stadt, quam des middachs aen de Blauwe Handt; gegeten hebbende, quamen door Steenwijck, alwaer ick de prins van Portugual salueerde, en quam des avontz noch tot Wolvega. 23 december/2 jannuarii dingsdach was ick om vijf uir weder op, quam om negen uir te Ackrum, daer ick adt, waer Sminia mij seide de correspondentie van Oostrego en Westrego, oock die cuyperi van Oenema mit hauelijcken, presentatie van gelt en beloften. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[189]Om vijf uir des dingsdachs ben ick hier [Leeuwarden] gekomen den 23 december/2 jannuarii, daer de burgeri in wapen stond mit de...Ga naar voetnoot127; ick sach se voorbij marcheren. De 24 december/3 jannuarii woensdach quam de heer Krack bij mij, seide dat hij meinde Tjalling Eissinga soude sijn woordt niet hauden, daer hij een handtschrift mij af liet sien; Krack wolde Oenema niet hebben, den secretarius of den schriever. - Tjalling Eissinga woud sich daer niet op verclaeren, sochte uytvluchten. - Hij seide si waeren galoux van mij, omdat ick mit de steden en Wolden eens was en al haere quaede stucken coste stuttenGa naar voetnoot128; dat wolden se veranderen, het kost wat het koste. - Tjalling heeft Krack op den nieuwen landtsdach een ontwerp getoont en begeert dat bij de Wolden uyt te bearbeyden, waerinne weder vermaent wierd van den eedt in der Staten-Generael, oock van verandering in 't Hoff te maecken, en dat quam uyt Abraham Roorda. - Tjalling drieft dat werck van de stadt Lewarden heel heftich, is daerom op Krack qualijck tevreeden, omdat hij dat niet doen wil. - In correspondentie Tjalling Eissinga, Haersma, Ulb Aluva, Bruynsma, Oenema, Velsen. - Tjalling Eissinga heeft heel hart op Bruinsma gekeven en Reinert Oetses. - In de kerck geweest. - Krack gesproocken, die mij seide noch quaede opinie te hebben van Eissinga en Haersma. - Harsma gesproocken, die mij seide dat Oostrego noch niet eens was [met] Westrego, was niet geneicht tot Krack. - Tjalling Eissinga bij mij geweest, die niet seggen wolde van de g...Ga naar voetnoot129 aengaende 't werck van Lewarden, was heel qualijck tevreden op vijf heeren gedeputeerden die tegens hem gegaen waeren neffens de resolutieGa naar voetnoot130 die hij verandert had, en eenige liniën doorgestreecken. - Haubois seide mij, dat de heeren van Oostrego hadden de griteniën gedeelt; Tjalling Eissinga had sijn gedeelte, Dauwe Aluva sijn gedeelte, Haersma oock. - Westrego desgelijckx. - André was bij mij, sprack mij van de Deensche saecken, seid dat de heer Roorda neef [Ruurd van Roorda] geern secretarius van de Reeckenkamer. 25 december/4 jannuarii donderdach, Kersdach was Bourum bij mij, vertelde mij 't gepasseerde in de statssaecken, oock hoe hij mit de heer Abraham Roorda had gesproocken en hoe hij mit Hottinga stond. - Bruynsma was oock bij mij, seide mij dat niemantz van de heeren gedeputeerden was tot het werck geneicht van Lewarden als Tjalling Eissinga en Velsen, dat in Oostrego en Westrego oock weinich heeren waeren die dertoe geneicht waeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[190]...gGa naar voetnoot131 seide mij, dat hij van Gabbema verstaen had, dat Velsen oock yet ontworpen hadde ghehadt om eenige veranderinge te maecken in de regeringe der stede Boolswert, en hat 't geschrifte daervan gesien. - ...reGa naar voetnoot132 seide mij hij had van den major Swartzemburch verstaen, dat Loo hem in 't leger geseit hij Loo van Oenema verstaen t'hebben mit volle woorden, ick hoop den dach noch eens te leven mij aen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graef Wilhelm te revangeren en vreecken van 't ongelijck en affronten aen mij gedaen. 