Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekend
[pagina XXVIII]
| |
De herkomst en geschiedenis van het beeld worden omstandig vermeld in het volgende bericht: Sinte Elisabet, dochter van Andreas den tweeden, cooninck van Hungarien, out zijnde drie jaren, is gedesponseert ende verlooft aen Ludovicus, den zoon van Hermannus, den grooten prins van Turingen ende landtgraeff, welcke Ludovicus onder de grooten van duytslandt verscheen ende zijn affkoomste reeckende van karel den grooten. Deese Elisabet, een dochtertgen out zijnde vier jaren, is gevoert in Turingen, om aldaer bij haer toekoomende man opgevoet te werden, en, in veel voorteyckenen van heylicheyt, ontrent veerthien jaren out wesende, is getrout. Een jaer daerna, heeft sij voortgebrocht Herman, haer eersten ende eenigen zoon, ende weer twee jaeren daerna, een dochter genaempt Sophia, dewelcke troude Hendrick, den Hertoch van Brabant, ende weer twee jaren daerna heeft sij voortgebrocht noch een andere Sophia, (dewelcke sommigen Geertruyt noemen) die den maechdelijcken staet beleeffde. Ludovicus, de man van Elisabet ende vader van deese kinderen, is doot gebleven in den tocht teegens den turck, anno 1227, ende Elisabet is gesturven ontrent vier jaren daerna, te weeten anno 1231, out weesende vier ende twintich jaren, wtmuntende in heylicheyt van leeven ende miraculen. Sophia haer moeders voetstappen in deuchden ende godtsvruchticheyt volgende, wert geseyt gehadt te hebben van haer moeder eenige beelden, dewelcken sij, om haer moeders memorie, altoos waerdich en heylich hielt, van dewelcken sij een te Vilvoorden, int convent van Goodtsvruchtige maechden gedediceert hadde, eertijts ende noch door miraculen vermaert; de drie anderen zoude sij gegeeven hebben, aen Machtelt, de zuster van haer man Hertoch Hendrick van Brabant, welcke Machteldis getrout is geweest aen Graeff Floris den Vierde, Graeff van Hollant, die voortgebracht | |
[pagina XXIX]
| |
heeft Graeff Floris den Vijfde, graeff van Hollant, die van Gerrit van Velsen vermoort werde. Soo dat Machteldis gehadt heeft van Sophia (de dochter van Sinte Elisabet) de beelden, dewelcken sij in eer ende waerdie gehouden heeft, ende de doot haer naeckende, soo heeft sij die wtgedeelt, het eene te 's Gravensande, een out hollants steedeken, geleegen dicht bij het Clooster te Loosduynen, hetwelck sij selffs gesticht hadt ende naer den doot van haer man, daerin deuchtlijck ende godtvruchtich geleeft hadde; het ander tot Haerlem in de vergaderinge van de Carmelyten ende het derde heeft sij begeert gestelt te werden tot Halle, een steedeken geleegen in Henegou.Ga naar voetnoot1) Het beeldje waarvan hier sprake is en waardoor de stad Halle beroemd werd, heeft eene hoogte van ongeveer drie voeten, is van hout gemaakt en zwartachtig. De H. Maagd is zittende voorgesteld en geeft haar kind te zuigen, hetgeen echter niet zichtbaar is, omdat men het beeldje met kleederen heeft omhangen. De kerk waarin het tentoongesteld wordt, bouwde men tusschen 1341 en 1409. Zij is zeer prachtig, in gothischen stijl opgetrokken en staat op de plaats van eene oude kerk, welke door St. Hubert gewijd werd. Men schat het getal der pelgrims, die nog in onzen tijd jaarlijks naar O.L. Vrouw van Halle komen op meer dan 60000, en op de lange lijst der bedevaartgangers, treft men ook reeds in vroeger eeuwen, doorluchtige namen aan, b.v. Philips de Goede, Hertog van Boergondien, die de beelden der twaalf apostelen, van zilver, offerde en nog een zilveren beeldje van de H. Maagd. Keizer Maximiliaan, die een gouden boom aanbood. | |
[pagina XXX]
| |
Keizer Karel de Vijfde, die zijn zilveren schild ten geschenke gaf. Lodewijk XI, Koning van Frankrijk, en Philips II, Koning van Spanje. Met meer dan gewone ingenomenheid maken de historieschrijvers gewag van de vereering, die Justus Lipsius (geb. 18 Oct. 1547, † 23 Maart 1606) O.L. Vrouwe van Halle betoonde. Lipsius, een geleerde van Europesche vermaardheid, die in 1578 te Leiden kwam en daar tot 1591 hoogleeraar in de historie en het recht geweest is, werd nadat hij Nederland weder verlaten had, door eene krankheid aangetast. Hij deed toen ter terugbekoming van zijne gezondheid eene gelofte aan O.L. Vrouw van Halle, hing na zijne herstelling eene zilveren pen met een latijnsch gedicht voor haar altaar en schreef ook: Miracula Divae Virginis Hallensis.Ga naar voetnoot1) Verdere, soms wonderdadige genezingen, laten wij rusten, de grenzen in het oog houdende die wij ons zelven moeten stellen. |
|