26 december/5 jannuarii vrijdach in de kerck geweest; de heer Walta bij mij gegeten, die wonderlijcke dingen voorbracht. - Naemiddachs weder in de kerck geweest, den tweden Kersdach. - Eenighe heeren gesproocken, bij vrau Loo [His van Aylva] geweest, de wedue, bij vrau Haeren geweest. 27 december/6 jannuari saterdach de raetzbestelling afgedaen der negen steden in Vrieslandt op recomandatie van de heer Bruinsma en den adjonct [Jorryt Seerps Twijns] van Ulb Aluva. - Crack bij mij geweest, die noch niet seeckers had van Tjalling Eissinga en Haersma. - De heer Hobbe Baerdt bij mij geweest, verseeckerde mij van sijne vrientschap ende correspondentie ende haer eenicheit, had geen twijfel aen de heer Fockens continuatie van vrientschap, recomandeerde mij de persoon van den jongen Viersen tot secretarius van de Reeckenkamer. - Ick bedanckte hem voor alle eer die hij mij gedaen had in apsentie, alsoock voor de sorge die hij had gedragen voor alle voorvallende saecken. - Jacob Stevens was bij mij mit 15 of 16 uyt de burgeri, om haer saeck aen mij te recomanderen; de magistraet van Lewarden quam oock bij mij. - Mijn neef van [Ludwig Heinrich van Nassau-] Dillemburch quam bij mij van Munster mij aenspreecken, een wacker heer, verstandich. - Nae den eten quam raetsheer Haringsma bij mij, die mij seide van 'tgene de heer Abraham Roorda hem geseit had aengaende de instructie te corrigeren van de heeren van de Hoove. - Oenema was bij mij om de heeren gedeputeerden te beschrieven oover het werck van Lewarden, begeerde mijn woordt vanwegen de [191] gritenie voor sijn broeder, doch ick hielt mij vrie. - Jacob Stevens quam noch bij mij en gaf mij haer remonstra[ntie] en all haer stucken oover. - Boshuysen seide mij wat hem in Den Hach gerancontreert, en toonde sich heel tegen nieuwe instructieGa naar voetnoot133 der heeren Staten-Generael, omdat die van Hollandt groot...Ga naar voetnoot134 daerdoor hadden. 28 december/7 jannuari sondach twemael in de kerck geweest; de heer Sicke Grovestein bij mij geweest, die mij seide hoe Ulb Aluva en Sjouck Burmanië jaloux van malkander waeren en dat hij mit sijne vrienden Ulb Aluva hadden gedeputeerde gemaeckt tegens Burmania, die het daernae oock dede. - Burmania wil gedeputeerde sijn, en Ulb Aluva wil het blie[ven], soodat Grovestein hoop heeft om een scheuring te maecken en dat de 3, Aluva, hij Grovestein en Tjalling Eissinga wel bijeen mochte komen en maecke de vijf griteniën, behalven Imminga van Goutum en de eigenerf van Het Bildt, doch der iss noch niet vast geseitt. - Burgemeester Yetsma bij mij geweest, burgemeester Bourum, de heer Krack, elckeen van sijn saeck spreeckende. Als er soo heeren quame, most ick mijn neef alleen laten mit mijn hoffmeester, edelluyden en officiren. 29 december/8 jannuari maendach liet ick mijn vetter mijn peerden voor rijden, die hem wel aenstonden, en gaf hem de castoor. - Ick ginck op 't Collegie, maer der wierdt niet gedaen door apsentie [van] drie heren gedeputeerden, Eissinga, Haersma, Ulb Aluva. - Nae den eten verkeren gespeult. Bruinsma gesproocken van de stadt Lewarden ende Lindenaers saeck. - Scheltinga heeft mij gesalueert. Mijn neef verloor 130 gulden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30 december/9 jannuari dingsdach ginck weder op het Collegie. Lindenaers soon wiert veendrich. - Daernae quam het werck van de stadt Lewarden voor en wierdt gelesen de remonstrantie van Jacob Stevens; daernae vraechde de preses mijn advys. Ick beriepe mij op het reglement van anno '15, door de Staten van 't landt geapprobeert, en dat men de abuysen van 't reglement soude wechnemen en 'tselfde van poinct tot poinct onderhauden; der vielen harde woorden aen wedersijden. Beima had veul te seggen en Tjalling Eissinga, Velsen, doch nae lang debat wierdt door mij, Ulb Aluva, Bruinsma, Crack, Reinert Oetses, Gemmenich 't reglement vastgeset, 't inbreuck, de abusen geremedieert en Jacob Stevens op den ordinaris landach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[192]Tjalling Eissinga, Ulb Aluva en ick geordonneert om te sien, dat alles volgens 't reglement affgedaen wierdt. - Tjalling Eissinga die protesteerde, dat men hem affronten deedt en niet volgen wolde, 'tgene hij gedaen hadde. Wolde niet dat de resolutie te boek quame, 'twelck niet hardt dreef; 't was mij genoech dat de resolutie genomen was, die alle werelt strackx bekent wierde. - Om vijf uir quam Ulb Aluva en Tjalling Eissinga bij mij, om oover dat werck miteen te spreecken; Tjalling woud all veranderinge hebben van 't reglement uyt haet van Bourum in faveur van Jacob Stevens, 'twelck wij all menageerden, brengende yetwas op het pampier, om hem te amuseren. - En solden des anderens daechs om 10 uiren weder bijeenkomen. [31] december/10 jannuarii woensdach. Ick ginck in de kerck; om half elf quamen Tjalling Eissinga, Ulb Aluva bij mij, en brochten weder wat op het papier, en solden om vier uir wederkomen, om de magistraet dat voor te holden. - Sie quamen om half vijfen, en wierdt de magistraet voorgedragen in plaetz van stemmen te lotten uyt de eerste 24 12, daernae uyt de 12 burgers 4 te lotten en uyt de 12 laeste uytgesett, 6 te lotten, doch de magistraet seiden sie kosten het eedtshalven niet doen, op 't reglement gedaen. Jacob Stevens quam oock binnen. Tjalling Eissinga hielt seer sijn partie; op het lest viel Ulb Aluva mij toe, dat Jacob Stevens solde verseeckert worden, dat op den landtsdach yetwess solde geschieden tot haer contentement, dat der een vroetschap solde gemaeckt worden, die alletijt continueerde, en ginck Eissinga heel quaet wech. Ick seide het Jacob Stevens, die oock niet wel tevreden was. - Het ginck 's nachts stil toe, en waster gheen roemoer of confusie op de straet, en was de magistraet op het raedthuys. - Mijn neef van Dillemburch vertroock desen morgen om half ses nae Campen en soo nae Duytslant. - Ick had goede wacht gestelt ooverall, daer Tjalling Eissinga quaedt om was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[193]Donderdach 1/11 jannuarius. - Krack was bij mij, wolde mit Ulb Aluva gaen, die mit mij wil gaen, had geseit hij wold mit mij onder en booven leggen. - In de kerck twemael geweest op nieuwejaersdach. - Ulb Aluva bij mij geweest, die mij seide dat Oenema colonel soude worden en Sicksma de compagnie. - Ondertuschen is Bourum burgemeester gemaeckt, die bij mij quam, bedanckte mij en presenteerde sijn dienst. - Tjalling Eissinga, Haersma, Oenema hadden gisterenavont voor om op 't Collegie te gaen, mij te laeten haelen en soo nae het raethuys te gaen en laeten de magistraet nae haere pipen dansen, doch Ulb Aluva en Bruinsma wolden niet. Doe liep Tjalling Eissinga mit een quaden kop uyt den Bentum en ginck te bed. - Viersen bij mij geweest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seide mij dat alle jalousie die quam dat ick te veul kredijt in de stadt Lewarden hat, en dat wolden breec[ken] door Jacob Stevens, mitz Bourum rouinerende. - Andla seide mij oock, dat Tjalling Eissinga geern de gedeputeerden had in 't werck gestelt, maer sie wolden hem niet volgen. - Dat Tjalling Eissinga geern cornel soude wesen, maer weet niet hoe hij dertoe komen sall, wandt hij geen goo verseeckert was, selfs Oostrego niet, Westrego veul minder, Wolden niet, ende daerom wolde hij mij de steden geern onvruchtbaer maecken, als mij oock vresende. - Der is jalousie tuschen Tjalling Eissinga en Ulb Aluva. 2/12 vrijdach in de kerck geweest; de heeren gedeputeerden lieten mij versoucken om boven te gaen; doen woud Tjalling wat seggen, maer ick gaf hem resolute andtwoordt. Daernae verboot men de magistraet van Lewarden geen gesworen gemeente te maecken. - Abraham Roorda was bij mij, recomandeerde mij sijn neef [Ruurd van Roorda] tot secretarius van de Reeckenkaemer, maeckte veul complimenten van geluckwenschinge. - Veul brieven nae Den Haech geschreven en alle beantwoordt. 3/13 saterdach. N.B. De heer Baerdt behoort het almenack te breecken, want daerdoor verlieren sij de macht op het Collegie, want der komen dickwils gedeputeerden van verscheiden humeuren, en alse gedeputeerden sijn, doen se doch wat se willen, vraghen nae haere principalen niet en nae haere resolutiën. - Mijn peerden sijn [zien] rijden. Mit de slee uyt geweest bij de jufferen te Rintzemergeest. De heer Jongstal was mede, die mij seide dat se in Oostrego en [Wester]go yetwes voor hadden aengaende de steden ende het Hoff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[194]4/14 sondach twemael in de kerck geweest. - De heer Walta bij mij gegeten, seide mij datter edelluyden in Oostrego en Westrego sich tegens mij bandeerden en sochten mij mijn credijt te benemen, besonder in de steeden. - Dat se seiden ick wolde mij souverain maecken en sochte het ghehele gesach aen mij te trecken. - Ick leyde mit Sohnius onder één deck en stelde mij maer aen off ick gheen keniss mit hem hielde, maer als hij volmacht soude sijn, dan solde men het wel anders bevinden. - Mit de steden, Wolden en ettelijcke edelluyden van de twee andere goën socht ick alles nae mijn sinn te stellen. - Ick seide, als ick op alles jae seide wat Tjalling Eissinga en Sjouck Burmania mij voorseiden, dan was alles wel, maer als men haer altemitz tegensprack, dan was de stadtholder een quaet man en socht de vrieheit onder de voeten te treden. - Ick woste niet dat de twee de edelluyden en eigenerfden representeerden van Vrieslandt. - Tjalling wil souverein sijn, haudt daerom alle ampten en officiën op, omdat alle de andere heeren hem nae sijn sinn souden praeten. - Seide oock ick verliet mijne vrienden, als ick se gebruyckt hadde nae mijn sinn, en daernae nam ick weder anderen aen, die gebruyckte ick weder soolang ick koste. - Bij jufferen des avontz geweest, Doud Burmania, Jacomina Loo, Jongstals frau. 5/15 maendach Bourum bij mij geweest, dien ick seide dat hij qualijck had gedaen tegens der heeren gedeputeerden verbott gesworen gemeente te maecken. - Mit de juffers op slee geweest bij grietman Saeckema, en aten des avonts bij mij pannekoecken, wafelen, oock spijse aen een ronde tafel tot 12 uiren dess nachts. 6/16 dingsdach heb ick mijn peerden gereden, die heel goedt sijn. - Raetsheer Jepema | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en den grietman Andringa seiden mij veul goets van de heeren Baerdt, Fockens, Teyens, Crack ende presenteerden mij haeren dienst, correspondentie ende vrientschap. - Ick adt des avonts bij de heer André, daer raetsheren en edelluyden waeren mit haere vrauwen, en waeren vrolijck; de heer André seide mij 'tgene den cantzeler Oxenstern hem geseit hadde van mij, en voorts watter gepasseert was op de reise van Dennemarcken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[195]7/17 woensdach, beededach twemael in de kerck geweest, [niet] gegeten als des avonts om seuven uir. - Burgemeester Bourum bij mij geweest, seide bij Ulb Aluva geweest te sijn, die sich aen liet of hij wel tevreden was, dat se de sworen gemeente hadden gemaeckt, nu der geen verandering in geschiet was van personen. - Dat Hottinga soude geseit hebben, de gedeputeerden kunnen gheen verandering maecken sonder expresse last der Staten van 't landt en all hadden se yetwes gedaen, wij souden het weder geandert hebben. - Abraham Roorda seide hij woste gantz niet van dat werck van Leewarden, Tjalling en Hessel Roorda van Eissinga deden dat alleen; hij had Tjalling in gheen vijf weecken gesien. Sprack weder om de heeren van de Hoove een nieuwe instructie te geven. - De gerichtschultus Magduel van Gronningen sprack mij om raetsheer te wesen in Westrego, seide dat Sjouck Burmania hem goede vertroosting daervan had gegeven. - Seid dat eenen Ipema met Hottingaes dochter soud trouwen, die der oock gajing nae maeckte. 8/18 donderdach brieven geschreven nae Duytslandt. - Bij de heeren Walta en André geweest; André was niet wel tevreden mit Tjalling Eissinga, badt mij ick solde patiëntie hebben, sijne regering kost niet lang bestaen. Oostrego en Westrego kosten niet lang eens sijn; had oock gheen sinn aen dat werck van Lewarden. Seid dat in 't Hoff veul abuysen waeren, die mit fatzoen mosten verandert worden. - Baerde, Krack en Andringa quamen bij mij, baden mij te beletten dat Oenema geen grietman wierdt, ofte door Velsen ofte door Ulb Aluva. Ick seide, tot Velsen weet ick geen raedt, omdat hij mij noch niet gesien heeft uyt oorsaecke van het gerichtschultusampt. Om Ulb Aluva te spreecken, excuseerde ick mij, begeerde dat de Baerden en Krack dat selfs geliefden te doen, dan als het uytquaeme, dat solde mij niet wel afgenomen worden; begeerden ick soude Ulb Aluva verseeckeren, Sicksma in 't leger de eerste compagnie te geven die der vacant wierd. - Reinert Oetses quam bij mij, seide dat Ulb Aluva geseit had hij wold niet buyten mij doen ofte gaen, en was hem leet geweest die affront mij Eissinga laestemael dede, was verwondert van mijne patiëntie en discretie, dat soo te lijden. Wout altijt bij mij blieven. - Had geseit wolde noch bij mij komen desen avondt, maer hij qu[am] niet. Seide mij oock dat de heeren van de Wolden wolden het almenack breecken, maecken een ander gedeputeerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[196][9/19] vridach in de kerck geweest, op 't Collegie niet gedaen; gedeputeerden bij mij gegeten. - Wesen wandelen; Krack, Grettinga, Gemmenich bij mij geweest, seiden mij dat Tjalling Eissinga, Haersma, Ulb Aluva, Bruinsma, Oenema, Velsen bijeen waeren, om de ampten vast te setten. Vraechden mijn raedt; ick seide ick wost er gheen raedt toe. Wouden se gheen woort holden, der was niet toe te doen, men most het aensien mit patiëntie. - Widefelt seide mij 'tselfde oock en noch, dat se Haubois | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevraecht hadden, of hij haer wel ses steden kost leveren op den nieuwen landtsdach; hij seide van jae ende als hij seit, maer om haer uyt te hooren. Men sal het sien, of hij oock licht wort. 10/20 saterdach mijne peerden gereden. Oenema grietman geworden; Sicksma heeft sijn compagnie. - Haubois seide mij Oostrego en Westrego waeren het eens om de grieteniën te vergeven en hadden malckanderen behalven de drie jaeren noch vier jaeren op het nieuwe verseeckert. Tjalling Eissinga seide hem hij had wel gewunst, dat Haubois gheen burgemeester was geworden, omdat hij hoopte hij solde malkontent sijn geweest en vangen doliantie aen ende nieuwicheden in de steden, daer Eissinga en Sjouck Burmania nae soecken, nae wenschen ende mit verlangen verwachten. Haubois seide dat Velsen geern weder woude mit mij in correspondentie gaen. - Dauma was bij mij, sprack van sijn saeck, geloofde niet dat se verandering in de steden souden doen, seide mij dat de heer Abraham Roorda sijn credyt heel verloor bij de heeren van Oostrego en wat hij voor een brieff in de steden had geschreven, meinde oock dat hij in Westrego niet solde opdoen voor sijn neef Roorda. - Mit de juffers op de slee uyt geweest. Maré bij mij gegeten des avonts, seide mij hoe Snabell soo tegens mij geanimeert was, vond mijne actien niet goedt en had op mij veul te seggen. - Dat Tjalling Eissinga veull van mij gesproocken had, doch mit bedeckte woorden, woude niet rechtuyt spreecken. Seide op 't lest hij was mijn diener en woude mij dienen, maer ick was niet vrije tegens hem, sprack hem niet vrie uyt en oprecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[205]Dordrecht compagnie collonelle. - Gorcum Boschuysen lieutenant-colonel. - Breda Huygens major. - Wesel Lavacquerie,.... - Maestricht Willem van Haersholt. - Breda Mansart. - Steenbergen Grandperyn. - Wesel Herman van Bahr. - Wesel, Sint-Annaschans Alphonso Polotti. - Breda Vilers, Wobborsky. - Bergen op Soon F. Hoen. - Steenbergen heer van Hagendoren,.... - Maestricht Haen. - Maestricht J. Cabillau, ....- Maestricht Maubeuse,.... - 't Sas van Gendt Simon van der Does. - Rijnberck Besançon,...Ga naar voetnoot135 - Vlissingen Famas Guardes regiment, Hulst. - Breda Hertain, Decker. - Breda heer van Sulenstein, Uyterts regiment. - Maestricht Haulterive. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[206]Voorslach ofte ontwerp om mit de minste coste van 't landt en het meeste volck te hebben en het beste, voor 300 duisent gulden 5000 man te werven en 4 lange maenden betaelen; ick soude se verdeilen over 200 compagniën en geven elck captein 25 man, maecken 5000 man, voor elck man 6 rijxdalers aen de captein. 200 compagniën 25 man 25 soldaten 6 rijxdalers 5000 man 150 rijxdalers elck captein 200 compagnien oft capteins 30.000 compt sooveul rijxdalers 75.000 maecken sooveel gulden 300.000 guldens 225.000 rest om de 5 duysent 4 lange maent te betaelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5000 man 40 stuyver weecks leening 200.000 stuyvers de 5000 man weecks 6 weecken een maent 1200.000 stuyver 's maents de 5000 man 60.000 gulden ter maent van 6 weecken 4 maent 240.000 gulden bedraecht de betaling van vier maent der 5000 soldaten 225.000 gulden om 5000 man 4 maent te betalen 15.000 gulden tekort Men moet de capteins op cassatie aenschrieven, dat se haer volck in 't velt brochten, en die het niet had, aen die een exempel te statueren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[207]Niet te vergeten Hollantsche turf te laeten coopen, om alleen in mijn camer en cabinett gebrandt te worden sonder yevers elders. 40 compagniën 40 compagniën 800 elck tot aenritsgelt 's maents, 3200. S.H. kan de 40 nieuwe compagniën van 75 coppen in de guarnisoenen laeten en trecken 40 goede aude compagniën van 120 of 100 coppen weer in 't velt; soo is het guarnisoen bewaert, het leger mit 40 compagniën versterckt, en is sooveul of de werving had geweest tuschen de 4000 of 5000 man. - Ergo S.H. leger versterckt mit vierduisent man. |
|